Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOO R NEDER L AND.
No. 1510
ballen om hem uit zijn hoekje, te krijgen,
en dan nog was er geen kwestie van mee
spelen. Toch had hij gezellige gayen en
artistieke neigingen, hij schilderde, hij boet
seerde, hij. bouwde hij walde het leven
wel grijpen, maar hij bleef altoos op een
afstand.
Tóen hij, in 't begin van zijn
dramaturgenloopbaan, te Bergen optrad als regis
seur, van,, het nationale - theater, durfden
tooneelspelers en tooneelspeelsters .hem nau
welijks naderen. Ik tenminste was bang
voor hem," zegt. een actrice in haar herin
neringen. Hij liep, altijd ia een grooten
mantel gehuld, en trok zich terug als een
slak in zijn huis." Men voelde dat zijn
gedachten de. gedachten der anderen te
boven gingen.
Zoo is het gebleven, al zijn er natuurlijk
tyden geweest dat hij zich meer bij zijn
omgeving aansloot en dat hij de wereld
meer tegemoet kwam. De grond van zijn
aard, al werd het dikwijls door de maat
schappelijke vormen bedekt, was een terug
getrokkenheid uit trots en schuwheid ge
mengd. Hij kon de aanraking en het oordeel
van de menschen niet verdragen. -De zenuw
achtigheid ging tot het ziekelijke toe. In
later dagen nog, toen hij beroemd en geëerd
was, bekende hij aan een vriend gedurende
zjjn verblijf in Noorwegen: Ik weet dat de
menschen me haten. Als ik hier ga, heb ik
het gevoel dat er iemand achter me kan
loopen, die me een mes in de rug steekt."
Er -was iets tusschen hem en de wereld.
Het zou mij niet verwonderen, als die
eenzaamheidsstemming van Ibsen haar ge
halte en vorm heeft gekregen door een
indruk van zijn kindsheid.
De vader van den dichter behoorde tot
de aanzienlijken van het stadje waar de
familie woonde. Men leefde vroolijk en
ruim in huis, het leven was er vol beweging
van komenden en gaanden. Plotseling kwam
het eind van de heerlijkheid. De vader
moest zijn betalingen staken, en de familie
ging op een doodsche boerderij buiten het
stadje, heel bekrompen wonen. De kinderen
werden met den nek. aangezien.
Ibsen was acht jaar, toen dat gebeurde.
Hij heeft den overgang heel diep gevoeld.
Er zette zich bij hem een wrok tegen het
leven. Zijn fierheid kon niet tegen de ver
nedering op, en wilde zich toch niet ge
wonnen geven. In zijn gedichten bemerkt
men hoe lang het den dichter is bijgebleven
dat hij een verstootene was.
Waarom trok Catilina hem zoo aan,
dat hij hem tot zijn eersten hoofdpersoon
maakte? Een woord van den samen
zweerder had hem getroffen: men moet
zelf arm en ongelukkig zijn, om met de
armen en ongelukkigen mee te kunnen
voelen." Dat gezegde van Catilina, dat hij
bij Cicero vond, teekende den ongelukkige
en verstootene. Aan hem gaf Ibsen zijn
sympathie.
Al de helden van den dichter hebben iets
dat hen isoleert; of ze gaan de eenzaamheid
tegemoet. En het is het gevoel van den
eenzame, die zich als kind reeds verlaten
voelde, dat hen heeft geschapen.
Ibsen heeft nooit in de eerste plaats, bij
de samenstelling van zijn drama's, op de
beweging en het rumoer van het leven
gelet. Hij zag de dingen niet en «tasse;
neen, bij den eersten aanleg van zijn stuk
ken stond uitsluitend een enkele persoon
lijkheid hem voor den geest. Die liet hij
voor zich leven, die moest in volle werke
lijkheid voor zijn oog op- en neergaan.
Daaromheen groepeerden zich de anderen.
De dichter zag dan het drama aan, dat
zich vanzelf uit het bestaan van den held
moest ontwikkelen; hij luisterde en was
toeschouwer, zooals -hij zich toeschouwer
voelde van het leven. Het was hem er om
te doen, hoe zijn menschen zich zouden
houden in hun strijd met het leven, en hoe
het leven door hen aan te vatten en hard
aan te pakken, hun persoonlijkheid zou
losmaken uit al het bijkomstige, om de
kracht dier persoonlijkheid tot den toets
steen te brengen.
Verlangen en verwachting, hoop en
ontgoocheling," zot> heeft hij in zijn jeugd
den voortgang der gevoelens in het
menschenhart gekarakterizeerd. En hij heeft
aan zijn helden het verlangen en de hoop
gegeven, maar hij heeft hun ook nooit de
bittere desillusie gespaard; ja, hij had noodig
hen te zien handelen en lijden onder de
hoogste teleurstelling van het leven.
Het was geen wreedheid, want hij leed
mee in zijn eenzaamheid. Zijn dichtergaaf
schonk hem de macht om zijn personen
buiten zich te aanschouwen, maar de bron
van zijn talent was het gevoel in eigen hart.
Al was hij op een afstand van zijn perso
nen en van het leven, hij was er toch direct
mee verbonden. Dat alles wat hij zag, daar
hing zijn eigen bloed aan, zijn eigen harts
tocht. Maar, gelijk hij zelf zeide, hij
moest de dingen wat uit de verte zien,
om ze goed te gevoelen, of om juister
te spreken hij moest de dingen uit de
verte zien, om zijn gevoel zich duidelijk te
kunnen voorstellen.
De werkelijkheid alleen kon hem bevre
digen, en ze moest de waarheid van het
leven uitdrukken.
Was het wel anders mogejijk, bij de
kracht en de waarheid van zijn persoon
lijkheid die n was met zijn genie ?
Daarom, ofschoon hij de jaren van zijn
grootste dichtervermogen, buiten Noorwe
gen doorbracht, heeft de dichter toch altijd
teruggegrepen tot onderwerpen van zijn
geboortegrond.
Kan men over doode koningen drama's
schrijven ?" riep hij eens in een bui van
verstoordheid uit. Kan men over men
schen schrijven die men nooit heeft gekend?
Wat gaan ons doode koningen aan ?"
Uit de verte van de groote wereld ging
het hart van den dichter terug tot die enge
wereld, waarin hij was opgegroeid, tot de
menschen die hij kende, dadelijk, van aan
gezicht tot aangezicht; en aan dat kleine
leven toonde hy de grootheid en de macht
van het leven.
Het was zijn arbeid, onverzet doorge
voerd, ohne Hast, ohne Kast",... totdat
zijn taak werd afgesloten met den epiloog
Wanneer wy dooden ontwaken
wanneer de illusie van het leven
voor ons verdwijnt, en voor goed
is heengegaan! de hoogste en de
laatste ontgoocheling.' De rest is dan zwijgen.
En daarna de rust, de stilte ...
24- Mei 1906. BIJVASCK.
geschiedenis.
Dr. P. L. Muller. Geschiedenis van onzen
tijd sedert -1848. IVe boek, Ie stuk.
(Haaflem,1 serie drie) blzz. 233.
Op de "eerste vergadering van Het'Historisch'
Genootschap te Utrecht, uitgeschreven ter
gelegenheid van zijn 50-jarig bestaan, had
eene merkwaardige gedachten wisseling plaats.
In eene rede, die tot onderwerp had: Het
onderscheid tusschen geschiedenis der
beschaving, dei volkshuishouding en der
maatschappij" deed de Leidsche hoogleeraar
F. J. Blok uitkomen, dat hy van zijne op
vatting der historiografie nimmer was afge
weken. Met beroep op Pope's woord: the
proper study of mankind is man" l , ken
merkte hjj, als oogmerk des geschiedschrij
vers : alleen de geschiedenis der menschelyke
maatschappij in haar geheel is in den vollen
zin des woords waardig geschiedenis te
heeten." 2)
Deze opvatting achtte zijn ambtgenoot P.
L. Muller te beperkt. Hy zeide : Het bezwaar,
dat men, door de geschiedenis der
maatschappij zoozeer op den voorgrond te stellen,
afbreuk doet aan de geschiedenis van de
memchen, is nog niet weggenomen. Als de
geheele geschiedenis een maatschappelijk
saraKter draagt, zal men den persoonleken
invloed van groote mannen niet naar
behooren kunnen doen gevoelen." 3}
Op deze bedenking ontwoordde dr. Blok:
A.1 betuigt prof. Muller thans de geschiedenis
ook op ie vatten ah geschiedenis der
maatschappij, in zyne werken en inaugureele
redevoeringen treedt toch de staatkundige
en diplomatieke geschiedenis altijd op den
voorgrond." 4)
De herinnering aan dit debat wordt onwil
lekeurig verlevendigd, bij de lezing van het
werk, welks titel zooeven is afgeschreven,
helaas l het laatste, dat wij aan de bekwame
pen des schrijvers te danken hèD ben. Toen
de draad aan zijn hand ontglipte (de juis.e
plaats, blz. 193, nebben de uitgevers aange
wezen), heeft mr. W. H. de Beaufort, bereid
willig, hem opgevat. Natuurlijk raag men
aannemen, dat het in des laatsten voornemen
ligt, het karakter van het werk ongeschonden
te behouden. Wy hebben derhalve te lezen,
niet, gelijk de titel wut court aangeeft:
geschiedenis" rnaar staatkundige geschiedenis
enz. Un homme averti en vaut deux.
Niemand leide, uit deze toevoeging, ook
maar een zweem van geringschatting af. Het
is hooglijk te waardeeren, dat een ervaren
hand ons een richtsnoer verschaft in het niet
steeds gemakkelijk te ontwarren weefsel van
diplomatieke onderhandeling en haar ultima
ratio, het krijgsbeleid. Zooals deze geschiedenis
is gedacht en ontworpen, zal men daarmede
vrede mogen en kunnen hebben. Wanneer
ooit, naar Muller's voorstelling, menschen ver
dienen te worden afgebeeld, zijn het die, welke
de bouwstof leveren tot de beide hoofdstuk
ken van dit werk. In het eerste namelijk, dat
van blz. l tot 94 reikt, wordt de stichting der
Italiaansche eenheid geschetst. Op den voor
grond treden Cavour en Garibaldi. Gene, een
veelomvattende rustelooze geeat" die steeds
dacht aan de toekomst van zijn kleiner en
zijn groóter vaderland" (blz. 5), minister van
Victor Emmanuel, den ridderlyken koning,
door een zouavenregiment by Palestro
wegens zy'n, den soldaat meer dan den
veldheer en koning waardige, vermetelheid tot
eerekorporaal" uitgeroepen, (blz. 16) Men mag
aannemen, dat de tusschenzin van Muller is.
Anders zouden de strepen van het
eerekorporaalschap den koning aan een berisping
hebben herinnerd.
Naast Cavour, vergt onze aandacht de aan
trekkelijke gestalte van Garibaldi, den vurigen
patriot, den onstuimigen veldoverste, steeds
zy'n doelwit voor oogen, niets en niemand
ontziende, oprecht, onbaatzuchtig, onver
schrokken, wiens populariteit hoe langer hoe
groóter werd en wiens naam. hoe langer hoe
meer als een veldteeken was geworden voor
allen, die met geweld geheel Italiëin eens
wilden vrijmaken" (blz. 38).
Een waardige tegenhanger van dit eerste,
vormt het tweede hoofdstuk, dat de rest van
het werk inneemt en getiteld is de strijd om
Duitschland. Hier, volgen wij het begin van
de vorming der Duitsche eenheid. Het begin,
want, naar De Beaufort terecht besluit:
zoolang de Zuid-Duitsche staten een van het
overige Duitschland afgezonderd
staatkundig bestaan hadden" (blz. 233), was het
grootsche denkbeeld, waarvan wij in het Duitsche
Eijk de verwerkelijking aanschouwen, nog
slechts ontworpen.
Hier is het Bismarck, die van het geschied
verhaal het middelpunt gaat vormen, sedert
in het voorjaar van 1862 de
onvermijdelijkheid van een constitutioneel conflict hoe
langer hoe meer bleek"(blz.!06). Straks, zal hij
Oostenrijk terugdringen. Sterker nog,' zijnen
koninklijken meester zal hij van de nood
zakelijkheid daarvan overtuigen. De teerling
viel, toen het Frankforter vorstencongres
belegd was. Een uitnoodiging van dertig
regeerende vorsten en een koning als
boodschapper ; hoe kan men zoo iets weigeren?"
riep Willem uit, na het eerste bezoek van
koning Johan (van Saksen)(blz.l37). Toch deed
hij hec ongelooflijke en in zijne eigen oogen
ondenkbare. Weldra reisde koning Willem
Frankfort voorbij, alsof er geen congres in
de wereld was" (blz. 137) Zoo groot was de in
vloed gebleken en gebleven van den minister,
die niet wilde, dat een koning fan Pruisen
afstand deed van zijn rang als vorst eener
groote mogendheid en vasal werd van
Oostenrijk" (blz 137).
Men ziet. Muller is trouw gebleven aan
zijne opvatting: de geschiedenis wordt door
meiiischen gemaakt.
Ligt in dit gronddenkbeeld de sleutel tot
de rustige rust, waarmede gansch het werk
is overtogen, gelijk een waas een hollandsch
landschap het doet ? Dss schrijvers hoofd
eigenschap is een glasheldere stijl, doch de
soberheid schijnt nu en dan in apathische
stroefheid te ontaarden. Dat een geschied
schrijver daden toont en bescheidenlijk zich
terugtrekkend, het oordeelen aan zijn lezer
over laat, hangt zeker samen met het uit
gangspunt. Door algeheele onthouding echter
schijnt men evenzeer te kunnen zondigen, als
door al te bemoeiziek decoratief. Neem het
gesprek van zooeven tusschen koning en
minister. Men gaat zoo heel ver niet mis,
wanneer men, van dit onderhoud, dagteekent
de verandering van het aanzicht van ons
werelddeel, eene machtsverschuiving in de
Europeesche politiek, die straks, te Versailles,
haar beslag krijgt.
Wat zegt Muller er van : Er had tusschen
koning en minister een gesprek plaats, dat
den laatste zoo ontroerde, dat hij na den
afloop zichzelfen kwalijk meester was en
behoefte had om iets stuk te slaan. Maar
hij had de overhand behouden" (blz. 137). En
verder ? Verder gaan wij voort, alsof bet
gesprek" op een cour gehouden en iemand
een vaas gebroken had. Ook de menschen,
die Muller ten tooneele voert, ontcijfert hij
uiterst zelden. Zoo heet het van Garibaldi:
In het gewone leven zijn zulke menschen
met . heldenmoed .en kinderverstand niet
alleen onbruikbaar, maar -zelfs schadelijk.
bovenal, als zij zulk een hooge plaats
innemen als Garibaldi zich niet. ten onrechte
verworven had" (blz. 87). Meer niet. Van
Bismarck's verleden wordt te nauwernood gerept
(blz. 106). Van het karakter zijner staatkunde,
los van iedere partij, wordt slechts even
gewag gemaakt (blz. 127), en zy n verhouding tot
Ferdinand Lasalle niet meer dan aangestipt
(blz. 130) Van Eotvös, den Hongaarschen pa
triot, komt de naam slechts voor. Wie het niet
weet zou niet leeren, dat wy hem een
standaardwerk in de staatsiechtelijke litera
tuur verschldigd zijn. 5)
Dit alles neemt niet weg, dat nu en dan
een fijn-geestige opmerking des schrijvers
stoeren ernst afwisselt.
Zoo vernemen wy' : De Oostenrijksche
kanselarijen beschikken over een
onnoeme. lijk aantal nergens elders ter wereld
gebruikelijke offlcieele termen" (blz. 110). Wie weet,
vraag ik, in het voorbijgaan, of dit niet
samenhangt met de talrijke
huwelijksvertakkingen, die bedoelden Staat hielpen vormen.
Men herinnert zich immers het disticbon:
Bella gerant alii! tu, felix Austria, nube!
Nam quae Mars aliis, dat tibi regna Venus!
Boudoir en kanselarij gretzen aan elkaar.
De illusie der Denen van onverwinlijkheid
wordt onmiddellijk beperkt tot: althans
degenen die geen soldaat waren" (blz. 163j. Tot
de hertogskeuze van Augustenburg werd van
twee zijden medegewerkt: Ongelukkig
bedoelden beide daarmede niet hetzelfde"
(blz. 166). Oostenrijk's verschacheren van
Lauenburg aan Pruisen, welks koning uit
particuliere kas betaalde, ontlokt den schrij
ver de opmerking: Tegen het koopen van
Land nnd Leute" schijnt bij hem geen
bezwaar te hebben be&taan l" (blz. 180).
Het Nederlandsche publiek heeft reden tot
dankbaarheid aan den helaas ! te vioeg ont
slapen schrijver, die eene levenstaak in dit
werk aangevangen en onverpoosd voortgezet
heeft 6), niet minder dan aan zijn opvolger,
die, naar wij hopen, het voltooien zal. Gelijk
de landschapsschilder een breeden
gezichtseinder behoeft, eischt de historiografie, zal
zij tot haar recht komen, perspectief. Uit den
aard der zaak is die verruiming, wordt
hedendaagsche geschiedenis geschreven, ge
ring, en groot is de verleiding om te offeren
aan den waan van den dag, aan deze of gene
toevallig bovendrijvende stroomiug. Tegen
deze verzoeking zijn wy, bij beide schryvers,
gewaarborgd. Naar beste weten, melden zij,
gelijk Ranke voorschreef: wie es nun
eigentlich gewesen, en beider karaktervast
heid staat ons borg, dat zij Cicero's leuze
eereninil veri taceat, nil fa'si audeat historia.
Het feit zelf echter, dat zij voor het hachlijk
bestaan niet terugdeinsden, strekt beiden
gelijkelijk tot eer. Zooeven nog werd het ons
herinnerd, hoe besluiteloosheid in het aan
grijpen eener sfofl'e de vrucht van gansch
een levensstudie aan een volk ontrooven
kan. Ook ten onzent is waarlijk niet onbekend
de naam van Lord Acton, den grooten ge
leerde, boezemvriend van Gladstone, die,
verkeerde iemand in moeilijkheid om naricht,
placht te zeggen: vraag het Acton maar.
Welnu, weemoedig stemt het tafereel, dat de
pas benoemde hoogleeiaar in de geschiedenis
(Jh. Oman, in zyne inangureele rede, geeft
van een, door hem, gebracht bezoek aan het
studeervertrek van Acton. Duizenden boeken
en duizenden aanteekeningen, bestemd om
te worden verwerkt, nooit ter hand genomen,
omdat het ideaal al hooger werd gesteld.
Alles, thans door stof bedekt en door spinrag
overtogen. Dit ziende, zoo schrijft Oman,
zeide ik tot mijzelven : Vat uw oogmerk, het
koste wat het wil; is het noodig, begrens
u, houd u by n eeuw indien het moet,
of bij ne regeering, maar schrijf iets
kennis aan het papier niet toevertrouwd is
verloren kennis." 7)
Zelden is dat ik dit er nog bij voege
eene uitspraak zoo zeer bewaarheid. Of is
het niet een tragisch denkbeeld, dat schier
onmiddellijk na den dood van lord Acton,
het werk, dat geheel zijn leven in beslag
nam, waaraan hij reusachtigen vóórarbeid en
eindelooze overpeinzingen wijdde, is verricht.
Acton wilde schrijven eene geschiedenis der
Vry'heid, waaronder" zoo drukte hij zich uit
ik versta de verzekerdheid, dat ieder
beschermd worden zal, wanneer hij doet, wat
hij zijn plicht acht, tegen den invloed van
gezag en meerderheden, gewoonte en
meening."
Welnu, dezer dagen verschenen van de
hand van J. Mackinnon, twee deelen, ge
titeld: A History of modern Liberty (London
19U6), en schrijft deze, in de Voorrede (blz.
XIV); ik had het tweede deel reeds
voltooid, eer ik vernam, uit Brieven van Lord
Acton aan Mary GUdstone" (1904) dat wijlen
de betreurde hoogleeraar in de geschiedenis
te Cambridge, lange jaren, het plan had
gekoesterd om een Geschiedenis der
Vrijheid te schrijven. Het valt diep te betreuren,
dat Lord Acton nooit het besluit vatten
kon om te schrijven, hetgeen klaarblijkelijk
bedoeld was zijn opus magnum te worden.
Ongelukkiglijk gaf hij aan de wereld enkel
de zuiverste staaltjes van zijne uitgebreide
geleerdheid. Doch de proeven, die liij heeft
uagelaten van zijn letterkundige begaafdheid
en van zijn historische kennis zijn voldoende
oin te toonen, dat, bijaldien hij zijn plan
volvoerd had, hij vermoedelijk de Engelsche
historische letterkunde met een
meesterstuk meer zou hebben verrijkt. Daarin
zou opgenomen zijn, vol, klaar en vloeiend
de nectar van veertig jaren lezens en
nadenkens over een der gewichtigste
onderwerpen."
Is het niet een bedroevend voorbeeld,
waartoe een overdreven en overspannen
zelfcritiek, met hare onverbiddelijke uitkomst:
eindeloos wikken en wegen, leidt ? Muller
handelde beter en zijn opvolger eveneens.
Macte virtute sua !
Amsterdam, Mei 1906. J. A. LEVÏ.
1) De prachtige plaats, bij Pope, luidt in
in haar geheel:
All nature is but art, unknown to thee;
Ai! chance, direction,which thou canstnotsee;
All discord, harmony not understood;
All partial evi), universal good;
And spite of pride, in erring reason's spite,
One truth is clear, Whatever is, is right.
Know then thyself, presume not God to scan ;
The proper study of mankind is man.
(Essay on Man vs. 284 vlg.).
2) Verslag (den Haag 1895) blz. 33.
3) Verslag t. a. p. blz. 4ó. j
4) Verslag t. a. p. blz. 47. j
5) J. Eötvüs, Der Einlluss der herrschenden
Ideen des 19 Jahrhunderts auf den Staat
(eene vertaling door den schrijver zelf uit
het Hongaarsch). Leipzig 1854.
6) De eerste drie boeken verschenen in 1903.
7) Ch. Oman. Inaugural Lecture on the
study of History (Oxiord.1906) blz. 27.
J. J. BIESING,
JKuni* t handel.
's-GRA.VENHA.GE,
Molenstraat 65,65* EB 81.
Moderne Schilderijen,
Aquarellen en Gravures.
MEUBEL-BAZAR,
Singel 263 283,
de
Kantoor-Meubelen «u.
J. MEIJERINK MEIJEB.
Telefoon >SS8.
Prjjs. . ? 3O.
DE WONING LEIDSCHESTRAAT 13
METAALWERK VAM JAM E1SEMLOEFFEI*
K U N S T-A M B A C H T
Ft J. W. DE GRAAFF
OUDEN ENGWEG 18
TE HILVERSUM.
MEUBELEN
* GR1SAÏ1T1 *
Kalverstraat 111, Amsterdam,
Kunatnijverheidsartikelen,
Beeldwerken,
Tegelschilderijen.
5TEENDRUKKERIJ
lETIKETTEMFABRIIK,
ARNHEM
TEUEPHOON $70
NAAMLOOZE VENNOOTSCHAP
ZEISTER FABRIEK
KOPERWERKEN
-- 2 MINUTEN VAN
-STATION DRIEBERGEN
MODERN EN
ANTIEK KOPERWERK
GIETERIJ VOOR - -
FIJN KOPER EN BRONS
^ Kon Hip Fflnpiplf vüii r/ilvpiwp](pji ^
= nUlli U tl i ItttlllUR idll/jlltCiïClIiCll, E
Hofjuwel'ler. jj
\ Oudegracht E 17, Utrecht. |
\ PAAKI.Etf - JUWKELEKT. l
UITVCXRKG
PLAFOQD - a lBAI2DBeSCHILD?RinG ? 121.
OI2TW?RP?R ? VOOR
R?CLA(D?'S
!2L
AmSTERDAm
AARDEWERK
TE<
^
v
DROUOT
?* ?+ WESSKK A Co. ?»? 4»
? LA56E HOÜTSTRAAT 7 * t ?
- - - Den Hcm£T - -
. . TKI.KFOON LHTKBO. S74 . .
GROOTSTE INRICHTING VOO»
COMPLETE MEUBILEERING =s
IN ALLE STIJLEN = = = =
ANTIQUITEITEN = = =s
EIGEN MEUBELFABRIEK
MARMEREN SCHOORSTEENMANTELS
G. & J. COOL.
AMSTERDAM.
BLOEMGRACHT?/
ROTTERDAM.
DELFTSCHESTRAAT6I
UTRECHT.
BII.T5TRIJftT.30