Historisch Archief 1877-1940
No. 1514
PE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
f
. IL
IL
...IL 3 des oiciCCc*.,, tna/* IL n entend pdi<
... Povr^voi vcuCey v<?t>3 vTL wmfitcnne.
imMiiiiinnnmnnmiiiniiiiniiiiniiiiiiiiiniiiniiiiiiiiimiiiiiiiiiinniMMiiiiMiiM
Nos: een paar belangrijke ponten, in zate de
Utwaclit-TDorstelliDg opgehelderd ?
Voor hen, die in een paar vroegere arti
kelen in dit blad over dat onderwerp, aan
leiding gevonden hebben de roemruchte
schilderij gezet te bekijken, nog het volgende.
En dan zou het wel eens kunnen blijken,
dan onze Oud-Scherpschutter" 1) met zijn
licht te ontsteken over de beteekenis dier
zoo ten onrechte genoemde .Nachtwacht",
op alle punten gelijk kreeg. 2) Als Neder
landers kunnen we nu weten, hoe Bembraudt
zijn opdracht: het Schuttersvendel van Frans
Banning Cocq te schilderen, volvoerde.
In tegenstelling met zijn schilderende
tijdgenooten, die hun modellen lieten poseeren,
tafelen, of een luchtje scheppen, bracht
Bembrandt zijn sujetten te samen om naar
den vogel of gaai" te schieten. Zoo had
hy' het dubbele voordeel, ze in een kring
en-face te kunnen conterfeiten, n ze tegelijk
in levensvolle actie te kunnen voorstellen.
De prachtige Frans Hals, de keurige Van
der Helst, de heerlijke Govert Flinck, kortom
vergelijk alle onder uw bereik zijnde
Doelenof Schutterdoeken onze bij uitstek natio
nale stukken en gy sult moeten toestemmen,
bij zy'n nieuwen, stouten, zoo vennetelen
greep, had de meester dat alvast op zijn
kunstbroeders vóór.
Hoe paeer omgang en verkeer we nu met
Bembrandt zoeken, hoe nauwkeuriger we de
Nachtwacht bekijken, tot in alle handelingen
en posen der ten tooneele gevoerde
peraoi aadjes, tot in alle hoeken en gaten der
schilderij, hoe sterker onze bewondering
toeneemt voor de dramatiseering van het
onderwerp. Maar daar was het ook
Rembrandt voor!
Een genot dezer dagen het Kijksmuseum
ns binnen te loopen, om bij heldere of
dekkende atmosfeer, dat weergalooze meester
stuk na ie onlangs ondergane restauratie
UIT DM NATUU
CLXXVII. De geitenmelker.
't Behoeft niet ver van stad of dorp te
zyn; als er maar heide of dennen en ook
ander geboomte groeit, als er groote droge
zandplekken open liggen en de bodem verder
met varens en laag struikgewas is begroeid
dan kan ieder daar in deze week, nu de avon
den warm worden en tot wandelen in de
schemering opwekken, wellicht persoonlijk
kennismaken met een zeer zonderling dier
Let eens op of ge dezer dagen tegen half
tien of kwart voor tienen ook van verre of
dichtbij een ongewoon en aanhoudend gera
tel opmerkt dat uit de denneboomen komt.
Is 't ver af, dan lijkt 't wel of er op den
harden weg een boerenkar komt aanrollen;
maar bepaalt ge uw aandacht eenige minuten
by 't geluid, dan merkt ge wel dat 't niet
veroorzaakt wordt door de ijzeren wielbanden
van 't voertuig; daaartoe blijft't te lang gelijk
van kracht; en ook is er duidelijk, na elke
kwart minuut ongeveer, een kleine daling in
de toon te hooren Eenigermate is 't na te
bootsen door de lettergreep ar" voort te
brengen, achter en boven in de keel door
aanhoudende trilling, met stilliggende tong,
en van tyd tot ty'd den mond iets wijder te
openen voor een volgende a.
Hoort ge dit vreemde geluid, tracht dan
uit te maken van welken kant het komt.
Dat is lang zoo gemakkelijk niet als 't lijkt;
't zekerst slaagt ge er in, door beurtelings
n oor af te sluiten, en als dat weinig ver
schil geeft, zit ' t beest of heel dichtbij of vóór
of achter u. Dan is 't voldoende een eindje
vooruit te loopen en het hoofd zoo te
wenden, dat het geluid merkbaar versterkt
wordt.
Tracht nu zonder veel gedruisch te maken,
de boomsjroep of de struiken te naderen,
waaruit 't geratel schijnt voort te komen.
Is 't lichte maan, zooals van de week, dan
zult ge uit de donkere takkenmassa een zwarte
vogel zien op ?liegen, iets grooter dan een
merel met een langen staart en spitse vleugels.
Mogelyk is 't dat het dier niet wegvliegt,
maar op u toekomt, dicht boven uw hoofd
een paar groote kringen beschrijft en dan op
weer in voormaligen glans te zien pralen
in de groote portrettenzaal, welke onmid
dellijk grenst aan de trappen, zoodat men
de voorhal zelfs niet behoeft door te gaan.
Daar, zooals men weet, verbeidt het zijn
nieuwe woning, die haar voltooiing al aardig
begint te naderen; maar ddar troont en
heerscht het allén en onverdeeld. Da;ir
prijkt het tevens tusschen en naast het werk
van Bembrandt's beste leerlingen; schilderijen
die onder dien ongekend uitstralenden gloed,
verkleuren en verbleeken tot chromo's en
oliografiën. Het doek schijnt met licht in
plaats van met verf gewrocht en geschilderd!
Men staat in n woord verbluft!
Die zich nu goed ingewerkt heeft in de
voorstelling der schilderij welke we be
kend mogen vooronderstellen 3) die zich
m. a. w. voldoende van de handelingen en
verrichtingen, van het doen en laten der
voorgestelde iiguren heeft vergewist, zóó,
dat hij als beschouwer van het stuk, zich
als 't ware toeschouwer van den
schietwedstrijd voelt, zal altoos nog met ne figuur
verlegen kunnen zitten, die tot dusver met
alle gissingen den spot dreef. We bedoelen.
dien vaalbleek lachenden, wonderlijk
uitzienden suoeshaan, met zijn witten hoed en
dito puntkraag ; met zijn pierrotachtig uiter
lijk en clownachtig' voorkomen, door Bem
brandt midden in den achtergrond, vlak
boven de beide hoofdpersonen aangebracht.
Hoe die snuiter daar verdwaald kan wezen,
en welke rol die toch wel te vervullen heeft?
Nog is de gewoonte in sommige streken
van ons land, o. a. in het Geldersche, niet
geweken, dat bij het optrekken der schutters
om bij de notabelen van stad of dorp het
vaandel te slaan" de stoet wordt geopend
door twee verkleede of vermomde man
schappen, die al dansend of grappenmakend
voorop gaan. Voor het geval de weg hier
en daar opzettelijk versperd mocht wezen,
door staketsels van groen gemaakte palen
en stammen, zijn ze gewapend met bijlen
vandaar bijlemans" geheeten om onder
eens dicht bij den grond in de schaduw
verdwijnt.
Gaat 't u daarbij als mij, toen mij dit voor
't eerst overkwam, dan zult u een lichte hui
verig gevoelen ; 't is of er iets spookachtigs
het uithalen van allerlei dolligheden en
verzinsels het pad te ruimen. 4)
Wat kan er tegen zyn, dat Bembrandt aan
zulke paradisten gedacht heeft om ze by zjjn
figurenrijke gchutter-compositie in te lijven
of aan te passen? Want schouwen we goed,
dan zien we op de Nachtwacht, boven den
arm van den heenw^zenden" schutter, al
thans naar zy'n zonderling hoofddeksel te
oordeelen, een dubbelganger van onzen held
opduiken, wat de zaak dan al geheel in het
reine zou brengen. Dat onze schilder byl met
lans of speer verwisselde, kan ter wille der
ordonnantie een ding van later zorg geweest
zijn, behoort zeer zeker tot zy'n domein.
Mochten ook alweer die sinjeurs het rijk
van het verklaarde gemakkelijk
binnenglijden, en men op dat punt gerustgesteld wezen,
dan valt er altyd omtrent de twee vrouwe
lijke figuranten nog wat op te helderen.
Niet zoozeer dat die vrouwenbeweging"
wat trouwens nogal natuurly'k zou wezen
nog last kan veroorzaken; want daar kan
men toch eindely'k wel over heen zijn. Dat
die dames blijkens haar symbolen, ko
ninginnen van het festyn al dat bedrijvig
manvolk dwars in de voeten zouden loopen,
die conjectuur is toch al te dol. 5)
Dit zie men niet voorbij, door de bravoure,
het mouvement^ van het heele stuk, zit er
leven en beweging, gang en actie niet alleen
in alle figuren en hoeken van de schilderij,
maar deelt het eene dat aan het andere mee,
is er volop wisselwerking.
Door de drukte en het bedrijf in haar
naaste omgeving, juist in dat deel der schil
derij, men geve eens acht op de vier
naar voren komende personen op het voorste
plan (de hollende jongen in cluis) en lette
dan vooral op den haastig zich
verwijderenden schutter achter den kapitein in tegen
gestelde richting wel dan komt er een
gang, een stuwing in bedoelde figuurtjes, die
ze schijnen te behouden en van wel s optisch
bedrog, of van welke suggestie, men zich
niet dadelijk losmaakt. Men schrijve het
daaraan toe, als het niet aanstonds, soms
niet na eenige keeren gelukt, die meisjes in
de verlangde en door Bembrandt bedoelde
rustpoie te zien.
Ook de helle verlichting op dat punt is
van antagonistische werking. Daarom
beproeve men eens, datgene waar het hier om
gaat, (l oor afsluiting van het gezicht te
isoleeren. Neem eens aan, dat ile schilder goed
gevonden had, de voorste verschijning in
banale houding armgeste in rust op de
knieën of in de zijde te nemen?
Ook zal het een tour de force" blijken,
de onderhavige persoontjes een andere maar
betere plaats in de compositie te doen in
nemen.
Toch gold ons bezwaar wat anders, al
hadden we ook op dat punt de meeste tegen
spraak te verduren. Het bleef altoos nog
een open vraag, waarom Rembrandt ons twee
vrouwelyke comparenten voortooverde; ter
wijl de kritiek voor zoover ons bekend
zich ten allen tijde slechts aan de eéne liet
gelegen liggen ? En dan mag het zeker dubbel
merkwaardig heeten, hoe daarop weer de
schutterij die we heden ten dage, als
ontpluimde en berooide nanicht harer zwierige
zeventiende eeuwsche voorgangster, in de
Land weer" zien oplossen nog juist bijtijds,
d. i. in dit huldigingsjaar kan antwoorden.
Voor een pair jaar werd de Lochemsche
schutterij opgedoekt; waarbij tot het laatst
de bylemans" ware i opgetreden. Kleine
schutterijen volgden de grootere in alles n<t.
Naar luid uit Keppel o. a. hoewel men
daar nog ?teeds van voetbogen bij het
schijfschieten gebruik maakte traden daar ver
leden jaar de schutters nog op in gezelschap
van een paar meisjes, welke een mand of
korf droegen, gevuld met prijzen, bloemen
en gekleurde papiersnippers, om met de
laatste de overwinnaars te bestrooien.
In den loop der tijden zijn de pijlen, dat
Rembrandt bij zijn Nachtwacht-voordracht
met de kostumeering en bewapening zijner
sujetten nogal tamelijk eigendunkelijk zou
omgesprongen hebben, niet in den koker
gebleven.
Zal men echter niet moeten toegeven
na de lichtvalling ook weer op die beide
duistere punten dat het toch maar niet
voetstoots aangaat, onzen gouden-eeuwschen
hoogepriester van historischen ontrouw of
gebrek aan realiteitszin te verdenken, waar
heen en je hoort niets, volstrekt niets; ja
soms toch wel; maar dat is alweer geen
geluid dat men van een vliegenden vogel
verwacht; bij wijlen slaat hij de vleugels zoo
hoog op, dat de punten elkaar raken; dit
hy in picturale, fantastieke, giganteske visie
zich zóó wist te heffen boven de nuchtere,
alledaagsche ziening, dat zy'n
Nachtwachtschepping nog altoos haar mededingster
zoekt?
Am s t., 17?6?'06. K. BBS.
De Geitenmelker bij zijn ei (vóór den kop). Foto naar het leren, door P. L. Steenhui:en.
1) Uit wien zich de heer F. E. C. v. d.
Hardt-Aberson, te Angerlo, ontpopt heeft.
2) De Amsterdammer, Weekbl. v. Nederland,
van Zondag 23 April 1905.
3) Vergelyk, behalve de Groene" van 23
April, ook het nummer van 18 Juni d.a.v.
4) Een dergelijk vertoon bestond nog vóór
eenige jaren aan de Zaan. Was bet heiwerk"
aan kant, dan werd de laatste heipaal",
groengemaakt en versierd, langs de ingeze
tenen rondgevoerd; by welken
spectakelrondgang óók een paar toegetakelde man
schappen de vroofy'kheid op peil wisten te
houden.
5) Wat kon men onlangs nog onder een
Duitsche reproductie van de Nachtwacht
(Auszug der Schützen) lezen: Voranschreiten
zwei Offlziere, hinter ihnen hat sich an der
Hand eines anderen Offiziers ein kleines
Madchen eingeslichen." Waar zóó de vreem
deling de kluts kwijt raakt, moesten wij toch
wy'zer wezen, althans beter weten. Dat ive
in de aanstaande Bembrandt-dagen tenminste
tot de tanden gewapend?we bedoelen, niet
met een mond vol tanden tegenover den
buitenman staan.
Inrichtingen tot opleiding van
officieren.
(Ingezonden).
Het artikel, onder bovenstaanden titel
voorkomende in het nummer van Zondag
13 Mei 1906 van dit weekblad, gaf mij een
schok, een gevoel van schaamte over mijn
gemis aan durf, om in het openbaar uit te
spreken, wat ik al jaren geleden had willen
doen, kort nadat ik de K(oninklijke)
M(ilitaire) A(cademie) te Breda verlaten had.
Ik zal niet leveren een logisch aaneen
gesloten betoog, of een aantal stellingen
opwerpen, waarover discussie geopend kan
worden. Ik wensch alleen door het
mededeelen van persoonlijke ervaringen en in
drukken mijn afkeer uit te spreken van
de K. M. A. als inrichting van opvoeding.
Wat ik geworden ben, ben ik geworden
ondanks mijne opleiding aldaar, door het
tegenwicht in huiselijke opvoeding en
familie- omgang.
Vooraf vestig ik op twee punten de aan
dacht; vooreerst, wat ik ga zeggen, is
bestemd voor ernstige vaders en be
zorgde moeders, die weten willen, waaraan
zij hunne kinderen wellicht kw/nen bloot
stellen. Dan, mijne mededeelingen betreffen
toestanden van 10 tot 15 jaar geleden. Of
er veel veranderd is, weet ik niet. In
het uiterlijke zijn, naar ik wel eens ver
nomen heb, verbeteringen gekomen. Doch
het bovenbedoelde artikeltje, hoe kort ook,
spreekt boekdeelen voor iemand, die als ik
het cadettenleven heeft meegemaakt, en geeft
mij ik zou bijna durven zeggen de zeker
heid , dat in wezen de toestanden nog
precies zoo zijn als gemiddeld 12 jaar geleden.
Intusschen, men gelieve bij eventueele
critiek, dit wel in het oog te houden.
Als jongen van nog niet ten volle 16 jaar
kwam ik als baar" 1) aan de K. M. A. te
Breda. Het eerste gevolg van het meest
^zittend leven en niettegenstaande de
recruten-exercitie" was, dat ik, die gewend was
aan fietsen, zwemmen en wandelen, een
organisch gebrek kreeg als gevolg van te
weinig beweging. Hiervoor moest ik in
het aan de inrichting verbonden hospitaal
1) In mijn tijd waren do cadetten van het
eerste ?verblijf jaar, wat niet identiek behoefde
te zijn met sterfjaar, gedurende den heelen
cursus van September tot Juli baar", dat
is groen". Zij waren verstoken van sommige
voorrechten, die het cadettenkorps als zoo
danig aan zijne leden toekende. B.v. het
rooken op corridors en trappen was bij regle
ment verboden. Toch geschied,ie het alge
meen. Wee echter den baar, die het onder
oogen van oudere kameraden deed. Ook
mocht de baar niet met zijn pet op in de
amusementzaal verschijnen.
gebeurt, dezelfde gewaarwording, die wij
als kinderen wel eens gehad hebben bij
een onverwachte verschijning in een donkeren
tuin of een park. Wat hier 't onheimelijke"
veroorzaakt, is, dunkt mij, vooral de vol
maakte geruischloosheid van de vlucht van
den geitenmelker. Dat zwenkt en zwaait en
duikelt en scheert langs, boven en om je
geeft een heel vreemden toon, een hoog
geklik, alsof twee dunne stukjes hard hout
tegen elkaar slaan. Heel, heel enkel stoot 't
dier daarbij op eens een kort miauwend
geluid uit, maar dat gebenrt alleen ge toe
vallig bijna op zijn eieren of jongen trapt.
Vliegt de geitenmelker weg bij uw nade
ring, in plaats van om u heen te gaan zwe
ven, dan hoort ge twee minuten later al
weer 't zelfde geratel uit een verderop
gelegen boom.
Doe dan geen moeite meer 't dier in 't
oog te krijgen ; want heeft hij gezien, dat ge
maar een gewoon mensch zijt, dan blijft hij
kalm op zijn tak liggen en is een of ander
uitwas geworden, een knobbel of puist op
een luk, meer niet.
Dan kan ik u aanraden den volgenden
morgen vroeg de zelfde streek te doorkruisen,
op goed geluk, door dik en dun; de kans is
daarbij vrij groot, dat ge't dier opjaagt of anders
een soortgenoot; want waar de geitenmelkers
of nachtratels wonen, zijn ze niet zeldzaam,
en in een gunstige streek kan elk
dennenboschje zijn paartje nachtzwaluwen huis
vesten.
Onmogelijk is 't niet, dat het dier vlak voor
uw voeten opvliegt en een eindje verder weer
neervalt. Hebt ge goede oogen en zijt ge met
de streek bekend, dan kan 't gebeuren dat ge
precies weet, waar hij neergekomen is. Zoek
uu goed tussehen zand, kiezelsteentjes,
oude denappels en gele naalden, lölke ver
hevenheid van een vuist grootte moet ge
wantrouwen, al lijkt 't niet anders dan een
hoopje naalden met blad of steentjes; geef
ook acht op 't grauwe zandpaadje dat ge
betreedt, om zoo zachtjes mogelijk te naderen ;
en schrik niet als ge, net waar ge uw voet
neer wilt zetten, een geelgrijsbruine massa
op ziet vliegen, zoodat ge bijna omvalt van
schrik. Dat was de vliegende pad. Al weer
een andere goed kenmerkende volksnaam
voor de nachtzwaluw, zooals ge daar net zelf
hebt ondervonden.
Zoo volmaakt overeenkomend met de on
bepaalde en warrelige teekening van
grintachtige heidegrond, is het vederkleed van
den nachtzwaluw, dat het feitelijk
onmogelij k is 't dier te zien, wanneer ge niet weet
dat 't er zit.
Hebt ge geen gelegenheid 's avonds laat of
overdag op geitenmelker-avontuur uit te gaan,
vergeet dan by gelegenheid niet in Artis, de
groep te bezien, die Steenhuizen verleden
jaar voor de Biologische Tentoonstelling heeft
gecomponeerd. Hij vult een der kleine vitrines
van de Fauna Neerlandica (boven de zebra's).
't Dier is zoo zeer bewust van de bescher
ming die zijn kleur hem verleent, dat het
worden opgenomen. Daar deed ik pp de
volgende wijze mijne eerste levenswijsheid
op. Een andere baar, die reeds eenige dagen
in het hospitaal was en ongeveer een jaar
ouder dan ik zal geweest zijn, deelde m
bij mijne aankomst mede met iets in
«tem en gelaat, dat getuigde van bewon
dering" voor zoo'n flinken vent" dat
die en die (naam van een cadet van het
oudste of vierde studiejaar) in den stal"
(officieele cadettennaam voor hospitaal) lag
met een (volgde de aanduiding van
een onreine ziekte). De gouverneur van de
Academie was, bij zijn gewoon bezoek aan het
hospitaal, bij dien patiënt geweest en had
hem gevraagd, hoe oud hij was. Toen hem dit
werd medegedeeld, zou hij, de gouverneur,
gezegd hebben: Nou, dan mag je ook
wel eens naar de meisjes gaan". Of dit
laatste waar was, dan wel opsnijderij van
den betrokken persoon, weet ik niet. Wel
weet ik, dat afgezien van personen en
tijdsomstandigheden, een dergelijk antwoord
waar geweest zou kunnen zijn.
Ouders, dat Was mijne eerste levenservaring
als jongen of moet ik niet liever zeggen
als kind van 15 jaar en ettelijke maanden.
[Nu ik over het hospitaal spreek, wensch
ik te constateeren, dat de verpleging daar
in alje opzichten uitstekend was.]
Vrijheid van beweging hadden wij niet.
Van flinke lichaamsbeweging was zelden
of nooit sprake.
Was het wonder, dat de ongebreidelde
levenskracht van jongelui van 15?21 jaar
uiting zocht in allerhande uitspattingen.
Het scharrelen"(zie bovenbedoeld artikeltje)
was voor menigeen min of meer een Ie vens
behoefte. De scharreltjes" (meisjes van
verdachte zeden) waren menigmaal bij name
bekend. Zij werden ook aangeduid met den
naam kevers". (Denk aan het Duitsche ein
netter flotter kafer). De Brugstraat in Breda
was Zondagsavonds de ontmoetingsplaats.
Rendez-vous-huizen werden met name aan
gewezen.
Als ik aan dergelijke dingen terugdenk
en dan hoor spreken van militaire opvoeding,
zou ik kunnen lachen, als het niet zoo
intens treurig was.?Militaire" en opvoeding"
dat zijn, of waren althans destijds op de
K. M. A. begrippen, die elkander vrijwel
uitsloten.
Voor volledigheid moet ik nog op n
ding wijzen. Van onderlinge onzedelijkheid
tusschen de cadetten heb ik nooit ofte
nimmer iets bespeurd. Ik geloof niet, dat
deze door de cadetten ook maar n maal
geduld zou zijn. Het Academie-jargon kende
uitdrukkingen, die, letterlijk opgevat, den
ergerlijksten vorm van ontucht beteekenden,
doch die steeds in anderen zin werden ge
bruikt, zoodat niemand ooit iets daarbij
dacht. Nu is het in mijn tijd gebeurd, dat
op grond van eene dergelijke uitdrukking,
door hoogere autoriteiten opgevangen, eenige
cadetten van dien vorm van ontucht werden
beschuldigd. De beschuldiging was volstrekt
ongegrond, maar niet alleen daarom, kwam
het kadettenkorps als n man daartegen op.
De eer van het korps was aangetast. Het
verloop van de zaak was, dat de beschul
diging werd ingetrokken.
Het heeft mij steeds verwonderd, dat het
cadettenkorps een eigen sociëteit in de stad
mocht hebben. Ik kwam daar hoogst zelden,
daar ik bijna eiken Zondag bij een of andere
bevriende familie was genoodigd. Toch heb
ik op de soos" de ergerlijkste staaltjes van
dronkenschap bijgewoond. Menigmaal moest
een cadet als een beest uit zijn eigen vuil
worden opgeraapt.
/ouden de jongelui, die als cadet op de
Academie kwamen, zooveel anders aange
legd zijn, dan zij, die werden opgeleid voor
kantoor of Hoogeschool ? Ik geloof het niet.
Maar welk een verschil van leven. In latere
jaren kwam ik met studenten in aanraking,
en, hoewel zelf reeds officier, dus achtbaar
lid van de maatschappij", hoe gaarne had
ik nog met hen van plaats gewisseld. Zeker,
ook daar was niet alles rooskleurig, maar
toch, daar was leven. De
studentenmaatschappij, hoezeer afgesloten, had toch talrijke
punten van aanraking met de groote maat
schappij daarbuiten. En wij, wij op de K.
M. A. waren geheel daarvan afgesloten.
Niemand die ons daarvan iets vertelde.
Alles was gereglementeerd. Opvoeding, ik
herhaal het, ontbrak geheel en al. Ja, in
umitiiiiiumiiiiiiu
soms in 't geheel niet vlucht, vóór de hand
die 't grijpen wil, het bijna aanraakt. Toch
heb ik er nooit een met de hand kunnen
vatten, ook niet met een net. Wel de jongen;
die vertrouwen al te veel op hun schutkleur,
die hun blijkbaar tegen iemand, die weet waar
hij zoeken moet, niet voldoende beveiligt.
Tot de eieren toe zijn, om zoo te zeggen,
n met den grond. Wie er niet op verdacht
is, en ze niet kent, ziet ze voor een paar
witte of grauwe keisteentjes aan, zooals er
zooveel op de heide en op de duinhelüngen
liggen. Geen spoor van een nest, geen kuiltje
zelfs, open en bloot liggen ze daar. In een
nest zouden ze stellig in 't oog vallen; zoo
blootgesteld, ziet ze niemand.
Merkwaardig is ook de w inige schuwheid
van de geitenmelker; ik heb er eens op een
boompje gehad, geen twee meter van de ach
terdeur van mijn vacantiehuisje. Hij zat zoo
ineengedoken op een tak, dat ik hem alleen
door een toeval ontdekte, misschien had hij
er al weken lang domicilie. Precies half tien
begon hij, bij goed weer op 't einde van Juni, te
ratelen. En als de groote mestkevers om 't huis
vlogen, schoot hij langs de sloot heen en weer,
zijn groote bek ontzaglijk wijd open ; de dikke
zwarte haren er rond om heen, lang en stijf
als borstels, waren in 't heldere maanlicht
duidelijk te onderscheiden als hij mij voorbij
vloog; een echt kevernet
Waarom hij door de boeren geitenmelker
genoemd werd, is licht te vatten. Net als
alle insectenvogels weten de nachtzwaluwen
wel waar zich de meeste torren en nacht
vlinders ophouden; 't vee is een aantrek
kelijk iets voor allerlei klein gedierte. En
de nachtzwaluw is niet bang, hij haalt zoo
noodig zijn voedsel onder de koeien, schapen
en geiten vandaan. Melk is zijn gading niet,
maar zoo nauw lette men vroeger niet bij
't verklaren en 't benoemen in de natuur.
E. HEIMANS.
O. L. Uw planten zijn Bosch-Andoorn
(purper), Kruipend Zenegroen (paarsblauw),
Wammesknoopen (paarsrood), Echte
Eereprijs (blauwwit), Helmkruid (bruin purper),
Trip-madam (de vetplant) en Kleine Wikerwt
(witte vlinderbloempjes).