De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1906 10 juni pagina 1

10 juni 1906 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N'. 1511 DE AMSTEEDAMMEE A°. 1906. WEEKBLAD VOOE NEDERLAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. On-cLer redactie -van. O". ID 333 IC O O. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.05 Voor Indiëper jaar » , mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar , 0.121/» Mi blad i» TerkrijgWi Kio«k 10 Bonlevvd de« C»pucine» tegenover h»t Grand CtSé, te Parqt. Zondag 10 Juni. Advertentiën van l?5 regels f 1.25, elke regel meer f 0.25 Reclames per regel , 0.40 Annonce» uit DuitscHand, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma EL'DOLF MOSSB t* Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel i» 35 Ffennig. INHOUD: VAN VERRE EN VAN NABIJ: Onze "wereldstelling, (Ingez.), I, door H. Kiersch. Door niets gemotiveerd, door R. Noordhoflf. Over de Russische réfugiés in Parys, door Torn Sch. SOCIALE AANGELEGEN HEDEN: Over een idyllische" huisarbeid, door 8. FEUILLETON : Line, schets van IiOtte Gubalue, I, vertaald door H. H. D. KUNST EN LETTEREN: Germania, door B. Canter, beoord.door G. v. Hulzen. VOOR DAMES: De vrouw in beroepswerk, d. J. K. v. d. V. ALLERLEI, door Caprice. UIT DE NATUUR, door E. Heimans. P. de Josselin de Jong, met portret. Portret van mr. Vening Meinasz, oud-burgemeester van Am sterdam. De pottebakkerij de Goede Verwachting" te Lemmer, met af b. Nederlandsche taal in 't verre Oosten, door E. P. H. Prick van Wely, beoordeeld door J. B. Schepers. Fenteekening van H. G. Ibels. De schoone verbeelding, door Julius de Boer, beoordeeld door H. van Calker. Speculatie in Londen, door J. de Hoop Scheffer. Landhuis te Laren, met af b. Rembrandtmedaille. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter. INGEZONDEN. Filosofo-fldeele beschou wingen van prof. Hans Nar. DAMRUBRIEK: SCHAAKSPEL. ADVER TENTIËN. Onze Wereldstelling. (Ingezonden). L De.bewering, in de Eerste Kamer geuit, dat het met de liberalen anders zou zijn gegaan, indien zij hunne beginselen scher per hadden geformuleerd, onderstelt meer kracht en zelfvertrouwen bij hen dan zij bezaten. Met hun afgeleefd individualisme stonden zij machteloos tegenover het goed georganiseerde paganisme hunner kerke lijke tegenstanders, die 't woord mis kennende van hun Heer, Heiland, ja God: gij zult mij dienen in geest en in waar heid de begeerige vingers uitstrekten naar het geld van den neutralen, modernen staat, zeker niet om dezen des te beter te kunnen dienen. Zij hadden te lang buiten het volk gestaan om zich onder de wisselende tijdsomtandigheden bewust téworden, zoowel van eigen tekort komingen .als van de veranderde eischen der genïeenschap. Is het niet bovenal aan de slapheid van het oud-liberalisme te wijten, dat ons nationaal volksleven zich naar binnen als naar buiten door zoo weinig karakter en kracht onder scheidt? De bekende nog niet verdwenen zelfvoldaanheid, die in de genieting van eigen zaligheid de worstelende wereld om zich heen vergat, voelde meer voor 't tamme lief doen van wederzijdsche ver heerlijking dan voor de strijdvaardigheid, die een ernstig strevend volk nooit onge straft verlaten kan. Niets is in dit opzicht beschamender dan het armzalig gedoe van mannen uit onze leidende kringen tot oprichting van een zoogenoemd nationaal standbeeld, dat hunne voorgewende geestdrift ten spijt blijkbaar hun patriotisme en beter inzicht in den weg staat. Met hun eigen antinationaal figuur verlegen, wagen zij het niet, in het volle daglicht voor de groote massa van het volk te verschijnen, en speculeeren zij liever op den gewilligen bijval van dames en heeren in avondtoilet, die gaarne met voornaam behagen een akelig tendensstuk toejuichen, dat hen voor een paar uur in het doorluchtig gezelschap van een zij ?t ook slechts nagebootsten prins van Oranje brengt. Hoe zou men ook ongevoelig kunnen blijven voor de weerzinwekkende zelf vernedering dezer Oranje-vereering, die in haar nasleep van stuitende herinne ringen niets anders beteekent dan de verguizing van het groote voorgeslacht, waaraan onze naam nog het overschot van zijn aanzien te danken heeft! Wat een volk tot schande is, zal nooit tot eer strekken van zijn vorst. Deze politieke verdwazing acht ik te bedenkelijker, nu de ernst der tijden geen krenking onzer nationale waardigheid, geen verslapping van ons volksbewustzijn gedoogenkan. "Willen wij de wereld toonen en 't is noodig dat er nog pit en kracht in ons huist, laten wij dan vóór alles ons zelf zijn. Ons volksbestaan is reeds genoeg verzwakt. Geeft het niet te denkeu, dat Pruisen zich uitput'in het verzinnen van allerlei middelen om de tegenstrevende staten voor de begeerde Rijntollen te winnen, zonder zich om de meening van den westelijken nabuur te. bekommeren? Alsof het eene zaak was die van zelf spreekt, dat wij ons gewillig aan de eischen dezer anti-nederlandsche politiek hebben te onderwerpen. Als goede vrien den en buren moeten wij, reeds, in ons eigen belang, veel voor het machtige rijk over hebben; maar de vriendschap dient van twee kanten te komen en inschikkelijkheid mag niet tot zelfmoord leiden. Laten wij dan liever eerst onze tanden zien. Ongelukkig zijn we dat zoo niet gewoon. Een heimelijk gevoel van onvermogen heeft er ons toe gebracht om, meer dan nuttig en noodig was, den bekenden stoeren nek te buigen. Stoer doen is nog niet stoer zijn. Bedachten wij, dat de Duitschers ons even goed noodig hebben als wij hen, wij zouden dan ongetwijfeld onze betrekkingen op een beteren leest kunnen schoeien. Zoo lang de verbindingswegen van Duitschland met de overige wereld voor een groot deel over ons gebied gaan, moet het prijs stellen op onze vriendschap en medewerking. En bij een oorlog met Engeland zou het ruimschoots de gelegen heid hebben om de waarde van ons neutraal gebied ten volle te beseffen. Hoe geheel anders, hoeveel flinker treedt Zwitserland tegenover zijne mach tige naburen op! Alles getuigt daar van zelfbewuste kracht en nationale waardig heid. In weerwil van zijne ongunstige ligging ver van de zee is 't sterk, poli tiek en economisch. Terwijl het zich productief krachtig maakte, stelden wij ons te veel tevreden met de rol van tusschenpersoon. Bij het gemakkelijke distribueeren trad het moeilijk produceeren op den achtergrond en verloren wij uit 't oog, dat alleen inspannenden arbeid kracht voortbrengt. Toonden onze kapitalisten meer vertrouwen in de natio nale nijverheid dan in buitenlandsche ondernemingen van speculatieven aard en konden wij ons met nog meer energie aan de aloude zelfgenoegzaamheid ont rukken, wij zouden nog beter bemerken, dat een stijgend productie-vermogen eene Terhooging van nationale kracht betee kent. Het gevoel van afhankelijkheid, dat de tusschen-persoon moeilijk van zich kan afschudden, zou niet langer zijn ontzenuwenden invloed op onze politiek doen gelden. Welvaart is van hooger beteekenis en heeft eene heilzamere terug werking naar mate zij meer aan eigen initiatief en eigen flinkheid te danken is. Hoewel wij onder den drang der expansieve volken door de noodzakelijk heid van grooter inspanning tot beter begrip van onze wereldpositie zijn geko men, schijnt het mij toe, dat wij nog niet zoo spoedig tot de erkemtenis zullen geraken van de niet geringe wanverhou ding tusschen den omvang van ons economisch arbeidsvermogen en de uitge breidheid van ons koloniaal rijk. Kolo niaal bezit in naam en niet in exploitatie prikkelt op zoo bedenkelijke wijze de begeerlijkheid der naar uitbreiding van afzetgebied hunkerende grooten der aarde, dat wij niet voor het kritieke van dezen toestand^het oog mogen sluiten. Bij de geringheid onzer militaire macht, is het als een ernstig gevaar te beschouwen, dat men zich kan afvragen, waarom ons nominaal bezit feitelijk aan de wereld exploitatie moet onttrokken blijven. Wie zich herinneren wil, wat verschillende groote mogendheden gedaan hebben om elkaar, soms nietig, overzeesch gebied afhandig te maken en wat ze nog doen om elkander in verschillende streken van de wereld den voet te lichten, kan moeilijk aan den indruk ontkomen, dat de toekomst van Insulinde niet meer zeker is. Zonder nog aan een oorlog te denken, waarin het ons even moeilijk zou vallen, de onzijdigheid te handhaven als dit gemak kelijk ging in den Russisch-Japanschen, mag het feit, dat reeds in een tijd van algemeenen vrede zooveel van onze krachten wordt gevergd en zoo menigmaal de toevlucht moet worden genomen tot allerlei hulpmiddeltjes, waarvan het ondoelmatige, ja gevaarlijke zich herhaal delijk heeft doen gevoelen, ons wel tot ernstig nadenken stemmen. Kan het nu eene daad van wijs staatsbeleid genoemd worden, bij de dreigende moeilijkheden en gevaren ons veelal denkbeeldig bezit in zijn vollen omvang te willen bestendigen ? 't Komt mij voor, dat vrijwillige zelf beperking eene gebiedende noodzakelijk heid is, waar zooveel kans bestaat, dat er ons vroeg of laat eene wordt opge drongen, die met onze belangen en wenschen geen rekening houdt. Zou het verstandiger zijn, ons met gesloten oogen op goed geluk aan den onbetrouwbaren stroom der wereldgebeurtenissen over te geven ? Ofschoon ik mij zeer goed bewust ben van al het onaangename, aan don vrij willigen afstand van gebied verbonden, en van de moeilijkheden, welke daarmee gepaard zouden gaaij, meen ik toch, dat dergelijke bezwaren van ondergeschikten aard bij de vraag, of wij al dan niet tot dien stap moeten besluiten, van geen overwegende beteekenis mogen zijn. En, wat de zooge noemde nationale eer betreft, nu zij zoo goed den afstand der Gouikust heeft weten te verdragen, behoeft die ook niet tegen den afstand van ander gebied in opstand te komen. Voor mij is de nationale eer ver verheven boven het angstvallig vasthouden aan de stomme beschikkingen van het lot, zoover dit geen bizondere verplichtingen oplegt. Senti mentaliteit was nooit eene goede leids vrouw der politiek. De inlanders, die wij kunnen prijsgeven, zullen om ons heen gaan niet treuren. Zonder deze in slechtere omstandigheden te brengen, zouden wij de middelen verwerven om den toestand van de andere, die wij onder ons gezag willen houden, aanmerkelijk te verbeteren. Met de inkrimping van onze heer schappij zullen de lasten daarvan in niet geringe mate verminderen en zullen wij meer^-kans krijgen om aan de eischen van de verdediging en de handhaving der onzijdigheid op eenigszins betere wijze te voldoen. Bovendien zouden wij do gelegenheM hebben om vrienden te maken, die van meer waarde zouden zijn dan het denkbeeldig genot van fictief gezag. Handel en nijverheid zouden bij het bedingen van onze commercieële en civielrechtelijke gelijkstelling met de nieuwe bezitters voor alle schade zijn gevrijwaard. Wat wij kunnen en moeten afstaan, en welke mogendheden daarvoor in aan merking komen, zal duidelijker te voor schijn treden, naar mate men zich meer met het denkbeeld vertrouwd maakt. Meuw-Guinea, waarvan het bezit aller minst wenschelijk is, kan vrij de rij openen. Zonder bezwaar kunnen wij het Engeland en Duitschland als blijk van goede nabuurschqi,p dadelijk overhandigen, al zou ons daarïnj niets' abders ten deel vallen als hunne erkentelijkheid. Zoo lang geen levenskwesties den vrede ver storen, is 't voor kleine volken eene daad van politieke wijsheid, in de na burige rijken gevoelens van vriendschap aan te kweeken. Laten wij de middelen gebruiken, die ons daarvoor ten dienste staan. Stellen wij ons scherp voor oogen, dat Nederland toch altijd hoofdzaak is, dan zullen wij in de keus van onzen weg niet licht falen. Kotterdam. H. KIERSCH. (Slot volgt). Door niets gemotiveerd. De argumenten tot dusver voor de samen smelting der Ie en 2e klasse scholen te Amsterdam aangevoerd zijn zoo gering in aantal en naar mijne meening zoo merk waardig onbeduidend, dat het eenige ver wondering mag wekken, hoe een meerder heid in de vereeniging van hoofden van Ie klasse scholen, die samensmelting kan vragen, en hoe een meerderheid in de Schoolcommissie die kan aanbevelen. Het aantal argumenten is twee: eerste argument: de fusie zal het aantal overplaat singen van leerlinijcn verminderen. Men be doelt de overplaatsingen, die 1 gevolg zijn van een tijdelijken, financiëelen vooruit gang in 't gezin. Ook zonder de cijfers die om dit te bewijzen te verkrijgen zijn, /al men willen aannemen, dat de overplaatsin gen, die cfoarvan het gevolg zijn, slechts een zeer sering percent vormen van de verplaatsingen als gevolg van verhuizingen. Niettemin, als het waar was, dat men door de voorgestelde fusie dat geringe percent geringer kon maken dan zou men alleen daarom reeds het voorstel tot samensmelting moeten aannemen. Maar zoo -Is hot niet; al sinds een jaar niet. Kegel is geworden, dat de Wethouder van het Onderwijs het goedvindt, dat een leerling van oen Ie klasse school, die evenveel schoolgeld be taalt als die eener 2e klasse, op zijn school Hij f t en daar betaalt. En omgekeerd. Waaruit zonneklaar blijkt, op welke manier de be trekkelijk 'weinige overplaatsingen, waartoe tijdelijke welvaart mocht leiden, geheel wor den voorkomen. Is dat niet zeer eenvoudig ? Moet daarvoor een fusie worden tot stand gebracht ? Heeft niet de Wethouder voor het Onderwij? het vrij wat gemakkelijker en beter opgelost door als regel toe te staan, dat de leerling blijft, waar hij is:' Heeft dan het hoofdmotief, dat der over plaatsingen, nog eenige kracht? Het tweede en laatste motief, dat in de vergadering van 19 Mei door den woord voerder der collega's Ie klas, niet eens meer werd gereleveerd, maar dat toch dienst moet doen, omdat, ja omdat er geen enkel ander motief is: de fusie zal het peil van 't onderwijs op de Ie klasse scholen doen rijzen. Gelooft men dat oprecht? Het aantal kinderen, dat thans de 2e klasse scholen bevolkt is ongeveer een vijfde van 't aantal der Ie klasse scholen. Als dus de vermenging tot stand was gekomen, zou n zesde van de leerlingen eener schoolklasse zij a van het gehalte der vtoegere 2e klasse scholen: dit is dus 7 pp 42. Ge looft men dat deze 7 de 35 overigen zullen opheffen tot een hooger peil? Zal er geen of weinig kans zijn, dat al heel gauw de 35 de 7 genivelleerd hebben? Zelfs al is men 't lang niet eens met Max van Seijdel, die beweert dat het geestelijke niveau van een troepje mensehen zich altijd zal richten (dus: dalen!) naar dat des Beschranktesten unter ihnen, zal men zoo'n kleine minder heid zoo veel invloed toeschrijven? Welnu dan, de verbetering die de hoofden van de Ie klasse scholen eere zij hun doel in de samenvoeging zien, is, naar mijne meening, van geen beteekenis en zal voor geen mensen ter wereld van groote betee kenis geacht kunnen worden. *** Maar men kan het doen, men kan de samensmelting tot stand brengen, of, juister gezegd, het verschil opheffen. Mogelijk is het. Als 't voorstel in den Raad mocht komen, wel, dan kunnen er Eaadsleden vóór stemmen. Het kost niets eerste argument. Er kraait geen haan naar tweede argument. Men heeft Democratisch gestemd"" derde argument. Er kraait geen haan naar, dat wil zeggen, de Ouders, wie het aangaat schoolgaande kinderen hebben ook nog Ouders! de Ouders, dat zijn: gegoede" werklieden, kleine ambtenaren, winkeliertjes, melk boeren etc., zij maken geen misbaar. Zij hebben wel in de verste verte er niet om gevraagd, niet n; zij hadden wel graag hun kinderen pp de 2e klasse school is dat niet duidelijk gebleken ? en zij hebben zich braaf ingespannen om de kinderen netjes gekleed naar school te doen gaan en om hun schoolgeld te betalen, maar och, zóó is 't ook goed! Zij hebben 't veel te druk met hun bestaansstrijd om te petitioneeron. Zij begrijpen zoo'n ver andering wel niet heelemaal, of heelemaal niet, maar nemen 't onbegrepen aan. Maar het derde argument. Men heeft democratisch gestemd ! Weg met de standenscholen! Ik doe mee, ik doe mee ! Vierde, derde, tweede, eerste klasse scholen, wel foei! Vive l'égalité. Ah zoo, dus alles saamgesmolten; rijk naast arm ? Ja neen, wacht even, niet alles, reen, maar de Ie en 2e klas, dat is immers best mogelijk, niet waar ? De andere, neen, dat kan niet, dat gaat niet. Ik ben zeer democratisch, maar neen, dat zie ik in, dat voel ik zelfs, dat gaat niet. Maar die andere twee, dat kan best. Vele hoofden van Ie klas scholen verzoeken het; (gelukkig lang niet alle!) de School commissie is er voor en ik ben democratisch ! Als dan de fusie is tot stand gekomen -welke om aan de voornaamste wenk der collega's Ie klas te voldoen totaal overbodig, om aan hun tweeden wensch te voldoen, beslist teleurstellend is; de fusie, welke geen enkele practisch verlangen, van welk deel der burgerij ook, bevredigt, wij vragen, wat is dan bereikt ? Primo: dat de scholen Ie klas niet noemenswaard verbeterd zijn. Secundo: dat de scholen 2e klasse zijn verslechterd. Tertio: dat men door een wijziging in onze schooltoestanden, die impopulair is, enkele kinderen naar de bizondere scholen heeft gedreven. Dit staat vast. O, indien gij inderdaad de scholen Ie klas verbeteren wilt, dan niet dit kleine middeltje van 7 op de 42. En dan nog, welke zeven. Dan de algemeene volksschool: rijken en armen, Ie vrai et Ie bon peuple, in hetzelfde huis. Te gaan in die richting dat is op weg naar een heerlijk ideaal. Maar de stap, die men thans schijnt te willen doen, de stap van buiige democratie, die brengt geen enkel noemenxwaard voordeel voor de Ie klasse scholen en niets dan na deel aan die der 2e klasse. Waarom dien dan gedaan ? * * Als ik nu onderteeken, Mijnheer de Ee dacteur, met mijn kwaliteit, ja, misschien reeds toen men in de verte die kwaliteit vermoedde, zal men gemompeld hebben: een oratio pr/i domo. Zoo zijn er. Men heeft er zich buiten de kringen der onderwijzers alweer vroolijk over gemaakt: Ie klassers vóór de fusie; 2e klassers er tegen. Maar ik heb ronduit gezegd hoe ik, die zes jaar aan Ie klasse en vijf jaar aan 2e klasse scholen gewerkt heb, over dezen stap der kleine fusie denk. Die elf jaar goven mij daartoe eenig recht; en eenige gehechtheid aan mijn werkkring maakte 't mij tot plicht. R. NOORDHQFF, Hoofd eener school 2e klasne. Ora1 fle Iteisclie reines in Parus. 't Was nog voor het groote oproer. Achter in het Quartier Latin, in de kleine hotels om het Pantheon, in de Rue Claude Bernard, rue de la Glacière, tot in Montrouge en Malakofl' toe, was de Eussische kolonie nog compleet. Ik, die aan de andere zijde woonde van dei) Seine- oever wandelde tegen den avond dikwijls door de schemer, naar den overkant, eerst dwalend langs de-in-rose-nevelen-zachtmijinerende Seine-oever, dan langs het Luxembourg en verder het quatier-russe in: Dan, ia een van de bovengenoemde straten, waar 's avonds de stilte der armoede hing, zocht ik 'n groot vierkant huis op, met oude smalle vensters en gehok van kamertjes; langs de glurende gordijn-behangen raampjes van de enge conciërge-loge, klom ik de donker in, langs nauwe houten trappen, die aan. 'n torentrap deden denken. Op de vierde etage sloeg ik links om, stappend hard in de nauwe gang. Ik klopte en noemde mijn naam. 'n Moment algeheele stilte, dan gleed zacht de deur op een kier en stond ik tegenover 'n eren te ziene, zwarte schaduwgestalte op den kaarsbeschenen muur der kamer. C'est toi? entrei" Ik ging binnen. In de kale kamer, die hoog stond om 't smalle kaarslicht was de onordelykheid van plots onderbroken studie werk. In de hoek links alg 'n massa zwart, doorstikt van vreemde kleurfiguren, 'n divan; rechts 'n bed zonder ijzer-om kleeding, op den grond, in't midden'n zware groote tafel, 'n dood ding laet veel witgeschemer van papier, en met er op, als 'n huisje in rouw, 'n lamp die uit was. Het venster achter 'n zware draperie, scheen weggegaan. Als breede schaduwvlakken waren de wanden waarin met witgeglimp vanplatenof glasgespiegel van ingelijste prenten. Hier en daar dook vreemd bleek gezicht op als door het kaars licht uit de donker opgewekt. In die stilte trad ik binnen: 't was als van het zwijgen, buiten, tusschen twee donderslagen; Toen kwam er iets van leven. Ik groette in 't Fransch en Duitsch, naar gelang den mensch die ik goén dag zei, en kreeg korte ant woorden, doch hartelijke handdrukken terug. Onze stemmen waren vreemd, 't was als 't aflossen en het werda" van schildwachten in 'n donkere nacht als 't dreigt. Ik kreeg 'n kop thee; toen ging de lezing door; in'n hoek naast de divan op den grond zittend, luisterde ik naar de korte harde en dan weer lispelzachte klanken van de my zoo goed als geheel vreemde taal. Bewegingloos heid lei gelegerd rond de roerlooze kaarsvlam; en de klanken torten in ernstige stoet door de met licht doortrokken schemering, die al« in vaderlijke hoede, aandachtig stille te staan scheen, ter verspieding van ieder ongewoon gedruisch van buiten af. Ik zocht de menschen te herkennen uit de vormlooze schaduwgroepen. Hier zag ik het zwarte haar van de eene, nog jonge vrouw, dochter van welvarende ouders, gekomen naar hier, om te werken voor veel wat ze goed dacht; daar drong door d'omlijsting van de schemering 'n andere kop, 'n jonge kerel, daar naast weer anderen, en er voor derden, allen gewend naar de kalme zuiverheid van 't nu soms even waaiende kaarslicht, dat hun beschermster scheen, de witte bladen van het boek licht-vol hield, vriendelijk keek ia de hoeken en speelde met haren hier en handen daar, voetomtrekken dieper weg betastend; geruischloos, vriendelijk streelend al z'n vrienden om zich, als wist het wat hen wachtte en al was het zich reeds bewust, dat ze eens weer weg zouden trekken. Toen hield het lezen plots op en dof viel 'u peinzen neer. En in de van klanken nog doortrokken stilte groeide iets groots in die kamer. Ik wist toen nog niet wat ze gelezen hadden. Kropotkine's werk La conquêle du pain" was me toen nog niet bekend, maar ik voelde hoe er zwoegde 'n opstand in allen, ik voelde hoe ieder van hen al voor zichzelf wegwas en zij zich al vér zagen en strijden, voor wat hun tot pijnens toe vol maakte: 'n drang om te geven welde in hen op. Een immens ge voel tot ophelpen, tot lenigen, tot vrijheid te brengen, van al wat ze gedrukt en beklemd wisten breidde zich uit; het doffe gevoel van machteloosheid-op-'t-moment, week en opstormde het tot 'n heftig verlangen naar de tijd van later als ze zelf strijden zouden, en zelf doen zouden; en de vooruit gevoelde victorie van het Vrij heidslicht, dat hun God was, het beefde heriger en heviger op inde stilte, die wel te barsten dreigde, van te vél ingehouden ontroering. Maar het bleef stil. Geen kreet weerklonk. Ieder voelde hoe nog niet n juichkreet zou juichen kunnen, zooah men 't zou willen. Alles keerde in zich zelf terug. De storm legde zich neer, en het scheen of de kaarsvlam kromp nu, en 't donkerder werd, doch tevens rustiger en ondoordringbaarder weer het zwij gen, als eerst. En toen, toen het weer kalmer werd, konden weer rustige woorden komen over onverschillige dingen, bleven de dingen van diep-in vér verscholen, en ongerept. Wie wil er nog thee ?" Dat spreken was weer als het eerste blauw aan den hèmei na het onweer. En eenmaal te voorschijn, kwa men de gesprekken los, hierover, daarover, losse dingen, slechts zelden beroerend heel diepe dingen, gewoonlijk kalm-los pratend over dag-dingen, Ik met nog een, we waren de eenigen die rookten. Alleen de jonge vrouwen staken sigaretten op. Dien avond zijn we laat bij elkaar gebleven. Pêle-mêle hebben we ons te ruste gelegd in de kleine kamer, omdat 't gemeen weer was geworden en niemand zin had naar huis te gaan. Matrassen en jassen deden dubbele dienst. En zelfs 't idee is dien avond niet op gekomen bij eea van ons, dat we slecht zouden doen. Allen waren we, ieder voor ons zelf sterk in ons hopen voor de toekomst, voelden we ons groot en sterk en krachtig te doen wat we in ons als goed voelden. En toen na 'n kwartier allen sliepen, f n ik de eenige scheen, die nog wakker was, toen rees de gedachte een moment in me op, aan de zoo heel waarschijnlijke dood of verbanning binnen 'n korte tijd van al di« jonge mannen en vrouwen om me heen, die nu leefden in hun hooge liefdes-idealen, oii wie weet hoe snel reeds zouden worden htt slachtdier van hun levens-willen. Want ik heb van ze gehouden, van vtlen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl