De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1906 1 juli pagina 7

1 juli 1906 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1514 PE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. f . IL IL ...IL 3 des oiciCCc*.,, tna/* IL n entend pdi< ... Povr^voi vcuCey v<?t>3 vTL wmfitcnne. imMiiiiinnnmnnmiiiniiiiniiiiniiiiiiiiiniiiniiiiiiiiimiiiiiiiiiinniMMiiiiMiiM Nos: een paar belangrijke ponten, in zate de Utwaclit-TDorstelliDg opgehelderd ? Voor hen, die in een paar vroegere arti kelen in dit blad over dat onderwerp, aan leiding gevonden hebben de roemruchte schilderij gezet te bekijken, nog het volgende. En dan zou het wel eens kunnen blijken, dan onze Oud-Scherpschutter" 1) met zijn licht te ontsteken over de beteekenis dier zoo ten onrechte genoemde .Nachtwacht", op alle punten gelijk kreeg. 2) Als Neder landers kunnen we nu weten, hoe Bembraudt zijn opdracht: het Schuttersvendel van Frans Banning Cocq te schilderen, volvoerde. In tegenstelling met zijn schilderende tijdgenooten, die hun modellen lieten poseeren, tafelen, of een luchtje scheppen, bracht Bembrandt zijn sujetten te samen om naar den vogel of gaai" te schieten. Zoo had hy' het dubbele voordeel, ze in een kring en-face te kunnen conterfeiten, n ze tegelijk in levensvolle actie te kunnen voorstellen. De prachtige Frans Hals, de keurige Van der Helst, de heerlijke Govert Flinck, kortom vergelijk alle onder uw bereik zijnde Doelenof Schutterdoeken onze bij uitstek natio nale stukken en gy sult moeten toestemmen, bij zy'n nieuwen, stouten, zoo vennetelen greep, had de meester dat alvast op zijn kunstbroeders vóór. Hoe paeer omgang en verkeer we nu met Bembrandt zoeken, hoe nauwkeuriger we de Nachtwacht bekijken, tot in alle handelingen en posen der ten tooneele gevoerde peraoi aadjes, tot in alle hoeken en gaten der schilderij, hoe sterker onze bewondering toeneemt voor de dramatiseering van het onderwerp. Maar daar was het ook Rembrandt voor! Een genot dezer dagen het Kijksmuseum ns binnen te loopen, om bij heldere of dekkende atmosfeer, dat weergalooze meester stuk na ie onlangs ondergane restauratie UIT DM NATUU CLXXVII. De geitenmelker. 't Behoeft niet ver van stad of dorp te zyn; als er maar heide of dennen en ook ander geboomte groeit, als er groote droge zandplekken open liggen en de bodem verder met varens en laag struikgewas is begroeid dan kan ieder daar in deze week, nu de avon den warm worden en tot wandelen in de schemering opwekken, wellicht persoonlijk kennismaken met een zeer zonderling dier Let eens op of ge dezer dagen tegen half tien of kwart voor tienen ook van verre of dichtbij een ongewoon en aanhoudend gera tel opmerkt dat uit de denneboomen komt. Is 't ver af, dan lijkt 't wel of er op den harden weg een boerenkar komt aanrollen; maar bepaalt ge uw aandacht eenige minuten by 't geluid, dan merkt ge wel dat 't niet veroorzaakt wordt door de ijzeren wielbanden van 't voertuig; daaartoe blijft't te lang gelijk van kracht; en ook is er duidelijk, na elke kwart minuut ongeveer, een kleine daling in de toon te hooren Eenigermate is 't na te bootsen door de lettergreep ar" voort te brengen, achter en boven in de keel door aanhoudende trilling, met stilliggende tong, en van tyd tot ty'd den mond iets wijder te openen voor een volgende a. Hoort ge dit vreemde geluid, tracht dan uit te maken van welken kant het komt. Dat is lang zoo gemakkelijk niet als 't lijkt; 't zekerst slaagt ge er in, door beurtelings n oor af te sluiten, en als dat weinig ver schil geeft, zit ' t beest of heel dichtbij of vóór of achter u. Dan is 't voldoende een eindje vooruit te loopen en het hoofd zoo te wenden, dat het geluid merkbaar versterkt wordt. Tracht nu zonder veel gedruisch te maken, de boomsjroep of de struiken te naderen, waaruit 't geratel schijnt voort te komen. Is 't lichte maan, zooals van de week, dan zult ge uit de donkere takkenmassa een zwarte vogel zien op ?liegen, iets grooter dan een merel met een langen staart en spitse vleugels. Mogelyk is 't dat het dier niet wegvliegt, maar op u toekomt, dicht boven uw hoofd een paar groote kringen beschrijft en dan op weer in voormaligen glans te zien pralen in de groote portrettenzaal, welke onmid dellijk grenst aan de trappen, zoodat men de voorhal zelfs niet behoeft door te gaan. Daar, zooals men weet, verbeidt het zijn nieuwe woning, die haar voltooiing al aardig begint te naderen; maar ddar troont en heerscht het allén en onverdeeld. Da;ir prijkt het tevens tusschen en naast het werk van Bembrandt's beste leerlingen; schilderijen die onder dien ongekend uitstralenden gloed, verkleuren en verbleeken tot chromo's en oliografiën. Het doek schijnt met licht in plaats van met verf gewrocht en geschilderd! Men staat in n woord verbluft! Die zich nu goed ingewerkt heeft in de voorstelling der schilderij welke we be kend mogen vooronderstellen 3) die zich m. a. w. voldoende van de handelingen en verrichtingen, van het doen en laten der voorgestelde iiguren heeft vergewist, zóó, dat hij als beschouwer van het stuk, zich als 't ware toeschouwer van den schietwedstrijd voelt, zal altoos nog met ne figuur verlegen kunnen zitten, die tot dusver met alle gissingen den spot dreef. We bedoelen. dien vaalbleek lachenden, wonderlijk uitzienden suoeshaan, met zijn witten hoed en dito puntkraag ; met zijn pierrotachtig uiter lijk en clownachtig' voorkomen, door Bem brandt midden in den achtergrond, vlak boven de beide hoofdpersonen aangebracht. Hoe die snuiter daar verdwaald kan wezen, en welke rol die toch wel te vervullen heeft? Nog is de gewoonte in sommige streken van ons land, o. a. in het Geldersche, niet geweken, dat bij het optrekken der schutters om bij de notabelen van stad of dorp het vaandel te slaan" de stoet wordt geopend door twee verkleede of vermomde man schappen, die al dansend of grappenmakend voorop gaan. Voor het geval de weg hier en daar opzettelijk versperd mocht wezen, door staketsels van groen gemaakte palen en stammen, zijn ze gewapend met bijlen vandaar bijlemans" geheeten om onder eens dicht bij den grond in de schaduw verdwijnt. Gaat 't u daarbij als mij, toen mij dit voor 't eerst overkwam, dan zult u een lichte hui verig gevoelen ; 't is of er iets spookachtigs het uithalen van allerlei dolligheden en verzinsels het pad te ruimen. 4) Wat kan er tegen zyn, dat Bembrandt aan zulke paradisten gedacht heeft om ze by zjjn figurenrijke gchutter-compositie in te lijven of aan te passen? Want schouwen we goed, dan zien we op de Nachtwacht, boven den arm van den heenw^zenden" schutter, al thans naar zy'n zonderling hoofddeksel te oordeelen, een dubbelganger van onzen held opduiken, wat de zaak dan al geheel in het reine zou brengen. Dat onze schilder byl met lans of speer verwisselde, kan ter wille der ordonnantie een ding van later zorg geweest zijn, behoort zeer zeker tot zy'n domein. Mochten ook alweer die sinjeurs het rijk van het verklaarde gemakkelijk binnenglijden, en men op dat punt gerustgesteld wezen, dan valt er altyd omtrent de twee vrouwe lijke figuranten nog wat op te helderen. Niet zoozeer dat die vrouwenbeweging" wat trouwens nogal natuurly'k zou wezen nog last kan veroorzaken; want daar kan men toch eindely'k wel over heen zijn. Dat die dames blijkens haar symbolen, ko ninginnen van het festyn al dat bedrijvig manvolk dwars in de voeten zouden loopen, die conjectuur is toch al te dol. 5) Dit zie men niet voorbij, door de bravoure, het mouvement^ van het heele stuk, zit er leven en beweging, gang en actie niet alleen in alle figuren en hoeken van de schilderij, maar deelt het eene dat aan het andere mee, is er volop wisselwerking. Door de drukte en het bedrijf in haar naaste omgeving, juist in dat deel der schil derij, men geve eens acht op de vier naar voren komende personen op het voorste plan (de hollende jongen in cluis) en lette dan vooral op den haastig zich verwijderenden schutter achter den kapitein in tegen gestelde richting wel dan komt er een gang, een stuwing in bedoelde figuurtjes, die ze schijnen te behouden en van wel s optisch bedrog, of van welke suggestie, men zich niet dadelijk losmaakt. Men schrijve het daaraan toe, als het niet aanstonds, soms niet na eenige keeren gelukt, die meisjes in de verlangde en door Bembrandt bedoelde rustpoie te zien. Ook de helle verlichting op dat punt is van antagonistische werking. Daarom beproeve men eens, datgene waar het hier om gaat, (l oor afsluiting van het gezicht te isoleeren. Neem eens aan, dat ile schilder goed gevonden had, de voorste verschijning in banale houding armgeste in rust op de knieën of in de zijde te nemen? Ook zal het een tour de force" blijken, de onderhavige persoontjes een andere maar betere plaats in de compositie te doen in nemen. Toch gold ons bezwaar wat anders, al hadden we ook op dat punt de meeste tegen spraak te verduren. Het bleef altoos nog een open vraag, waarom Rembrandt ons twee vrouwelyke comparenten voortooverde; ter wijl de kritiek voor zoover ons bekend zich ten allen tijde slechts aan de eéne liet gelegen liggen ? En dan mag het zeker dubbel merkwaardig heeten, hoe daarop weer de schutterij die we heden ten dage, als ontpluimde en berooide nanicht harer zwierige zeventiende eeuwsche voorgangster, in de Land weer" zien oplossen nog juist bijtijds, d. i. in dit huldigingsjaar kan antwoorden. Voor een pair jaar werd de Lochemsche schutterij opgedoekt; waarbij tot het laatst de bylemans" ware i opgetreden. Kleine schutterijen volgden de grootere in alles n<t. Naar luid uit Keppel o. a. hoewel men daar nog ?teeds van voetbogen bij het schijfschieten gebruik maakte traden daar ver leden jaar de schutters nog op in gezelschap van een paar meisjes, welke een mand of korf droegen, gevuld met prijzen, bloemen en gekleurde papiersnippers, om met de laatste de overwinnaars te bestrooien. In den loop der tijden zijn de pijlen, dat Rembrandt bij zijn Nachtwacht-voordracht met de kostumeering en bewapening zijner sujetten nogal tamelijk eigendunkelijk zou omgesprongen hebben, niet in den koker gebleven. Zal men echter niet moeten toegeven na de lichtvalling ook weer op die beide duistere punten dat het toch maar niet voetstoots aangaat, onzen gouden-eeuwschen hoogepriester van historischen ontrouw of gebrek aan realiteitszin te verdenken, waar heen en je hoort niets, volstrekt niets; ja soms toch wel; maar dat is alweer geen geluid dat men van een vliegenden vogel verwacht; bij wijlen slaat hij de vleugels zoo hoog op, dat de punten elkaar raken; dit hy in picturale, fantastieke, giganteske visie zich zóó wist te heffen boven de nuchtere, alledaagsche ziening, dat zy'n Nachtwachtschepping nog altoos haar mededingster zoekt? Am s t., 17?6?'06. K. BBS. De Geitenmelker bij zijn ei (vóór den kop). Foto naar het leren, door P. L. Steenhui:en. 1) Uit wien zich de heer F. E. C. v. d. Hardt-Aberson, te Angerlo, ontpopt heeft. 2) De Amsterdammer, Weekbl. v. Nederland, van Zondag 23 April 1905. 3) Vergelyk, behalve de Groene" van 23 April, ook het nummer van 18 Juni d.a.v. 4) Een dergelijk vertoon bestond nog vóór eenige jaren aan de Zaan. Was bet heiwerk" aan kant, dan werd de laatste heipaal", groengemaakt en versierd, langs de ingeze tenen rondgevoerd; by welken spectakelrondgang óók een paar toegetakelde man schappen de vroofy'kheid op peil wisten te houden. 5) Wat kon men onlangs nog onder een Duitsche reproductie van de Nachtwacht (Auszug der Schützen) lezen: Voranschreiten zwei Offlziere, hinter ihnen hat sich an der Hand eines anderen Offiziers ein kleines Madchen eingeslichen." Waar zóó de vreem deling de kluts kwijt raakt, moesten wij toch wy'zer wezen, althans beter weten. Dat ive in de aanstaande Bembrandt-dagen tenminste tot de tanden gewapend?we bedoelen, niet met een mond vol tanden tegenover den buitenman staan. Inrichtingen tot opleiding van officieren. (Ingezonden). Het artikel, onder bovenstaanden titel voorkomende in het nummer van Zondag 13 Mei 1906 van dit weekblad, gaf mij een schok, een gevoel van schaamte over mijn gemis aan durf, om in het openbaar uit te spreken, wat ik al jaren geleden had willen doen, kort nadat ik de K(oninklijke) M(ilitaire) A(cademie) te Breda verlaten had. Ik zal niet leveren een logisch aaneen gesloten betoog, of een aantal stellingen opwerpen, waarover discussie geopend kan worden. Ik wensch alleen door het mededeelen van persoonlijke ervaringen en in drukken mijn afkeer uit te spreken van de K. M. A. als inrichting van opvoeding. Wat ik geworden ben, ben ik geworden ondanks mijne opleiding aldaar, door het tegenwicht in huiselijke opvoeding en familie- omgang. Vooraf vestig ik op twee punten de aan dacht; vooreerst, wat ik ga zeggen, is bestemd voor ernstige vaders en be zorgde moeders, die weten willen, waaraan zij hunne kinderen wellicht kw/nen bloot stellen. Dan, mijne mededeelingen betreffen toestanden van 10 tot 15 jaar geleden. Of er veel veranderd is, weet ik niet. In het uiterlijke zijn, naar ik wel eens ver nomen heb, verbeteringen gekomen. Doch het bovenbedoelde artikeltje, hoe kort ook, spreekt boekdeelen voor iemand, die als ik het cadettenleven heeft meegemaakt, en geeft mij ik zou bijna durven zeggen de zeker heid , dat in wezen de toestanden nog precies zoo zijn als gemiddeld 12 jaar geleden. Intusschen, men gelieve bij eventueele critiek, dit wel in het oog te houden. Als jongen van nog niet ten volle 16 jaar kwam ik als baar" 1) aan de K. M. A. te Breda. Het eerste gevolg van het meest ^zittend leven en niettegenstaande de recruten-exercitie" was, dat ik, die gewend was aan fietsen, zwemmen en wandelen, een organisch gebrek kreeg als gevolg van te weinig beweging. Hiervoor moest ik in het aan de inrichting verbonden hospitaal 1) In mijn tijd waren do cadetten van het eerste ?verblijf jaar, wat niet identiek behoefde te zijn met sterfjaar, gedurende den heelen cursus van September tot Juli baar", dat is groen". Zij waren verstoken van sommige voorrechten, die het cadettenkorps als zoo danig aan zijne leden toekende. B.v. het rooken op corridors en trappen was bij regle ment verboden. Toch geschied,ie het alge meen. Wee echter den baar, die het onder oogen van oudere kameraden deed. Ook mocht de baar niet met zijn pet op in de amusementzaal verschijnen. gebeurt, dezelfde gewaarwording, die wij als kinderen wel eens gehad hebben bij een onverwachte verschijning in een donkeren tuin of een park. Wat hier 't onheimelijke" veroorzaakt, is, dunkt mij, vooral de vol maakte geruischloosheid van de vlucht van den geitenmelker. Dat zwenkt en zwaait en duikelt en scheert langs, boven en om je geeft een heel vreemden toon, een hoog geklik, alsof twee dunne stukjes hard hout tegen elkaar slaan. Heel, heel enkel stoot 't dier daarbij op eens een kort miauwend geluid uit, maar dat gebenrt alleen ge toe vallig bijna op zijn eieren of jongen trapt. Vliegt de geitenmelker weg bij uw nade ring, in plaats van om u heen te gaan zwe ven, dan hoort ge twee minuten later al weer 't zelfde geratel uit een verderop gelegen boom. Doe dan geen moeite meer 't dier in 't oog te krijgen ; want heeft hij gezien, dat ge maar een gewoon mensch zijt, dan blijft hij kalm op zijn tak liggen en is een of ander uitwas geworden, een knobbel of puist op een luk, meer niet. Dan kan ik u aanraden den volgenden morgen vroeg de zelfde streek te doorkruisen, op goed geluk, door dik en dun; de kans is daarbij vrij groot, dat ge't dier opjaagt of anders een soortgenoot; want waar de geitenmelkers of nachtratels wonen, zijn ze niet zeldzaam, en in een gunstige streek kan elk dennenboschje zijn paartje nachtzwaluwen huis vesten. Onmogelijk is 't niet, dat het dier vlak voor uw voeten opvliegt en een eindje verder weer neervalt. Hebt ge goede oogen en zijt ge met de streek bekend, dan kan 't gebeuren dat ge precies weet, waar hij neergekomen is. Zoek uu goed tussehen zand, kiezelsteentjes, oude denappels en gele naalden, lölke ver hevenheid van een vuist grootte moet ge wantrouwen, al lijkt 't niet anders dan een hoopje naalden met blad of steentjes; geef ook acht op 't grauwe zandpaadje dat ge betreedt, om zoo zachtjes mogelijk te naderen ; en schrik niet als ge, net waar ge uw voet neer wilt zetten, een geelgrijsbruine massa op ziet vliegen, zoodat ge bijna omvalt van schrik. Dat was de vliegende pad. Al weer een andere goed kenmerkende volksnaam voor de nachtzwaluw, zooals ge daar net zelf hebt ondervonden. Zoo volmaakt overeenkomend met de on bepaalde en warrelige teekening van grintachtige heidegrond, is het vederkleed van den nachtzwaluw, dat het feitelijk onmogelij k is 't dier te zien, wanneer ge niet weet dat 't er zit. Hebt ge geen gelegenheid 's avonds laat of overdag op geitenmelker-avontuur uit te gaan, vergeet dan by gelegenheid niet in Artis, de groep te bezien, die Steenhuizen verleden jaar voor de Biologische Tentoonstelling heeft gecomponeerd. Hij vult een der kleine vitrines van de Fauna Neerlandica (boven de zebra's). 't Dier is zoo zeer bewust van de bescher ming die zijn kleur hem verleent, dat het worden opgenomen. Daar deed ik pp de volgende wijze mijne eerste levenswijsheid op. Een andere baar, die reeds eenige dagen in het hospitaal was en ongeveer een jaar ouder dan ik zal geweest zijn, deelde m bij mijne aankomst mede met iets in «tem en gelaat, dat getuigde van bewon dering" voor zoo'n flinken vent" dat die en die (naam van een cadet van het oudste of vierde studiejaar) in den stal" (officieele cadettennaam voor hospitaal) lag met een (volgde de aanduiding van een onreine ziekte). De gouverneur van de Academie was, bij zijn gewoon bezoek aan het hospitaal, bij dien patiënt geweest en had hem gevraagd, hoe oud hij was. Toen hem dit werd medegedeeld, zou hij, de gouverneur, gezegd hebben: Nou, dan mag je ook wel eens naar de meisjes gaan". Of dit laatste waar was, dan wel opsnijderij van den betrokken persoon, weet ik niet. Wel weet ik, dat afgezien van personen en tijdsomstandigheden, een dergelijk antwoord waar geweest zou kunnen zijn. Ouders, dat Was mijne eerste levenservaring als jongen of moet ik niet liever zeggen als kind van 15 jaar en ettelijke maanden. [Nu ik over het hospitaal spreek, wensch ik te constateeren, dat de verpleging daar in alje opzichten uitstekend was.] Vrijheid van beweging hadden wij niet. Van flinke lichaamsbeweging was zelden of nooit sprake. Was het wonder, dat de ongebreidelde levenskracht van jongelui van 15?21 jaar uiting zocht in allerhande uitspattingen. Het scharrelen"(zie bovenbedoeld artikeltje) was voor menigeen min of meer een Ie vens behoefte. De scharreltjes" (meisjes van verdachte zeden) waren menigmaal bij name bekend. Zij werden ook aangeduid met den naam kevers". (Denk aan het Duitsche ein netter flotter kafer). De Brugstraat in Breda was Zondagsavonds de ontmoetingsplaats. Rendez-vous-huizen werden met name aan gewezen. Als ik aan dergelijke dingen terugdenk en dan hoor spreken van militaire opvoeding, zou ik kunnen lachen, als het niet zoo intens treurig was.?Militaire" en opvoeding" dat zijn, of waren althans destijds op de K. M. A. begrippen, die elkander vrijwel uitsloten. Voor volledigheid moet ik nog op n ding wijzen. Van onderlinge onzedelijkheid tusschen de cadetten heb ik nooit ofte nimmer iets bespeurd. Ik geloof niet, dat deze door de cadetten ook maar n maal geduld zou zijn. Het Academie-jargon kende uitdrukkingen, die, letterlijk opgevat, den ergerlijksten vorm van ontucht beteekenden, doch die steeds in anderen zin werden ge bruikt, zoodat niemand ooit iets daarbij dacht. Nu is het in mijn tijd gebeurd, dat op grond van eene dergelijke uitdrukking, door hoogere autoriteiten opgevangen, eenige cadetten van dien vorm van ontucht werden beschuldigd. De beschuldiging was volstrekt ongegrond, maar niet alleen daarom, kwam het kadettenkorps als n man daartegen op. De eer van het korps was aangetast. Het verloop van de zaak was, dat de beschul diging werd ingetrokken. Het heeft mij steeds verwonderd, dat het cadettenkorps een eigen sociëteit in de stad mocht hebben. Ik kwam daar hoogst zelden, daar ik bijna eiken Zondag bij een of andere bevriende familie was genoodigd. Toch heb ik op de soos" de ergerlijkste staaltjes van dronkenschap bijgewoond. Menigmaal moest een cadet als een beest uit zijn eigen vuil worden opgeraapt. /ouden de jongelui, die als cadet op de Academie kwamen, zooveel anders aange legd zijn, dan zij, die werden opgeleid voor kantoor of Hoogeschool ? Ik geloof het niet. Maar welk een verschil van leven. In latere jaren kwam ik met studenten in aanraking, en, hoewel zelf reeds officier, dus achtbaar lid van de maatschappij", hoe gaarne had ik nog met hen van plaats gewisseld. Zeker, ook daar was niet alles rooskleurig, maar toch, daar was leven. De studentenmaatschappij, hoezeer afgesloten, had toch talrijke punten van aanraking met de groote maat schappij daarbuiten. En wij, wij op de K. M. A. waren geheel daarvan afgesloten. Niemand die ons daarvan iets vertelde. Alles was gereglementeerd. Opvoeding, ik herhaal het, ontbrak geheel en al. Ja, in umitiiiiiumiiiiiiu soms in 't geheel niet vlucht, vóór de hand die 't grijpen wil, het bijna aanraakt. Toch heb ik er nooit een met de hand kunnen vatten, ook niet met een net. Wel de jongen; die vertrouwen al te veel op hun schutkleur, die hun blijkbaar tegen iemand, die weet waar hij zoeken moet, niet voldoende beveiligt. Tot de eieren toe zijn, om zoo te zeggen, n met den grond. Wie er niet op verdacht is, en ze niet kent, ziet ze voor een paar witte of grauwe keisteentjes aan, zooals er zooveel op de heide en op de duinhelüngen liggen. Geen spoor van een nest, geen kuiltje zelfs, open en bloot liggen ze daar. In een nest zouden ze stellig in 't oog vallen; zoo blootgesteld, ziet ze niemand. Merkwaardig is ook de w inige schuwheid van de geitenmelker; ik heb er eens op een boompje gehad, geen twee meter van de ach terdeur van mijn vacantiehuisje. Hij zat zoo ineengedoken op een tak, dat ik hem alleen door een toeval ontdekte, misschien had hij er al weken lang domicilie. Precies half tien begon hij, bij goed weer op 't einde van Juni, te ratelen. En als de groote mestkevers om 't huis vlogen, schoot hij langs de sloot heen en weer, zijn groote bek ontzaglijk wijd open ; de dikke zwarte haren er rond om heen, lang en stijf als borstels, waren in 't heldere maanlicht duidelijk te onderscheiden als hij mij voorbij vloog; een echt kevernet Waarom hij door de boeren geitenmelker genoemd werd, is licht te vatten. Net als alle insectenvogels weten de nachtzwaluwen wel waar zich de meeste torren en nacht vlinders ophouden; 't vee is een aantrek kelijk iets voor allerlei klein gedierte. En de nachtzwaluw is niet bang, hij haalt zoo noodig zijn voedsel onder de koeien, schapen en geiten vandaan. Melk is zijn gading niet, maar zoo nauw lette men vroeger niet bij 't verklaren en 't benoemen in de natuur. E. HEIMANS. O. L. Uw planten zijn Bosch-Andoorn (purper), Kruipend Zenegroen (paarsblauw), Wammesknoopen (paarsrood), Echte Eereprijs (blauwwit), Helmkruid (bruin purper), Trip-madam (de vetplant) en Kleine Wikerwt (witte vlinderbloempjes).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl