De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1906 3 juni pagina 7

3 juni 1906 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1510 D-E AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. ? ? l Au revoir, Witte ! 3e vous reioi.adra.i, probable ment. *> l ctecesjouri t a. Bruxellei . Arti. He deel. De tweede afdeeling van deze tentoon stelling toonde: de 3 kannen door FloriêVerster, de kermis te Monnikendam door Tholen, etc. Was in de houten nap met de eieren door Verster de compositie niet diergene, dat niets meer weg te laten was noch toe te voegen is, deze 3 kannen op hun ronde bodems onbehouwen als menschen naaat elkaar staande, zijn in dit opzicht zeker sterker, en ook grootscher. De macht in het eerst getoonde stilleven was klaarder, de macht in dit tweede is robuster. Het nu te ziene schilderij van Tholen gaf juffrouw Marius aanleiding tot een opmerking: dat hier het picturale verlaten was voor het illustra tieve. Het is een van de vergissingen die ieder een kunnen overkomen, en het is onzuiver. Vroeger moest alles vol figuren zijn, nu vol een zaamheid meestentijds, en daardoor ontstond deze opmerking. Onder het illustratieve wordt m. i. verstaan dat, overheerscht, wat den dich ter, litterator, eigen is, de vertelling; dat deze vertelling deêvlieden en wijken wat den schilder eigen is: geest uitgedrukt niet in verbaal maar bovenal in vorm en kleur. Ik moet in deze. met myne geachte opponente van meening verschillen, zooalg meer gebeurt. Deze kermis van Monnikendam door Tholen is gezien als vorm en kleur, niet als ver telsel. En ik mocht ook opnieuw wijzen op bepaalde dingen hierin- Dat déschuiten in orde zijn, ca va sans dire, maar ik mocht gaarne nog eens duiden met welke fijne gemakkelijke hand al die wijfjes en kinderen in blauw jak, etc., op de verste kant, op de kade aan de overzij der kermis, geschilderd zijn. Er zijn dunkt me weinigen die dit kunnen. Alleen paste, dunkt me, in de schepen die in 't kanaal liggen een krachtiger accent; en mocht het schilderij nog wat meer geopend naar den horizont: Deze kermis is zeker zoo krachtig als de daarvoor geëxposeerde zee met de eenzaamheid, en met het zeilend schip zuiver zeilend op de zoo zuiver voor wie ze kent getypeerde Zuiderzee. Van M. Wandscheer is er een stilleven. Het heeft niet de bekoring die de Petunias hadden in den Haag, in Amsterdam (Arti I) geëxposeerd. Het fijne, door ontroering een iet-wat, een ietwat vibreeren van de vormen mist deze O.-Indiscbe kers, ofschoon de oranje bloem b.v. hierop goed is. * * Wassenaar Rectors Rotterta. Mijn meening geuit ter gelegenheid van een vorige tentoonstelling naar aanleiding van dit werk, bleef. Wassenaar (wat heb 't er mee te maken of hy politie-agent was, of neergevallen vlerkelooze god) heeft nog zoo zeer alles te leeren, alles na te gaan, alles te doorvoelen, dat een enkel bekorend iets erin dikwijls per geluk geen reden is ons over dit werk al te denken; geen noodzaak met zich brengt om breedvoerige beschou wing hierover te geven. Het is niet voldoende dat iemand verf han teert, om belangrijker te zijn dan een timmer man. Het is nog niet, noch was het ooit belang rijk dat een natuurlijk niet-rijk politieman gaat schilderen alleen omdat hij niet rijk is of politieman vroeger zelfs in den zotsten tijd wierd daarvan niet gerept. Het is alleen belangrijk ten eerste wat-ie maakt is dit rijk vol of goed dan worden de zooeven genoemde dingen desnoods de pluimen, die hu zich op den hoed mag steken. * « Tentoonstelling m ml door de Zwart. (Kunsthandel Arti, Den Haag.) De kunst van de Zwart is niet in de eerste plaats beschaafd; het werk van de 'Zwart is niet in de eerste plaats van een doordachte volmaaktheid. Ze heeft dit met veel van 't werk der impressionistische schilders gemeen. De bekoring die ze som tijds bezit, gaat nooit tot schoonste hoogten daarvoor is er te dikwijls iets scbetsmatigs aan, een ander keer iets te onvolmaakte; een derde maal is de vorm niet veerend, elastisch genoeg gegeven. Toch is de Zwart een schilder. Niet tevens een wondre geest, maar toch een schilder. De kleur leeft. Ge kondt bijv. zeggen van de Zanderij, dat ze sterk van kleur is, dat de kleuren 'vrij groot gezien werden in breede vlakken daarentegen kan aangevoerd worden, dat de lucht rechts niet genoeg wijkt ten opzichte van den zandrand en dat het stukje blauw en wit van het water op den duur voor de oogen gaat hin deren vijl de intonatie niet de juiste is. De vrouw met de bloemenschaal heeft een iwakgeschilderde hand, maar toch is de kleur combinatie van het stilleven der bloemen tegenover de grijsheid van den muur met een zekere bekoring en deftigheid, gezien en gegeven. Het meisjesportret (No. 16) is een der beste schilderijen. Het is nog schetsmatig. Het bezit nog niets van de wondereu, volle innig heid die sommigen portretten eigen is maar het is 'n kind, dat leeft en ademt en den kijk heeft van den leeftijd en de huid en de frischheid daarvan. Van de aquarellen noem ik: No. 17 Winterlandschap, met de hooiopper etc.; ruimte uitdrukkend; Vrouw in de keuken (No. 20) waarvan het stilleven op de tafel fijn is; No. 23 Wegwerkers kleur-vol, vroolijk; No. 25 Duinafgraving, misschien kon hier fijnheid iets voller zijn, maar de groep van figuurtjes is goed en de kleuren van hun kle re» zijn natuurlijk en fijn; No. 26 Dorp aan de vaart bij Winter, een bewolkte lucht, een groene molen etc, te schetsmatig zelfs in dit werk etc. Van de etsen: een dame met planten, een ets met een dergelijke gevoelsstemming als in de schilderij van de vrouw met de bloe menschaal en de Koemarkt een groote ets in zwart en wit. liever in bruin op bruin, beter zijnd dan de schilderij van 't zelfde onderwerp. PLASSCHAERT. Inziet in de Hoofdstad. Het eerste concert ten bate van het Pensioen fonds voor de leden van het Concertgebouworchest is een muziekfeest geworden in den echten zin des woords. Een feest voor de kunst, want de indruk dien het Te Deum" van Diepenbrock wederom gemaakt heeft op alle aanwezigen is blijkbaar een overweldigende geweest. Het Te Deum" vooral was de gebeurtenis van den avond. Het is thans reeds herhaal delijk uitgevoerd hier ter stede, maar steeds wordt men opnieuw getroffen door de hooge vlucht die de phantasie des componisten neemt. Een zóó doordringen in den geest van den liturgischen tekst, een zóó weergeven van den verheven stemming der woorden moet wel op de toehoorders een diepen indruk maken. Het is niet de eerste maal dat ik over het Te Deum in deze kolommen schrijt. Beeds vroeger heb ik gewezen op den extatischen jubel in den aanhef van het koor, na het korte voorspel van het orchest, op de ver heven uitwerking, als de gregoriaansche melodieën haar plaats vinden te midden van 's componisten eigen thema's, op de ontroe rende bede, bij het Te ergo quaesumus"en op het grootsche slot, wanneer bij het non confundar in aeternum" in een prachtigen cadens, het koor met overweldigende macht zijn. vertrouwen in God uitbazuint. Maar toch bij iedere nieuwe uit voering schijnt deindruk van dit alles weer grooter en imposanter dan bij vroegere reproducties. Mengelberg heeft zich hier geheel gegeven en het prachtige koor van Toonkunst heeft een klank, een rijkdom van kleur, een sou plesse in de beweging ontwikkeld, die be wondering afdwingen en den aanwezigen componist gelukkig moeten hebben gemaakt. Nog om een andere reden was dit concert een feest. Mevrouw Noordewier wat zegt die naam niet? verscheen na een rust van eenige jaren, weder in onze Amsterdamsche concertzaal. Treffend was het te zien hoe de gevierde kunstenares door het publiek gehuldigd werd. Zeer delicaat hielden haar mede-solisten zich op den achtergrond, bij haar eerste verschijnen en toen konden naar hartelust de aanwezigen haar betuigen, hoe dankbaar zij waren, nu de beminde zangeres weder aan haar kunst her geven was. Treffend ook was het te zien, hoe meyrouw Noordewier, in ayen eenvoud geroerd was door de spontane uiting van het publiek. In de Auferstehungs-Hymne" van Diepen brock, ontleend aan Novalis' Hymnen an die Nacht", had mevrouw Noordewier gelegenheid al haar rijke gaven te ontplooien. En die gaven, zij schenen mij nog grooter dan voorheen. Het kwam mij voor dat zij nog gegroeid is in diepte van opvatting, in kracht van dictie en in warmte van uitdrukking Nach dir, Maria hebenj Schon tausend Herzen sich In diesem Schattenleben Verlangten sie nur dich." j mag mevrouw Noordewier vroeger mooi gezongen hebben, zoo teeder, zoo innig als Zaterdagavond heeft zij die woorden nog wel niet doen weerklinken. En kan men zich herinneren dat zij de versregels: Wir kommen nnn zu ihnen Urn ewig da zu sein" ooit zoo imposant heef t weergegeven? Was het niet alsof in den stémklank het onpeilbare der eeuwigheid geschilderd werd ? Moest men ten slotte niet meegesleept worden, als zij zong van das volle Leben, das wogt wie ein unendlich Meer? Diepenbrock leert men langzamerhand ken nen in de veelheid zijner uitingen. Na lijn latere werken Vondel's vaart naar Agrippina" en lm grossen Schweigen" staat het publiek tegenover zijoe Nachthymnen" niet meer zoo vreemd als vroeger. En ook het orchest, het raakt vertrouwd met den persoonlijken stijl van den componist. Was bet daardoor, dat ook schrijver dezer regelen, hoewel bij vroegere uitvoeringen steeds sterk onder den indruk gekomen, nooit zoo geimpressioneerd werd door deze A.uferstehungs-hymne" als ditmaal ? Beide werken vulden het tweede deel van den avond. En het was goed gezien om Beethoven's negende symphonie in het eerste deel te doen uitvoeren. Spontane geestdrift bij uitvoerenden en toehoorders was meer aanwezig in het tweede deel dan bij de Negende". In het eerste Allegro der sym phonie heerschte niet de groote rust, juist het imponeerende kenmerk, van dit wonderwerk. Het ging alles te haastig. Het is moeilijk om over de tempi der negende symphonie opmerkingen te maken. Geen der compositiën van Beethoven is zóó door verschillende directeuren opgeëischt als hun particulier domein, waarop zij recht zou den hebben met hun eigen opvatting voor den dag te komen, dikwijls met verwaarloozing van den wil des meesters, als wel de negende sym phonie. Is de vraag van een der thans over leden duiteche dirigenten Haben sie m e i n e Neunte" schon gehort?" niet kenschetsend? Min of meer zal een reproductie steeds beheerscht worden door de stemming waarin de dirigent verkeert. Ik kan het my daarom voorstellen dai, in enkele nuances, afwijkingen kunnen voorkomen in de uitvoering; echter in groote trekken zal toch steeds de opvat ting van den dirigent moeten kenbaar zijn. Is nu die opvatting zóó dat zij weerklank vindt in de ziel des toehoorders, dan zal een volle artistieke bevrediging het gevolg wezen. Is dit echter niet het geval, dan zal het genot van de uitvoering niet onverdeeld zijn en kan men zich slechts onder voorbehoud inge nomen met haar betuigen. Zooals Mengelberg, niet alleen den eersten Satz, maar ook de overige deelen dirigeerde, kon zijn opvatting bij mij niet die gewaar wordingen opwekken, die ik bij enkele vroegere uitvoeringen van de Negende" mocht ondervinden. De eerste Satz was te haastig, zooals ik reeds zeide; ook in het Scherzo, waar men, ondanks het snelle tempo, toch steeds een gevoel van rust moet houden, was iets onbeteugelds, dat aan het geheel afbreuk deed. In het wonderbare Adagio kon de plastiek der verschillende thema's beter aan den dag gekomen zijn. Daartegen over staan wederom verschillende schoone details, waaronder ik in de eerste plaats wel mag aanmerken de uitstekend geslaagde recitatieven der bassen en dan het optreden der Freude-melodie in het orchest. Het koor was ook in de negende zeer schoon en. het solisten-quartet voortreffelijk. Het was saamgesteld, behalve uit mevrouw Noordewier, uit mevrouw De Haan-Mani farges en de heeren Anton Kohmann en Gerard Zalsman. Niet verzwijgen mag ik dat de beroemde IIHIItllHIHIIIIHIIHIIMIIIHIIIIIHIirlmUIIIIIUIIinillllllllHIMIIIIIIIimim cadens niet zoo mühelos" klonk als wel wenschelijk is. In het Te Deum wist het quartet vaak een aangrijpend effect te bereiken. De tenor, de heer Kohmann, was hier nog onbekend. Hij schijnt mij toe een muzikaal zanger te zijn. Was nu de indruk van de negende sym phonie niet zoo machtig, het tweede deel imponeerde de toehoorders ten volle. Het orchest was den geheelen avond uit stekend gedisponeerd. Moge uit de opbrengst van het concert een flinke bate voor het pensioenfonds voortvloeien. Op den avond van Hemelvaartsdag werd een concert gegeven, waarop een aantal wer ken van Nederlandsche componisten ter uit voering kwam. Een symphonie van Dopper, benevens orchestwerken van v. Gilse, Wagenaar en v. Anrooy. Tot mijn groot leedwezen kan ik over deze uitvoering niet refereeren, daar ik niet in de stad was. Het is wel jammer dat zij zoo laat in het seizoen eerst werd gegeven. Kans op een spoedige herhaling zal er nu wel niet wezen. Toch hoop ik dat, tenminste de nieuwe wer ken van Dopper en v. Gilse, in het volgende seizoen opnieuw zullen worden uitgevoerd. ANT. AVEKKAMP. HenriïIbsen. (1828 1906.) Het stuk was al lang uit, de epiloog was gesproken, het gordijn was gevallen; maar nog bleef er beweging achter den gesloten voorhang, het leven wilde nog niet geheel scheiden van dat voorbijgegane tooneel van leven. Nu echter is het laatste lichtje ger doofd, de laatste echo van wijkende voet stappen is verdwenen en weggestorven, de stilte is daar... Ibsen, die zijn leven, doorleefd en volleefd, had gesloten, die eigenmachtig na het voltooide en bekroonde werk den eindstreep had getrokken onder zijn levensarbeid, Ibsen is na een pauze van zwijgen en ziekte heengegaan tot de rust. Hij vult met zijn energie de laatste helft van de 19e eeuw : de tijd van 1850 tot 1900 weerklinkt in zijn drama's. Eerst is het nog slechts een zwakke stem, ze poogt wel de ruimte te overwinnen, ze doet haar best, ze spant zich in, als wedijverend met zich zelf om in voortdurenden strijd het groptsche doel te bereiken dat de twee en twin tigjarige dichter in 1850 zich stelde, maar ze kon toch niet doordringen buiten de omgeving van het enge, eigen land. Dan wordt het geluid breeder en machtiger, het zwelt aan, een stroom van geestkracht en gevoelsverbeelding; het pakt en dwingt de harten en breekt zich een baan, al wijder en dieper. De victorie wordt behaald o, met wat voor geringe gegevens om mee te beginnen ! over Europa. Onder de weinige namen die in de her innering der menschheid als vertegenwoor digers van het tijdperk zullen overblijven, behoort de naam van Ibsen. Hij teekent den tijd, ik bedoel: hij heeft zijn handteekening daaronder geplaats als een schep per van geestelijk leven. Want hij heeft den roem van een eigen vorm te nebben gegeven aan het gevoel van zijn tijd. Wat de menschen problemen en levensraadsels noemen dat heeft h\j opgevangen in den spiegel van zijn kunst, en hij toont daar de vraagstukken als de beweging en voor waarde van het leven zelf. En dat niet door talent van voorstelling of redeneering, maar krachtens zijn dichteraanleg als een uit vloeisel van zijn genie dat n is met zijn persoonlijkheid. Het is het kenmerk van Ibsen; hij staat als een hechte persoonlijkheid, souverein scheppend tegenover het leven der maat schappij. Ik ben niet veranderd," zeide hij tegen een vriend die hem veranderd" vond. De menschen denken dat ik mijn opvattingen gewijzigd heb met den loop der jaren, maar dat is verkeerd-gezien, ik ken heel duide lijk de draad van mijn ontwikkeling. Er is samenhang en nheid in mijn ideeën. Ik ben geheel dezelfde nu, als toen ik mijzelf voor het eerst ,vond." Legt men het eerste drama van Ibsen, zijn Catilina-van 1850, naast zyn laatste drama, zijn Wanneer wij dooden ont waken van 1899, dan blijkt de waarheid van het woord van den dichter. Er is mis schien geen mensen te noemen, wiens werk in zijn verloop van vijftig jaren, zoo ineen grijpt en zoo trouw blijft aan de grondstemming als dat van Ibsen, ondanks het feit dat bijna ieder van zijn drama's zijn eigen leven heeft, meelevend met de ont wikkeling der samenleving. De grondstemming, eenmaal gegeven, blijft. In de dagen dat zijn Catilina hem bezig hield, te Grimstad, het verloren stadje, met zijn acht honderd zielen, rechte zielen, voor welke de dichter niet meer was dan een apothekersleerling, in die dagen, bij een bezoek aan het ouderhais, maakte hij met zijn zuster een wandeltocht. Ze be klommen een berg, den Kapitelsberg, met zijn romantische ruïne, en onder het genot van het uitzicht van de hoogte, kwam het tot een ontboezeming. Ik zou op willen stijgen," zei de dichter in spe, tot het grootste en volkomenste van alles dat men in volle grootheid en klaarheid kan berei ken." En wanneer ge zoover zijt ge komen, wat wilt ge dan ?" vroeg de zuster. Dan zou ik willen sterven," zeide hijAltoos is er bij den dichter zulk een stre ven om een hoogtepunt te bereiken, hij drijft de helden van zijn drama's de hoogte op, en dan in het moment dat ze tot klaar heid over hun leven komen, geeft hij hun het doodsverlangen en den dood. Dat is al aangeduid in een verzuchting van Catilina, wij hooren het telkens in zijn drama's. Brand zegt het ons, en het is het gevoel waarmede-we W a n n e e r wij dooden ontwaken uit de hand leggen. Bewonder die stemmingseenheid en let eens op of niet de meesten die over Ibsen schrijven den dichter met een berg ver gelijken. Het is de geijkte uitdrukking. Vast gegrondvest, klaar van vorm steekt hij af tegen de lucht, reikt hij omhoog fier in het ruim. Hij staat apart. Als jongen, zoo vertellen zijn huisgenooten, had hij nooit lust om met zijn broers en zusters te spelen. Hij zat in een hok bij de keuken te lezen in oude reisverhalen of hij was daar verzonken in droomerijen. Men moest hem bombardeeren met sneeuw<ÏE.-NEt>E<U.HNI>SCHE-L<|N0WEE*-i«H>iT- voot.- MET-EERST ? IN. HET ToT-.EEN. VER»L'IPeNp£ .ZWIrSER;CH-'rflLI«flN5tHE-T«fN«PCRlNi;' PE -RussiscHe. -POE 10 ? LEtkf. T.'jN. £E.RSTS ? r^nMilF&sr. ftftN-v^t>6R.TJe. WIJST ? HfT--Na-e,nfo»t -TOCH- POOD-IS - v* i -f e -n ft w P pe -5CH«ftRtfliv ? WORDT OP.PE- Meei\|-pvR0rtpeM -IN-HET -4001 -weeR ?» <VR«NP J»RO ? VIYN -PCl'ooa.-tteT ? VR,£j>eS Pflt-EJs . MftftKT' PEN SCrtR'JFT ?OP-DE-RUIIVES -Yftti BftB U J-ON ? 6eN_-BoeK ?iNVE*<SCHIL.tEiv&E-r»l.6YV -aEST«uJ>

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl