De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1906 3 juni pagina 8

3 juni 1906 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOO R NEDER L AND. No. 1510 ballen om hem uit zijn hoekje, te krijgen, en dan nog was er geen kwestie van mee spelen. Toch had hij gezellige gayen en artistieke neigingen, hij schilderde, hij boet seerde, hij. bouwde hij walde het leven wel grijpen, maar hij bleef altoos op een afstand. Tóen hij, in 't begin van zijn dramaturgenloopbaan, te Bergen optrad als regis seur, van,, het nationale - theater, durfden tooneelspelers en tooneelspeelsters .hem nau welijks naderen. Ik tenminste was bang voor hem," zegt. een actrice in haar herin neringen. Hij liep, altijd ia een grooten mantel gehuld, en trok zich terug als een slak in zijn huis." Men voelde dat zijn gedachten de. gedachten der anderen te boven gingen. Zoo is het gebleven, al zijn er natuurlijk tyden geweest dat hij zich meer bij zijn omgeving aansloot en dat hij de wereld meer tegemoet kwam. De grond van zijn aard, al werd het dikwijls door de maat schappelijke vormen bedekt, was een terug getrokkenheid uit trots en schuwheid ge mengd. Hij kon de aanraking en het oordeel van de menschen niet verdragen. -De zenuw achtigheid ging tot het ziekelijke toe. In later dagen nog, toen hij beroemd en geëerd was, bekende hij aan een vriend gedurende zjjn verblijf in Noorwegen: Ik weet dat de menschen me haten. Als ik hier ga, heb ik het gevoel dat er iemand achter me kan loopen, die me een mes in de rug steekt." Er -was iets tusschen hem en de wereld. Het zou mij niet verwonderen, als die eenzaamheidsstemming van Ibsen haar ge halte en vorm heeft gekregen door een indruk van zijn kindsheid. De vader van den dichter behoorde tot de aanzienlijken van het stadje waar de familie woonde. Men leefde vroolijk en ruim in huis, het leven was er vol beweging van komenden en gaanden. Plotseling kwam het eind van de heerlijkheid. De vader moest zijn betalingen staken, en de familie ging op een doodsche boerderij buiten het stadje, heel bekrompen wonen. De kinderen werden met den nek. aangezien. Ibsen was acht jaar, toen dat gebeurde. Hij heeft den overgang heel diep gevoeld. Er zette zich bij hem een wrok tegen het leven. Zijn fierheid kon niet tegen de ver nedering op, en wilde zich toch niet ge wonnen geven. In zijn gedichten bemerkt men hoe lang het den dichter is bijgebleven dat hij een verstootene was. Waarom trok Catilina hem zoo aan, dat hij hem tot zijn eersten hoofdpersoon maakte? Een woord van den samen zweerder had hem getroffen: men moet zelf arm en ongelukkig zijn, om met de armen en ongelukkigen mee te kunnen voelen." Dat gezegde van Catilina, dat hij bij Cicero vond, teekende den ongelukkige en verstootene. Aan hem gaf Ibsen zijn sympathie. Al de helden van den dichter hebben iets dat hen isoleert; of ze gaan de eenzaamheid tegemoet. En het is het gevoel van den eenzame, die zich als kind reeds verlaten voelde, dat hen heeft geschapen. Ibsen heeft nooit in de eerste plaats, bij de samenstelling van zijn drama's, op de beweging en het rumoer van het leven gelet. Hij zag de dingen niet en «tasse; neen, bij den eersten aanleg van zijn stuk ken stond uitsluitend een enkele persoon lijkheid hem voor den geest. Die liet hij voor zich leven, die moest in volle werke lijkheid voor zijn oog op- en neergaan. Daaromheen groepeerden zich de anderen. De dichter zag dan het drama aan, dat zich vanzelf uit het bestaan van den held moest ontwikkelen; hij luisterde en was toeschouwer, zooals -hij zich toeschouwer voelde van het leven. Het was hem er om te doen, hoe zijn menschen zich zouden houden in hun strijd met het leven, en hoe het leven door hen aan te vatten en hard aan te pakken, hun persoonlijkheid zou losmaken uit al het bijkomstige, om de kracht dier persoonlijkheid tot den toets steen te brengen. Verlangen en verwachting, hoop en ontgoocheling," zot> heeft hij in zijn jeugd den voortgang der gevoelens in het menschenhart gekarakterizeerd. En hij heeft aan zijn helden het verlangen en de hoop gegeven, maar hij heeft hun ook nooit de bittere desillusie gespaard; ja, hij had noodig hen te zien handelen en lijden onder de hoogste teleurstelling van het leven. Het was geen wreedheid, want hij leed mee in zijn eenzaamheid. Zijn dichtergaaf schonk hem de macht om zijn personen buiten zich te aanschouwen, maar de bron van zijn talent was het gevoel in eigen hart. Al was hij op een afstand van zijn perso nen en van het leven, hij was er toch direct mee verbonden. Dat alles wat hij zag, daar hing zijn eigen bloed aan, zijn eigen harts tocht. Maar, gelijk hij zelf zeide, hij moest de dingen wat uit de verte zien, om ze goed te gevoelen, of om juister te spreken hij moest de dingen uit de verte zien, om zijn gevoel zich duidelijk te kunnen voorstellen. De werkelijkheid alleen kon hem bevre digen, en ze moest de waarheid van het leven uitdrukken. Was het wel anders mogejijk, bij de kracht en de waarheid van zijn persoon lijkheid die n was met zijn genie ? Daarom, ofschoon hij de jaren van zijn grootste dichtervermogen, buiten Noorwe gen doorbracht, heeft de dichter toch altijd teruggegrepen tot onderwerpen van zijn geboortegrond. Kan men over doode koningen drama's schrijven ?" riep hij eens in een bui van verstoordheid uit. Kan men over men schen schrijven die men nooit heeft gekend? Wat gaan ons doode koningen aan ?" Uit de verte van de groote wereld ging het hart van den dichter terug tot die enge wereld, waarin hij was opgegroeid, tot de menschen die hij kende, dadelijk, van aan gezicht tot aangezicht; en aan dat kleine leven toonde hy de grootheid en de macht van het leven. Het was zijn arbeid, onverzet doorge voerd, ohne Hast, ohne Kast",... totdat zijn taak werd afgesloten met den epiloog Wanneer wy dooden ontwaken wanneer de illusie van het leven voor ons verdwijnt, en voor goed is heengegaan! de hoogste en de laatste ontgoocheling.' De rest is dan zwijgen. En daarna de rust, de stilte ... 24- Mei 1906. BIJVASCK. geschiedenis. Dr. P. L. Muller. Geschiedenis van onzen tijd sedert -1848. IVe boek, Ie stuk. (Haaflem,1 serie drie) blzz. 233. Op de "eerste vergadering van Het'Historisch' Genootschap te Utrecht, uitgeschreven ter gelegenheid van zijn 50-jarig bestaan, had eene merkwaardige gedachten wisseling plaats. In eene rede, die tot onderwerp had: Het onderscheid tusschen geschiedenis der beschaving, dei volkshuishouding en der maatschappij" deed de Leidsche hoogleeraar F. J. Blok uitkomen, dat hy van zijne op vatting der historiografie nimmer was afge weken. Met beroep op Pope's woord: the proper study of mankind is man" l , ken merkte hjj, als oogmerk des geschiedschrij vers : alleen de geschiedenis der menschelyke maatschappij in haar geheel is in den vollen zin des woords waardig geschiedenis te heeten." 2) Deze opvatting achtte zijn ambtgenoot P. L. Muller te beperkt. Hy zeide : Het bezwaar, dat men, door de geschiedenis der maatschappij zoozeer op den voorgrond te stellen, afbreuk doet aan de geschiedenis van de memchen, is nog niet weggenomen. Als de geheele geschiedenis een maatschappelijk saraKter draagt, zal men den persoonleken invloed van groote mannen niet naar behooren kunnen doen gevoelen." 3} Op deze bedenking ontwoordde dr. Blok: A.1 betuigt prof. Muller thans de geschiedenis ook op ie vatten ah geschiedenis der maatschappij, in zyne werken en inaugureele redevoeringen treedt toch de staatkundige en diplomatieke geschiedenis altijd op den voorgrond." 4) De herinnering aan dit debat wordt onwil lekeurig verlevendigd, bij de lezing van het werk, welks titel zooeven is afgeschreven, helaas l het laatste, dat wij aan de bekwame pen des schrijvers te danken hèD ben. Toen de draad aan zijn hand ontglipte (de juis.e plaats, blz. 193, nebben de uitgevers aange wezen), heeft mr. W. H. de Beaufort, bereid willig, hem opgevat. Natuurlijk raag men aannemen, dat het in des laatsten voornemen ligt, het karakter van het werk ongeschonden te behouden. Wy hebben derhalve te lezen, niet, gelijk de titel wut court aangeeft: geschiedenis" rnaar staatkundige geschiedenis enz. Un homme averti en vaut deux. Niemand leide, uit deze toevoeging, ook maar een zweem van geringschatting af. Het is hooglijk te waardeeren, dat een ervaren hand ons een richtsnoer verschaft in het niet steeds gemakkelijk te ontwarren weefsel van diplomatieke onderhandeling en haar ultima ratio, het krijgsbeleid. Zooals deze geschiedenis is gedacht en ontworpen, zal men daarmede vrede mogen en kunnen hebben. Wanneer ooit, naar Muller's voorstelling, menschen ver dienen te worden afgebeeld, zijn het die, welke de bouwstof leveren tot de beide hoofdstuk ken van dit werk. In het eerste namelijk, dat van blz. l tot 94 reikt, wordt de stichting der Italiaansche eenheid geschetst. Op den voor grond treden Cavour en Garibaldi. Gene, een veelomvattende rustelooze geeat" die steeds dacht aan de toekomst van zijn kleiner en zijn groóter vaderland" (blz. 5), minister van Victor Emmanuel, den ridderlyken koning, door een zouavenregiment by Palestro wegens zy'n, den soldaat meer dan den veldheer en koning waardige, vermetelheid tot eerekorporaal" uitgeroepen, (blz. 16) Men mag aannemen, dat de tusschenzin van Muller is. Anders zouden de strepen van het eerekorporaalschap den koning aan een berisping hebben herinnerd. Naast Cavour, vergt onze aandacht de aan trekkelijke gestalte van Garibaldi, den vurigen patriot, den onstuimigen veldoverste, steeds zy'n doelwit voor oogen, niets en niemand ontziende, oprecht, onbaatzuchtig, onver schrokken, wiens populariteit hoe langer hoe groóter werd en wiens naam. hoe langer hoe meer als een veldteeken was geworden voor allen, die met geweld geheel Italiëin eens wilden vrijmaken" (blz. 38). Een waardige tegenhanger van dit eerste, vormt het tweede hoofdstuk, dat de rest van het werk inneemt en getiteld is de strijd om Duitschland. Hier, volgen wij het begin van de vorming der Duitsche eenheid. Het begin, want, naar De Beaufort terecht besluit: zoolang de Zuid-Duitsche staten een van het overige Duitschland afgezonderd staatkundig bestaan hadden" (blz. 233), was het grootsche denkbeeld, waarvan wij in het Duitsche Eijk de verwerkelijking aanschouwen, nog slechts ontworpen. Hier is het Bismarck, die van het geschied verhaal het middelpunt gaat vormen, sedert in het voorjaar van 1862 de onvermijdelijkheid van een constitutioneel conflict hoe langer hoe meer bleek"(blz.!06). Straks, zal hij Oostenrijk terugdringen. Sterker nog,' zijnen koninklijken meester zal hij van de nood zakelijkheid daarvan overtuigen. De teerling viel, toen het Frankforter vorstencongres belegd was. Een uitnoodiging van dertig regeerende vorsten en een koning als boodschapper ; hoe kan men zoo iets weigeren?" riep Willem uit, na het eerste bezoek van koning Johan (van Saksen)(blz.l37). Toch deed hij hec ongelooflijke en in zijne eigen oogen ondenkbare. Weldra reisde koning Willem Frankfort voorbij, alsof er geen congres in de wereld was" (blz. 137) Zoo groot was de in vloed gebleken en gebleven van den minister, die niet wilde, dat een koning fan Pruisen afstand deed van zijn rang als vorst eener groote mogendheid en vasal werd van Oostenrijk" (blz 137). Men ziet. Muller is trouw gebleven aan zijne opvatting: de geschiedenis wordt door meiiischen gemaakt. Ligt in dit gronddenkbeeld de sleutel tot de rustige rust, waarmede gansch het werk is overtogen, gelijk een waas een hollandsch landschap het doet ? Dss schrijvers hoofd eigenschap is een glasheldere stijl, doch de soberheid schijnt nu en dan in apathische stroefheid te ontaarden. Dat een geschied schrijver daden toont en bescheidenlijk zich terugtrekkend, het oordeelen aan zijn lezer over laat, hangt zeker samen met het uit gangspunt. Door algeheele onthouding echter schijnt men evenzeer te kunnen zondigen, als door al te bemoeiziek decoratief. Neem het gesprek van zooeven tusschen koning en minister. Men gaat zoo heel ver niet mis, wanneer men, van dit onderhoud, dagteekent de verandering van het aanzicht van ons werelddeel, eene machtsverschuiving in de Europeesche politiek, die straks, te Versailles, haar beslag krijgt. Wat zegt Muller er van : Er had tusschen koning en minister een gesprek plaats, dat den laatste zoo ontroerde, dat hij na den afloop zichzelfen kwalijk meester was en behoefte had om iets stuk te slaan. Maar hij had de overhand behouden" (blz. 137). En verder ? Verder gaan wij voort, alsof bet gesprek" op een cour gehouden en iemand een vaas gebroken had. Ook de menschen, die Muller ten tooneele voert, ontcijfert hij uiterst zelden. Zoo heet het van Garibaldi: In het gewone leven zijn zulke menschen met . heldenmoed .en kinderverstand niet alleen onbruikbaar, maar -zelfs schadelijk. bovenal, als zij zulk een hooge plaats innemen als Garibaldi zich niet. ten onrechte verworven had" (blz. 87). Meer niet. Van Bismarck's verleden wordt te nauwernood gerept (blz. 106). Van het karakter zijner staatkunde, los van iedere partij, wordt slechts even gewag gemaakt (blz. 127), en zy n verhouding tot Ferdinand Lasalle niet meer dan aangestipt (blz. 130) Van Eotvös, den Hongaarschen pa triot, komt de naam slechts voor. Wie het niet weet zou niet leeren, dat wy hem een standaardwerk in de staatsiechtelijke litera tuur verschldigd zijn. 5) Dit alles neemt niet weg, dat nu en dan een fijn-geestige opmerking des schrijvers stoeren ernst afwisselt. Zoo vernemen wy' : De Oostenrijksche kanselarijen beschikken over een onnoeme. lijk aantal nergens elders ter wereld gebruikelijke offlcieele termen" (blz. 110). Wie weet, vraag ik, in het voorbijgaan, of dit niet samenhangt met de talrijke huwelijksvertakkingen, die bedoelden Staat hielpen vormen. Men herinnert zich immers het disticbon: Bella gerant alii! tu, felix Austria, nube! Nam quae Mars aliis, dat tibi regna Venus! Boudoir en kanselarij gretzen aan elkaar. De illusie der Denen van onverwinlijkheid wordt onmiddellijk beperkt tot: althans degenen die geen soldaat waren" (blz. 163j. Tot de hertogskeuze van Augustenburg werd van twee zijden medegewerkt: Ongelukkig bedoelden beide daarmede niet hetzelfde" (blz. 166). Oostenrijk's verschacheren van Lauenburg aan Pruisen, welks koning uit particuliere kas betaalde, ontlokt den schrij ver de opmerking: Tegen het koopen van Land nnd Leute" schijnt bij hem geen bezwaar te hebben be&taan l" (blz. 180). Het Nederlandsche publiek heeft reden tot dankbaarheid aan den helaas ! te vioeg ont slapen schrijver, die eene levenstaak in dit werk aangevangen en onverpoosd voortgezet heeft 6), niet minder dan aan zijn opvolger, die, naar wij hopen, het voltooien zal. Gelijk de landschapsschilder een breeden gezichtseinder behoeft, eischt de historiografie, zal zij tot haar recht komen, perspectief. Uit den aard der zaak is die verruiming, wordt hedendaagsche geschiedenis geschreven, ge ring, en groot is de verleiding om te offeren aan den waan van den dag, aan deze of gene toevallig bovendrijvende stroomiug. Tegen deze verzoeking zijn wy, bij beide schryvers, gewaarborgd. Naar beste weten, melden zij, gelijk Ranke voorschreef: wie es nun eigentlich gewesen, en beider karaktervast heid staat ons borg, dat zij Cicero's leuze eereninil veri taceat, nil fa'si audeat historia. Het feit zelf echter, dat zij voor het hachlijk bestaan niet terugdeinsden, strekt beiden gelijkelijk tot eer. Zooeven nog werd het ons herinnerd, hoe besluiteloosheid in het aan grijpen eener sfofl'e de vrucht van gansch een levensstudie aan een volk ontrooven kan. Ook ten onzent is waarlijk niet onbekend de naam van Lord Acton, den grooten ge leerde, boezemvriend van Gladstone, die, verkeerde iemand in moeilijkheid om naricht, placht te zeggen: vraag het Acton maar. Welnu, weemoedig stemt het tafereel, dat de pas benoemde hoogleeiaar in de geschiedenis (Jh. Oman, in zyne inangureele rede, geeft van een, door hem, gebracht bezoek aan het studeervertrek van Acton. Duizenden boeken en duizenden aanteekeningen, bestemd om te worden verwerkt, nooit ter hand genomen, omdat het ideaal al hooger werd gesteld. Alles, thans door stof bedekt en door spinrag overtogen. Dit ziende, zoo schrijft Oman, zeide ik tot mijzelven : Vat uw oogmerk, het koste wat het wil; is het noodig, begrens u, houd u by n eeuw indien het moet, of bij ne regeering, maar schrijf iets kennis aan het papier niet toevertrouwd is verloren kennis." 7) Zelden is dat ik dit er nog bij voege eene uitspraak zoo zeer bewaarheid. Of is het niet een tragisch denkbeeld, dat schier onmiddellijk na den dood van lord Acton, het werk, dat geheel zijn leven in beslag nam, waaraan hij reusachtigen vóórarbeid en eindelooze overpeinzingen wijdde, is verricht. Acton wilde schrijven eene geschiedenis der Vry'heid, waaronder" zoo drukte hij zich uit ik versta de verzekerdheid, dat ieder beschermd worden zal, wanneer hij doet, wat hij zijn plicht acht, tegen den invloed van gezag en meerderheden, gewoonte en meening." Welnu, dezer dagen verschenen van de hand van J. Mackinnon, twee deelen, ge titeld: A History of modern Liberty (London 19U6), en schrijft deze, in de Voorrede (blz. XIV); ik had het tweede deel reeds voltooid, eer ik vernam, uit Brieven van Lord Acton aan Mary GUdstone" (1904) dat wijlen de betreurde hoogleeraar in de geschiedenis te Cambridge, lange jaren, het plan had gekoesterd om een Geschiedenis der Vrijheid te schrijven. Het valt diep te betreuren, dat Lord Acton nooit het besluit vatten kon om te schrijven, hetgeen klaarblijkelijk bedoeld was zijn opus magnum te worden. Ongelukkiglijk gaf hij aan de wereld enkel de zuiverste staaltjes van zijne uitgebreide geleerdheid. Doch de proeven, die liij heeft uagelaten van zijn letterkundige begaafdheid en van zijn historische kennis zijn voldoende oin te toonen, dat, bijaldien hij zijn plan volvoerd had, hij vermoedelijk de Engelsche historische letterkunde met een meesterstuk meer zou hebben verrijkt. Daarin zou opgenomen zijn, vol, klaar en vloeiend de nectar van veertig jaren lezens en nadenkens over een der gewichtigste onderwerpen." Is het niet een bedroevend voorbeeld, waartoe een overdreven en overspannen zelfcritiek, met hare onverbiddelijke uitkomst: eindeloos wikken en wegen, leidt ? Muller handelde beter en zijn opvolger eveneens. Macte virtute sua ! Amsterdam, Mei 1906. J. A. LEVÏ. 1) De prachtige plaats, bij Pope, luidt in in haar geheel: All nature is but art, unknown to thee; Ai! chance, direction,which thou canstnotsee; All discord, harmony not understood; All partial evi), universal good; And spite of pride, in erring reason's spite, One truth is clear, Whatever is, is right. Know then thyself, presume not God to scan ; The proper study of mankind is man. (Essay on Man vs. 284 vlg.). 2) Verslag (den Haag 1895) blz. 33. 3) Verslag t. a. p. blz. 4ó. j 4) Verslag t. a. p. blz. 47. j 5) J. Eötvüs, Der Einlluss der herrschenden Ideen des 19 Jahrhunderts auf den Staat (eene vertaling door den schrijver zelf uit het Hongaarsch). Leipzig 1854. 6) De eerste drie boeken verschenen in 1903. 7) Ch. Oman. Inaugural Lecture on the study of History (Oxiord.1906) blz. 27. J. J. BIESING, JKuni* t handel. 's-GRA.VENHA.GE, Molenstraat 65,65* EB 81. Moderne Schilderijen, Aquarellen en Gravures. MEUBEL-BAZAR, Singel 263 283, de Kantoor-Meubelen «u. J. MEIJERINK MEIJEB. Telefoon >SS8. Prjjs. . ? 3O. DE WONING LEIDSCHESTRAAT 13 METAALWERK VAM JAM E1SEMLOEFFEI* K U N S T-A M B A C H T Ft J. W. DE GRAAFF OUDEN ENGWEG 18 TE HILVERSUM. MEUBELEN * GR1SAÏ1T1 * Kalverstraat 111, Amsterdam, Kunatnijverheidsartikelen, Beeldwerken, Tegelschilderijen. 5TEENDRUKKERIJ lETIKETTEMFABRIIK, ARNHEM TEUEPHOON $70 NAAMLOOZE VENNOOTSCHAP ZEISTER FABRIEK KOPERWERKEN -- 2 MINUTEN VAN -STATION DRIEBERGEN MODERN EN ANTIEK KOPERWERK GIETERIJ VOOR - - FIJN KOPER EN BRONS ^ Kon Hip Fflnpiplf vüii r/ilvpiwp](pji ^ = nUlli U tl i ItttlllUR idll/jlltCiïClIiCll, E Hofjuwel'ler. jj \ Oudegracht E 17, Utrecht. | \ PAAKI.Etf - JUWKELEKT. l UITVCXRKG PLAFOQD - a lBAI2DBeSCHILD?RinG ? 121. OI2TW?RP?R ? VOOR R?CLA(D?'S !2L AmSTERDAm AARDEWERK TE< ^ v DROUOT ?* ?+ WESSKK A Co. ?»? 4» ? LA56E HOÜTSTRAAT 7 * t ? - - - Den Hcm£T - - . . TKI.KFOON LHTKBO. S74 . . GROOTSTE INRICHTING VOO» COMPLETE MEUBILEERING =s IN ALLE STIJLEN = = = = ANTIQUITEITEN = = =s EIGEN MEUBELFABRIEK MARMEREN SCHOORSTEENMANTELS G. & J. COOL. AMSTERDAM. BLOEMGRACHT?/ ROTTERDAM. DELFTSCHESTRAAT6I UTRECHT. BII.T5TRIJftT.30

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl