De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1906 1 juli pagina 1

1 juli 1906 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

H-, 1514 DE AMSTERDAMMER A°. 1906. WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Pit nummer bevat een bijvoegsel. Onder redactie -van. J". IDZE IC O O. * uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDOEF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden ? 1.50, fr. p. post f 1.05 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar , 0.12'/i Mt Umd it Terkrrjgbur Kio*k 10 Boulevard d« Capocine» tegenover bet Gr»nd Café, te Parjji. Zondag l Juli. Advertentien van l?5 regels f 1.25, elke regel meer f 0.25 Reclames per regel , 0.40 Annonce» uit Duitochland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma KUDOLÏMOSSB U Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel U 35 Pfennig. INHOUD: VAN VEERE IN VAN NABIJ: De verdediger in strafzaken, door F. B. Enthoven, met naschrift van mr. M. A. van Booven en de Eedactie. Militaria, door Soldenier. Schooltoezicht, door S. Brieven uit NieuwNederland, door A. E. M. S. te Laer. SOCIALE AANGELEGENHEDEN: Huis arbeid, I, door mr. H. S. Veldman. FEUIL LETON : De oogen van Hieronymus, I. Naar het Duitscb, van L. Andrö. KUNST EN LETTEEEN: St. Lucas-tentoonstelling, door W. Steenhoff. J. Voerman, door W. SteenhoiL Stadsmenschen, door Frans Hullemau, beoordeeld door Peter Spaan. Sophocles' Antigone, metrisch vertaald door dr. J. L. Chaillet, beoordeeld door J. H. Moll. INGEZONDEN. VOOR DAMES: 'n Kostwinning voor dames, II, (slot), door S. Kalff. Het sweating"-systeem, door M. E. E.-M ALLERLEI, door Caprice. Muzikale Bij drage No. I. Bruidsdan e, door Cath. van Rennes. Penteekening van H. G. Ibels. Nog een paar belangrijke pun ten, in zake de nacht wacht-voorstelling opgehelderd? door K. Bes. Inrichting tot opleiding van officieren, (Ingez.), door een oud-officier UIT DE NATUUR, door E. Heimans. Tammany-Hall, door Annie de Graaff. Helpt ze aan n prettigen dag, door E. Heimans. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter. D AMRUBRIEK. SCHAAKSPEL. ADVERTENTIEN. De verdediger in strafzaken. Mijnheer de Redacteur! Minder het opstel van mr. Van Booven over de taak van den verdediger in straf zaken, dan wel het naschrift der Kedactie geven mij aanleiding tot de navolgende opmerkingen. Uit het door mr. Van Booven geschrevene, ?waarin omtrent de taak van den verdediger eene meening wordt verkondigd, die schrijver . dezes en met hem vele zijner confrères niet kunnen deelen, trekt gij de door u tot regel geproclameerde conclusie, dat de advocatie niet de waarheid, maar het belang der cliënten zoekt. Gij voegt daaraan toe. De openlijke erkenning in woord en daad, dat men een beroep vervult, waarbij men niet waar behoeft te zijn en allicht tot grooter voorspoed kan geraken, naarmate men de waarheid minder hulde biedt, heeft dan ook gemaakt, dat de advocatie bij 't publiek in 't algemeen naar moreelen maatstaf genieten uiterst laag staat aan geschreven." Waaraan ontleent gij, mijnheer de Redac teur, de stelling, dat de advocaat een beroep vervult, waarbij hij niet waar behoeft te zijn, eene stelling even onwaar als beleed'igend voor de advocatie! Ik geloof, dat gij uit de woorden van mr. Yan Booven eene conclusie getrokken hebt, welke door dezen nooit zoude worden onderschreven. ' Een advocaat behoort slechts die feiten te bepleiten van welker waarheid hij ten volle overtuigd is. Hij is de dienaar van de waarheid en nimmer de dienaar van zijn cliënt en, vat hij zijn taak juist op, dan zoekt hij het belang van zijn cliënt uit sluitend in de waarheid. Het door mr. Van Booven aangehaalde citaat van Trarieux : L'avocat est l'iime de son cliënt", als ook zijn gezegde, dat de advocaat eenzijdig de belangen van den beklaagde moet verdedigen, is werkelijk niet de heerschende meening onder juristen. Ook is het niet de taak van den advocaat den rechter aan het twijfelen te brengen, gelijk mr. Van Booven gelieft te stellen. Integendeel. De advocaat zorge, dat ten opzichte van zijn cliënt de wet in elk op zicht worde in acht genomen. Hij zie toe, dat de beklaagde nimmer anders dan over eenkomstig de wet worde behandeld en, zoo hij meent, dat het door de wet vereischte bewijs niet is geleverd, dan zij in de eerste plaats hierop zijne verdediging gebaseerd. Geen advocaat kan en mag meegaan met de door zijn cliënt ter verdediging aange voerde feiten, indien hij niet zelve ten volle overtuigd is van de waarheid dier feiten. Indien hij de overtuiging heeft, dat zijn cliënt het ten laste gelegde feit wel gepleegd heeft, dan zal ook de raads man uitsluitend moeten nagaan of het wettig bewijs geleverd is, of overeenkomstig de wet op de dagvaarding veroordeeling mag volgen en moet hij, zoo dit z. i. niet het geval is, op grond van niet geleverd wettig bewijs, zoowel ten opzichte van den dader als van het ten laste gelegde strafbare feit, vrij spraak of ontslag van rechtsvervolging pleiten. Boyendien rust op den verdediger de verplichting de persoonlijkheid van den dader, de omstandigheden, waaronder het feit gepleegd is en de invloeden, welke tot het plegen van het feit geleid hebben, te onderzoeken, ten einde na te gaan of hierin factoren te vinden zijn, welke op de beoor deeling van het feit door den rechter een voor den beklaagde gunstigen invloed zouden kunnen uitoefenen. Het is werkelijk niet de taak van den verdediger zijne medewerking te verleenen ten einde straffeloosheid van misdadigers te verkrijgen, wel echter om te zorgen, dat geen onschuldige veroordeeld worde en toe te zien, dat de rechter dengene, die een strafbaar feit gepleegd heeft, niet anders veroordeele dan overeenkomstig de wet. Nooit en nimmer is het zijn taak om tegen zijne overtuiging, in strijd met wat hij waarheid acht, elk middel te gebruiken ten bate van zijnen cliënt. In het opstel van mr. Van Booven zijn de woorden, dat de raadsman den rechter aan het twijfelen moet brengen en dat het de taak van den verdediger is, eenzijdig datgene voor te brengen, wat zijn cliënt kan verlichten, wel buitengewoon onge lukkig gekozen. Hebt gij uit deze woorden uwe conclusie getrokken, mijnheer de Redac teur, dan geloof ik, dat gij aan die woorden eene uitlegging gegeven hebt nimmer door mr. Van Booven bedoeld. Zoo gij u de moeite getroost hadt slechts eenigzins inlichtingen in te winnen bij advo caten omtrent hunne opvatting van de taak van den verdediger in strafzaken, waart gij allicht tot de conclusie gekomen, dat de meening van mr. Van Boven niet de mee ning is van de balie en dat zeer velen geheel anders over de taak van den ver dediger denken; dan hadt gij allicht ook ingezien, dat de door u verkondigde stel ling, dat het een 'regel is geworden, dat de advocatie niet de waarheid maar het belang der cliënten zoekt, eene fictie is in uw eigen brein, eene verklaring geheel onwaar en ongemotiveerd. Gij vergeet, evenals het publiek dat dik wijls doet, dat onze wet niet alleen het over tuigend, maar het wettig en overtuigend bewijs verlangt en dat de beoordeeling, in hoeverre het wettig bewijs geleverd is, voor leeken uiterst moeilijk is. Bovendien weet het publiek meestal niet te onderscheiden tusschen vrijspraak en ontslag van rechtsvervolging op juridische of feitelijke gronden; het vergeet dikwijls, dat het de plicht is van den raadsman ook de juridische gronden, die tot straffeloos heid kunnen leiden, toe te lichten en meent gewoonlijk, dat een raadsman, die voor een beklaagde vrijspraak pleit, dat doet om a tout prix een schuldige aan de armen deiwrekende justitia te ontrukken. Het moge een enkele maal voorkomen, dat een raadsman zijne taak anders opvat dan het meerendeel zijner confrères zoude wenschen, anders dan wenschelijk is in het belang der advocatie, maar dun wordt een dergelijk optreden even sterk door de advocaten veroordeeld als door u. Doch deze gevallen zijn uitzonderingen en treden daardoor juist meer speciaal op den voorgrond. Zij geven u echter geenzins het recht te generaliseeren, gelijk gij doet. Het is ook thans nog de opvatting van de advocaten in het algemeen, dat zij in de allereerste plaats de waarheid moeten dienen en slechts die feiten ter verdediging hunner cliënten mogen aanvoeren van welker waarheid zij overtuigd zijn. 't Is hier niet de plaats te debatteeren over de taak van den verdediger in straf zaken. Mijne bedoeling is slechts er op te wijzen, dat de meening van mr. Van Booven door zeer vele zijner confrères niet gedeeld wordt en dat de in het naschrift deiRedactie verkondigde stelling onwaar, on gemotiveerd en in hooge mate misplaatst is. U dankzeggend voor de verleende plaats ruimte, Hoogachtend, F. B. KNTHOVEX. ?,- ?.? * De heer Enthoven had korter van betoog en meer afdoende kunnen zijn. De vraag is niot hoe de' een of andere advocaat over zijn confrères denkt, maar of het waar is, dat het stelsel van rechtspraak tot dusverre geldend, drie partijen wil: de rechter als jury, do o. aanklager als zwartmaker, en de verdediger als blankwasscher. Dezen feitelijken toestand te ontkennen zal wel niemand ondernemen. Op de consequentie van dit stelsel bobben wij in ons naschrift op Mr. v. Boovens' artikel gewezen, en voor den verdediger KAX zij niet anders zijn, dan dat het belang van den cliënt voor hem no. n, en de waar heid no. twee zal wezen; hoc anders zou hij onder dit, stelsel een verdediger zijn tegenover een aanklager? Zoo is het dan ook een feit, dat de verdediger nooit (of bestaan er uitzonderingen':) mot bezwa rende omstandigheden of handelingen voor zijn cliënt voor den dag komt, wat hij toch zeker niot zou mogen nalaten, indien het hem om de waarheid en om de juistheid der rechtspraak ware te doen. Bedenkt men nu hierbij, dat dit ambt bekleed wordt door een soort van oratorische artisten" gedron gen op zelfschitterintr uit te zijn zullen zij zich naam en bestaan verwerven-; voor wie het winnen van zaken alles is, wien zou men het dan euvel kunnen duiden, indien hij meende, dat de duivel zelf dit bedrijf had uitgevonden; iets wat wij ons echter niot gaarne zouden vermeten, daar de heilige Justitia zelve er zoo nauw bij be trokken is. Dat tengevolge hiervan de advocatie bij het publiek in 't algemeen, naar moreelen maatstaf' gemeten, uiterst laag staat aan geschreven ziedaar alweder een moeilijk te loochenen geval. Allerminst door ons uitgedacht. Stel, gelijk het o.i. bij de rechtspraak be hoorde te zijn, dat voor alle partijen die daaraan medearbeiden de stelregel gold: niet de dient maar de waarheid bovenal, zoodat het advocaten-koor als een corps van de zuiverste en strengste priesters der waar heid bekend stond hoe zou men niet reeds lang tot de kenschetsende uitspraak zijn gekomen: waarheidlievend als... een advocaat. Maar wie heeft daar ooit van gehoord? De geijkte termen, als men van de bijzondere eigenschappen der advocaten spreekt, zijn: welbespraakt, gevat, slim, listig, handig, chicaneur als ... een advocaat. En dat het publiek in de advocatie niet zulk een edele kaste kent, tot welke zij als tot een model kan opzien, in de verheffing der waarheidsliefde, in de tronw aan het hoogste beginsel, dat de conditip sine qua non is van allo hoogere zedelijkheid, wij betreurden dit in ons naschrift onder Mr. v. Boovens artikel aangezien de invloed van de advocatie op den staat en de maatschappij bijzonder groot is. Heeft het niet vaak den schijn, alsof in toenemende mate, en niet het minst bij de aanwakkerende politieke lusten, de zeden der advocatie, die van een overgroot deel des volks zullen worden of reeds geworden zijn ? Eerst de cliënt, eerst het belang, eerst de partij, en dan de waarheid; zie er de pers, waaruit nog heel wat meer te leeren valt, dan waarvoor zij zich aanmeldt, maar eens op na ! De heer Enthoyen, heeft de beteekenis van onze opmerkingen niet eens gevoeld. Hij wil met een algemeeue verzekering uitmaken, dat het stelsel, waarin de ver dediger is opgenomen, hem niet belemmert of belet, de waarheidslieyende man te zijn, door ons hierboven aangeduid. Zoo schrijft hij, het is ook thans nog de opvatting van de advoca ten in het algemeen, dat zij in de allereerste plaats de waarheid moeten dienen en slechts die feiten ter verdediging hunner cliënten mogen aanvoeren van welker waarheid zij overtuigd zijn". Alsof dit de vraag was. Dat het stelsel hen, al kan het voorkomen, niet in den regel er toe brengt, om leugen achtig bedenksels en onderstellingen voor feiten uit te geven, wordt gaarne erkend, maar dit sluit niet in zich, dat de advocaat ook de waarheid zal spreken, welke ten nadeele van zijn cliënt is, waardoor hij op houdt verdediger te zijn, en dit laatste vordert toch het betrachten van de waar heid ''ioi>e/ial'\ Evenzoo moet men zich over een Jurist" verwonderen, die verzekert aangaande zijn hedendaagsühe collega's : hij is de dienaar der waarheid en nimmer de dienaar van zijn cliënt, en vat hij zijn taak juist op, dan zoekt hij het belang van zijn cliënt uitsluitend in de waarheid" wat toch eigenlijk zou willen /eggen, dat de verdediger menigmaal opzettelijk er toe medewerkt om zijn cliënt een zwaarder straf te doen verkrijgen, dan hem anders zou zijn opgelegd. Van deze juiste opvat ting der taak door den hedendaagsche ver dediger, volgens den heer Enthoven, hebben wij tot dusver weinig gemerkt. Onze bewering is, dat liet plaatsen van een blankwasseher tegenover een zwartmaker, het stellen van een rerdeiligei; die niet tevens aanklager mag en moet zijn, gelijk thans het algemeen gebruik is do oorzaak is van het ontstaan van een stand, die niet tot leus kan voeren: de waarheid bovenal"; en onze overtuiging is, dat men op den duur, in 't belang van de advocatie zelve, en ook in 't belang van de verheffing der nationale moraliteit, zal dienen te komen tot een radicale her vorming van het stelsel van rechtspraak, niet die van het bedrijf der advocatie als onderdeel daarvan. Zoolang we hierop nog moeten wachten en dat kan zeer lang zijn blijve het den heer Enthoven gegeven als verdediger.' zijn cliënten, naar den vollen eisch der waarheid, te beschuldigen en van schuld te ontlasten, opdat er waarlijk recht worde gedaan. Wij ontvingen, na dit reeds geschreven te hebben, het volgend stukje van mr. Van Booven. Geachte Redactie! Mijn hoop wat meer waardeering te voor schijn te roepen van de door mij voorgestane opvatting van de taak van den verdediger in straf'.aken is, ten opzichte van uwe liedactie tenminste, niet in vervulling gegaan. Ik zal nu niet repliceeren op de ontboe zeming aan het eind vau uw naschrift, eensdeels niet omdat u mij toeschijnt van uitzondering regel te maken, anderdeels omdat de advocatie mijn verdediging niet van noode heeft; maar wel wil ik protesteeren en dit wel zeer nadrukkelijk tegen uwe voorstelling, dat de advocatie niet de waarheid zoekt. Ik stelde mij tot taak te schetsen de taak van den verdediger in strafzaken, naar geldend recht, en formuleerde het vraagpunt aldus: Heeft de verdediger met den rechter mede te zoeken naar de waarheid; moet hij ge lijkelijk op licht en donker, op bezwarende en verlichtende omstandigheden bij den be klaagde wijzen, of is zijn taak eene andere dan die des rechters; heeft hij zijn eigen roeping, zijn eigen, aparte functie te ver vullen, en van de daad en de persoon van zijn cliënt de schaduwzijde te laten rusten, de lichtzijde alleen naar voren te brengen?" Wanneer de verdediger in strafzaken zich niet vermeet een zaak in haar ganschen omvang te beschouwen, doch slechts van eenen kant ik gebruikte expres het woord nzijdig, en niet partijdig dan is dit alleen, dan behoort dit althans alleen te lijn, omdat hij meent daardoor te meer de waarheid te dienen. Het ware zeer zeker de ideaaltoe stand, indien ieder mensch een zaak van alle zijden bezien kon, maar en ik ver wacht hierin van u geen tegenspraak dit is slechts weinigen gegeven. Om den rechter nu een veelzijdigen blik op ieder aan zijn oordeel onderworpen.geval te geven, wordt de taak gesplitst, de een het O. M. beziet hem van de eene zijde, die van de gemeenschap, de ander de advocaat beziet hem van de andere zijde, die van den beklaagde. Geen van beiden beslissen, maar beiden lichten den rechter voor, beiden vervullen zoo hunne natuur lijke functie, zonder nochtans, gelijk het in uw naschrift heet, kunstmatig zwart en wit te maken. Geschiedt het bij het beoordeelen van belanhrijke b.v. wetenschappelijke questies niet dikwijls zóó beschouwing uit onderscheiden gezichtspunt ? juist ter wille van een volledige, veelzijdige appreciatie. Dat daarbij O. M. en advocaat niet altijd gelijk staan in krachten, het is niet zulk een groot bezwaar, de rechter immers beslist en zal bij ijne beoordeeling met die door hem toch zeker in de eerste plaats opgemerkte ongelijkheid van krachten rekening houden. Moet ik uit het cursiveeren van de woorden in het publiek" opmaken dat door u geene openbaarheid der rechtspraak gewenscht wordt, dan geloof ik dat ook weer een mo gelijk zeer klein nadeel u er toe brengt het enorme voordeel der publiciteit, ik noem slechts controle op en vertrouwen in de rechtspraak weg te werpen. De wetgever behoede daarvoor ons nog lang! Het zij echter nogmaals herhaald, de ad vocaat, zijne taak opvattend gelijk hier werd verdedigd, hoeft niet in het minst de waar heid te kort te doen. De grens zijner n zijdigheid, dien het hem niet vrijstaat ooit te overschrijden, vorme steeds zijne eerlijk heid. Ik meende dat dit uit de strekking vau het gansche opstel voldoende bleek. Heeft die opvatting eene slechte uitwerking op het publiek ik spreek alleen van straf zaken dan komt dit voor een klein deel doordat er enkele advocaten zijn die de een zijdigheid uitbreiden ook buiten geoorloofde grenzen, voor het grootste deel omdat het publiek die opvatting niet begrijpt; men wijte slechten invloed, indien zij bestaat, echter niet aan het stelsel zelve. U dankend voor de plaatsruimte, Hoogachtend Mr. M. A. VAN BOOVEN. Amsterdam, 2üJuni 1906. Wij hebben hier slechts weinig aan toe te voegen. Protesten, zelfs nadrukkelijke tegen overtuiging en feiten, baten niet veel. Het door mr. v. B. verheerlijkte stelsel brengt uu eenmaal mee, dat de verdediger eenzijdig" het goede van zijn cliënt ver meldt, en het kwade verzwijgt, dat hem bekend is naar mr. v. B. zegt omdat hij (cerdediger) daardoor meent te meer de waarheid te dienen-'! Hier is dus een verzwijgen van (de) waarheid als plicht opgelegd, en bij zulk een regel van handelen, gevoegd bij de door ons in herinnering gebrachte eigen schappen van den menschadvocaat, moet een neiging ontstaan, in strijd met het be ginsel : de icaarlteid bot'ennl. Zoo spreken wij in 't algemeen, al wordt het bestaan van uitzonderingen niet ontkend. Met de dispeeten der Wetenschap, die geenszins het per soonlijke, de toepassing van een aangenomen zedelijk beginsel het recht betreffen, kan men hier zich niet helpen. Hoeveel er voor een cliënt gelegen is aan do hulp van een buitengewoon kranig advo caat, behoeven wij wel niet in het licht te stellen; de rechters die .,rekening houden" komen nog al eens onder suggestie. Aan een rechtspraak zonder openbaarheid, denken wij niet. lied. Militaria. Met voldoening lazen wij vóór eenige weken het bericht, dat de Minister van Oorlog niet voornemens is, de open ge vallen functies van plaatselijk comman dant te 's-Gravenhage en te Breda aan te vullen, Met de waarneming dezer betrekkingen zijn belast" de commandanten der z.g.n. depótbataljons". Dit is zeer goed gezien. Die bataljons commandanten toch behooren ook al tot de rubriek personen in het leger, die waarlijk met hun vrijen tijd geen raad moeten weten en het is daarom niet meer dan billijk, hen voor hun waarlijk niet gering traktement tenminste lef* te laten uitvoeren. Overigens zullen zij ook al niet zwaar gebukt gaan onder den last van het plaatselijk commandantschap. Een enkel morgenuurtje onder een sigaartje op het bureel doorgebracht, eenige handteekeuingen gezet, rnet zwaarwichtigen blik het rapport van de garnizoenswacht door gekeken waarbij onder meer tot hun kennis kan. komen, dat bij het overnemen der wacht een raampen zoek was, een kolenschop defect, een ruitje in de lan taarn stuk en een drink water-kannetje gebarsten, ziedaar de quintessens van hunne dagtaak. Nu zou dat waarnemen van de functie van. plaatselijk commandant door hoofd officieren van het korps vrij onschuldig zijn, indien het geen aanleiding gaf tot waarlijk bespottelijke toestanden. Volgens het Reglement op den garnizoensdienst" toch, is in alle garnizoeusaangelegenheden de plaatselijke comman dant gerechtigd tot het geven van de desbetreffende bevelen. Onder meer gelast hij de samenstelling van garnizoensinformatiën, aanbestedingen, groote parades enz. En nu doet zich het dwaze geval voor, dat een hoofdofficier van het korps orders geeft aan den boven hem gestelden korpscommandant, waardoor hij zelfs in vloed kan oefenen op door dezen vast gestelde diensten. Zoolang de plaatselijke commandant behoorde tot een apart dienst vak legde men zich bij dien toestand neer, al was het dan ook hoofdschud dend. Men was nu eenmaal aan het denk beeld gewoon geraakt, die autoriteit met waarlijk dictatoriale macht bekleed te zien en een nimbus van heilig ontzag om zweefde alles wat van het plaatsbureau uitging. Doch, zooals de toestand thans is, zal een ieder moeten toestemmen, dat het niet dwazer kan! Wij vertrouwen echter, dat dit door den Minister ook wel zal worden ingezien en dat deze regeling slechts een overgangstoestand vormt, leidende naar algeheele opheffing van de plaatselijke commando's. Het wordt waar lijk hoog tijd, dat die militaire antiqui teiten worden opgeruimd. Tevens kan dan het beroemde Reglement op den garnizoensdienst Anno 1815 verhuizen naai de plaats waar het behoort: het museum, Daar kan het nageslacht zich verlus tigen in de tallooze ongerijmdheden waar toe het aanleiding gaf in een tijd, toen militaire vormendienst en ? gewichtig doenerij hoogtij vierden. * * * Tot de rubriek personen, die de be schikking hebben over zér veel vrijen tijd behoort ook het meerendeel onzer generaals. En nu wij lazen dat de Minister voornemens is, do pluim in het leger af te schaften, voegen wij daaraan toe: Och, Excellentie, kijk eens goed rond en schaf af de hooggepluimde generaalssteken, die het hoofd dekken van zoovele, o zoo dure opperofficieren die daar tronen op hunne bureelstoeleu, vroeger heuscb. nie^ vermoed hebbende, dat in de hoogsto militaire betrekking over zooveel vrije tijd kon worden beschikt. Daar hebben wij in de eerste plaats de betrekking van Generaal-Majoor Inspecteur van het Militair Onderwijs, welke functie nota bene al eens opgeheven is geweest. Aan hem zijn toegevoegd een kapitein als adjudant" en een werkzame" luitenant. Aan een generaal" moeten steeds toe voegsels" zijn, dat kan nu eenmaal niet anders, al dienden zij slechts alleen tot vermeerdering van 's mans glorie. De betrekking van i nspecteur van het Militair Onderwijs behoorde tot voor kort tot de rubriek liefdadigheidsbetrekkingen, welke men bij bevordering opdroeg aan al- of niet verdienstelijke kolonels of vriendjes, met wie men consideratie wilde gebruiken en wien men, na eenige jaren te hebben doorgebracht in het genot van een malsch traktement, het generaals pensioen wilde verzekeren. Thans wordt die betrekking vervuld door een onzer bekwaamste opperofficieren, iemand van buitengewone werkkracht, die zich waar lijk wel gegeneerd moet gevoelen, ge plaatst als men hem heeft in zulk een sinecure! Ook onder onze stellingcommando's zijn dergelijke baantjes aan te wijzen, welker bestendiging te meer drukt op het oorlogsbudget, omdat de cnder hen werkzame officieren en verder schrijverspersoneel onvermijdelijk kosten ver oorzaken en dit bovendien aan den eigen lijken troependienst wordt onttrokken. Het zou de moeite loonen, indien men eens kon nagaan, hoeveel het getal uren bedraagt, dat op die hooge bureelen dage lijks wordt gewerkt. Wij maken eene uitzondering voor de weken, voorafgaande aan eene oefening van eenig gewicht, zooals gedurende de voorbereidingsperiode voor manoeuvres kan voorkomen. Doch het is zér hooge uitzondering, als de generaal des middags zich op zijn kantoor vertoont. Dit geldt evenzeer voor de bureelen onzer divisie-commandanten. Ge middeld wordt de zaak om twee uur in den namiddag gesloten en te klokke vier kan men de heeren ontdaan van de teekenen hunner waardigheid de soci teit zien binnenstappen. Dus, Excellentie, indien gij de pluimen wilt afschaffen, eilieve, begin dan, met uwe blikken te richten naar de aller mooiste dito's. Heusch, zij zijn te duur, om hun voortbestaan nutteloos te be stendigen. * * * Dezer dagen kwam ons een werkje in handen: De MiliHecjids, een onmisbaar

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl