Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD T O O R NEDERLAND.
No. 1513
Het is dus te hopen dat het lager
onderwijs in dit opzicht, niet meer voor
iet partijbelang, maar om zich zelfs wil
een roorwerp van zorg worde der regeer
de*» en dat de achttiende-eeuwsche
Bewxwrechting van den fatsoenlijken
stand, waar het gewilde postjes betreft,
een einde neme. S.
Op hoop van zegen/'
Er is weer een nieuw hoofdstukje ge
leverd voor de uitvoerige en langzamer
hand beu" wordende geschiedenis van
de Tisschers vaartuigen, waarmee het leven
der Tisschers en het lot der gezinnen in
de waagschaal worden gesteld.
Aeh, hoeveel jaren reeds vernemen
'we in alle toonaarden de klachten en
grieven, allen bedoelende de aandacht
Tan het publiek en van den wetgever te
wagen voor den toestand dier vaartuigen,
waarop eenige duizenden bewoners onzer
tiBchersdorpen, en volwassenen en
kindarm uit de achterbuurten onzer groote
«tedeo, dagelijks hun brood moeten ver
Het is nog niet lang geleden, dat de
STed. Vereeniging voor de Zeevisscherij
op hare vergadering harde noten hoorde
kraken over de zeewaardigheid van vele
?riaaebersshepen maar het is zoo moei
lijk, in dit opzicht met bepaalde feiten
«u te toonen wat men beweert, terwijl
een ambtelijk en periodiek onderzoek,
gelijk dat in de fabrieken door de
arbeidsinspectie, en op de sleepbooten door de
inspecteurs van het stoom wezen geschiedt,
op wier onderzoek men zou kunnen ver
trouwen, hier geheel ontbreekt.
Het nieuwe hoofdstukje, wat thans is
TOiscnenen, speelt te Scheveningen,
Vlaardingen en Rotterdam, en speelt ook in
eigenaardiger! vorm in de Tweede Kamer,
doordien nl. dezer dagen aan den
President der Kamer tegelijk met een
xequest, ook een stuk hout, gezaagd uit
de buitenwand van een visschersloep, ten
tewijze van den rotten toestand van som
mige visschersvaartuigen, werd opge
zonden. En een der bladen wist dan ook
.mede te deelen, dat de kamerleden met
Terbazin? en verontwaardiging van dit
? eigenaardig getuigen-bewijs, bijlage bij
iet adres, kennis nemen.
Wat is het geval.
- Bezer dagen vervoegde zich een
des; tand) ge (blijkbaar iemand die tot den
?itóbeepsbouw in betrekking staat) tot den
. dïjecteur van het llottenlainsch
NieuwxW«</, met verzoek, hem te willen helpen
;feiten publiek te maken die konden
aantooner, hoo bitter noodig het is, dat er
«taatstoezicht komt op de zeewaardigheid
faa visschersvaartuigen. Hij toonde een
gcnerp-getrokken fotografie van de huid
aan bakboordzij de van den houten logger
.Sebeveningen 443", genaamd Maria,
welke foto genomen werd toen het vorige
jaar deze logger op de werf te
Vlaardinjeen stond. Op die foto (die thans bij
de Tweede Kamer berust) is te zien, dat
de gansene huid bedekt is met
worajpiaijes, en geheel daanran is doorvreten.
Men heeft toen in de wanden van het
.schip, om de gaatjes te dichten, een
vijf« zes-en-twintig-duizend spijker-pennen
geslagen, om die gaatjes te dichten.
Maar de daardoor verkregen stevigheid
ia de wand is slechts schijn; het diep
ingevreten bederf, waardoor heel het
.vaartuig is aangetast, kan daarmee
natuurlijk toch niet worden geweerd!
.Genoemde legger is in Juni van het
Torige jaar uitgevaren, doch zeer spoedig
weer teruggekeerd, omdat ze lek was
en veel water maakte. Toen is het
vaartaig weer op de werf gebracht, zijn er
op de ergste plekken plankjes
opgespijkerd, en is het daarna weer weggevaren.
Jïa t>p dit oosenblik zit de logger weer
op de werf. De wurin-inwroeting bleek
zóó diep, dat op de werf het water door de
tallooze wurmgaatjes er uit lekte. Men
zal er vermoedelijk weer wat houten
pennen inslaan, en 't schip uitzenden.
Dat zulk een vaartuig voordurend een
gevaar blijft voor de bemanning, dat het
onverantwoordelijk is zulk een vaartuig
uit te zenden wie zou dat willen
weerspreken ?
Genoemde deskundige vertoonde verder
een stuk hout van de houten sloep
Scheveningen 421", genaamd Admlniul
De lïuijti'); genomen uit de wand van
het schip, waar een totale rotting was
ingetreden. Op die plek is weer wat nieuw
lout in gezet, maar het vaartuig, dat
op ne plek zóó geheel rot is, is vol
komen onzeewaardig, en stelt eenvoudig
de levens der schepelingen in gevaar!
Van nog een ander vaartuig, het
bomsehip Scheveningen 80", gen. Ham/el,
wordt meegedeeld, dat het vol wurm"
uit, en geheel doorvreten is. Toch zal
ook dit vaartuig deze maand weer zee
kiezen.
En er wordt nog aan toegevoegd, dat
ook vanwege de onderlinge risico-maat
schappijen de controle over den staat
der visschersvaaTtuigen alles te wenschen
everlnat; het vaartuig streng keuren
KÓór het in de verzekering wordt opge
nomen, is volstrekt geen regel; de meeste
maatschappijen van scheepsverzekering
keuren in den regel niet vóóraf."
Inderdaad, dat zijn ernstige feiten.
Qeea ergere, als wel meermalen zijn
laeegedeeM,. maar erg genoeg om er
opnieuw de aandacht op te vestigen.
In het adres, wat met vermelding van
bovenstaande feiten, en met het stuk hout
als bewijsstuk, aan den president der
Tweede Kamer is opgezonden, wordt niet
avcFërir dan de aandacht der kamerleden
gevraagd voor deze feiten.
Maar er was bijgevoegd eene verwijzing
naar de het vorige jaar te Volendam
gehouden vergadering van de Vereeniging
tot bevordering van de Nederhindsehe
Visscherij, waar met 19 tegen [{stemmen
werd aangenomen een voorstel der afd.
Rotterdam, luidende: Het Hoofd bestuur
wende zich tot de egeering met het
verzoek, een wet te willen voorbereiden,
waarbij de bevolking der visschersvloot
worde beschermd tegen onhe'.len, die
konden worden voorzien."
_ Op die vergadering was het de voor
zitter, die wees op de geheel onvoldoende
keuring van visschersvaartuigen, gelijk
die thans vanwege de onderlinge verze
keringen geschiedt. Binnen een paar
uren tijds worden nu dikwijls een hon
derdtal vaartuigen gekeurd, waar een
ander een paar dagen over doet."
* *
Het vorige jaar heeft de minister van
justitie, bij de behandeling der begroo
ting, een wijziging en aanvulling; van de
wettelijke bepalingen in het Wetboek
van Koophandel, op de zeevaart en
visscherij betrekking hebbende, te zullen
voorbereiden.
Erkend mag worden, dat het thans
loopende zittingsjaar allerminst gelegen
heid geeft aan de Kamer, zich daarmee
te occupeeren.
Maar er is thans ook nog geen ontwerp.
En er zal alle reden voor zijn, om,
wanneer vóór de begrooting; zulk een
ontwerp niet verschijnt, bij die gelegen
heid daarop nog eens krachtig aan te
dringen.
In het belang der veiligheid van het
visschersvolk is het dringend noodig!
S.
Wie draagt de verantwoorde
lijkheid in legerzaken.
Men schrijft ons:
Zooals meer en meer aan den dag komt,
vil het met de legerzakefl nog maar niet
vlotten. Niettegenstaande reeds meer dan
dertig millioen gulden daaraan per jaar ten
koste zal worden gelegd, blijft de toestand
hoogst gebrekkig. We stippen slechts aan:
Tot de invoering van den algemeenen
dienstplicht komt het maar niet, hoewel de
rechtvaardigheid er door betracht zou wor
den en nut gesticht; aan de organisatie van
den Landstorm wordt de hand nog niet
geslagen, niettegenstaande in 1900 de regee
ring verklaarde, dat deze instelling de hoek
steen van de organisatie van het leger moet
vormen ; de organisatie van de verschillende
wapens en dienstvakken is hoogst gebrekkig,
leiding en samenwerking ontbreken daarbij;
omtrent het in dienst honden van miliciens
voor eerste oefening blijft men op ver
schillende gedachten hinken; uit vrees
voor nog meer uitzetting van de
oorlogsuitgaven blijven degelijke oefeningen
achterwege en stelt men zich tevreden
met kadermanoeuvertje spelen; terwijl
men als het ware over generaals en over
hoofdofficieren, waarvoor geen werk is
te vinden, valt, ontbreekt zelfs het
npodigst aantal onderofficieren; de overtuiging
wordt gemist, dat de mobilisatie van het
leger verzekerd is, een minister noemde de
opkomstregeling van de militie eenmaal
een kaartenhuis; de administratie blijft den
baas spelen, terwijl de moed en de kracht
ontbreken om zich daartegen te verzetten;
aan de z.g. dooie wecrmiddelen met
name de stelling van Amsterdam, waaraan
reeds meer dan vijftig millioen gulden be
steed werd, durft men de hand niet slaan,
omdat daarbij grove misvattingen aan den
dag zullen komen en schatten geld noodig
zullen blijken; de garnizoensindeeling
blijft hoogst gebrekkig, zeer ten nadeele
van de oefening met name voor de
cavalerie en veldartillerie; de benoeming
van een opperofftcier tot bevelhebber van
het leger in oorlogstijd, waarmede zulk een
groot belang gemoeid gaat, laat nog op zich
wachten, enkel en alleen om daardoor be
paalde personen niet te kwetsen.
En bij dit alles kwelt de minister van
oorlog mag men de courantenberichten
gelooven zijn hoofd met de ernstige
overweging of er termen bestaan voor het
laten vervallen van het varkensharen
kwastje op de soldaten pet.
Onwillekeurig hebben ook wij ons afge
vraagd, wie draagt, nevens don minister,
in deze de verantwoordelijkheid 'f Het ant
woord op deze vraag meenen we gevonlen
te hebben, zooals uit het volgende kan
blijken.
Ie Ier georganiseerd leger bezit een chef
van don generalon staf" die toonaangevend
en verantwoordelijk is voor de hoogste
legerbelangen. In den regel worden daar
voor dan ook bestemd de meest bekwame
opperoftieieren.
Ook het "Nederlandsche leger beschikt
over zoodanige autoriteit. In zijne, bij
koninlijke besluit, vastgestelde instructie
lezen we o. m.
Hij vestigt zijne aandacht op alles wat
's IJijks verdediging betreft en doet daar
omtrent de noodige voorstellen aan den
Minister van Oorlog, o. a. met betrekking
tot de sterkte, inrichting en algemeene
organisatie der levende strijdkrachten en
de aanwending en bezetting der verdedigings
werken, alsmede omtrent het bepalen der
garnizoenen in verband met eene doelmatige
dislocatie van het leger tot eene snelle
mobilisatie.
Hij doet aan den minister alle voorstellen,
die hij noodig acht, om de strijdvaardigheid
der troepen te verhoogen door samenwerking
der onderscheidene wapens, alsmede omtrent
het houden van manoeuvres en gecombi
neerde oefeningen op groote schaal."
Hier hebben we dus de voor den
geschatsten toestand verantwoordelijke autoriteit.
Nu zouden we zoo zeggen van tweeën
e'n, óf de chef van den Nededandselien
generalen staf schiet in zijne verplichtigen
omtrent het indienen van voorstellen tekort,
of zijne voorstellen worden door het departe
ment van oorlog genegeerd en daardoor
tevens het gezag van de hoogste leger
autoriteit ondermijnd.
Naar den roep, welke uitgaat van de be
kwaamheid van onzen chef van den gene
ralen staf en naar hetgeen weieens omtrent
het departement van Oorlog is geopenbaard,
wil het ons het ineest aannemelijk
toeschijnen, dat het laatste het geval ie, maar
en dit valt niet tegen te spreken dan
komt de vraag op, hoe is het mogelijk dat
deze legerautoriteit zich met het oog op de
groote verantwoordelijkheid, welks hij heeft
op zich genomen, dergelijke behandeling
laat welgevallen.
Onder de vele leserzaken, waarover nood
wendig licht dient ontstoken te worden,
behoort voorzeker ook dit onderwerp.
itiiiiifiiiiiiiiiiiiiiiniMiiiiiiiHiiiiiiiiiijtiiitiiiititiiiiiiiiiiifiiiiiiiitiitiiiii
Holland. Eerste Gedichten van JAS
WALCII. Stads Boek- en
Courantdrukke.-\j, Kampen.
II. (Slot).
Beter echter dan wanneer ik aldus, brok
kelend, won blüven opnoemen, zal de relatieve
waarde van Walch's maatgang helder worden
door zijn houding tegenover n bepaalde
ritmiese vorm optemerken. Deze kan dan,
want voor de rest zijn de verzen in dit boekje
kortregelige of vrge strofen, geen andere zij n
dan het Sonnet.
Ik weet niet of tegenover een vorm, kun
stig als deze, die de schone uiterlike
verfchijniaz van een schone innerlikheid is,
zucht tot vryheid geoorloofd mag heten; maar
ik ben geneigd te geloven van niet. Want
immers is het bindende erin, niet maar een
van buiten af opgelegde dwaag. De kwar
trijnen zijn in hun kostelike geslotenheid als
kostbare zwaargedreven kistjes vol schats;
en de terzinen als lichterbewerkte maarniat
minder kostbare kleine schalen. En elk verzet
tegen die vorm moet daar een breuk inslaan,
waardoor van wat het uitgelezen» bevatte
verloren saat. Misschien dus deed, wie tegen
over het Sonnet niet het nederig gevoel heeft
als bij een vorm die een Rytus werd past,
beter zich van zijn dienst te onthouden.
Maar misschien ook ig na de lange periode
nu, waarin het zó veel gehanteerd, en zó zeer
vereerd is, juist 6rn die lengte van duur en
die innigheid van verering, verval een
onvermijdelikheid geworden. En dat zou dan
de ojrzaak kunnen zijn, waardoor zelfs ook
in de uitmuntende verzen die een Dichkres
als Henriette Ro'aul Holst sonnetten noemt,
een vormontbinding werkzaam lijkt.
En nu het sonnet bij Walch. Hij schrijft
het vaak genoeg, mér dan dat misschien.
Er zijn ongeveer veertig sonnetten onderde
byna tachtig verzen van dit boek ; in omenbij
vijfentwintig is de vorm onzuiver. Onzuiver
en niet afwijkend. Afwijkingen zouden ge
noemd mogen worden de onregelmatigheden
waarvoor een bewuste zucht naar vrijheid
aansprakelijk is; hier echter is bijna overal
onopzettelike slordigheid en ontbrekend ge
voel voor normaliteit schuldig. Er wordt zoo
goed als niet afgeweken; echter gebeuren er
bijna voortdurend ongelukken. Het maattype
dezer sonnetten is nagenoeg zonder uitzon
dering vijffoetig en jambies. Maar telkens
zijn er regels te kort of te lang.
Te kort. Dat is dus het geval dat een
vijfvoet door een viervoetige regel, rijmende
wordt geantwoord. De rijmklank, wel ver
wacht maar niet nn al slaat dan met een
luider dan gewone slag in uw gehooraandaclit
neer. Dat kiin mooi wezen. Indien het namelik
met bedoeling geschiedt, als het een
opzettelik ell'ekt is. Het kan zijn als een beloning
voor de opinerkzarue aandacht van het lui
steren. Maar nopzetteHk is het allén een
onharmoniese stoot en verhaasting. Verzacht
wordt die gewaarwording in déze verzen soms,
doordat om de gedachtegang de kortere regel
een logiese rust krijgt, die dan in de
maatgang voor een voet meegevoeld moet worden.
Zoo in:
(blz. 81)
nu is herinnering mijn heele heil...
de schoone kust is weg ... [ ik zei),
een zwijgend zeeman, op eentoonge golven."
Te lang. Dat is vél erger. Een bijongeluk
langere regel tussen normale in verslapt en
verbreekt de beweging van een vers
ongelóonik. En l te vaak schiet hier tussen de
vijfvoetige regela een zesvoet los, die dan soms
nog op de schrik toe, slungelig doorbreekt
en een alexandrijn wordt.
(blz. 109) ., .. . Ik ben een klaar
Verblindend Licht, waar allen lan? naar
smachten.
Dit is de zonnefelheid met vermeerde krachten
(tSvt.)
dit is de essence van alle goden-w;üir. .. .
en (blz. 113):
O toren die boven de vel len waakt
de eeuwen lang, in zon en nacht hier peizend,
wonder van wereldwee, || al somb(e)rend en
vergrijpend
terwijl de lente teeder-üntig maakt
het altijd jonge veld ."
Dat waren voorbeelden van zoo'n zesvoet.
Ook staat er op n plaats, zelfs, fellere
verschrikking, wurmig lans? een zevenvoet 1)
die ongelukkig afbreekt onder eigen gewicht,
zoiils een halm vergaan stro dott.
Die nu genoemde afwijkingen, ontsierende
kwasten in deugdeliker hout, zijn bewijs dat
het speciale instinkt voor ritmiesenórm niet
sterk is en het plaatsvervangende nauwkeu
rige zelftoezicht ontbreekt. Ze ontnemen het
werk dat wat het bezit is van verreweg min
deren dan zijn maker: een toch wol
begeerlike eftenheid 2).
Maar n;et alleen zij zijn teken van ritmiese
onvastheid. Die blijkt evenzeer uit de wijze
waarop Walch zich binnen de ruimte van
geoorloofde vrijheid beweegt.
Als in het vers aan woordeinde en volgend
woordbegin klinkers samenkomen, is natmirlik
een niet bindende hiaat evenzeer mogelik
als verbindende samentrekking. Maar die vrij
heid is iets anders toch dan volstrekte ban
deloosheid. Immers ieders bewuste of onbe
wuste voorkeur zal er prakties altijd weer
een bepaalde gebondenheid van maken.
Zo er niemand is die verhindert hiaat en
1) Dit geval is niet antecedentloos overigens.
Vertalenda uit Ernest Dowson's Verges"
begint een zo ritmesterk dichter als Albert
Verwey is, het zesvoetige sonnet A'an een
in Bedlam" met een zévenvoetige regel, (Zie
Een tocht door Londen". Tweem. T, schr.IVl.
Ik 01).
2) In de bundel van mejuffr. Salornons
b.v., komen indien ik me niet vergis derge
lijk afwijkende regels niet voor.
koppeling beurtelings te gebruiken, het gaat
evenwel niet aan, bij die keus de beslissing
aan tdeval over te laten.
In dit boek echter toont zich een voorkeur
niet. 't Vaakst komt misschien de müniet
lieve omdat, zo geloof ik, altijd verslap
pende hiaat voor. a.
Maar samentrekking evengoed, b.
En mér nog wel die zïvaarkoppelende
samentrekking die door afkapping ontstaat, c.
(Ook afkapping allén, d).
Voorbeelden:
o. naast u tripte uw kind" (blz. 43).
en: Een bochtig grachtje in een oude scad.. .
(blz.
64)-b. S ille^achterkamer in een LeLische
stee;" (blz. 9)
en: Zóó zag ik de ouden boom daar staan
met de ne tak met weinig blaren"
(blz. 51.) _
c wagénraatlen komteve'm store'in loomen,
eenzamen vrede..." (blz. 31.)
en : Ze storten met beschuimda muile'op me
aan (blz. 35.)
ook nog: (ze) spele'is 't onbewust, toch.. .
(blz. 73)
Einde'ik d: dat onz' zwak'iyfjea teerlyk
doet verdwijnen", (blz 24.)
Een andere verkeerde, want ongemoti
veerde wisseling nog : In de middelen die
breken wat in de gang van strenge jamben
eentonig lijken kon. De schoonste jamben
hebben geen zoo'n middel nodig, omdat hun
rustige effenheid zélve schoon bewogen is. In
Kloos' Okeanos" zijn ook de maatkeringen
zelden.
Maar de middelen om die gang uiterlik
bewogener te maken dan: Het eerste, en ik
zou willen zeggen van de twee het minste
naar waarde, vooral in het sonnet, is de ver
dubbelende ontbinding van het zwakke
voetdeel; waar dejambe dus door in een anapaeet
verandert. Het twede, waardevollere, is de
maatkering die in een, woord du lettergreep
met het gpraakaccent ritmies licht, en het
accentloze woorddeel zw;tar maakt.
In sommige verzen hier (van de oudste
waarschijalik) zijn beide dooreen gebruikt.
Tot duiver over het ritme.
Ik wil nu de goeJe eigenschappen die
in deze bundel niet overwegen maar toch
aanwezig zijn, herhalende resumeren, om er
dan de laatste aan toe te voegen en die
besprekend, te eindigen.
We hebben gevonden :
als eerste: bewogenheid om zachte menslike
aandoening;
als tweda: gedragen uiting van gedulde
smart;
als derde: zekere kwaliteiten van klank en
ritme;
de vierde is: een beginnend plaaties ver
mogen.
Verreweg de grootste kans voor wie dit
boek opslaat, is dat hij dit vermogen afwezig
denken zal. Ook van mij was zo de eerste
gedachte: De beschrijving is nooit belangrijk
omzichzèlve en wordt dat alleen als het gevoel
bij de aanschouwing schoon geiveest is, en
nu bij de poging om die aanschouwing te
verbeelden weer levend en zichtbaar werd.
Zodat dus het afgebeelde onduidelik blijft;
en terwijl de bedoeling zijn moet het
mooigeuene zelf, weer mooi te laten zien, alleen
de dandoening erom mooi gevonden worden
kan. Er waren ook vereen die geworden
schenen niet uit aangedaanheid om het schone,
maar uit de geestelike appreciatie ervan. Dan
was het we'.enlikste eruit weg en zijzelven
niet goed. Toch kunnen uit die geesielike
waardering wel dégelik mooie verzen voort
komen. Maar daartoe is een sterk Plastics
Vermogen nodig. Dat wil zeggen: niet het
vermogen tot Plastiek in de zin van versiering
door het vergelijkende beeld; maar dat: tot
als-tastbare voor-ogen-stelling, door het vaak
beeldenloze woord. Dat moest dus ontbreken.
Doch later waren er plekken, verderop in de
bundel, regels of delen daarvan, waar plotse
ling, als door een eerst gesloten deur, het
af te beeldene helder te zien kvvam. En daar
moest het dus zeer zeker werkzaam zijn.
Die regels zijn dan meteen de sterkste en
bestraffendste tegenstelling tot het vele, vooral
slotregels en eind woorden, dat in
voor-derest-goede verzen als lege aanvulling staat.
Drie voorbeelden van dat plasties goede:
(Van blz. 55 het eerste):
Daar lagen de verlaten huizen
met teeder feestelijk berrefstgeel ervoor . ..
de wonder teer getinte toren . ..
die droomt in eenzaamheid de eeuwen door.
Onder lag de rivier beweeijloos."
(Op blz. 00 dit twede) :
U De trein gaat langzaam''). . . ,
Ik staar zacht op mijn boek . .. voel 't
bs[kende om mij ...
... de trein remt hokkend... er is gasgeglim....
Ivjn heer staat op, bukt even bij
het portier... de avendwind stroomt in."
Het derde op bl/. 04):
De schipper plonst het touw met diepen boor/
o^er het water op den sehemerwal."
Laat ik nu na dit citeren in stukken, ten
slotte nog een sonnet aanhalen dat in zijn
geheel goed is om die helderheid. Gunnende
zodoende tevens, als past, den dichter-zelve
het laatste woord:
De K o e.
'k Heb in verlaten winterschemering
bij d' oude toren, door den wind omklaagd,
een koe zien wachten. Stom, gehoorzaam ging
ze toen een slachtstat in, eve' opgejaagd.
Toen sloot de deur Hau w ros glim t op de muur
lantarenschijn, n op de natte straat
't is doodstil door de deur hoort men geschuur
van 't dier, dat daar den dood te wachten staat
in 't koude donker. Die in 't zomerlicht
de warme weeïge weide vroolijk maakt,
zal lang, lang dood zijn, voor weer zomer naakt;
geen mist haar dan in 't blijde zongezicht.
Nu ligt het al bevange' in winternacht
donker -r?terwijl haar 't gladde slachtmes
[wacht." (blz. 47).
'05. Jon. S. BRAXDTS Buvs.
liet Jaarboekje vin J os. Alb. Alberdingk
Thijm 1900. L. C. G. Midmberg,Xijmegtn.
Een der merkwaardigste katholieke uit
gaven van de laatste vijftig jaren is onge
twijfeld het, Jaarboekje van Alberdingk Thijm.
Merkwaardig, wijl zij is de pieuse voortzetting
van bet werk van hem, die jarenlang aan
het hoofd stond der katholieke cultuur en
beschaving op literair en aesthetisch gebied
in Nederland, merkwaardig ook om hare niet
zelden voortreffelijke bijdragen, historische,
aestbetische en literaire, merk waardig eindelijk
niet het minst hierom, dat tij, ondanks haar
vijf en vyftig jarig bestaan, haar oorspron
kelijk karakter nagenoeg behouden heeft.
Waar de stichter van dit jaarboekje geen
bundel verschijnen liet, zonder hulde te
hebgebracht aan zijn geliefden en boogvereerden ~
meester in de kunst, aan Joost van den
Vondel, daar is, na Tnijm's verscheiden, deze
traditie in zyn jaarboekje trouw bewaard
gebleven, getuige in den jongsten bundel,
het in den trant der Vondel portretterf vaa
Thym geschreven opstel Rond Palamedes"
van B. H. Molkenbotr O. P., fljn-gestyleerd en
geestig van opzet; getuige de Vondel-Studie"
van J. J. G. Boelen S.J., waarin Vondel's
kloosterpoëzie wordt besproken en toegelicht;
getuige eindelijk het historische artikeltje van
den Vondel kenner J. F. M. Sterck Een
portret van Vondel." Zoo voe en wij den
innigen band, die is bly ven voortleven tusschen
vader en kin l, ook Jang toen die vader uit
het leven vras heengegaan
Dit jongste Jaarboekje brengt echter niet
allén hulde aan Vondel, als 's lands
oudstenen grootsten poëet," nog een ander katholiek
dichter wordt hier herdacht, n.l. B. van
Meurs S. J., de dichter van het overbekende
Kriekende Kriekske'1, die verleien jaar zijn
zeventigsten verjaardag herdacht en bij die
gelegenheid door de geheele Neierlandeche
pers werd gehuldigd. Zijn portret siert thans
het jaarboekje tegenover het titelblad.
Hoe belangwekkend al die artikels op zich
zelf ook mogen zijn, het Jaarboekje zou een
gioote aantrekkelijkheid minder ryk wezen,
indien de redactie sinds enkele jaren niet
gezorgd had voor een viertal overzichten van
hetgeen in het afgeloopen jaar op gods
dienstig-wetenschappelijk, politiek,
literairaesthel.isch en mu;ikial geoied merkwaar
digs voor den katholiek en ook voor
anderen l te memoreeren viel. Door deze
rubrieken heeft het jaarboekje veel aan
actualiteit gewonnen, iets waarover vroeger
wel eens geklaugd werd.
Dr. Th. M. Vlaaiing beschrijft de ontwik
keling en den vooruitgang der katholieke
wetenschap in 1905 en men zou, na lezing
van dit uitvoerig en minutieuse overzicht, al
zeer bevooroordeuld moe'en zijn, kwam men.
niet tot de overtuiging, dat, zooals de schrij
ver zegt, het afgeloopen jaar inderdaad was
een buitengewone openbaring van werklust,
en ook van werkkracht, onder onze roomsche
?wetenschappelijke mannen."
Aan het Tweede Kamerlid voor Zevenber
gen, A. C. A. van Vuuren, was het overzicht
van de Nederland^che politiek in 1905 over
gelaten, bij de bewerking waarvan hij er naar
streefde, vóór alles objectief te.zijn, zoodat
zijn opstel ook blijvende waarde, als resum
van feiten, bezit.
Haddi Gerard B om in zijn Geschiedenis
van Woord- en Beeldkunst hier ook naar
getracht, zij a optreden zoi niet zoo terecht
in meerdere katholieke bladen afkeuring
hebben gevonden. Toen Jan Kalf de litera
tuur en kunst in vorige jaargangen
croniqueerde, wer<l er met veel minder reden hier
en daar verzet aangeteekend, want Jan Kalf
kon wel eens raak en scherp zijn, maar brutaal,
op het plompe en onbehouwen af, zooals
Gerard Brom hier, was hij nimmer. De
redactie van het Jaarboekje zelf schijnt het
niet geheel eens te zijn geweest niet dit
overzicht, waartoe anders die uitdrukkelijke
verk'ariijg in haro ?oorrede, bij de inleiding
van G. Brom: Trouwens iedere schrijver in
't Jaarboekje, wij herhalen 't hier nogmaals,
draagt zelf de verantwoordelijkheid zijner
stukken"? Met ziVke bijdragen is Gerard
Brom geen aanwinst voor bet Jaarboekje l
Wie neemt immers aanstellerig geschetter
ernstig op?
Het muzikale overzicht door Ant. Avertamp
geeft hem eensdeels reden tot tevredenheid
over hetgeen in 1905 do >r katholieken is tot
stund gebracht, anderdeels hoopt hij, dat de
katholieken wat meer belangstelling zullen
gaan tooneu voor waarachtige, ernstige kunst
en kunstuitingen op muzikaal gebied.
Van de overige bijdragen verdienen nog
vermelding een fljn-literair stndietje van
Maria Viola over Alberdingk Thym, de
historische studie over Andreas Heerl van
Baardwijk ', door L. van Miert en Jhr. Areut
Toe Boekop S. J.", een geschiedkundige schets
van den onj-ermoeideu medewerker H. J.
Allard S J.
De verzen van dezen bun Iel zijn meer
goed-bedoelde pogingen dan welgeslaagde
proeven van Ilollandsche woordkunst, en
Kindertjes in den Hemel", nagelaten
troostdichten van dr. Schaepman, werden toch zeker
mér gegeven, Omdat ze nog nimmer gepubli
ceerd en van Schaepman waren, dan wel als
blijken van diens waarachtig dichter-zijn?
HENHI H. VAN CALKEK.
H i l v e r s u m, 12 Juni '00.
Serata.
Triest, 10 Juni 1900.
A'ldio boüissima Venezia!
Addio i'iazza di San Marco, Palaz/.o
ducale, Piazzetta, Ponte Rialto, Addio
pittoresche gondolo, elegantissimi gondolieri,..
Addio! e a rivederci!
Kon serenata. 't Is een heerlijke avon;];
met kaltnen maneschijn. Op de piazza is
muziek. We hebben de menschenvolte ver
laten en zoeken aan de Kiva degli Schiavoni
een gondel. Gondole, gondole Signori!''
Daar glijden we al over het water heen
naar de groote gondel met lampions ver
sierd, die aan do boei ligt van een stoom
boot, een eind van de wal uit. Als spelden
om een magneet ligt het al vol gondels om
dio eene, alle zusterlijk zij aan zij, soms op
en neer wiegend op een deining.
En we luisteren naar Napolitaansche
gondelliederen, achteroverliggend en kijkend
naar den sterrenhemel. 8oms klinken even
dwars door het zingen heen twiststemmen
van de altijd twistende gondolieri, maar 't
is nooit ernstig en eindigt meestal met
gelach van de anderen om een bon mot".
Ka achter ons ligt het dogenpaleis in het
maanlicht en de leeuw van San Marco op
zijn zuil steekt af tegen de donkere en toch
blauwe lucht.
Bij zoo'n serenata vergeet men alle andere
gedachten. Xiets is gewichtiger voor je dan
het moment-zelf, het ongestoord genieten.
Xaast ons in een gondel zitten een engelsche
dame en haar dochter, die met een witte
doek om het hoofd en gesloten oogen ach
terover geleund ligt te mijmeren. Onnoodig
te vragen waaraan?" n daarnaast een
paartje op de huwelijksreis. \Vel is de gon
del het symbool van de huwelijksboot, maar
alleen de huwelijksboot iu de
honeymoon". Als een lied uit is roepen de gon
dolieri namen van liederen en onvermoeid