Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1514
boekje voor toekomstige militieplichtigen,
voor ingelijfden en voor hunne verzorgers.
Een practische handleiding tevens, voor
allea die aandeel hebben in de toepassing
der militiewet en de voorschriften ter
uitvoering daarvart, uitgegeven met voor
kennis van het Departement van Oorlog
bij C. Bredeé, den Haag.
In de voorrede wordt gezegd, dat er
?wellicht geen organieke wet is, die dieper
ingrijpt in de volksbelangen dan de Mi
litiewet. Toch wordt zij, de ondervinding
leert het dagelijks, niet altijd voldoende
gekend, vandaar misrekening, teleurstel
ling, schade. Eea en ander zooveel mo
gelijk te voorkomen is het doel van dit
werkje. Blijkens de inhoudsopgave wil
het tot wegwijzer strekken in het labyrint
van besluiten, bepalingen, voorschriften,
betrekkelijk alle toestanden die hetzij
rechtstreeks, hetzij zijdelings met de ver
vulling van den militieplicht in verband
staan. Noodig is dit zeker, dringend
noodig. En wij juichen het toe, dat de
bijvoeging: met voorkennis van het De
partement van Oorlog" een eenigszins
officieel cachet aan het practische boekje
geeft.
Te wenschen ware het, dat aan het
Departement van Oorlog een
informatiebureel werd opgericht, bezet met vol
ledig der zake kundig personeel, alwaar
kosteloos alle mogelijke adviezen konden
worden -ingewonnen. Het daartoe
benoodigde geld zou waarlijk ten volle
nuttig zijn besteed!
Dan zo a tevens de kop worden inge
drukt aan het bedrijf van die bureau's
al of niet algemeen" van mili
taire adviezen, waar menig arm, onwe
tend boèrtje zuchtend zijn moeizaam
verdiende guldens rijksdaalders soms
moet afgeven aan de daar zetelende
Heeren, onder welke nog wel gewezen
officieren worden aangetroffen!
Is het niet beschamend, dat de Be
geering zulk een warnet van bepalingen
op müitiegebi-id in het leven roept, dat
de belanghebbenden genoodzaakt zijn,
zich in de armen te werpen van perso
nen, die hiervan weereen zaakje"hebben
weten te maken ?
Het bestaan alleen van die militaire
informatiebureau's strekt het Departe
ment van Oorlog tot oneer. Ouders en
verzorgers van militieplichtigen hebben
recht op geheel kostelooze en zeer dege
lijke voorlichting van Rijkswege en van
hoogerhaud moest door tusschenkomst
der gemeentebesturen ter algemeene
kennis worden gebracht, dat aan het
D. v. O. alle adviezen kosteloos kunnen
worden ingewonnen.
Wij kregen onlangs eene nota van een
dier militaire informatiebureelen onder
de oogen ea verzekeren, dat Heeren des
kundigen" zich voor hunne diensten
durven laten betalen! Wij vestigen op
deze aangelegenheid de aandacht van
onzen Oorlogsminister. Moge spoedig de
oprichting van een gratis te consulteeren
centraal Rijksinformatiebureel het bestaan
van bovengenoemde onzalige inrichtingen
overbodig maken.
Soldenier.
Schooltoezicht.
Post-scriptum bij het artikel over Het
Schooltoezicht."
De interpellatie over het Kon. Besluit
voor de bijzondere kweekecholen leverde een
treflende illustratie op van hetgeen ik in
bovengenoemd artikel beweerde:
In dat Kon. Besluit komt onder meer een
bepaling voor, waaruit verregaande onkunde
met de bestaande onderwijstoestanden blijkt,
n.l. het voorschrift, dat geen leerlingen boven
de zeventien jaren op de bijzondere kweek
scholen mogen toegelaten worden.
Nu bestaan de leerlingen van verscheidene
zusters-kweekscholen voor een groot gedeelte
uit religieuzen, d. i jonge vrouwen die op den
leeftijd van achttien jaren of hooger roeping
hebben gevoe'd voor het kloosterleven en die,
b\j eecigen aanleg, nu aan de studie gezet
worden. De DuitBche of Fransche religieuzen
zijn iri de laatste jaren- dat aantal nog komen
vergrooten.
Met zeventien jaren als leeftijdsgrens te
stellen heeft de minister dus de kweekscholen
voor haar gesloten, iets wat Zijne Exc. blijk
baar niet bedoeld heeft. Uit zijne rede blijkt,
dat de inspecteurs, over het concept van het
Kon. besluit gehoord, er geen fouten in
hebben gevonden. Toch hadden deze licht
beter kunnen weten, al was het alleen maar
uit het groot aantal candi daten in het gees
telijk habijt op de onderwijzers examens,
. waarvan vele eer boven dan beneden
vijfen-twintig jaren zijn.
Blijkt hieruit niet overtuigend, dat het
verstand niet met het ambt komt?
En ala de leden van het Schooltoezicht
den. Minister zulk een flater laten maken in
iets wat het uiterlijke, licht waarneembare
onzer schooltoestanden betreft, hoe moet het
dan gaan met hun adviezen over examen
programma's en wat verder tot een oordeel
kundige leiding der examens behoort. Zelfs
iemand, wiens oog geoefend is door de
practijk, heeft hierbij vaak moeite om de lijn
tusschen doelmatig- en ondoelmatigheid met
zekerheid te trekken. S.
Brieven uit Nieuw-Nederland.
O u d-Nieuw-Amsterdam,
Mei 1906.
Virrcgaande onveiligheid op industrieel
gelied in Amerika. Een kampioen voor
velligheidsvoorzorgen. Gebrekkige
ongelitksstatistieken der Yankees. John
Mitchell's ontzettende medtdeelingen om
trent mijnotigelukken.?Hoogst ongunstige
verhoudingen tegenover Europeesche
gevaarftatistieken Oorlogen minder
bloedig dan een jaar in Amerikaan iche
nijverheidxbedrijfcn. Onverantwoorde
lijke zorgeloosheid en geringschatting van
wcnschenlevens bij Yankees.
Arnerikaansche veiligheidsuitvindinffen alleen
door Europa benut. Slrong's pleidooi
voor veiligheidsmaatregelen.
Tèekeitend voor Amerikaansche toestanden
zyn de beschouwingen in de New Yark Herald
voorkomende, omtrent de noodzakelijkheid
hier te lande meer veiligheidsmaatregelen in
acht te doen nemen. De schrijver van be
doeld stuk, Josiah Strong, voorzitter van het
American Institute of Social Service", knoopt
aan zijne daarin vervatte mededeelingen
overwegingen vast, welke met groote belang
stelling worden besproken.
Indianen, welke bij uitstek hun
natuurleven hebben leeren waardeeren boven dat
der bleekgezichten", plegen te zeggen : Het
is te kostbaar een blanke te wezen."
Inderdaad zijn de kosten aan menschenlevens,
door de Amerikaansche dusgenaamde be
schaving medegebracht, ontzettend groot. In
Amerika heerscht er eene verregaande zorge
loosheid omtrent leven en lichaam. Niet
alleen, dat de werkgevers daaraan mank gaan,
maar in het algemeen lijdt men hier ook
persoonlek aan opvallende roekeloosheid.
Overal in Amerika staat men meer aan
allerlei gevaren bloot dan ergens elders, terwijl
de opvatting wordt gehuldigd, dat elkeen
maar in staat behoort te wezen voor zichzelf
zorg te dragen. Het tusschenbeide treden
in het belang van openbare veiligheid wordt
zelfs uit een republikeinsch oogpunt min of
meer opgenomen alg ongepaste inmenging.
Van bestuurswege is men in Amerika in
zulke opzichten niet de vaderlijke opvattingen
toegedaan, welke in Europa sedert geruimen
tijd als noodwendig worden aangemerkt. Als
in New-York of elders iemand een in be
weging gaande trein naholt en weet te snap
pen, soms zelfs n3g binnengesleept dooreen
of anderen beambte, dan wordt dat hier aan
gemerkt als iets, wat hem allén eigenlijk
maar aangaat. Aan de andere zijde van den
Atlantischen Oceaan zal hij zich blootstellen
aan arrestatie of beboeting, omdat hij zijn
leven daarbij in gevaar brengt en den veilig
heidsdienst belemmert.
Volgens statistieke opgaven zijn in 1905
te New-York alleen niet minder dan
3401 personen op gewelddadige wijze om het
om het leven gekomen, hetgeen neerkomt
op gemiddeld 9 par dag. Een betrekkelijk
gering gedeelte daarvan werd gedood door
misdadig toedoen, de overgroote meerderheid
verloor het leven door straatongevallen,
spoorwegongelukken en in fabrieken en andere
werkplaatsen.
In verband met onderzoekingen ingesteld
door The New-York Bureau of Labor, wordt
door Josiah Strong berekend, dat jaarlijks
in de Vereenigde Staten mec-r dan 252.000
fabriekswerkers gekwetst worden, waarvan
sommigen voor hun leven verminkt geraken.
Toch is hier alleen sprake van een gedeelte
van het leger van nijveren in dit land.
Echter vestigt de schrijver de aandacht
op het feit, dat over elk jaar hier te lande
slechts betreffende tweeërlei soort ongelukken
volkomen nauwkeurige opgaven kunnen
worden verkregen n.l. omtrent die op spoor
wegen en in kolenmijnen. Voor de laatst
beschikbare statistieke totalen is schrijver
rerplicht terug te gaan tot de
volkstellmgsopgaven van 1900. Daaruit blijkt, dat op eene
toemalige bevolking van ruim 76.000.000 zielen
niet minder dan 57.513 personen gedurende
het enkele jaar 1900 een gewelddadigen dood
stierven.
Strong spreekt gerechtvaardigden twijfel
uit, of zelfs dat cijfer niet aanmerkelijk hooger
moet zijn geweest, aangezien omtrent de vier
hoofdgroepen van werkzaamheden, waarbij
de meeste ongelukken voorkomen, n.l.
mijnwerk, spoorwegvervoer, fabrieksnijverheid en
bouwwerk, alleen voor zooverre de beide
bovenbedoelde onderdeelen betreft, betrouw
bare gegevens bestaan, terwijl men in alle
overige bedrijven eene neiging schijnt te
betoonen zoo min mogelijk verliezen aan
menschenlevens bekend te maken. Strong's verdenking
is des te meer aannemelijk, als men nagaat,
hoe verschillende werkgevers in gevaarlijke
bedrijven in genoemd jaar aan het New-York
Bureau of Labor opgaven gemiddeld per
jaar vier en veertig ongelukken op elk
duizendtal werklieden waar te nemen, waar
tegenover vele iudustrieelen, waar de
allergevaarlijkste werkzaamheden werden ver
richt, wilden beweren, dat zulks bij hen niet
meer dan gemiddeld zestien per duizend
beliep!
Aan de Interstate Commerce Commiasion
heeft men het te dankeu, dat tenminste het
aantal dooden bij spoorwegoügelukken nauw
gezet moet worden medegedeeld. Echter zijn
de spoorwegbesturen gestadig gesteld op het
onderdrukken van alle bekendmakingen aan
gaande verwondingen in zulke gevallen.
Telkenmale als er zelfs te New-York op de
lijnen der Interborough Raihoad Co., een of
ander ongeval heeft plaats gehad, worden
er door dagbladverslaggevers klachten aan
geheven over de terughoudendheid der spoor
wegambtenaren, wat betreft personen, welke
letsel hebben bekomen.
John Vlitchell, de voorzitter van het
mijnwerkersgilde, is de man door wiens be
moeiingen bij ongelukken in kolenmijnen
betrouwbare statistieken worden verkregen.
In een zijner laatste redevoeringen verklaarde
hij, dat, alleen in de anthracietmijnen hier
te lande, gemiddeld eiken werkdag minstens
twee personen den dood vinden en vijf
kwetsuren beloopen. Met 14U1 ongelukken
in het anthracietgebied over het voorlaatste
jaar komt zulks overeen.
Als de statistieken aantoon?, dat tijdens
het l Juli i904 geëindigde jaar op de spoor
lijnen der Vereenigde Staten 10.04G personen
werden gedood en 84.1 .ïgewond, waarvan in
het geheel aantal 70.01)9 beambten voorkwa
men, dan H het niet te verwonderen, wanneer
geklaagd wordt over de verregaande onvei
ligheid, die hier heerecht o. a. in vergelijking
met Engeland.
Niettegenstaande alleen in den Staat
NieuwYork van bestuurswege thans meer en meer
wordt gestreefd naar het verkrijgen van nauw
keurige opgaven aangaande bedrijfsongevallen,
heeft Strong over het gansche land gegevens
trachten te verzamelen, welke hij evenwel
zelf als niet geheel betrouwbaar aanmerkt.
HU begroot het aantal ongelukken in de
bovengenoemde vier hoofdgroepen van be
drijven op tenminste 525.000 per jaar.
Indien, zegt Strong, men nu daarmede eens
vergelijkt de verliezen aan menschenlevens
en verwondingen bij oorlogvoering, dan be
dragen deze naar verhouding aanzienlijk veel
minder. In den Russisch-Japanschen land
oorlog werden aan Russische en Japansche
zijde respectievelijk niet meer dan 180.134
en 153.652 man buiten gevecht gesteld. De
zeeoorlog vergde slechts eenige duizenden
daarenboven. Bij genoemde cijfers zijn de
verliezen tengevolge van ziekten inbegrepen,
welke in bovenbedoelde bedrijven op verre
na niet eens vallen te schatten. In elk geval
bedraagt het aantal buiten gevecht gestelden
in het leger van nijveren in de Vereenigde
Staten per jaar blijkbaar minstens 50 pCt.
meer dan in genoemden oorlog in het geheel
voorkwamen.
Ontegenzeggelijk brengt het moderne leven
toei.emende gevaarsstandaarden mede. O. a.
verlangt men hier steeds sneller rijdende
spoortreinen, steeds hooger reikende gebou
wen. Krachtiger werkende
ontploffingsmiddelen en chemische samenstellingen bedreigen
meer en meer veler levens. Dag aan dag
worden er a. h. w. gevaren uitgevonden,
waaraan vroeger geen behoefte bestond. In
de staalbereiding treden er achttienjarige
werklieden, die weten, dat over een tiental
jaren hun doodvonnis zal zyn geteekend. Bij
vele bedrijven, waarbij aanhoudend loodwit
moet worden behandeld, komt het voor, dat
de werklieden geregeld na twee jaar
arbeidens moeten worden vervangen.
Strong, een man, die er voornamelijk werk
van maakt veiligheidsinrichtingen te ont
werpen ten dienste van de nijverheid, wier
deugdelijkheid tot vele toepassingen heeft
geleid, wijst op de noodzakelijkheid hier te
lande, "fijf en leden der werklieden wettelyt
beter te doen beschermen. Hij vraagt o. a.,
waarom het langer behoeft te worden toe
gelaten, dat hier percentsgewijze 2.64 kolen
mijnongelukken voorkomen tegenover 1.27
in Groot-Brittanje.
Waarom, vraagt hij, moeten hier naar ver
houding twee en een halfmaal zooveel spoor
wegbeambten worden gedood en vijfmaal zoo
veel worden verwond als in Duitschland?
Zorgeloosheid is in hooge mate verant
woordelijk voor dergelijke uitkomsten, maar
het wordt hoog tijd eens terdege de nako
ming van wetten, verordeningen en voor
schriften in Amerika even zorgvuldig te doen
verzekeren als elders geschiedt. Strong wijst
op het verwaarloozen van de aanwending van
zoovele der meest noodige
veiligheidstoestellen, welke elders reeds lang burgerrecht
hebben verkregen.
Het merkwaardigste is, dat de grootste helft
van al zulke veiligheidsinrichtingen Ameri
kaansche uitvindingen zijn. Echter moesten
de uitvinders aan de invoering in de Nieuwe
Wereld vooreerst blijven wanhopen en in
Europa alleen een veld van toepassing zoeken.
Zelfs hebben Strong's plaatselijke onder
zoekingen aangetoond, dat zoowel werkgevers
als werklieden onkundig zijn van hoogst
eenvoudige vindingen, door hunne
vakgenooten in Europa algemeen aangewend en
met geringe kosten aan te brengen.
Een der voornaamste bankiers van Amerika
beweerde in een vraaggesprek met Strong,
dat hij het goedkooper achtte werklieden
om het leven te laten komen, dan hen deug
delijk te beschermen, zooals elders geschiedt.
Eene dergelijke opvatting hoort men hier
vaak verkondigen. Men bouwt op den toe
vloed van millioenen, land verhuizers, waarvan
men zich niet ontziet vele duizenden willens
en. wetens te doen opofferen.
Is dan niet de overgroote meerderheid
dergenen, die door ongelukken omkomen,
juist van den meest productieven leeftijd?
Hoevele vakmannen, die nog slechts be
gonnen zijn aan de maatschappij ten goede
te doen toekomen, wat hunne opleiding heeft
gekost, worden noodeloos opgeofferd ? Hoe
vele gezinnen met tal van kinderen moeten
onderhouden worden door hen, wier levens
onverantwoordelijk worden blootgesteld, door
dat lands- en staatsbesturen nalatig blijven
dreigende doodsgevaren te voorkomen?»
Indien er een drie en vijftig duizend
menschen binnen enkele uren ergens gedood
zouden worden, zoude het door de geheele
wereld ten hemel schreien. Nu die drie en vijf
tigduizend in dit land geweldd dig omkomen
in een jaar tijds, moet men nu niei eveneens
het mogelijke doen, om zulk een ramp te
lenigen en te verhoeden?
Strong's schrijven heeft op verdienstelijke
wijze de vinger op de wonde gelegd. Moge
de gevolge zoo spoedig mogelijk zijn waar
te nemen. A. E. M. S. TE LAER.
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiieiuiiMiiiiiiiiiiiiiiiiilinniMiiHiniiiMiiiuiHigiiilH
ociaio,
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIItllllllllllllllllHMIinillllllKllftlllllHlllllllllIIIMC
i.
In aansluiting aan mijn artikel in het
nummer van 27 Mei j 1. waarin ik er op
wees, dat het hoogst noodzakelijk is de
regeling van de huisindustrie eens terdege
onder de oogen te zien, omdat zoowel de
bestaande wettelijke bepalingen als do voor
schriften, die in het jongste
ontwerp-Arbeidswet voorkomen, verre van voldoende zijn en
waarin ik de aandacht vestigde op eenige
gewichtige punten, die bij een goede rege
ling ter sprake moeten komen, wil ik thans
rnededeelen getgeen omtrent de huisindus
trie volgens de jongste verslagen van de
Inspecteurs van den Arbeid (te weten die
over de jaren 19(13 en 1904) bekend is. Te
eerder ga ik daartoe over, omdat ik daar
mede hoop steun te geven aan de ook in
ons land opgekomen beweging om in na
volging van Duitschland een tentoonstel
ling van voorwerpen door de huisindustrie
vervaardigd, te ovganiseeren. Op deze wijze
heeft Duitschland laten zien hoe ellendig
de toestand onder do z.g. linisindustrieelen
is, hoo het geheele gezin gebukt gaat onder
dezen uitwas der produktie en ziet, wat
is het gevolg geweest!' Ariet alleen dat de
spoedig ontvlambare Keizer reeds zijn
machtigen steun heeft toegezegd aan een
afdoende wettelijke regeling, maar ook dat
reeds van meer dan ne zijde ontwerpen
van wet en moties bij den Rijksdag zijn
ingediend.
Zoo moet het ook in ons land gaan ; want
inderdaad, hetgeen wij zoo nu en dan, laat
ik zeggen lepelsgewijze, te slikken krijgen
van de toestanden in de huisindustrie, geeft
veel te denken.
Voor velen is de huisarbeid met een idyl
lisch waas overtogen. 1) Het woord toovert
voor oogen het beeld van een moeder, die
in stille tevredenheid te midden van hare
kinderen ijverig werkt in oen wrcl is waar
kleine, maar gezellige kamer. Zij behoeft
niet naar do fabriek, niet hare kinderen te
verlaten, maar geniet van hun dartel spel,
terwijl hare vingers ijverig trachten den
kost voor allen te verdienen, enz.
Jn werkelijkheid is het beeld geheel anders
en schril. De meeste fabrieksarbeiders vin
den na hun zware dagtaak een plekje, al
is dit ook nog zoo klein, waar zij kunnen
uitrusten en het zich zoo gemakkelijk als
doenlijk is, kunnen maken. De huisarbeider
mist deze gezelligheid. Zijn huis is voor
hem zijne fabriek en zijne huisgenooten
zijne makkers. Bij slechte loonen moet hij
zelf zoi'gen voor vuur, licht en gereedschap
pen, die een fabrieksarbeider vrij heeft. Hij
kent geen geregelden werktijd. Zijne woning
is in den regel geen werkplaats, die voldoet
aan de eischen der hygiëne. De uitbreidin
gen der techniek komen hem of in het ge
heel niet of slechts ten deele ten goede en
het spook der werkloosheid treedt vaker
voor zijn oog.
De lage loonen zijn de oorzaak van de
uitbuiting der vrouwen, half volwassenen
en kinderen. De ouders worden gedwongen
hunne kinderen mede te laten werken. Hoe
groote proportiën dit heeft aangenomen,
heeft ons nog geen statistiek aangetoond,
maar hetgeen ons zoo nu en dan, uit amb
telijke en particuliere onderzoekingen ter
oore komt, wijst er op, dat het nog al
veelvuldig geschiedt. Welke de gevolgen
van dit stelsel zijn, is niet nauwkeurig te
zeggen, immers all dieses Elend ist stumm,"
zegt Olberg 1), doch dit kan toch zeker niet
ontkend worden, dat het langdurige werken
in veelal kleine, slecht geventileerde ver
trekken niet nalaten zal een zeer nadeeligen
invloed uit te oefenen op de nog teere ge
zondheid der kindoren. Groote waarheid
ligt er in deze woorden van Miss March
Phillips: 2) Als vrouwen in fabrieken
werken, is het wel waar, dat zij dan niet
voor de kinderen kunnen zorgen, maar wat
komt er van die zorg terecht, als de moeder
thuis geen oogenblik tijd heeft en de kin
deren in stof en slijk moet laten rollen,
totdat zij oud genoeg zijn zelf mede te
werken?'
Volkomen stem ik in met de volgende
conclusie, aangenomen op het van 7 tot 9
Maart 1904 te Berlijn op initiatief van de
General Kommission der Gewerkschaften"
gehouden Heimarbeiterschutz-congres:
In de moderne wijze van voortbrenging
is de huisindustrie een vorm van bedrijf,
die door lage loonen en langen arbeidsduur
voor de arbeiders en arbeidsters de grootste
nadeelen meebrengt in maatschappelijk en
lichamelijk opzicht en 'den werkgever het
ontduiken der wet mogelijk maakt. Zij is
door het gebruik van ongezonde
arbeidslokalen een haaid van besmettelijke ziekten,
zoowel voor de producenten als voor de ge
bruikers, en mitsdien een gevaar voor het
geheele volk. Het is derhalve de plicht der
wetgeving, in bijzonder ongezonde bedrijven
de huisindustrie te verbieden, verder door
geschikte maatregelen de maatschappelijke
verheffing der thuiswerkers te bevorderen
en dezen en tegelijk daarmede het geheele
publiek te beschermen tegen de gevaren
voor de gezondheid, die aan deze productie
wijze zijn verbonden, en langzamerhand hare
beperking en afschaffing te bevorderen."
Maar genoeg, wie dieper in de huisindus
trie wil doordringen, leze de werken, die
daarover zijn geschreven. In de eerste plaats
kan ik aanbevelen het werk van dr. E.
Schwiedland 3), terwijl ik het ook waag
bescheiden de aandacht te vestigen op een
werkje van m ij zei v en 4).
Laat ik thans terugkeeren tot mijn punt
van uitgang en eens de inspaateurs van den
arbeid aan het woord laten.
Niet in alle inspectiën, doch slechts in 5
van de 9, hebben de inspecteurs een onder
zoek, min of meer uitgebreid, ingesteld.
Waarom de inspecteurs van de 3de, 4de,
5de en 9e inspectie niet bij de huisindustrie
hebben stil gestaan, vermelden zij niet. De
reden zal wel niet zijn, dat zij dezen bedrijfs
vorm niet van zooveel gewicht achten en
van zooveel invloed uitoefenend op het ge
heele bestaan yan zeer -velen onzer
me.demenschen, dat het de moeite loonde daar
aan hunne krachten en hunnen tijd te wijden.
Ik geloof eerder, dat juist is hetgeen do
inspecteur in de eerste inspectie mededeelt
als roden dat hij geen omvangrijk onder
zoek heeft ingesteld, te weten : liet instel
len van een algemeen onderzoek naar den
omvang der huisindustrie is uiterst moeilijk
en tijdroovend; hoe urgent oen dergelijk
onderzoek zijn mogo, heb ik, in verband
met de vele andere inspectiewerkzaamheden,
nog niet vrijheid kunnen vinden daartoe
over te gaan."
(Slot volgt>. Mr. H. S. VKU>MAX.
1) Oda Olberg: D is Elend in tier
Hausindiiftric, der Konfection.
2) Miss, M-.irch Phillips: E r'ds of home
worh for titomen.
3) Dr. E. Schwiedland: Ziele wid Wege
dn er lle\ mar be itsgi'znlzi/e b u nij.
4) Mr. II. S. Veldman: StudJe oi'er huisarbeid.
UIIMIIIHHIIIMIIMHUIIMnilllIllllllmlIlmlIllnlHMHIIIIIIIllHlmlIIIIIIIHIffft
St, LpcaMeiitflonstclliDg.
Dezen Zondag wordt de tentoonstelling
gesloten en een nadere bespreking heeft in
dit blad op zich laten wachten. Voor deze
nalatigheid zij als excuus aangevoerd, dat tijd
en gelegenheid (Jen verslaggever wel moeten
dienen, die zijn weg heeft te vinden in zoo'n
overvloedigen ktmstvoorraad, waar zelfstan
dige gewichtige uitingen zich uiterst scbaarsch
laten vinden op het algemeene plan van
locale verdienstelijkheden, zeer tiiteenloopend
van aard soms, doch van moeielijk onder
scheidbare waardeverhoudingen. Verleden
week werd er in dit blad bout beweerd, dat
het maken van een middelmatig
meubelschilderijtje moeielijker is en oneindig meer
talent (?) en studie (??) vereischt, dan noodig
zijn voor het schrijven van het gemiddelde
critiek-artikel." Ik verzet me, in alle beschei
denheid, tegen deze vermeende waarheid
als een koe." Ik weet toch waarlijk ook
wel, dat het schilderen van een aardige stu
die, of het opkrabbelen van e.^n levendige
schots in heel wat mindere mate concen
tratie van de geestelijke vermogens vordert
dan het vormen en het aankleeden van een
oordeel over de velerlei kunstvaardigheden
die ten oilicieele tentoonstelling te aanschou
wen geeft. Zelfs zou ik hierbij den zin van
het bekende : la critique est aisée, l'art est
difficile, durven omkeeren. Maar buitendien,
wat makkelijker of meer inspannend is, doet
minder ter zake. Een middelmatig
meubelschilderijtje" heeft minder r«cht tot bestaan
dan een middelmatige critiekvoering, die op
de middelmatigheid van dit psjudo kunst
product wijst, Het eene wtndt voor te zijn
wat het niet is, het andere veivu't althans
zijn eigenlijke roeping.
Het is een zeer hoofdbrekend W3rk met
uiteenzetting van de velerlei versohe idenheden
in kunstgehalte en juiste toekfnnn^ van
waarde, waar deze kan plaats vinden, een over
zicht te geven van een tentoonstelling ah deze.
Generaliseerend zou men in groepsgewijye
vtrdeeling daar het beste uit kunu* n komen. Ik
moet eerlyk bekennen de conclus en van een
herhaald critisca onderzoek bij de,"e t
;ntoonstelling volgens dit systeem, niet ten e'nde
te hebben gekregen in een afgeronde be
schouwing. Daar zijn in Lucas verec leidene
leden,die verdienstelij k schilderen en teekenen;
maar het zijn ook dikwyls de kwaliteiten
van een vaardige hand en een gelukkige
greep, die een waarde-teekening zoo
beraoeielijken. O /er allen zij dus maar dezen keer
gezwegen om den eanen niet te kort te doen
tegenover den aader. Een schilder merkte
ik nog op, wiens werk mij toescheen een
ongewone noot te bezitten tusschen de omge
vende werken, ik bedoel Breitenstein; en 't
zuiverst in Vroeg voorjaar". Daar was iets
van een eigene kleuropvatting en van een
meer doorwrochte schilderwijze dan men ge
meenlijk ontmoet. De werken van Ramon
Pischot vielen ook uit den algemeenen toon,
maar dit scheen mij dan ook de
hoofdmerkwaardigheid van deze te bizarre prent-schil
derijen.
Onder het graphische werk vielen ook
enkele deugdelijke en genietbare exemplaren
op te merken. W. S.
J. Veerman.
Bij Buffa zijn er enkele jonge schilderijen
van Voerman te zien. Is ook het oordeel
over het werk van dezen afgezonderden
schilder wel wat verdeeld, belangwekkend
heid zullen toch zeker niet velen het ontzeggen.
Wat hij wilde geven, hij heeft jaren lang
getracht het te bereiken met waterverf?in
het bijzonder met dekverf om zich in zyn
streven niet te laten afleiden door de ver
lokkingen van eene impiejsionniatische schil
derwijze, die ook hem voorheen ree van de
hand ging. Hij wilde een voldongenheid in
puriüeerend samenvatten der indrukken.
Hij bouwt zijne werken op een welbewust
motief en is geneigd tot het veredelen van
den vorm in een aangehoulen contour, tot
het ordenend groepeeren der kleurmassa's.
Ia zijn landschappen is kenteekenend voor
zijn streven, het gewichtige plastische aandeel
van de lucht, met de grillige gedaantever
vormingen der wolken. In de samenstelling
van zijn landschappen is het zoeken raar stijl
kennelijk, bij het vasthouden van een moment
van plechtige stilstand in de natuur, onver.
schillig bjj welk daggetij of weersgesteldheid.
Daar is een klassieke neiging tot
synthetiseeren van kleur en lijn; vooral ook zijn
bloeuïtukken openbaarden de strenge wel
bewustheid van een streven naar ongeschon
denheid van kleur en volkomene
uitgemetenheid vau vorm.
Maar ook juist hier, viel het soms niette
ontkennen, dat de ongereptheid te veel n
thei i was, de orde veratijfdheid werd.
Nu weer heeft Voerman zich aan de olie
verf gezet, met meer betroiwen waarschijnlijk
op zijn bewegingen, en zijn aangehouden stre
ven kan voordeeliger opgevoerd worden met
de toepassing van dit meer milde procédé.
Onder de tliang aanwezige schilderijen is
vooral opmerkelijk een vrij groot stuk : 'n
gezicht op het stadje Hattum, in de lente
en bij helder weer, als een groote wolk verstuift
in de blauwe lucht. Verder twee met zijn
geliefkoosi thema: noppende paarden; dan een
boschgezichtje, waarde verf verwerkt werd tot
email: een ydille hoewel even tactisch,
en twee gezichten op den IJsel, 't eene wat
te over'aden van donkerte en te log, 't
ander te arm van kleur, te enkel donker en
licht. Al geven we ons bij Voerman's werk
nog niet geheel over als bij een pracht van
een Maris, die hier in de nabijheid was, hij
is zeker een zeer belangwekkende verschijning
in onzen tijd en zijne eigenaardige kunstuiting
van beteekeniswaardigen inhoud.
W. STEEXIIOFF.
FKAN-S HIT.LEJIAN, Sladsmenndien. Amster
dam, Van Ilolkema en Warendorf.
Ik vind, dat in een kunstwerk het tijde
lijke het op-zichzelf tijdelijke, en niet het
in de verbeelding en door de verbeelding
tot blijvende schoonheid ge wordene tijdelijke
of slechts als tegenstellende factor geziene
tijdelijke als iets aan de dagelijksche en
onarüatieke sfeer herinnerend, en daarom in
die van het eerste onaangenaam kwetsend,
moet worden vermeden. \Vant men wendt
zich juist tot de kunst, om zich voor een wijl
boven dat tijdelijke te verheffen tot een
meer algemeen nienschelijke en niet aan tijd
onderhevige visie, zooals men, zij liet in veel
mindere mate, den primitieven en als uiting
van zoekende onbewustheid niet te bevredi
gen drang heeft, een hoogte te beklimmen,
ten einde zich te verheffen boven het plaat
selijke en brengende tot een ruimere
Ievenssc'iouwing. Men begrijpe mij dus niet in dien
zin, dat ik het den heer Hulleman zou gaan
verwijten, een stadsmensch" en ia de ver
wisseling der levensomstandigheden tijdelijk
type te hebben gekenschetst, want juist dóór
die kenschetsing is dit type niet op zichzelf
tijdelijk gebleven, maar geworden tot een
algemeene uiting van menschelijkheid. Maar
in drieëerlei opzicht heeft de schrijver ons
het zuiver tijdelijke gegeven, dat, temeer als
tegenstelling met de vele voortreffelijke
eigenschappen van d;t boek, opvalt als
dagelijkscli, on artistiek en daarom niet blijvend.
Hoewel niet tot de schets zelf behoorend
en slechts als bijschrift gekwalificeerd, had
in de eerste plaats het voorafgaande bericht
moeten worden weggelaten. Ter verduidelij
king wil ik hiervan het voornatnelijke
citeeren:
In het eerste hoofdstuk van dit werkje
komt voor de bijnaam van een
burgerschoolleeraar, welken ik door een kind laat
uitbabbelen. Het is mij gebleken dat deze bijnaam
inderdaad door schoolknapen hier ter stede.