Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1512
oorlog heeft in te riéhtén. Ter Wille Van
't leilig systeem moeten* wij met
eenlieden werken, die door hunne geringe
?tolkte de oefeningen dikwijls tot karika
turen maken, en mogen -wij niet de hand
uitsteken naar de vete goede krachten,
die nu voor den oorlogsdienst verloren
gaan. Bij de invoering van algemeenen
dienstplicht op Zwitserschen grondslag
souden wij het onschatbare voordeel
hebben, in vredestijd te oefenen met
eenheden op oorlogssterkte en in oorlogs
tijd alle bruikbare jonge mannen in net
Tuur te kunnen brengen. Daar het, naar
men zegt, in den modernen oorlog vooral
op den eersten schok aankomt en de
moogfijkheid van na-oefenen bij een
TÏjandelijken aanval dadelijk is afge
sneden, moet de beteekenis hiervan
iedereen in 't oog springen. Bovendien
blijft het de vraag of bij ons stelsel van
mobilisatie -niet een belangrijk percen
tage der beschikbare krachten voor de
Terdediging verloren zal gaan. Waar
?Hen overeenkomstig aanleg en ontwik
keling samenwerken tot een
gemeenBcbappelijk doel, zal een geest van
toe?wijdmg ontluiken, die het moreel van
een troep hooger opvoert dan de ver
nuftigste hulpmiddelen vau martiaal ver
toon. Wat het kader aan militaire tech
niek verliezen mocht, zou ruimschoots
door den praktisehen zin worden ver
goed, die in 't leven van zaken en bedrijf
.wordt aangekweekt. Zoolang
gezondverstand en praktisch kunnen op 't
oorlogsveld van grooter waarde blijft
dan theoretische reglementen-wijsheid,
zullen de mannen der praktijk als het
er op aankomt een beter figuur maken
dan menige kazerne-grootheid.
Yoor welk gevaar hebben wij ons te
?wapenen ? n plompe Veroveringstocht
^an Duitscbland, allervermetelste
uittarting van geheel West-Europa, is
Trij wel uitgesloten. Des te meer is een
indirekte aanval te duchten, waarbij het
om onze onzijdigheid gaat. Wij zijn over
't algemeen te weinig gewoon, ons van
de internationale verhoudingen
rekenGchap te geven, om dit gevaar in zijn
Tollen omvang te beseffen. Daarom is 't
van groote waarde, dat een invloedrijk
Wad als de Times in een belangrijk
artikel ons den ernst van deze kwestie
onder 't oog bracht.
Gelukt het ons niet, in het buitenland
de overtuiging te vestigen, dat de aan
randing onzer neutraliteit onevenredig
zware offers zal eischen, dan moeten wij
ons bij een oorlog tusschen de drie na
burige tegenstanders op gevaarlijke ver
wikkelingen voorbereid houden. Wordt
bij mede naar ons grondgebied verplaatst,
dan is er van alle rampen, die ons kunnen
treffen, geene zoo overweldigend groot
als het gevaar voor onze
onafhankelijk, heid, dat eene beslissende overwinning
; der Duitscbe wapenen hetzij met of
tegen ons op den voet zal volgen.
Wat zouden ons dan de sterke liniën
baten, waarop wij ons hebben blind ge
staard? Als machtelooze getuigen van
den worstelstrijd zouden ze na de ge
weldige ontknooping niets meer vermogen
om het onheil te koeren. Te laat zouden
wij het betreuren, in den heilloozen waan
ie zijn vervallen, dat een strijd om de
onafhankelijkheid door centrale stellingen
kan worden beslist. 1)
Doch ook dan, wanneer wij zoo sterk
waren, dat geen aanvaller ons lichtvaardig
in cte armen der tegenpartij zou drijven,
zou het goed zijn, dat Nederland en
Belgiëhet over een gemeenschappelijk
; krijgsplan eens konden worden voor 't
geval van direkt gemeenschappelijk
ge, vaar. Eene landing in Zeeland of de
eehending onzer neutraliteit in Limburg
moet hunne diplomatie en strijdmacht
pereed vinden. Zonder nauwgezette voor
bereiding is hieraan evenwel niet te
denken.
Wie met onbevangen blik onze
wereldstelling in oogenschouw neemt, zal er
kennen, dat er nog veel moet gedaan
. worden, vóór wij met rustige kalmte
den loop der gebeurtenissen kunnen
afwachten.
Rotterdam.
H. KlEHSC'H.
1) Slaat men de angstvallige zor» voor't
? Hollandsche vestingstelsel gade, dan kin men
? moeilijk aan den indruk ontkomen, dat dexe
centrale verdeeligingsknnstenarij geheel d< or
eene afsftiitings- om niet te neggen opsluitings
manie beheerscht wordt. Aan eene verbinding
met 't geïsoleerde Noorden door een dam
. -werd dan ook niet gedacht, hoewel 't
1och een productief werk zou zijn. De vaart
op 't Arnsterdamsche kanaal is niet ver
zekerd en de sluizen van LTmuiden heeft men
vlak bij zee aan eene zekere verwoesting
, prijsgegeven in plaats van ze achter de Velzer
? bocht aan 't oog te onttrekken.
AVaar was het denkend hoofd ?
Het Schooltoezicht.
I.
Het is nu een eeuw geleden, dat er
een rijks-schooltoezicht werd ingesteld en,
merkwaardig bewijs van den Jan
Salie:geest die op de bestuursbureaux heerscht,
' nog heden ten dage is dat Schooltoezicht
;wat het toen was, n.l. bijna geheel
samen' gesteld uit mannen van den zoogenaamden
fatsoenlijken stand, die geheel vreemd
zijn aan de praktijk van het onderwijs.
Intusschen is het lager onderwijs mondig
' geworden : er zijn tal van schoolmannen,
die in diepte en breedte van ontwikkeling
de gelijken of meerderen zijn van hun
opzieners ; een bevoogding door den aan
zienlijken stand komt dus niet meer te
paa. Bovendien is er op 't gebied der
methoden hard gewerkt: alle onderdeden
van het onderwijs zijn met zorg en scherp
zinnigheid bestudeerd en verbeterd,
zoodat men ingewijde moet zijn om de
waarde en strekking van een les op zich
zelf en in verband met het geheel te
begrijpen en te schatten. Welke betee
kenis kan dan nog gehecht worden aan
het toezicht op het onderwijs, uitgeoefend
door iemand, die na zijn twaalfde jaar
nooit meer een lagere school bezooht?
Dat men een eeuw geleden het school
toezicht bijna geheel recruteerde uit den
fatsoenlijken stand, is te begrijpen. Het
was het eenig mogelijke middel om het
stel volledig te krijgen, en bij den
toenmaligen stand van het onderwijs konden
de hooger staanden, vooral bij hun warme
ingenomenheid met volksontwikkeling,
groote diensten bewijzen door hiervoor
stemming te maken bij gemeentebesturen
en minder ontwikkelden, en de maatschap
pelijke positie van den onderwijzer te
verbeteren.
De tijden zijn intusschen veranderd:
met het lager onderwijs is het gegaan
als met alle zaken, waarvan de waarde
overschat wordt zoolang men ze vurig
begeert, en die, eenmaal verkregen, wel
nuttig en noodig geacht worden, maar
zoader de dwepende ingenomenheid van
vroeger. Het is dan ook niet de zucht
om aan de volksveredeling te arbeiden
waardoor de leden van den beschaafden
stand in het schooltoezicht gedreven
worden. Och neen, men wil meestal
arrondissements-schoolopziener- worden
omdat het goed staat," bovendien eenige
geldelijke voordeelen en invloed geeft,
daarbij opent het 't vooruitzicht om
districts-schoolopziener te worden, een
goed bezoldigde en niet drukke betrekking,
en maar dit is een groote uitzondering
wijl er maar drie dezer dignitarissen
zijn ook geeft het eenige kans om de
nog beter bezoldigde betrekking van
inspecteur te verkrijgen.
Met dit te zeggen wil ik geen blaam
werpen op die hoeren: bijna zonder uit
zondering zijn het humane menschen, aan
genaam in den omgang met de onder
wijzers. Ik beweer ook niet da roerselen
hunner harten bestudeerd te hebben:
mijn oordeel steunt n op ondervinding
n op kennis van toestanden en personen:
Dearrondissements-schoolopzienerszijn
rechtsgeleerden, oud-officieren, leeraren
in de oude talen of in w.is- en natuur
kunde en andere vakken aan de middel
bare scholen, enz. Met de districts
schoolopzieners is het evenzoo gesteld;
eveneens met de inspecteurs. Bij hooge
uitzondering ziet men een
lagere-schoolman, ruim gefortuneerd of wel gepensio
neerd en dus vrij hoog bedaagd,
arrondissements-schoolopziener worden en
daarna districts-schoolopziener. Want
bijna alleen op deze wijze is dit laatste
ambt voor hem bereikbaar:
Het Departement van Binnenl. Zaken,
oordeelende met zijn bureauverstand, acht
ook bij het schooltoezicht geleidelijke
opklimming noodig. Zoo is het o. a.
geschied, dat een hoofd van een groote
dorpsschool, een zeer verdienstelijk school-,
man en bij alle Xederlundsche onder
wijzers hoog aangeschreven om zijn
uitgebreide en grondige paedagogische
kennis, bij zijn sollicitatie naar een plaats
als districts-schoolopziener werd achter
gesteld bij een Mr. in de rechten, die
arrondissemcnts-schoolopziener was! De
departementale ambtenaren leiden het
schoolbestuur zonder eenige ervaring van
de practijk,en vermoedelijk meenen zij, dat
zij dit goed doen. Geen wonder dus dat zij
die ervaring voor de leden van het school
toezicht ook niet noodig achten!
Tot den werkkring van het School
toezicht behoort:
1. Administratieve arbeid in den
laatsten tijd aanzienlijk vermeerderd dooi
de wet op den leerplicht.
2. Schoolbezoek.
'?'>. Zitting nemen in de Commissiën
voor de akten-cxameiis.
Liefde voor het eerste zal voorzeker
niemand in de gelederen van het school
toezicht drijven.
En het verlangen om liet onderwijs
te dienen door het bezoeken der scholen 'f
Men stelle zich voor een rechtsgeleerde
of een leeraar in de oude talen, wis- of
natuurkunde, die na zijn benoeming voor
de eerste maal op schoolbezoek uitgaat.
AVaar moet hij naar kijken:' Op wat in
't bijzonder letten r1 Op welke gronden
zijn oordeel basceren r1 Behalve eenige
flauwe herinneringen van vóór zijn
twaalfde jaar vindt hij in zijn hoofd
niets dat leiding kan geven aan zijn
denken. Ieder zou, al naargelang van
zijn geaardheid, lachen of' boos worden
over zooveel aanmatiging, wanneer het
geheele bezoek niet bestond ineen vriende
lijk praatje met het hoofd, een handdruk
en groet aan het personeel en een heel,
heel voorzichtige vraag naar het een of
ander, m. a. w. wanneer de man niet
toonde, dat hij ? niet als schoolopziener
wilde optreden. Later gaat het hem wat
gemakkelijker af, of: 't verstand of liever
de gewoonte komt mot het ambt.
Jnvloed, leidende, prikkelende kracht gaat
niet van hem uit, zooals dat in onze
Oost geschiedt, waar do beste der onder
wijzers tot schoolopziener worden ge
kozen. Onze schoolopzieners al hier hebben
genoeg zelfkennis om daar niet naar te
streven, de voor niet-practici dubbel ver
velende lectuur der handleidingen c.a.
laten zij terecht achterwege en sommige
of vele het .schoolbezoek eveneens! Ik
beschik niet over genoeg gegevens om
te zeggen of het met dit verzuim zoo
erg is als toen de afgevaardigde en in
specteur, de heer Moens, daarover in de
Tweede Kamer klaagde; wel weet ik
dat er scholen zijn, waar niet ieder jaar,
zelfs niet iedere twee of drie jaren zich
de arrondissements-schoolopziener ver
toont. Ik wensch dit niet in den toon
ecner .beschuldiging gelezen te hebben:
de school lijdt er geen schade bij, wijl
het schoolbezoek geen invloed op haar
uitoefent: de practijk gaat even rustig
haar weg, de methodes ontwikkelen en
vervormen zich, zonder dat hoogeren
hierin een woord meespreken of trachten
mede te spreken.
Hetzelfde geldt in hoofdzaak van de
districtsschoolopzieners, naar het schijnt
een zeer begeerlijke betrekking voor
leeraren bij hooger en middelbaar onder
wijs: de bezoldiging is goed, de arbeid min
der gebonden en minder zwaar dan het ge
regeld geven van een aantal schoollessen
met bijbehoorende correctie. Het optreden
als de man met het zwaard der Wet"
kan dit ambt niet aantrekkelijk maken
en de zucht om richting te geven, te
leiden ? Men zie wat ik van de
arrondissements-scboolopzieners schreef. De
eerlijkheid gebiedt mij echter te zeggen,
dat hierop eenigen een uitzondering
maken, en ook door hun paedagogische
studie achting verdienen.
Van de inspecteurs behoef ik hier niet
te spreken. De inspectiën zijn te groot,
administratieve en andere arbeid legt te
veel beslag op hen.
(Slot volgt). S.
MIIIIIIIIIIUIHUIIIIIIHIIIIIIIHIIIIIIIIIIIH
Sociale
iiiiimiHiiiiiiiiitmmiiiiiiiiiimiiiiimtiiiiiiiiimmitiiiiiiiiii
Meer geld meer £fzonW en iracM,
In de internationale sportwereld maakt
Nederland geen slecht figuur, 'n Jaap Eden,
'n Dirk van den Berg en hoe al onze
groote worstelaars, renners, zwemmers en
roeiers nog meer mogen heeten houden
den vaderlandschen naam bij den vreem
deling in eere. We zijn daar ook niet weinig
trotsch op, getuige de bijzondere zorg en
liefde onzer groote pers voor de rubriek:
Sport in hare kolommen.
Maar hangt ons volksbestaan af van al
die beroemde sportsmen", of van de ge
zondheid en de kracht van het volk?
Het antwoord is niet twijfelachtig.
Meer geld! Ja, wij besteden jaarlijks een
aanzienlijk deel van ons inkomen of van
ons vermogen tot behoud of tot verhooging
van onze gezondheid en on/e kracht.
De tijd, dat wij beide zoeken te behouden
of te verhoogen, is weer aangebroken. Wij
gaan naar buiten, wij gaan op reis; voor
'n deel om te genieten, maar ook tot ver
nieuwing van verbruikte geestelijke en
stoffelijke krachten.
Meer geli' tot verkrijging van meer
gezondheid, van moer kracht.
l'o/fc<gezondheiil :en ro//j<krac.ht schuilen
in de gezondheid en kracht der massa, der
meerderheid van hét volk. Maakt deze massa
gezond en krachtig, en het volk wordt er
des te welvarender, des te gelukkiger door;
wij behooren ook tot het volk.
Meer geld! zonder dat ook geen volks
gezondheid, geen volkskracht. Kunnen wij
dat op 't oogenblik nog niet aan allen ver
schaften, dan toch wel aan oen deel, Het
meest behoeftige deel: de kinderen. De
kinderen der armen, de kinderen van wat
men gewoonlijk het volk noemt, hebben
ook noodig: meer licht, meer lucht, meer
beweging, alles wat wij zelve genieten,
en onzen eigen kinderen in ruime mate
schenken kunnen. Die /-o/A-skinderen moeten
het is hier een groot sociaal belang
in den tijd, dat de school ze niet houdt,
en tevens om de schadelijke invloeden van
het schoolleven te verminderen of op te
heften, naar buiten, naar vrije speelplaatsen,
waar ze spelen kunnen, waar licht on lucl.t
hun weldadigen en gezondmakenden invloed
kunnen doen gelden, iets, dat ze in hun
kleine, bedompte woningen, in hun nauwe,
van licht en lucht verstoken straten, sloppen
en stegen niet hebben kunnen.
Maar nog eens: zondi'r (ji'-ld ijrcn
i/ezondItcid en kntfht vuur onze stitdskiiideri'n in
de wsf.e i'laatx.
Is het daarom niet gerechtvaardigd dat
de A. B. L. O. (Amsterdams'-he liond voor
Lichamelijke Opvoeding) bij ons aanklopt
om: iiii'er tjeld?
Deze Hond ln-Iiar/iijf ons allo' lirlanij. als
liij unze ti/ndnji-iiijd in'i di-it Hfhool/ijd en in
flf, rill'llll/ir.t njt fji'trjlil.-lr 1ei'l'l'i)H'll laat
Sjie.U'ii. lu 1904 eu 1!>(J5 heeft, hij dit ver
sterkende genot a;in phn. T2'.l kinderen per
week kunnen verschaften. Maar wat beduidt
dit getal voor oiue /W/,xgezondheid en
?W/r<kracht': Voor 'n schooljeugd van plm.
(iO(HK) kinderen der eerste klasse openbare
scholen en daarmee gelijkstaande bijzondere
scholen '' Is het nog niet allerbodroevendst
weinig 'ïDe Hond is echter van goeden
wille, hij breidt zijn werkzaamheden
jaarlijks uit en 't zal zeker niet aan hem
liggen, als er binnen eenige jaren niet
evon\eel <litiz< n'len kinderen meer gezond
heid en kracht opdoen, waar 't nu nog
slechts /.'Oiif/ci'dt'it -zijn.*) Maar mogen wij de
sociale zorg alleen overlaten aan de wel
willende mannen en vrouwen, die in 't be
stuur van den A. B. L. O. zitten r Mogen
wij onze beurzen dichthouden, als deze
Bond ons vraagt, om in-ons aller belang
d.i. in dat der gemeenschap zijn taak
te kunnen uitbreiden : c KEFT ONS ,MI:I:I: i-,K\,\t
Daar wij al reeds midden in het mooie
seizoen zijn al is 't nog een beetje koud
nu en dan en de gro >te vacantie nadert,
dat die (i(l(M)O kindereu i/rie trcL-rn laiiy vrij
zijn, om rond te zwerven, is het 't beste,
dat wij innttiddfllijk inizn l>iji/rar/p xtm'c»
aan den heer \V. Hoekstra, 3e
llelniersstraat <>8, Amsterdam, Penningmeester van
den A. B. L. O. Kn nóg iets: vergeet niet
eens te gaan zirii, hoe de A. B. L. O. zijn
taak volbrengt. Constantijn Iluygensstraat,
naast Yelox en op een gedeelte van het
terrein der Amsterd. Ijsclub heeft hij zijn
speelterreinen. De gemeente, het sociale
belang van zijn werk erkennende, geeft
een subsidie en stelt hem dit jaar voor't
*) Ia Hamburg spelen dagelijks ruim 10000
kinderen onder toezijhtl
eerst een 18 tal speelplaatsen van Open
bare Lagere Scholen ter beschikking, in
navolging van vele buitenlandsche steden.
De Amsterdamsche straatjeugd staat niet
in een bijzonder gnnstigeu reuk. Dat is
niet haar schuld, maar de schuld van onze
sociale toestanden. De jeugd moet van de
straat af, en de speelplaatsen op, het vrije
veld in. Dat beoogt de A. B. L. O. Dat
zal echter alleen kunnen geschieden tot
heil van onze jeugd, tot heil van onze
stad, als wij allen meer geld zenden aan 't
adres van den reeds genoemden penning
meester: "W. Hoekstra, 3e He l mersstraat 68.
J. W. GERHARD.
Holland. Eerste Gedichten van JAN
WALCH. Stads Boek- en
Courantdrukke ry, Kampen.
I.
Het kan niet in redelikheid van een schrijver
geëist worden, dat zijn eerste bundel met
verzen volledig en onbedrieglik karakteris
tiek zijn zal.
Weinigen is een zo heldereen zuivere inzet
vergund, als van Perk de Gedichten" en
van Kloos de Verzen" geweest zijn. Maar
dit beginnen aldus : in volle schoonheid en
duidelikheid, is benijdenswaard genoeg om
te worden begeerd, zelfs door wie weten zou
dat verstommen onmiddelik daarna, of
droeviger nog: een klagelik breken van stem,
ook voor hem de prys wezen moest.
En te laken blijft wie uit ongeduldige eer
zucht onvaster inzet, dan bij nederig en ge
duldig wachten voor hem bereikbaar ware
geweest.
Zó de schrijver van deze Eerste Gedichten."
In itder geval dient kritiek dan toch, in
de eerste plaats te zijn: onderzoek naar de
aanwezigheid van een Dichterschap; en indien
dit aanwezig en dat is het hier naar
de kenmerkende eigenschap daarvan. Want
aan de uiterlike beschouwing: nagaan van
verwantschappen en invloeden, en aanwijzen
van een plaats tnsfen ander werk dient
bewust of onbewust dat innerlik onder
zoek te zijn voorafgegaan
Hoe zal ik dan het werk van dezen hier
kenmerken, die zich zélve niet gekenmerkt
heeft, anders dan door het noemen van de
onzorgvuldige onvastheid die niet ver
worpen heeft bij het schrijven en niet ge
kozen bij het uitgeven al is geschied ?
Niet jonge onervarenheid of onwetendheid
kan de ferontschuldiging zijn die deze schrijver
vrij doet uitgaan. Want die het goede dat
er in deze bundel staat geschreven heeft,
weet zeer goed dat het s.appe en slechte
erin slap en slecht is.
Zich karakteriseren. Dat is voor de Dichter:
niet het spreken van beschouwende woorden
over' eigen eigenschap ; maar het is de onbe
wuste zelfkenmerking die rnede geschiedt
door de bewuste Daad van het vere.
En die kenmerking ontbreekt hier. Niet
ontbreken de zelf beschouwend e woorden:
Ik weet, dat dit stemmetje zwakjes
klinkt.. ." (blz. 71.,)
en
,.Van kle;ne vreugdetjes
maakte ik eens versjes
lief, als in lijstergroen
Klein-roode besjes." (blz. 97.)
Inderdaad; wanneer is uitgescheiden wat
in deze bundel slechts en onbeduidend is en
maakt dat het wezenlike erin, moet worden
gezocht, dan blijkt dat n van de eigen
schappen van dit talent gevoeligheid is voor
kleine vreugden. En het vermogen die lief
uit te spreken; daar is het laatste citaat be
wijs van. Maar er is waar Walch's verzen
geworden zijn uit bewogenheid om zachte
menslike aandoening meer in dan liefheid
alleen. En dat meerdere is een, zacht en
innig uitgesproken tederheid.
Wat hier volgt is uit: ..Een kindje in Mei
1904 geboren." (blz. 27):
Xooit was de Mei zoo heldere bloesemblijheid
als dezen keer, nu tusschen 't groen, het koele,
een schuchter wit zoo rijkelijk wiegt op zoele
en weeke waaüng, wu/ir ook 't zalig oog weidt.
(Strofe I),
.... En heil! nu is als blijste lentebloem
een kind ontsproten bij tweegoedemensehen...
Wat zal d-3 dichter zulk een kind nog wenschen,
(r. 1?3 van IV)
Heil deze groote bruine kinderoogen, (L?2 7. V)
wijd-open in deez' wonderbare Mei ....
(V!) En laat deez' lichte b! oese m bloeien moge')
voor 't opgeschoven raam. waar 't zoele windje
de teere geur zacht vojren zal naar 't kindje
het Meiekindje met de bruine oogen."
'i ..Ik zond bij dit vers wat witte en blauwe
bloemen".
Wonderlik, als veel in dit boek onverklaar
baar, is dat deze bewogenheid, merkbaar in
meest al de verzen waarbij de
ontstaansaanleiding aangegeven is (?Herfstmiddag,"
Een jonge vrouw vertrekt uit Kampen naar
Indië"), geheel in de niet talrijke liefdeverzen
ontbreekt. Er is daarin geen over- en toe
neiging van gevoel; maar evenmin, trots het
veelvuldig en hatelik gebruik van het woord
lijven", een schone lijfsliefde uitgedrukt.
Ze zijn geheel leeg (op misschien aan Haar"
na . Warmte krijgt de stem alleen waar de
liefde een Herinnering geworden i?.
Dit zijn de eerste 12 regels van Herin
nering" (blz. 081 :
De dorpstraat in maanavond laat
ligt rein en koud in klaren glans
* Stil leven in verlaten straat
de zacht belichte huizen thans.
l) stil verrukt denk ik aan u,
en wordt plots een vreemd-zalig kind
zoo klaar en rustig ben ik nu
mijn moe hoofd laaft de avondwind.
Die draagt fijn heugenisaroom
ik voel mijn hart zacht opengaan
in 't helder droomenlicht der maan
mij kennen wel hier weg en boom/'
En dit is uit Nachtliedje" (blz. 50):
..O denk eens aan dien zonnedag,
i mijn hart) toen 't hetuelblauw een lach
geluk lichtte over velden "
Maar -wat er in dat vers toespraak, niet
herinnering is, is weer leeg. Hier is het
toonloze en oaeigen slot:
O liefste, nu u-jy ziel wel hoort
Mijn ziel, en wel uw teere woord
Wil geven 't groot geluk me,
Leef ik (mijns langen levens tijd)
In schemerrood van zaligheid
Van zoet en diep verrukken."
Aangedaanheid door zachte vreugde,
een eerste eigenschap.
Ik weet wat de dichter voor een twede
houdt: bezit der Schoonheid van wie ineen
tandklemmend hevig of in verachtend Verzet
tegen Menschen en Leven leeft.
Ja, dat kan een zeer schone schoonheid
zijn. Maar of deze, hier bezeten is ea
geuit? Als we de bundel van de aan vang
af doorgaan (het beginsel van rangschikking
wordt niet duidelik, strenge tydsorde kan
het niet zy'n maar in ieder geval schijnen
voor het merendeel verderop geplaatste
gedichten later geschreven, ik heb ook
aan een Gang door het Jaar gedacht )
dan zien we de goede verzen bijna geleidelik
beter worden. Tot de Herfstverzen" voormj
zyn. Daarna heeft dat Verzet willen uitge
sproken worden. En nu is juist, wat aa dis
Herfstverzen komt, in hoofdzaak waardeloos.
Ik heb er altyd iets dwaas' in gevonden,
rustig schrijvende ia een kamer te zitten,
en dan in verzen te donderen. En dit wel
zér, als wil tot werkelik kwetsen motief was,
en niet onbewuste blijdschap om het schone
van de eigen toorn. Tédwazer nog als iets
anders dan een enkeling den haat ten doel
stond. Kloos' scheldverzen indertijd, waren
goed genoeg. Maar lijkt dat voor Bussurn niet
naar een zweepslag onder een zwerm muggen ?
In dit boek nu hebben die verzen
Wanhoopsverheffingen" en wat daar bij hoort wel niet
die kwetsbedoeling; maar het richtdoel is
een algemeen en de toon die ze, schoon om
hunne hevigheid bad kunnen doen zyn heeft
niet geklonken.
Uit het eerste ervan (blz. 107):
(Diep onder zie ik 't donkere leven loftken,
en kronkelen om en omine:) 't auditorie
voor dit Gedicht! Ja menschen, ja, nou hoor-ie
het zelf?die kerel, die dit schrijft, is dronken l"
Uit III:
... (dit is een stille man)....
Die klein kan doen ... incognito... .
Die groot kan zijn ... dat vindt Men zoo!"
En wat dan komt maakt geen andere in
druk dan die van pose:
Die al de wereld laag ziet liggen
01 Menschen! Kudden van geslachten gtat
Er is n Ziel, die boven Tijdgang staat,
die u ziet als egale kudden biggen."
Daarbij die zonderling polemiserende aan
hef van datzelfde III: Ik ben een God in
't diepst van mijn gedachten ...," waar, dwa^e
vermetelheid bij dit vers, dat schoonste son
net allén schoner, oneindig, dan al wat
goed is in dit boek voor ons innerlik oor
wordt wakker geroepen. ?
Niet dus de schoonheid van een uit leed
geboren verzet. Maar nog een andere brengt
het lijden vo-jrt: de schoonheid vin gedulde
smart; en die is hier aanwezig.
Er zn'iUcn vreemde vreugden in mijn ziel,
als ik te avond zit in stille kamer
bij lampgesuis ... en peins ... en peins ...
[o kwame'er
die dagen weer, toen 't zon'.icht zachter viel,
zoo vredig-blij in 't lichte najaarsbosch ...
de gulden blaren ede beloften u'aren . ..,
het stille bosoh me in zachten lach wou sparen
het droeve van het doodgaan van heur dos.
O vreemde, windere, w,:l gdief>h tijd,
dien ik zóó lief-heb als een man kan m>wien!
er gaat een war me lach door al mij n zinnen
O verre, vreemde tijd, die dood nu zijt,.. .
dood ... en ik ga door bleeke da^en,
eve' om deheugnis blij, die'k met mij drage."
Dit is het sonnet dat de Herfst-verzen"
inzet; het is het beste ervan; en het is best
ook. Zo goed is er geen meer onder. Zelfs
doet zich in VII (een zwak vers dat indertijd
in de XXste Eeuw de groep eindigde) en in
VI (een zwakker nog, dat daar was uitge
stoten of later is tussengelast) een zelfde
verschijnsel voor als in
Wanhoopsverheffingeu". Met name: een huiselikheid die
beminlike karaktereigenschap zou kunnen
geacht worden weliswaar, maar die weinig
past in trotsgaande sonnetten. (De toege
voegde laatste drie gedichten zijn dan weer
veel beter).
Maar wat het goede in de reeks goeda
heeft is voortred'elik: een schone
gedragenbeid, zich uitende als een volheid van
beeldende klank en in de statigheid van gang.
In het geciteerde sonnet is de eerste regel
zwaar van het geluid; en dat zwelt telkens
waarlik aan, driemaal achtereen: in die
dubbele een woord beginnende medeklinkers.
De laatste keer sterker nog, want daar ig
tegelijk alliteratie. De klank van de negende
en tiende regel is vooral mooi om de
rnaatgang. Negen heeft dat goede terughouden;
door die herhaalde insnijding. Tien die schone
nadruk; door die twee woorden, geaccentu
eerd maar liggende in het zwakke van da
versvoet.
Zo ben ik dan vanzelve over klank en
ritme bij deze dichter komen te spreken.
Ik zou daarvan willen zeggen: Er is bij
hem meerder gevoel voor de klank dan voor
het ritme. En grotere gevoeligheid voor
ritmeschóonheid dan voor ritmennrm.
Er zijn telkens regels bizonder om de
stemming gevende of versterkeule klank.
Door alliteratie /i);
Of door herhaling van zelfde klinker (b);
Wat versterkt, een traagmakend binnen
rijm wordt (c);
Of door het nadrukkelik en koppig her
halen van een woord (d);
Voorbeelden zijn:
Van a: (Die in 't zonlicht)
de warme jweelge weide vroolijk maakt"
(bK 47)
En: ...?een smid die ijzerklompen slaat
het /r/inkt als koude HokkeA'/ank"- (blz. 102.
Dit is tevens mooie observatie).
Van b: wydlichte M'ï'daglucht" (blz. 20);
en de wijde gry'ze stilte", (blz. 31).
Van c: de loome boomen nu bevrucht..."
(blz. 7).
En; Nn zijn de dagen vayi ? loome droomeri''
(blz. 6; hier tweemalen binnenrijm in n
regel, waardoor een tekenend slepende rek
king ontstaan is).
Van d: Het begin van Een jonge vrouw
vertrekt. . ." en daarin het woord stadje.
Daar natuurlik veel tegenover dat gewoon
of ledig van klank is. Aan bepaalde fouten