De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1906 24 juni pagina 2

24 juni 1906 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD T O O R NEDERLAND. No. 1513 Het is dus te hopen dat het lager onderwijs in dit opzicht, niet meer voor iet partijbelang, maar om zich zelfs wil een roorwerp van zorg worde der regeer de*» en dat de achttiende-eeuwsche Bewxwrechting van den fatsoenlijken stand, waar het gewilde postjes betreft, een einde neme. S. Op hoop van zegen/' Er is weer een nieuw hoofdstukje ge leverd voor de uitvoerige en langzamer hand beu" wordende geschiedenis van de Tisschers vaartuigen, waarmee het leven der Tisschers en het lot der gezinnen in de waagschaal worden gesteld. Aeh, hoeveel jaren reeds vernemen 'we in alle toonaarden de klachten en grieven, allen bedoelende de aandacht Tan het publiek en van den wetgever te wagen voor den toestand dier vaartuigen, waarop eenige duizenden bewoners onzer tiBchersdorpen, en volwassenen en kindarm uit de achterbuurten onzer groote «tedeo, dagelijks hun brood moeten ver Het is nog niet lang geleden, dat de STed. Vereeniging voor de Zeevisscherij op hare vergadering harde noten hoorde kraken over de zeewaardigheid van vele ?riaaebersshepen maar het is zoo moei lijk, in dit opzicht met bepaalde feiten «u te toonen wat men beweert, terwijl een ambtelijk en periodiek onderzoek, gelijk dat in de fabrieken door de arbeidsinspectie, en op de sleepbooten door de inspecteurs van het stoom wezen geschiedt, op wier onderzoek men zou kunnen ver trouwen, hier geheel ontbreekt. Het nieuwe hoofdstukje, wat thans is TOiscnenen, speelt te Scheveningen, Vlaardingen en Rotterdam, en speelt ook in eigenaardiger! vorm in de Tweede Kamer, doordien nl. dezer dagen aan den President der Kamer tegelijk met een xequest, ook een stuk hout, gezaagd uit de buitenwand van een visschersloep, ten tewijze van den rotten toestand van som mige visschersvaartuigen, werd opge zonden. En een der bladen wist dan ook .mede te deelen, dat de kamerleden met Terbazin? en verontwaardiging van dit ? eigenaardig getuigen-bewijs, bijlage bij iet adres, kennis nemen. Wat is het geval. - Bezer dagen vervoegde zich een des; tand) ge (blijkbaar iemand die tot den ?itóbeepsbouw in betrekking staat) tot den . dïjecteur van het llottenlainsch NieuwxW«</, met verzoek, hem te willen helpen ;feiten publiek te maken die konden aantooner, hoo bitter noodig het is, dat er «taatstoezicht komt op de zeewaardigheid faa visschersvaartuigen. Hij toonde een gcnerp-getrokken fotografie van de huid aan bakboordzij de van den houten logger .Sebeveningen 443", genaamd Maria, welke foto genomen werd toen het vorige jaar deze logger op de werf te Vlaardinjeen stond. Op die foto (die thans bij de Tweede Kamer berust) is te zien, dat de gansene huid bedekt is met worajpiaijes, en geheel daanran is doorvreten. Men heeft toen in de wanden van het .schip, om de gaatjes te dichten, een vijf« zes-en-twintig-duizend spijker-pennen geslagen, om die gaatjes te dichten. Maar de daardoor verkregen stevigheid ia de wand is slechts schijn; het diep ingevreten bederf, waardoor heel het .vaartuig is aangetast, kan daarmee natuurlijk toch niet worden geweerd! .Genoemde legger is in Juni van het Torige jaar uitgevaren, doch zeer spoedig weer teruggekeerd, omdat ze lek was en veel water maakte. Toen is het vaartaig weer op de werf gebracht, zijn er op de ergste plekken plankjes opgespijkerd, en is het daarna weer weggevaren. Jïa t>p dit oosenblik zit de logger weer op de werf. De wurin-inwroeting bleek zóó diep, dat op de werf het water door de tallooze wurmgaatjes er uit lekte. Men zal er vermoedelijk weer wat houten pennen inslaan, en 't schip uitzenden. Dat zulk een vaartuig voordurend een gevaar blijft voor de bemanning, dat het onverantwoordelijk is zulk een vaartuig uit te zenden wie zou dat willen weerspreken ? Genoemde deskundige vertoonde verder een stuk hout van de houten sloep Scheveningen 421", genaamd Admlniul De lïuijti'); genomen uit de wand van het schip, waar een totale rotting was ingetreden. Op die plek is weer wat nieuw lout in gezet, maar het vaartuig, dat op ne plek zóó geheel rot is, is vol komen onzeewaardig, en stelt eenvoudig de levens der schepelingen in gevaar! Van nog een ander vaartuig, het bomsehip Scheveningen 80", gen. Ham/el, wordt meegedeeld, dat het vol wurm" uit, en geheel doorvreten is. Toch zal ook dit vaartuig deze maand weer zee kiezen. En er wordt nog aan toegevoegd, dat ook vanwege de onderlinge risico-maat schappijen de controle over den staat der visschersvaaTtuigen alles te wenschen everlnat; het vaartuig streng keuren KÓór het in de verzekering wordt opge nomen, is volstrekt geen regel; de meeste maatschappijen van scheepsverzekering keuren in den regel niet vóóraf." Inderdaad, dat zijn ernstige feiten. Qeea ergere, als wel meermalen zijn laeegedeeM,. maar erg genoeg om er opnieuw de aandacht op te vestigen. In het adres, wat met vermelding van bovenstaande feiten, en met het stuk hout als bewijsstuk, aan den president der Tweede Kamer is opgezonden, wordt niet avcFërir dan de aandacht der kamerleden gevraagd voor deze feiten. Maar er was bijgevoegd eene verwijzing naar de het vorige jaar te Volendam gehouden vergadering van de Vereeniging tot bevordering van de Nederhindsehe Visscherij, waar met 19 tegen [{stemmen werd aangenomen een voorstel der afd. Rotterdam, luidende: Het Hoofd bestuur wende zich tot de egeering met het verzoek, een wet te willen voorbereiden, waarbij de bevolking der visschersvloot worde beschermd tegen onhe'.len, die konden worden voorzien." _ Op die vergadering was het de voor zitter, die wees op de geheel onvoldoende keuring van visschersvaartuigen, gelijk die thans vanwege de onderlinge verze keringen geschiedt. Binnen een paar uren tijds worden nu dikwijls een hon derdtal vaartuigen gekeurd, waar een ander een paar dagen over doet." * * Het vorige jaar heeft de minister van justitie, bij de behandeling der begroo ting, een wijziging en aanvulling; van de wettelijke bepalingen in het Wetboek van Koophandel, op de zeevaart en visscherij betrekking hebbende, te zullen voorbereiden. Erkend mag worden, dat het thans loopende zittingsjaar allerminst gelegen heid geeft aan de Kamer, zich daarmee te occupeeren. Maar er is thans ook nog geen ontwerp. En er zal alle reden voor zijn, om, wanneer vóór de begrooting; zulk een ontwerp niet verschijnt, bij die gelegen heid daarop nog eens krachtig aan te dringen. In het belang der veiligheid van het visschersvolk is het dringend noodig! S. Wie draagt de verantwoorde lijkheid in legerzaken. Men schrijft ons: Zooals meer en meer aan den dag komt, vil het met de legerzakefl nog maar niet vlotten. Niettegenstaande reeds meer dan dertig millioen gulden daaraan per jaar ten koste zal worden gelegd, blijft de toestand hoogst gebrekkig. We stippen slechts aan: Tot de invoering van den algemeenen dienstplicht komt het maar niet, hoewel de rechtvaardigheid er door betracht zou wor den en nut gesticht; aan de organisatie van den Landstorm wordt de hand nog niet geslagen, niettegenstaande in 1900 de regee ring verklaarde, dat deze instelling de hoek steen van de organisatie van het leger moet vormen ; de organisatie van de verschillende wapens en dienstvakken is hoogst gebrekkig, leiding en samenwerking ontbreken daarbij; omtrent het in dienst honden van miliciens voor eerste oefening blijft men op ver schillende gedachten hinken; uit vrees voor nog meer uitzetting van de oorlogsuitgaven blijven degelijke oefeningen achterwege en stelt men zich tevreden met kadermanoeuvertje spelen; terwijl men als het ware over generaals en over hoofdofficieren, waarvoor geen werk is te vinden, valt, ontbreekt zelfs het npodigst aantal onderofficieren; de overtuiging wordt gemist, dat de mobilisatie van het leger verzekerd is, een minister noemde de opkomstregeling van de militie eenmaal een kaartenhuis; de administratie blijft den baas spelen, terwijl de moed en de kracht ontbreken om zich daartegen te verzetten; aan de z.g. dooie wecrmiddelen met name de stelling van Amsterdam, waaraan reeds meer dan vijftig millioen gulden be steed werd, durft men de hand niet slaan, omdat daarbij grove misvattingen aan den dag zullen komen en schatten geld noodig zullen blijken; de garnizoensindeeling blijft hoogst gebrekkig, zeer ten nadeele van de oefening met name voor de cavalerie en veldartillerie; de benoeming van een opperofftcier tot bevelhebber van het leger in oorlogstijd, waarmede zulk een groot belang gemoeid gaat, laat nog op zich wachten, enkel en alleen om daardoor be paalde personen niet te kwetsen. En bij dit alles kwelt de minister van oorlog mag men de courantenberichten gelooven zijn hoofd met de ernstige overweging of er termen bestaan voor het laten vervallen van het varkensharen kwastje op de soldaten pet. Onwillekeurig hebben ook wij ons afge vraagd, wie draagt, nevens don minister, in deze de verantwoordelijkheid 'f Het ant woord op deze vraag meenen we gevonlen te hebben, zooals uit het volgende kan blijken. Ie Ier georganiseerd leger bezit een chef van don generalon staf" die toonaangevend en verantwoordelijk is voor de hoogste legerbelangen. In den regel worden daar voor dan ook bestemd de meest bekwame opperoftieieren. Ook het "Nederlandsche leger beschikt over zoodanige autoriteit. In zijne, bij koninlijke besluit, vastgestelde instructie lezen we o. m. Hij vestigt zijne aandacht op alles wat 's IJijks verdediging betreft en doet daar omtrent de noodige voorstellen aan den Minister van Oorlog, o. a. met betrekking tot de sterkte, inrichting en algemeene organisatie der levende strijdkrachten en de aanwending en bezetting der verdedigings werken, alsmede omtrent het bepalen der garnizoenen in verband met eene doelmatige dislocatie van het leger tot eene snelle mobilisatie. Hij doet aan den minister alle voorstellen, die hij noodig acht, om de strijdvaardigheid der troepen te verhoogen door samenwerking der onderscheidene wapens, alsmede omtrent het houden van manoeuvres en gecombi neerde oefeningen op groote schaal." Hier hebben we dus de voor den geschatsten toestand verantwoordelijke autoriteit. Nu zouden we zoo zeggen van tweeën e'n, óf de chef van den Nededandselien generalen staf schiet in zijne verplichtigen omtrent het indienen van voorstellen tekort, of zijne voorstellen worden door het departe ment van oorlog genegeerd en daardoor tevens het gezag van de hoogste leger autoriteit ondermijnd. Naar den roep, welke uitgaat van de be kwaamheid van onzen chef van den gene ralen staf en naar hetgeen weieens omtrent het departement van Oorlog is geopenbaard, wil het ons het ineest aannemelijk toeschijnen, dat het laatste het geval ie, maar en dit valt niet tegen te spreken dan komt de vraag op, hoe is het mogelijk dat deze legerautoriteit zich met het oog op de groote verantwoordelijkheid, welks hij heeft op zich genomen, dergelijke behandeling laat welgevallen. Onder de vele leserzaken, waarover nood wendig licht dient ontstoken te worden, behoort voorzeker ook dit onderwerp. itiiiiifiiiiiiiiiiiiiiiniMiiiiiiiHiiiiiiiiiijtiiitiiiititiiiiiiiiiiifiiiiiiiitiitiiiii Holland. Eerste Gedichten van JAS WALCII. Stads Boek- en Courantdrukke.-\j, Kampen. II. (Slot). Beter echter dan wanneer ik aldus, brok kelend, won blüven opnoemen, zal de relatieve waarde van Walch's maatgang helder worden door zijn houding tegenover n bepaalde ritmiese vorm optemerken. Deze kan dan, want voor de rest zijn de verzen in dit boekje kortregelige of vrge strofen, geen andere zij n dan het Sonnet. Ik weet niet of tegenover een vorm, kun stig als deze, die de schone uiterlike verfchijniaz van een schone innerlikheid is, zucht tot vryheid geoorloofd mag heten; maar ik ben geneigd te geloven van niet. Want immers is het bindende erin, niet maar een van buiten af opgelegde dwaag. De kwar trijnen zijn in hun kostelike geslotenheid als kostbare zwaargedreven kistjes vol schats; en de terzinen als lichterbewerkte maarniat minder kostbare kleine schalen. En elk verzet tegen die vorm moet daar een breuk inslaan, waardoor van wat het uitgelezen» bevatte verloren saat. Misschien dus deed, wie tegen over het Sonnet niet het nederig gevoel heeft als bij een vorm die een Rytus werd past, beter zich van zijn dienst te onthouden. Maar misschien ook ig na de lange periode nu, waarin het zó veel gehanteerd, en zó zeer vereerd is, juist 6rn die lengte van duur en die innigheid van verering, verval een onvermijdelikheid geworden. En dat zou dan de ojrzaak kunnen zijn, waardoor zelfs ook in de uitmuntende verzen die een Dichkres als Henriette Ro'aul Holst sonnetten noemt, een vormontbinding werkzaam lijkt. En nu het sonnet bij Walch. Hij schrijft het vaak genoeg, mér dan dat misschien. Er zijn ongeveer veertig sonnetten onderde byna tachtig verzen van dit boek ; in omenbij vijfentwintig is de vorm onzuiver. Onzuiver en niet afwijkend. Afwijkingen zouden ge noemd mogen worden de onregelmatigheden waarvoor een bewuste zucht naar vrijheid aansprakelijk is; hier echter is bijna overal onopzettelike slordigheid en ontbrekend ge voel voor normaliteit schuldig. Er wordt zoo goed als niet afgeweken; echter gebeuren er bijna voortdurend ongelukken. Het maattype dezer sonnetten is nagenoeg zonder uitzon dering vijffoetig en jambies. Maar telkens zijn er regels te kort of te lang. Te kort. Dat is dus het geval dat een vijfvoet door een viervoetige regel, rijmende wordt geantwoord. De rijmklank, wel ver wacht maar niet nn al slaat dan met een luider dan gewone slag in uw gehooraandaclit neer. Dat kiin mooi wezen. Indien het namelik met bedoeling geschiedt, als het een opzettelik ell'ekt is. Het kan zijn als een beloning voor de opinerkzarue aandacht van het lui steren. Maar nopzetteHk is het allén een onharmoniese stoot en verhaasting. Verzacht wordt die gewaarwording in déze verzen soms, doordat om de gedachtegang de kortere regel een logiese rust krijgt, die dan in de maatgang voor een voet meegevoeld moet worden. Zoo in: (blz. 81) nu is herinnering mijn heele heil... de schoone kust is weg ... [ ik zei), een zwijgend zeeman, op eentoonge golven." Te lang. Dat is vél erger. Een bijongeluk langere regel tussen normale in verslapt en verbreekt de beweging van een vers ongelóonik. En l te vaak schiet hier tussen de vijfvoetige regela een zesvoet los, die dan soms nog op de schrik toe, slungelig doorbreekt en een alexandrijn wordt. (blz. 109) ., .. . Ik ben een klaar Verblindend Licht, waar allen lan? naar smachten. Dit is de zonnefelheid met vermeerde krachten (tSvt.) dit is de essence van alle goden-w;üir. .. . en (blz. 113): O toren die boven de vel len waakt de eeuwen lang, in zon en nacht hier peizend, wonder van wereldwee, || al somb(e)rend en vergrijpend terwijl de lente teeder-üntig maakt het altijd jonge veld ." Dat waren voorbeelden van zoo'n zesvoet. Ook staat er op n plaats, zelfs, fellere verschrikking, wurmig lans? een zevenvoet 1) die ongelukkig afbreekt onder eigen gewicht, zoiils een halm vergaan stro dott. Die nu genoemde afwijkingen, ontsierende kwasten in deugdeliker hout, zijn bewijs dat het speciale instinkt voor ritmiesenórm niet sterk is en het plaatsvervangende nauwkeu rige zelftoezicht ontbreekt. Ze ontnemen het werk dat wat het bezit is van verreweg min deren dan zijn maker: een toch wol begeerlike eftenheid 2). Maar n;et alleen zij zijn teken van ritmiese onvastheid. Die blijkt evenzeer uit de wijze waarop Walch zich binnen de ruimte van geoorloofde vrijheid beweegt. Als in het vers aan woordeinde en volgend woordbegin klinkers samenkomen, is natmirlik een niet bindende hiaat evenzeer mogelik als verbindende samentrekking. Maar die vrij heid is iets anders toch dan volstrekte ban deloosheid. Immers ieders bewuste of onbe wuste voorkeur zal er prakties altijd weer een bepaalde gebondenheid van maken. Zo er niemand is die verhindert hiaat en 1) Dit geval is niet antecedentloos overigens. Vertalenda uit Ernest Dowson's Verges" begint een zo ritmesterk dichter als Albert Verwey is, het zesvoetige sonnet A'an een in Bedlam" met een zévenvoetige regel, (Zie Een tocht door Londen". Tweem. T, schr.IVl. Ik 01). 2) In de bundel van mejuffr. Salornons b.v., komen indien ik me niet vergis derge lijk afwijkende regels niet voor. koppeling beurtelings te gebruiken, het gaat evenwel niet aan, bij die keus de beslissing aan tdeval over te laten. In dit boek echter toont zich een voorkeur niet. 't Vaakst komt misschien de müniet lieve omdat, zo geloof ik, altijd verslap pende hiaat voor. a. Maar samentrekking evengoed, b. En mér nog wel die zïvaarkoppelende samentrekking die door afkapping ontstaat, c. (Ook afkapping allén, d). Voorbeelden: o. naast u tripte uw kind" (blz. 43). en: Een bochtig grachtje in een oude scad.. . (blz. 64)-b. S ille^achterkamer in een LeLische stee;" (blz. 9) en: Zóó zag ik de ouden boom daar staan met de ne tak met weinig blaren" (blz. 51.) _ c wagénraatlen komteve'm store'in loomen, eenzamen vrede..." (blz. 31.) en : Ze storten met beschuimda muile'op me aan (blz. 35.) ook nog: (ze) spele'is 't onbewust, toch.. . (blz. 73) Einde'ik d: dat onz' zwak'iyfjea teerlyk doet verdwijnen", (blz 24.) Een andere verkeerde, want ongemoti veerde wisseling nog : In de middelen die breken wat in de gang van strenge jamben eentonig lijken kon. De schoonste jamben hebben geen zoo'n middel nodig, omdat hun rustige effenheid zélve schoon bewogen is. In Kloos' Okeanos" zijn ook de maatkeringen zelden. Maar de middelen om die gang uiterlik bewogener te maken dan: Het eerste, en ik zou willen zeggen van de twee het minste naar waarde, vooral in het sonnet, is de ver dubbelende ontbinding van het zwakke voetdeel; waar dejambe dus door in een anapaeet verandert. Het twede, waardevollere, is de maatkering die in een, woord du lettergreep met het gpraakaccent ritmies licht, en het accentloze woorddeel zw;tar maakt. In sommige verzen hier (van de oudste waarschijalik) zijn beide dooreen gebruikt. Tot duiver over het ritme. Ik wil nu de goeJe eigenschappen die in deze bundel niet overwegen maar toch aanwezig zijn, herhalende resumeren, om er dan de laatste aan toe te voegen en die besprekend, te eindigen. We hebben gevonden : als eerste: bewogenheid om zachte menslike aandoening; als tweda: gedragen uiting van gedulde smart; als derde: zekere kwaliteiten van klank en ritme; de vierde is: een beginnend plaaties ver mogen. Verreweg de grootste kans voor wie dit boek opslaat, is dat hij dit vermogen afwezig denken zal. Ook van mij was zo de eerste gedachte: De beschrijving is nooit belangrijk omzichzèlve en wordt dat alleen als het gevoel bij de aanschouwing schoon geiveest is, en nu bij de poging om die aanschouwing te verbeelden weer levend en zichtbaar werd. Zodat dus het afgebeelde onduidelik blijft; en terwijl de bedoeling zijn moet het mooigeuene zelf, weer mooi te laten zien, alleen de dandoening erom mooi gevonden worden kan. Er waren ook vereen die geworden schenen niet uit aangedaanheid om het schone, maar uit de geestelike appreciatie ervan. Dan was het we'.enlikste eruit weg en zijzelven niet goed. Toch kunnen uit die geesielike waardering wel dégelik mooie verzen voort komen. Maar daartoe is een sterk Plastics Vermogen nodig. Dat wil zeggen: niet het vermogen tot Plastiek in de zin van versiering door het vergelijkende beeld; maar dat: tot als-tastbare voor-ogen-stelling, door het vaak beeldenloze woord. Dat moest dus ontbreken. Doch later waren er plekken, verderop in de bundel, regels of delen daarvan, waar plotse ling, als door een eerst gesloten deur, het af te beeldene helder te zien kvvam. En daar moest het dus zeer zeker werkzaam zijn. Die regels zijn dan meteen de sterkste en bestraffendste tegenstelling tot het vele, vooral slotregels en eind woorden, dat in voor-derest-goede verzen als lege aanvulling staat. Drie voorbeelden van dat plasties goede: (Van blz. 55 het eerste): Daar lagen de verlaten huizen met teeder feestelijk berrefstgeel ervoor . .. de wonder teer getinte toren . .. die droomt in eenzaamheid de eeuwen door. Onder lag de rivier beweeijloos." (Op blz. 00 dit twede) : U De trein gaat langzaam''). . . , Ik staar zacht op mijn boek . .. voel 't bs[kende om mij ... ... de trein remt hokkend... er is gasgeglim.... Ivjn heer staat op, bukt even bij het portier... de avendwind stroomt in." Het derde op bl/. 04): De schipper plonst het touw met diepen boor/ o^er het water op den sehemerwal." Laat ik nu na dit citeren in stukken, ten slotte nog een sonnet aanhalen dat in zijn geheel goed is om die helderheid. Gunnende zodoende tevens, als past, den dichter-zelve het laatste woord: De K o e. 'k Heb in verlaten winterschemering bij d' oude toren, door den wind omklaagd, een koe zien wachten. Stom, gehoorzaam ging ze toen een slachtstat in, eve' opgejaagd. Toen sloot de deur Hau w ros glim t op de muur lantarenschijn, n op de natte straat 't is doodstil door de deur hoort men geschuur van 't dier, dat daar den dood te wachten staat in 't koude donker. Die in 't zomerlicht de warme weeïge weide vroolijk maakt, zal lang, lang dood zijn, voor weer zomer naakt; geen mist haar dan in 't blijde zongezicht. Nu ligt het al bevange' in winternacht donker -r?terwijl haar 't gladde slachtmes [wacht." (blz. 47). '05. Jon. S. BRAXDTS Buvs. liet Jaarboekje vin J os. Alb. Alberdingk Thijm 1900. L. C. G. Midmberg,Xijmegtn. Een der merkwaardigste katholieke uit gaven van de laatste vijftig jaren is onge twijfeld het, Jaarboekje van Alberdingk Thijm. Merkwaardig, wijl zij is de pieuse voortzetting van bet werk van hem, die jarenlang aan het hoofd stond der katholieke cultuur en beschaving op literair en aesthetisch gebied in Nederland, merkwaardig ook om hare niet zelden voortreffelijke bijdragen, historische, aestbetische en literaire, merk waardig eindelijk niet het minst hierom, dat tij, ondanks haar vijf en vyftig jarig bestaan, haar oorspron kelijk karakter nagenoeg behouden heeft. Waar de stichter van dit jaarboekje geen bundel verschijnen liet, zonder hulde te hebgebracht aan zijn geliefden en boogvereerden ~ meester in de kunst, aan Joost van den Vondel, daar is, na Tnijm's verscheiden, deze traditie in zyn jaarboekje trouw bewaard gebleven, getuige in den jongsten bundel, het in den trant der Vondel portretterf vaa Thym geschreven opstel Rond Palamedes" van B. H. Molkenbotr O. P., fljn-gestyleerd en geestig van opzet; getuige de Vondel-Studie" van J. J. G. Boelen S.J., waarin Vondel's kloosterpoëzie wordt besproken en toegelicht; getuige eindelijk het historische artikeltje van den Vondel kenner J. F. M. Sterck Een portret van Vondel." Zoo voe en wij den innigen band, die is bly ven voortleven tusschen vader en kin l, ook Jang toen die vader uit het leven vras heengegaan Dit jongste Jaarboekje brengt echter niet allén hulde aan Vondel, als 's lands oudstenen grootsten poëet," nog een ander katholiek dichter wordt hier herdacht, n.l. B. van Meurs S. J., de dichter van het overbekende Kriekende Kriekske'1, die verleien jaar zijn zeventigsten verjaardag herdacht en bij die gelegenheid door de geheele Neierlandeche pers werd gehuldigd. Zijn portret siert thans het jaarboekje tegenover het titelblad. Hoe belangwekkend al die artikels op zich zelf ook mogen zijn, het Jaarboekje zou een gioote aantrekkelijkheid minder ryk wezen, indien de redactie sinds enkele jaren niet gezorgd had voor een viertal overzichten van hetgeen in het afgeloopen jaar op gods dienstig-wetenschappelijk, politiek, literairaesthel.isch en mu;ikial geoied merkwaar digs voor den katholiek en ook voor anderen l te memoreeren viel. Door deze rubrieken heeft het jaarboekje veel aan actualiteit gewonnen, iets waarover vroeger wel eens geklaugd werd. Dr. Th. M. Vlaaiing beschrijft de ontwik keling en den vooruitgang der katholieke wetenschap in 1905 en men zou, na lezing van dit uitvoerig en minutieuse overzicht, al zeer bevooroordeuld moe'en zijn, kwam men. niet tot de overtuiging, dat, zooals de schrij ver zegt, het afgeloopen jaar inderdaad was een buitengewone openbaring van werklust, en ook van werkkracht, onder onze roomsche ?wetenschappelijke mannen." Aan het Tweede Kamerlid voor Zevenber gen, A. C. A. van Vuuren, was het overzicht van de Nederland^che politiek in 1905 over gelaten, bij de bewerking waarvan hij er naar streefde, vóór alles objectief te.zijn, zoodat zijn opstel ook blijvende waarde, als resum van feiten, bezit. Haddi Gerard B om in zijn Geschiedenis van Woord- en Beeldkunst hier ook naar getracht, zij a optreden zoi niet zoo terecht in meerdere katholieke bladen afkeuring hebben gevonden. Toen Jan Kalf de litera tuur en kunst in vorige jaargangen croniqueerde, wer<l er met veel minder reden hier en daar verzet aangeteekend, want Jan Kalf kon wel eens raak en scherp zijn, maar brutaal, op het plompe en onbehouwen af, zooals Gerard Brom hier, was hij nimmer. De redactie van het Jaarboekje zelf schijnt het niet geheel eens te zijn geweest niet dit overzicht, waartoe anders die uitdrukkelijke verk'ariijg in haro ?oorrede, bij de inleiding van G. Brom: Trouwens iedere schrijver in 't Jaarboekje, wij herhalen 't hier nogmaals, draagt zelf de verantwoordelijkheid zijner stukken"? Met ziVke bijdragen is Gerard Brom geen aanwinst voor bet Jaarboekje l Wie neemt immers aanstellerig geschetter ernstig op? Het muzikale overzicht door Ant. Avertamp geeft hem eensdeels reden tot tevredenheid over hetgeen in 1905 do >r katholieken is tot stund gebracht, anderdeels hoopt hij, dat de katholieken wat meer belangstelling zullen gaan tooneu voor waarachtige, ernstige kunst en kunstuitingen op muzikaal gebied. Van de overige bijdragen verdienen nog vermelding een fljn-literair stndietje van Maria Viola over Alberdingk Thym, de historische studie over Andreas Heerl van Baardwijk ', door L. van Miert en Jhr. Areut Toe Boekop S. J.", een geschiedkundige schets van den onj-ermoeideu medewerker H. J. Allard S J. De verzen van dezen bun Iel zijn meer goed-bedoelde pogingen dan welgeslaagde proeven van Ilollandsche woordkunst, en Kindertjes in den Hemel", nagelaten troostdichten van dr. Schaepman, werden toch zeker mér gegeven, Omdat ze nog nimmer gepubli ceerd en van Schaepman waren, dan wel als blijken van diens waarachtig dichter-zijn? HENHI H. VAN CALKEK. H i l v e r s u m, 12 Juni '00. Serata. Triest, 10 Juni 1900. A'ldio boüissima Venezia! Addio i'iazza di San Marco, Palaz/.o ducale, Piazzetta, Ponte Rialto, Addio pittoresche gondolo, elegantissimi gondolieri,.. Addio! e a rivederci! Kon serenata. 't Is een heerlijke avon;]; met kaltnen maneschijn. Op de piazza is muziek. We hebben de menschenvolte ver laten en zoeken aan de Kiva degli Schiavoni een gondel. Gondole, gondole Signori!'' Daar glijden we al over het water heen naar de groote gondel met lampions ver sierd, die aan do boei ligt van een stoom boot, een eind van de wal uit. Als spelden om een magneet ligt het al vol gondels om dio eene, alle zusterlijk zij aan zij, soms op en neer wiegend op een deining. En we luisteren naar Napolitaansche gondelliederen, achteroverliggend en kijkend naar den sterrenhemel. 8oms klinken even dwars door het zingen heen twiststemmen van de altijd twistende gondolieri, maar 't is nooit ernstig en eindigt meestal met gelach van de anderen om een bon mot". Ka achter ons ligt het dogenpaleis in het maanlicht en de leeuw van San Marco op zijn zuil steekt af tegen de donkere en toch blauwe lucht. Bij zoo'n serenata vergeet men alle andere gedachten. Xiets is gewichtiger voor je dan het moment-zelf, het ongestoord genieten. Xaast ons in een gondel zitten een engelsche dame en haar dochter, die met een witte doek om het hoofd en gesloten oogen ach terover geleund ligt te mijmeren. Onnoodig te vragen waaraan?" n daarnaast een paartje op de huwelijksreis. \Vel is de gon del het symbool van de huwelijksboot, maar alleen de huwelijksboot iu de honeymoon". Als een lied uit is roepen de gon dolieri namen van liederen en onvermoeid

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl