De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1906 1 juli pagina 2

1 juli 1906 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1514 boekje voor toekomstige militieplichtigen, voor ingelijfden en voor hunne verzorgers. Een practische handleiding tevens, voor allea die aandeel hebben in de toepassing der militiewet en de voorschriften ter uitvoering daarvart, uitgegeven met voor kennis van het Departement van Oorlog bij C. Bredeé, den Haag. In de voorrede wordt gezegd, dat er ?wellicht geen organieke wet is, die dieper ingrijpt in de volksbelangen dan de Mi litiewet. Toch wordt zij, de ondervinding leert het dagelijks, niet altijd voldoende gekend, vandaar misrekening, teleurstel ling, schade. Eea en ander zooveel mo gelijk te voorkomen is het doel van dit werkje. Blijkens de inhoudsopgave wil het tot wegwijzer strekken in het labyrint van besluiten, bepalingen, voorschriften, betrekkelijk alle toestanden die hetzij rechtstreeks, hetzij zijdelings met de ver vulling van den militieplicht in verband staan. Noodig is dit zeker, dringend noodig. En wij juichen het toe, dat de bijvoeging: met voorkennis van het De partement van Oorlog" een eenigszins officieel cachet aan het practische boekje geeft. Te wenschen ware het, dat aan het Departement van Oorlog een informatiebureel werd opgericht, bezet met vol ledig der zake kundig personeel, alwaar kosteloos alle mogelijke adviezen konden worden -ingewonnen. Het daartoe benoodigde geld zou waarlijk ten volle nuttig zijn besteed! Dan zo a tevens de kop worden inge drukt aan het bedrijf van die bureau's al of niet algemeen" van mili taire adviezen, waar menig arm, onwe tend boèrtje zuchtend zijn moeizaam verdiende guldens rijksdaalders soms moet afgeven aan de daar zetelende Heeren, onder welke nog wel gewezen officieren worden aangetroffen! Is het niet beschamend, dat de Be geering zulk een warnet van bepalingen op müitiegebi-id in het leven roept, dat de belanghebbenden genoodzaakt zijn, zich in de armen te werpen van perso nen, die hiervan weereen zaakje"hebben weten te maken ? Het bestaan alleen van die militaire informatiebureau's strekt het Departe ment van Oorlog tot oneer. Ouders en verzorgers van militieplichtigen hebben recht op geheel kostelooze en zeer dege lijke voorlichting van Rijkswege en van hoogerhaud moest door tusschenkomst der gemeentebesturen ter algemeene kennis worden gebracht, dat aan het D. v. O. alle adviezen kosteloos kunnen worden ingewonnen. Wij kregen onlangs eene nota van een dier militaire informatiebureelen onder de oogen ea verzekeren, dat Heeren des kundigen" zich voor hunne diensten durven laten betalen! Wij vestigen op deze aangelegenheid de aandacht van onzen Oorlogsminister. Moge spoedig de oprichting van een gratis te consulteeren centraal Rijksinformatiebureel het bestaan van bovengenoemde onzalige inrichtingen overbodig maken. Soldenier. Schooltoezicht. Post-scriptum bij het artikel over Het Schooltoezicht." De interpellatie over het Kon. Besluit voor de bijzondere kweekecholen leverde een treflende illustratie op van hetgeen ik in bovengenoemd artikel beweerde: In dat Kon. Besluit komt onder meer een bepaling voor, waaruit verregaande onkunde met de bestaande onderwijstoestanden blijkt, n.l. het voorschrift, dat geen leerlingen boven de zeventien jaren op de bijzondere kweek scholen mogen toegelaten worden. Nu bestaan de leerlingen van verscheidene zusters-kweekscholen voor een groot gedeelte uit religieuzen, d. i jonge vrouwen die op den leeftijd van achttien jaren of hooger roeping hebben gevoe'd voor het kloosterleven en die, b\j eecigen aanleg, nu aan de studie gezet worden. De DuitBche of Fransche religieuzen zijn iri de laatste jaren- dat aantal nog komen vergrooten. Met zeventien jaren als leeftijdsgrens te stellen heeft de minister dus de kweekscholen voor haar gesloten, iets wat Zijne Exc. blijk baar niet bedoeld heeft. Uit zijne rede blijkt, dat de inspecteurs, over het concept van het Kon. besluit gehoord, er geen fouten in hebben gevonden. Toch hadden deze licht beter kunnen weten, al was het alleen maar uit het groot aantal candi daten in het gees telijk habijt op de onderwijzers examens, . waarvan vele eer boven dan beneden vijfen-twintig jaren zijn. Blijkt hieruit niet overtuigend, dat het verstand niet met het ambt komt? En ala de leden van het Schooltoezicht den. Minister zulk een flater laten maken in iets wat het uiterlijke, licht waarneembare onzer schooltoestanden betreft, hoe moet het dan gaan met hun adviezen over examen programma's en wat verder tot een oordeel kundige leiding der examens behoort. Zelfs iemand, wiens oog geoefend is door de practijk, heeft hierbij vaak moeite om de lijn tusschen doelmatig- en ondoelmatigheid met zekerheid te trekken. S. Brieven uit Nieuw-Nederland. O u d-Nieuw-Amsterdam, Mei 1906. Virrcgaande onveiligheid op industrieel gelied in Amerika. Een kampioen voor velligheidsvoorzorgen. Gebrekkige ongelitksstatistieken der Yankees. John Mitchell's ontzettende medtdeelingen om trent mijnotigelukken.?Hoogst ongunstige verhoudingen tegenover Europeesche gevaarftatistieken Oorlogen minder bloedig dan een jaar in Amerikaan iche nijverheidxbedrijfcn. Onverantwoorde lijke zorgeloosheid en geringschatting van wcnschenlevens bij Yankees. Arnerikaansche veiligheidsuitvindinffen alleen door Europa benut. Slrong's pleidooi voor veiligheidsmaatregelen. Tèekeitend voor Amerikaansche toestanden zyn de beschouwingen in de New Yark Herald voorkomende, omtrent de noodzakelijkheid hier te lande meer veiligheidsmaatregelen in acht te doen nemen. De schrijver van be doeld stuk, Josiah Strong, voorzitter van het American Institute of Social Service", knoopt aan zijne daarin vervatte mededeelingen overwegingen vast, welke met groote belang stelling worden besproken. Indianen, welke bij uitstek hun natuurleven hebben leeren waardeeren boven dat der bleekgezichten", plegen te zeggen : Het is te kostbaar een blanke te wezen." Inderdaad zijn de kosten aan menschenlevens, door de Amerikaansche dusgenaamde be schaving medegebracht, ontzettend groot. In Amerika heerscht er eene verregaande zorge loosheid omtrent leven en lichaam. Niet alleen, dat de werkgevers daaraan mank gaan, maar in het algemeen lijdt men hier ook persoonlek aan opvallende roekeloosheid. Overal in Amerika staat men meer aan allerlei gevaren bloot dan ergens elders, terwijl de opvatting wordt gehuldigd, dat elkeen maar in staat behoort te wezen voor zichzelf zorg te dragen. Het tusschenbeide treden in het belang van openbare veiligheid wordt zelfs uit een republikeinsch oogpunt min of meer opgenomen alg ongepaste inmenging. Van bestuurswege is men in Amerika in zulke opzichten niet de vaderlijke opvattingen toegedaan, welke in Europa sedert geruimen tijd als noodwendig worden aangemerkt. Als in New-York of elders iemand een in be weging gaande trein naholt en weet te snap pen, soms zelfs n3g binnengesleept dooreen of anderen beambte, dan wordt dat hier aan gemerkt als iets, wat hem allén eigenlijk maar aangaat. Aan de andere zijde van den Atlantischen Oceaan zal hij zich blootstellen aan arrestatie of beboeting, omdat hij zijn leven daarbij in gevaar brengt en den veilig heidsdienst belemmert. Volgens statistieke opgaven zijn in 1905 te New-York alleen niet minder dan 3401 personen op gewelddadige wijze om het om het leven gekomen, hetgeen neerkomt op gemiddeld 9 par dag. Een betrekkelijk gering gedeelte daarvan werd gedood door misdadig toedoen, de overgroote meerderheid verloor het leven door straatongevallen, spoorwegongelukken en in fabrieken en andere werkplaatsen. In verband met onderzoekingen ingesteld door The New-York Bureau of Labor, wordt door Josiah Strong berekend, dat jaarlijks in de Vereenigde Staten mec-r dan 252.000 fabriekswerkers gekwetst worden, waarvan sommigen voor hun leven verminkt geraken. Toch is hier alleen sprake van een gedeelte van het leger van nijveren in dit land. Echter vestigt de schrijver de aandacht op het feit, dat over elk jaar hier te lande slechts betreffende tweeërlei soort ongelukken volkomen nauwkeurige opgaven kunnen worden verkregen n.l. omtrent die op spoor wegen en in kolenmijnen. Voor de laatst beschikbare statistieke totalen is schrijver rerplicht terug te gaan tot de volkstellmgsopgaven van 1900. Daaruit blijkt, dat op eene toemalige bevolking van ruim 76.000.000 zielen niet minder dan 57.513 personen gedurende het enkele jaar 1900 een gewelddadigen dood stierven. Strong spreekt gerechtvaardigden twijfel uit, of zelfs dat cijfer niet aanmerkelijk hooger moet zijn geweest, aangezien omtrent de vier hoofdgroepen van werkzaamheden, waarbij de meeste ongelukken voorkomen, n.l. mijnwerk, spoorwegvervoer, fabrieksnijverheid en bouwwerk, alleen voor zooverre de beide bovenbedoelde onderdeelen betreft, betrouw bare gegevens bestaan, terwijl men in alle overige bedrijven eene neiging schijnt te betoonen zoo min mogelijk verliezen aan menschenlevens bekend te maken. Strong's verdenking is des te meer aannemelijk, als men nagaat, hoe verschillende werkgevers in gevaarlijke bedrijven in genoemd jaar aan het New-York Bureau of Labor opgaven gemiddeld per jaar vier en veertig ongelukken op elk duizendtal werklieden waar te nemen, waar tegenover vele iudustrieelen, waar de allergevaarlijkste werkzaamheden werden ver richt, wilden beweren, dat zulks bij hen niet meer dan gemiddeld zestien per duizend beliep! Aan de Interstate Commerce Commiasion heeft men het te dankeu, dat tenminste het aantal dooden bij spoorwegoügelukken nauw gezet moet worden medegedeeld. Echter zijn de spoorwegbesturen gestadig gesteld op het onderdrukken van alle bekendmakingen aan gaande verwondingen in zulke gevallen. Telkenmale als er zelfs te New-York op de lijnen der Interborough Raihoad Co., een of ander ongeval heeft plaats gehad, worden er door dagbladverslaggevers klachten aan geheven over de terughoudendheid der spoor wegambtenaren, wat betreft personen, welke letsel hebben bekomen. John Vlitchell, de voorzitter van het mijnwerkersgilde, is de man door wiens be moeiingen bij ongelukken in kolenmijnen betrouwbare statistieken worden verkregen. In een zijner laatste redevoeringen verklaarde hij, dat, alleen in de anthracietmijnen hier te lande, gemiddeld eiken werkdag minstens twee personen den dood vinden en vijf kwetsuren beloopen. Met 14U1 ongelukken in het anthracietgebied over het voorlaatste jaar komt zulks overeen. Als de statistieken aantoon?, dat tijdens het l Juli i904 geëindigde jaar op de spoor lijnen der Vereenigde Staten 10.04G personen werden gedood en 84.1 .ïgewond, waarvan in het geheel aantal 70.01)9 beambten voorkwa men, dan H het niet te verwonderen, wanneer geklaagd wordt over de verregaande onvei ligheid, die hier heerecht o. a. in vergelijking met Engeland. Niettegenstaande alleen in den Staat NieuwYork van bestuurswege thans meer en meer wordt gestreefd naar het verkrijgen van nauw keurige opgaven aangaande bedrijfsongevallen, heeft Strong over het gansche land gegevens trachten te verzamelen, welke hij evenwel zelf als niet geheel betrouwbaar aanmerkt. HU begroot het aantal ongelukken in de bovengenoemde vier hoofdgroepen van be drijven op tenminste 525.000 per jaar. Indien, zegt Strong, men nu daarmede eens vergelijkt de verliezen aan menschenlevens en verwondingen bij oorlogvoering, dan be dragen deze naar verhouding aanzienlijk veel minder. In den Russisch-Japanschen land oorlog werden aan Russische en Japansche zijde respectievelijk niet meer dan 180.134 en 153.652 man buiten gevecht gesteld. De zeeoorlog vergde slechts eenige duizenden daarenboven. Bij genoemde cijfers zijn de verliezen tengevolge van ziekten inbegrepen, welke in bovenbedoelde bedrijven op verre na niet eens vallen te schatten. In elk geval bedraagt het aantal buiten gevecht gestelden in het leger van nijveren in de Vereenigde Staten per jaar blijkbaar minstens 50 pCt. meer dan in genoemden oorlog in het geheel voorkwamen. Ontegenzeggelijk brengt het moderne leven toei.emende gevaarsstandaarden mede. O. a. verlangt men hier steeds sneller rijdende spoortreinen, steeds hooger reikende gebou wen. Krachtiger werkende ontploffingsmiddelen en chemische samenstellingen bedreigen meer en meer veler levens. Dag aan dag worden er a. h. w. gevaren uitgevonden, waaraan vroeger geen behoefte bestond. In de staalbereiding treden er achttienjarige werklieden, die weten, dat over een tiental jaren hun doodvonnis zal zyn geteekend. Bij vele bedrijven, waarbij aanhoudend loodwit moet worden behandeld, komt het voor, dat de werklieden geregeld na twee jaar arbeidens moeten worden vervangen. Strong, een man, die er voornamelijk werk van maakt veiligheidsinrichtingen te ont werpen ten dienste van de nijverheid, wier deugdelijkheid tot vele toepassingen heeft geleid, wijst op de noodzakelijkheid hier te lande, "fijf en leden der werklieden wettelyt beter te doen beschermen. Hij vraagt o. a., waarom het langer behoeft te worden toe gelaten, dat hier percentsgewijze 2.64 kolen mijnongelukken voorkomen tegenover 1.27 in Groot-Brittanje. Waarom, vraagt hij, moeten hier naar ver houding twee en een halfmaal zooveel spoor wegbeambten worden gedood en vijfmaal zoo veel worden verwond als in Duitschland? Zorgeloosheid is in hooge mate verant woordelijk voor dergelijke uitkomsten, maar het wordt hoog tijd eens terdege de nako ming van wetten, verordeningen en voor schriften in Amerika even zorgvuldig te doen verzekeren als elders geschiedt. Strong wijst op het verwaarloozen van de aanwending van zoovele der meest noodige veiligheidstoestellen, welke elders reeds lang burgerrecht hebben verkregen. Het merkwaardigste is, dat de grootste helft van al zulke veiligheidsinrichtingen Ameri kaansche uitvindingen zijn. Echter moesten de uitvinders aan de invoering in de Nieuwe Wereld vooreerst blijven wanhopen en in Europa alleen een veld van toepassing zoeken. Zelfs hebben Strong's plaatselijke onder zoekingen aangetoond, dat zoowel werkgevers als werklieden onkundig zijn van hoogst eenvoudige vindingen, door hunne vakgenooten in Europa algemeen aangewend en met geringe kosten aan te brengen. Een der voornaamste bankiers van Amerika beweerde in een vraaggesprek met Strong, dat hij het goedkooper achtte werklieden om het leven te laten komen, dan hen deug delijk te beschermen, zooals elders geschiedt. Eene dergelijke opvatting hoort men hier vaak verkondigen. Men bouwt op den toe vloed van millioenen, land verhuizers, waarvan men zich niet ontziet vele duizenden willens en. wetens te doen opofferen. Is dan niet de overgroote meerderheid dergenen, die door ongelukken omkomen, juist van den meest productieven leeftijd? Hoevele vakmannen, die nog slechts be gonnen zijn aan de maatschappij ten goede te doen toekomen, wat hunne opleiding heeft gekost, worden noodeloos opgeofferd ? Hoe vele gezinnen met tal van kinderen moeten onderhouden worden door hen, wier levens onverantwoordelijk worden blootgesteld, door dat lands- en staatsbesturen nalatig blijven dreigende doodsgevaren te voorkomen?» Indien er een drie en vijftig duizend menschen binnen enkele uren ergens gedood zouden worden, zoude het door de geheele wereld ten hemel schreien. Nu die drie en vijf tigduizend in dit land geweldd dig omkomen in een jaar tijds, moet men nu niei eveneens het mogelijke doen, om zulk een ramp te lenigen en te verhoeden? Strong's schrijven heeft op verdienstelijke wijze de vinger op de wonde gelegd. Moge de gevolge zoo spoedig mogelijk zijn waar te nemen. A. E. M. S. TE LAER. iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiieiuiiMiiiiiiiiiiiiiiiiilinniMiiHiniiiMiiiuiHigiiilH ociaio, IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIItllllllllllllllllHMIinillllllKllftlllllHlllllllllIIIMC i. In aansluiting aan mijn artikel in het nummer van 27 Mei j 1. waarin ik er op wees, dat het hoogst noodzakelijk is de regeling van de huisindustrie eens terdege onder de oogen te zien, omdat zoowel de bestaande wettelijke bepalingen als do voor schriften, die in het jongste ontwerp-Arbeidswet voorkomen, verre van voldoende zijn en waarin ik de aandacht vestigde op eenige gewichtige punten, die bij een goede rege ling ter sprake moeten komen, wil ik thans rnededeelen getgeen omtrent de huisindus trie volgens de jongste verslagen van de Inspecteurs van den Arbeid (te weten die over de jaren 19(13 en 1904) bekend is. Te eerder ga ik daartoe over, omdat ik daar mede hoop steun te geven aan de ook in ons land opgekomen beweging om in na volging van Duitschland een tentoonstel ling van voorwerpen door de huisindustrie vervaardigd, te ovganiseeren. Op deze wijze heeft Duitschland laten zien hoe ellendig de toestand onder do z.g. linisindustrieelen is, hoo het geheele gezin gebukt gaat onder dezen uitwas der produktie en ziet, wat is het gevolg geweest!' Ariet alleen dat de spoedig ontvlambare Keizer reeds zijn machtigen steun heeft toegezegd aan een afdoende wettelijke regeling, maar ook dat reeds van meer dan ne zijde ontwerpen van wet en moties bij den Rijksdag zijn ingediend. Zoo moet het ook in ons land gaan ; want inderdaad, hetgeen wij zoo nu en dan, laat ik zeggen lepelsgewijze, te slikken krijgen van de toestanden in de huisindustrie, geeft veel te denken. Voor velen is de huisarbeid met een idyl lisch waas overtogen. 1) Het woord toovert voor oogen het beeld van een moeder, die in stille tevredenheid te midden van hare kinderen ijverig werkt in oen wrcl is waar kleine, maar gezellige kamer. Zij behoeft niet naar do fabriek, niet hare kinderen te verlaten, maar geniet van hun dartel spel, terwijl hare vingers ijverig trachten den kost voor allen te verdienen, enz. Jn werkelijkheid is het beeld geheel anders en schril. De meeste fabrieksarbeiders vin den na hun zware dagtaak een plekje, al is dit ook nog zoo klein, waar zij kunnen uitrusten en het zich zoo gemakkelijk als doenlijk is, kunnen maken. De huisarbeider mist deze gezelligheid. Zijn huis is voor hem zijne fabriek en zijne huisgenooten zijne makkers. Bij slechte loonen moet hij zelf zoi'gen voor vuur, licht en gereedschap pen, die een fabrieksarbeider vrij heeft. Hij kent geen geregelden werktijd. Zijne woning is in den regel geen werkplaats, die voldoet aan de eischen der hygiëne. De uitbreidin gen der techniek komen hem of in het ge heel niet of slechts ten deele ten goede en het spook der werkloosheid treedt vaker voor zijn oog. De lage loonen zijn de oorzaak van de uitbuiting der vrouwen, half volwassenen en kinderen. De ouders worden gedwongen hunne kinderen mede te laten werken. Hoe groote proportiën dit heeft aangenomen, heeft ons nog geen statistiek aangetoond, maar hetgeen ons zoo nu en dan, uit amb telijke en particuliere onderzoekingen ter oore komt, wijst er op, dat het nog al veelvuldig geschiedt. Welke de gevolgen van dit stelsel zijn, is niet nauwkeurig te zeggen, immers all dieses Elend ist stumm," zegt Olberg 1), doch dit kan toch zeker niet ontkend worden, dat het langdurige werken in veelal kleine, slecht geventileerde ver trekken niet nalaten zal een zeer nadeeligen invloed uit te oefenen op de nog teere ge zondheid der kindoren. Groote waarheid ligt er in deze woorden van Miss March Phillips: 2) Als vrouwen in fabrieken werken, is het wel waar, dat zij dan niet voor de kinderen kunnen zorgen, maar wat komt er van die zorg terecht, als de moeder thuis geen oogenblik tijd heeft en de kin deren in stof en slijk moet laten rollen, totdat zij oud genoeg zijn zelf mede te werken?' Volkomen stem ik in met de volgende conclusie, aangenomen op het van 7 tot 9 Maart 1904 te Berlijn op initiatief van de General Kommission der Gewerkschaften" gehouden Heimarbeiterschutz-congres: In de moderne wijze van voortbrenging is de huisindustrie een vorm van bedrijf, die door lage loonen en langen arbeidsduur voor de arbeiders en arbeidsters de grootste nadeelen meebrengt in maatschappelijk en lichamelijk opzicht en 'den werkgever het ontduiken der wet mogelijk maakt. Zij is door het gebruik van ongezonde arbeidslokalen een haaid van besmettelijke ziekten, zoowel voor de producenten als voor de ge bruikers, en mitsdien een gevaar voor het geheele volk. Het is derhalve de plicht der wetgeving, in bijzonder ongezonde bedrijven de huisindustrie te verbieden, verder door geschikte maatregelen de maatschappelijke verheffing der thuiswerkers te bevorderen en dezen en tegelijk daarmede het geheele publiek te beschermen tegen de gevaren voor de gezondheid, die aan deze productie wijze zijn verbonden, en langzamerhand hare beperking en afschaffing te bevorderen." Maar genoeg, wie dieper in de huisindus trie wil doordringen, leze de werken, die daarover zijn geschreven. In de eerste plaats kan ik aanbevelen het werk van dr. E. Schwiedland 3), terwijl ik het ook waag bescheiden de aandacht te vestigen op een werkje van m ij zei v en 4). Laat ik thans terugkeeren tot mijn punt van uitgang en eens de inspaateurs van den arbeid aan het woord laten. Niet in alle inspectiën, doch slechts in 5 van de 9, hebben de inspecteurs een onder zoek, min of meer uitgebreid, ingesteld. Waarom de inspecteurs van de 3de, 4de, 5de en 9e inspectie niet bij de huisindustrie hebben stil gestaan, vermelden zij niet. De reden zal wel niet zijn, dat zij dezen bedrijfs vorm niet van zooveel gewicht achten en van zooveel invloed uitoefenend op het ge heele bestaan yan zeer -velen onzer me.demenschen, dat het de moeite loonde daar aan hunne krachten en hunnen tijd te wijden. Ik geloof eerder, dat juist is hetgeen do inspecteur in de eerste inspectie mededeelt als roden dat hij geen omvangrijk onder zoek heeft ingesteld, te weten : liet instel len van een algemeen onderzoek naar den omvang der huisindustrie is uiterst moeilijk en tijdroovend; hoe urgent oen dergelijk onderzoek zijn mogo, heb ik, in verband met de vele andere inspectiewerkzaamheden, nog niet vrijheid kunnen vinden daartoe over te gaan." (Slot volgt>. Mr. H. S. VKU>MAX. 1) Oda Olberg: D is Elend in tier Hausindiiftric, der Konfection. 2) Miss, M-.irch Phillips: E r'ds of home worh for titomen. 3) Dr. E. Schwiedland: Ziele wid Wege dn er lle\ mar be itsgi'znlzi/e b u nij. 4) Mr. II. S. Veldman: StudJe oi'er huisarbeid. UIIMIIIHHIIIMIIMHUIIMnilllIllllllmlIlmlIllnlHMHIIIIIIIllHlmlIIIIIIIHIffft St, LpcaMeiitflonstclliDg. Dezen Zondag wordt de tentoonstelling gesloten en een nadere bespreking heeft in dit blad op zich laten wachten. Voor deze nalatigheid zij als excuus aangevoerd, dat tijd en gelegenheid (Jen verslaggever wel moeten dienen, die zijn weg heeft te vinden in zoo'n overvloedigen ktmstvoorraad, waar zelfstan dige gewichtige uitingen zich uiterst scbaarsch laten vinden op het algemeene plan van locale verdienstelijkheden, zeer tiiteenloopend van aard soms, doch van moeielijk onder scheidbare waardeverhoudingen. Verleden week werd er in dit blad bout beweerd, dat het maken van een middelmatig meubelschilderijtje moeielijker is en oneindig meer talent (?) en studie (??) vereischt, dan noodig zijn voor het schrijven van het gemiddelde critiek-artikel." Ik verzet me, in alle beschei denheid, tegen deze vermeende waarheid als een koe." Ik weet toch waarlijk ook wel, dat het schilderen van een aardige stu die, of het opkrabbelen van e.^n levendige schots in heel wat mindere mate concen tratie van de geestelijke vermogens vordert dan het vormen en het aankleeden van een oordeel over de velerlei kunstvaardigheden die ten oilicieele tentoonstelling te aanschou wen geeft. Zelfs zou ik hierbij den zin van het bekende : la critique est aisée, l'art est difficile, durven omkeeren. Maar buitendien, wat makkelijker of meer inspannend is, doet minder ter zake. Een middelmatig meubelschilderijtje" heeft minder r«cht tot bestaan dan een middelmatige critiekvoering, die op de middelmatigheid van dit psjudo kunst product wijst, Het eene wtndt voor te zijn wat het niet is, het andere veivu't althans zijn eigenlijke roeping. Het is een zeer hoofdbrekend W3rk met uiteenzetting van de velerlei versohe idenheden in kunstgehalte en juiste toekfnnn^ van waarde, waar deze kan plaats vinden, een over zicht te geven van een tentoonstelling ah deze. Generaliseerend zou men in groepsgewijye vtrdeeling daar het beste uit kunu* n komen. Ik moet eerlyk bekennen de conclus en van een herhaald critisca onderzoek bij de,"e t ;ntoonstelling volgens dit systeem, niet ten e'nde te hebben gekregen in een afgeronde be schouwing. Daar zijn in Lucas verec leidene leden,die verdienstelij k schilderen en teekenen; maar het zijn ook dikwyls de kwaliteiten van een vaardige hand en een gelukkige greep, die een waarde-teekening zoo beraoeielijken. O /er allen zij dus maar dezen keer gezwegen om den eanen niet te kort te doen tegenover den aader. Een schilder merkte ik nog op, wiens werk mij toescheen een ongewone noot te bezitten tusschen de omge vende werken, ik bedoel Breitenstein; en 't zuiverst in Vroeg voorjaar". Daar was iets van een eigene kleuropvatting en van een meer doorwrochte schilderwijze dan men ge meenlijk ontmoet. De werken van Ramon Pischot vielen ook uit den algemeenen toon, maar dit scheen mij dan ook de hoofdmerkwaardigheid van deze te bizarre prent-schil derijen. Onder het graphische werk vielen ook enkele deugdelijke en genietbare exemplaren op te merken. W. S. J. Veerman. Bij Buffa zijn er enkele jonge schilderijen van Voerman te zien. Is ook het oordeel over het werk van dezen afgezonderden schilder wel wat verdeeld, belangwekkend heid zullen toch zeker niet velen het ontzeggen. Wat hij wilde geven, hij heeft jaren lang getracht het te bereiken met waterverf?in het bijzonder met dekverf om zich in zyn streven niet te laten afleiden door de ver lokkingen van eene impiejsionniatische schil derwijze, die ook hem voorheen ree van de hand ging. Hij wilde een voldongenheid in puriüeerend samenvatten der indrukken. Hij bouwt zijne werken op een welbewust motief en is geneigd tot het veredelen van den vorm in een aangehoulen contour, tot het ordenend groepeeren der kleurmassa's. Ia zijn landschappen is kenteekenend voor zijn streven, het gewichtige plastische aandeel van de lucht, met de grillige gedaantever vormingen der wolken. In de samenstelling van zijn landschappen is het zoeken raar stijl kennelijk, bij het vasthouden van een moment van plechtige stilstand in de natuur, onver. schillig bjj welk daggetij of weersgesteldheid. Daar is een klassieke neiging tot synthetiseeren van kleur en lijn; vooral ook zijn bloeuïtukken openbaarden de strenge wel bewustheid van een streven naar ongeschon denheid van kleur en volkomene uitgemetenheid vau vorm. Maar ook juist hier, viel het soms niette ontkennen, dat de ongereptheid te veel n thei i was, de orde veratijfdheid werd. Nu weer heeft Voerman zich aan de olie verf gezet, met meer betroiwen waarschijnlijk op zijn bewegingen, en zijn aangehouden stre ven kan voordeeliger opgevoerd worden met de toepassing van dit meer milde procédé. Onder de tliang aanwezige schilderijen is vooral opmerkelijk een vrij groot stuk : 'n gezicht op het stadje Hattum, in de lente en bij helder weer, als een groote wolk verstuift in de blauwe lucht. Verder twee met zijn geliefkoosi thema: noppende paarden; dan een boschgezichtje, waarde verf verwerkt werd tot email: een ydille hoewel even tactisch, en twee gezichten op den IJsel, 't eene wat te over'aden van donkerte en te log, 't ander te arm van kleur, te enkel donker en licht. Al geven we ons bij Voerman's werk nog niet geheel over als bij een pracht van een Maris, die hier in de nabijheid was, hij is zeker een zeer belangwekkende verschijning in onzen tijd en zijne eigenaardige kunstuiting van beteekeniswaardigen inhoud. W. STEEXIIOFF. FKAN-S HIT.LEJIAN, Sladsmenndien. Amster dam, Van Ilolkema en Warendorf. Ik vind, dat in een kunstwerk het tijde lijke het op-zichzelf tijdelijke, en niet het in de verbeelding en door de verbeelding tot blijvende schoonheid ge wordene tijdelijke of slechts als tegenstellende factor geziene tijdelijke als iets aan de dagelijksche en onarüatieke sfeer herinnerend, en daarom in die van het eerste onaangenaam kwetsend, moet worden vermeden. \Vant men wendt zich juist tot de kunst, om zich voor een wijl boven dat tijdelijke te verheffen tot een meer algemeen nienschelijke en niet aan tijd onderhevige visie, zooals men, zij liet in veel mindere mate, den primitieven en als uiting van zoekende onbewustheid niet te bevredi gen drang heeft, een hoogte te beklimmen, ten einde zich te verheffen boven het plaat selijke en brengende tot een ruimere Ievenssc'iouwing. Men begrijpe mij dus niet in dien zin, dat ik het den heer Hulleman zou gaan verwijten, een stadsmensch" en ia de ver wisseling der levensomstandigheden tijdelijk type te hebben gekenschetst, want juist dóór die kenschetsing is dit type niet op zichzelf tijdelijk gebleven, maar geworden tot een algemeene uiting van menschelijkheid. Maar in drieëerlei opzicht heeft de schrijver ons het zuiver tijdelijke gegeven, dat, temeer als tegenstelling met de vele voortreffelijke eigenschappen van d;t boek, opvalt als dagelijkscli, on artistiek en daarom niet blijvend. Hoewel niet tot de schets zelf behoorend en slechts als bijschrift gekwalificeerd, had in de eerste plaats het voorafgaande bericht moeten worden weggelaten. Ter verduidelij king wil ik hiervan het voornatnelijke citeeren: In het eerste hoofdstuk van dit werkje komt voor de bijnaam van een burgerschoolleeraar, welken ik door een kind laat uitbabbelen. Het is mij gebleken dat deze bijnaam inderdaad door schoolknapen hier ter stede.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl