De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1906 15 juli pagina 1

15 juli 1906 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTEEDAMMEE 1900. WEEOLAD VOOR NEDEBLAO n. cL e r recLaötie Dit nummer bevat een bijvoegsel. v a. ix J. D IE IKI O O. Uitgevers: VAN HOLKEMA ft WARENDORP, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden ? 1.50, fr. p. post f 1.03 Voor Indiëper jaar .?mail , 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar , 0.121/» Dit blad ia Yerlcrygb»ar Kioak 10 Boulevard d«é- Capuciuei tegenover têt Grand Café, te Parij». Zondag 15 Juli. Advertentiën van 1?5 regels f 1.25, elke regel meer f 0.25 Reclames per regel 0.40 Annonce» uit Duitachland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma EU DOLK M.OSSE te Keulen en door alle filialen dezei firma. De prijs per regel ia 85 Ffennig. INHOUD: ! VAN VERRE EN VAN NABIJ: Het Rembrandtfeest van 16 JulilOOÖ. Aan Rembrandt, door Batavus. Een Her innering. Het Heden. Blank en bruin in Nederlands-Indië. Het groote stadsprobleem en de forensen-kwestie, door L. Simons. SOCIALE AANGELEGENHE DEN: Het woningvraagstuk, door M. P. de Clercq. FEUILLETON : De kofflewagen, door G. J. Nieuwenhuiü. - KUNST EN LETTEREN: Gebroken Licht, door E. S., beoordeeld door G. van Hulzen. Zomeruitvoering te Naarden, door Ant. Averkamp. UIT DE NATUUR, door E. Heimans. Rembrandt Harmensz. van Rhijn. Leiden 1606?1639, met af b. Het land van Rem brandt. Beelden van Frans Hals en Rembrandt. Penteekening van H. G. Ibels. Retnbrandt-doctoraten. Gedachten naar aanleiding van de Rembrandt-feesten, door B. Canter.?Rembrandt-uitgaven, door 'W. S. Over Chateaubriand, door R. van G-enderen Stort. Zaak-Kleij. Filosofofideele beschouwingen van Prof. Hans Nar. FINANCIEELE ES OECONOMISCHE KRO NIEK, door D. Stigter. DAMRUBRIEK. SCHAAKSPEL. ADVERTEXTIEN. Het Rembrandtfeest van 16 Juli 1906. ; Aan Rembrandt. "Van Oost tot West, van Noord tot Zuid, O, Rembrandt, ngeboor'ne Geen Nacht, die Uwe glorie stuit, Gij door het Licht verkoor'ne! Het Licht, dat U tot scheppen riep Van 't duizendkleurig leven; Waarin Uw rijke ziel, zoo diep, Haar wezen heeft gedreven. Uw Volk het hoofd eerbiedig buigt, Bij zóó veel wonderdaden En heft het fier, en jub'lend juicht, Als met Uw roem beladen: O, Rembrandt mijn, geen land ter aard Was waardig U t' ontvangen, ^ Dan warar de zon door neev'len vaart;:'-*Van schoonheidslust bevangen. Hier, waar Uw oog zijn vonken schoot Bij 't spel van licht en duister; Hier, waar het tranen ook vergoot, Gefolterde ... in luister; Hier, waar Uw hand den beker vatt', Der liefste toegedronken, En, kunst'naar, gij de kunst vergat, In 't hoogste heil verzonken. Hier, dichter, denker en profeet In 't aardsche Rijk van 't Schoone, Om wien de Koningsmantel gleed Der volkeren, die U kronen ... Hier rijst, na 't lied op 't wereldfeest, Gij, grootst van Neêrlands zonen, De beè: beziel ons met Uw geest, Blijf, Rembrandt, bij ons wonen! EEN HERINNERING. Een Rembrandt-Musenm. Terwijl deskundigen en dilettanten hun meening verkondigen o ver het licht waarin, Rembrandt's Nachtwacht" geplaatst moet worden, zal het geoorloofd zijn de vraag te doen, niet of het Rijksmuseum, met zijn eigen aardige qualiteiten, maar of eenig Museum, ingericht naar het thans gangbaar model, een passend verblijf kan heeten voor Kem brandt's meesterwerk. Onder de dingerij die men op de wereld als een noodzakelijk kwaad" heeft aange duid, telt een schilderijen-museum zeker mede ; iets waarmee men zich tevreden stelt, omdat het nu eenmaal niet anders kan. Elk schilderij gerukt uit zijn oorspron kelijke omgeving ; bijna zonder uitzondering bestraald door een ander licht, als waaronder zijn maker het werk heeft gedacht en ge wrocht ; geheele reeksen van op deze wijs mishandelden naast, onder of boven elkaar, tegen een wand gedrukt, zoodat de een den ander overschittert of overschaduwt; meestal te samen vormende een geheel zonder een heid, een samenvoeging zonder harmonie; een heksendans van figuren, lijnen en kleu ren ; een spookhuis der kunst; een der onrustigste plekjes van het gansche heelal. Ware zujk een inrichting eens niet een noodzakelijk kwaad," welk een kritiek zou zij te verduren hebben? Waut alle smaak, kennis, overleg en ingetogenheid, door de samenstellers deze kunst-magazijnen aau den dag gelegd, kunnen niet voorkomen, dat een museum toch nog altijd den indruk maakt, alsof de Staat wilde zeggen: Komt eens kijken, ik ben de rijkste aller parvenu's. Geen vierkante meter of' hij is bedekt met Kunst. En wierd er soms maar niet meer van onze toegeeflijkheid gevraagd, zooals bij voor beeld hier in het Rijksmuseum, waar de bouwmeester, wijzende op al de kleuren van de Voorhal, den bezoeker schijnt te willen toevoegen, vóór dezo Rembrandt nadert:en schilder ben ik ook! Toch, zelfs een noodzakelijk kwaad mag men slechts dulden voor zoover het volstrekt noodzakelijk is. De lijdzaamheid behoeft niet meer te gedoögen dan het strikt on vermijdelijke. En wordt de toegevendheid wel daartoe beperkt ? "Wij betwijfelen het. De groote musea zijn onontbeerlijk en zullen dat blijven om meer dan eh reden, maar als middel om de stukken der voornaamste meesters te bewaren en het publiek in stajit te stellen er kennis mede te maken, hebben zij een aanvulling noodig, die op den duur niet is te ontgaan. Naast de algemeene verza melingen van overheidswege, welke niet ver vangen kunnen worden, richte men meer en meer' bijzondere musea op, gewijd aan het leven en werken van n perspon. Een persoon natuurlijk, wiens beteekenis als kun. stenaar zóó groot is, dat hem zulk een eer kan worden waardig gekeurd, in het belang van tijdgenoot en nageslacht. Zoo meenen wij, om van anderen niet te spreken, be hoort er eenmaal te komen een RembrandtMuseum, een Iteiiibrandt-Huis. . # * Een Bernbrandt-Huis, gebouwd voor Rem brandt alleen. Een woning, waarin hij en zijn Kunst zich tehuis kunnen ge voelen. Naar het uitwendige en inwendige den stempel dragende van het leven der ze ventiende eeuw, dat zijn penseel bezield heeft. Geen paleis, kerkelijk of wereldsch, met eerezalen, salons en loges, maar een huis met kamers, in het karakter en met de stoft'eering van Rem brandts tijd. Daar vinde men de schilderijen, die wij Nederlanders nog van hem bezitten. Welk een verzameling! De wereldberoemde stukken van de gemeente Amsterdam en van het Rijk, en daaraan toegevoegd de 4 van de Heeren Six, de 5 van Dr. Bredius, en de stuk ken van Jhr. Steengracht v. Duivenvoorde, van de familie Weede van Dijkveld, van Jhr. Harinxma Thoe Slooten, deze drie ieder eigenaar van n zijner werken; daar brenge men zijn etsen, zijn teekeningen en, eindelijk, daar worde in den uitnemendsten vorm, waar over de reproductieve Kunst onzer dagen beschikt, een volledig overzicht geschonken, van hetgeen het buitenland van Rembrandts kunst ons heeft ontkaapt of afgekocht. Een j*Huis dus, waarin men Rembrandt in zijn * tijd, in zijn ontwikkeling, in zijn volle be teekenis zal kunnen aanschouwen; een Huis dat in zijn geheel ons het beeld van dezen schilderkoning te zien geeft, levensgroot, ten voeten uit. En in of' naast dat RembrandtHuis een Rembrandt-Bibliotheek. Hot degelijkst monument, dat men voor een geniaal man kan stichten, is de boekerij, waarin tesamen is gevoegd, wat tijdgenoot en na geslacht over zijn persoon en werk hebben geschreven. Daar liggen onverwelkt de lauwerkransen, die oprechte eerbied, dank baarheid en geestdrift hem hebben toege dacht. Wat spreekt luider van Rembrandt's grootheid, van de kracht, die van hem is uitgegaan, van den invloed, die in toene mende mate doov hem wordt geoefend, dan de studie, aan zijn werken gewijd door de beschaafden uit alle volkeren der wereld? Ziedaar het huldebetoon, dat de eeuwen door aangroeit, door de waardigsten hem aangeboden, en dat niet door den nijd of de onverschilligheid van onwaardigen kan worden aangetast. Een Rembrandt-Biblio theek, dat wil zeggen: een onafzienbare rij van getuigen, sprekende het oordeel van twee eeuwen; de Rembrandt-figuur gezien in het licht der tijden, óók in het licht van onzen tijd. * * Zou zulk een stichting mogelijk zijn? Het is zeker,dat wij, Nederlanders, onzen" Rembrandt nog niet naar eisch gehuldigd hebben. Allerminst deden wij dat, toen wij zijn Nachtwacht" naar het pretentieuse Rijks-Museum voerden, waar zij tot heden geen rust gevonden heeft, en wel nimmer vinden zal. Het is de oude geschiedenis, zoo vaak vertoond, naar het voorname strevende, zoekt men vergeefs de verhou dingen, waarin het schoone past Toch, aan de goede bedoeling heeft het niet ontbroken. Men wilde althans iets doen voor Rembrandt niet alleen, maar voor al zijn gildebroeders, zoo langen tijd verwaar loosd. De Stichting van het Rijks-Museum was een belijdenis van schuld en een belofte van beterschap, maar hoe ernstig de boete doening door het Kijk en zijn bouwheer ook moge zijn opgevat, ten opzichte van Rembrandt kan zij ons allerminst recht op absolutie geven. Schuldig staat Nederland tegenover de nagedachtenis van zijn beroemdsten schilder, misschien mag men zeggen, van zijn beroemdsten landgenoot. Want op welk gebied ooit Nederlanders uit geblonken hebben; hoeSang de lijst zij der onsterfelijken, die als geleerden, als denkers, als staatslieden, als kunstenaars den roem der natie hebben gevestigd, is er onder hen wel n, wiens naam van het Oosten tot het Westen wordt rondgedragen, en die een klank heeft als Rembrandt's naam? Wie den bui tenlander vraagt naar twee geniën uit het oude Nederland,'hij kan er byna zeker van zijn, dat men hem noemt den grootsten schilder en den grootsten denker Rem brandt en Spinoza. Zij beiden hebben voor alle volkeren en eeuwen gewerkt, en waar de andere hunner roemruchte tijdgenooten nog nu en dan door den nevel van het verleden breken en voor het nageslacht opnieuw verschijnen, deze twee zijn nooit heengegaan, maar leggen dagelijks nog hun hand op iqder, die het schoone zoekt op elk die denkt. Rembrandt echter, als volks- en rasgenoot, staat meer pp den voorgrond. Een der onzen, voert hij onzen naam het verst. In zijn glans baadt zich dit land terecht het Land van Rembrandt eens genoemd. * * * Welnu, wat heeft het Land van Rembrandt voor Rembrandt gedaan? Al zeer weinig; veel te weinig, zoo goed als niets. En wat zal het doen? ' Ons land is zoo klein. Al is de horizon hier wijd, de opvattingen zijn vaak zoo eng, de bedoelingen benepen. Persoonlijke, stede lijke en gewestelijke naijver staan aanstonds elk streven tegen, dat ter bereiking van eenig doel offers vraagt. En op hoe veel medewerking zou men niet moeten kunnen rekenen, om zelfs maar dat betrekkelijk ge ring deel van Rembrandt's werken bijeen te brengen, hetwelk hier te landen nog aan wezig is ? Edoch, wie weet of Rembrandt niet groot genoeg is, om ons voor een enkele maal, als bij uitzondering, te zijner huldiging, alle kleinzieligheid te doen bannen.. Wat heeft men niet over voor den man, die degeheele wereld voor zich heeft gewonnen ? En op welke hulp zou men niet kunnen rekenen ? Want wat ten opzichte van Rembrandt wordt gedaan, hier te lande, heeft niet uitsluitend voor Nederlanders beteelSffle. Hetgeen Rem brandt wedervaart, is van internationaal be lang. Nooit was de tijd gunstiger voor ons, om hier voordeel van te trekken. De belang stelling in zijn werken is zóó groot in het buitenland, dat het geen onmogelijk pogen behoeft te heeten, de kunstvrienden der oude en der nieuwe wereld, door hun beste ver tegenwoordigers, o)i to wekken, Rembrandt een monument te stichten zijner waardig; een monument tevens, dat het begin kan zijn eener verzameling, vollediger dan elke andere", die ter hestudeering van onzen geuialen landgenoot is te raadplegen. In alle oorden zijn do Rembrandt-vereerders legio, en hoeveel namen zou men niet kunnen noemen van personen, die van het een of ander onderdeel dier rijke kunst, van Rembrandt's schilderijen, van zijn etsen of van zijn teekeninu'en, studie hebhen gemaakt? Voldoende is het hier het driemanschap te noemen, dat zooveel dapperen aanvoert: Bode, Bredius en Michel. Deze drie, zijn ze, waar het er op aankomt, voor Rembrandt's eer te strijden, niet een letter waard ? Indien zij, die reeds zooveel hebben gedaan om de kennis te vermeerderen, nooit moede in het onderzoeken en in het licht te stellen van hetgeen den grooten meester ueldt indien zij eens wilden, zou het inderdaad ondenkbaar zijn, dat we te eeniger tijd al onze Rembrandt's vonden in een RembrandtsHuis? Ons dunkt, voor hen dfe zich zoo ijverig reeds betoonden, is nog een zeer ge wichtig werk te doen. Want niet alleen zoekt nog altijd Rembrandt's meesterwerk de plaats, die het toekomt, maar de meester zelf bleef, ondanks al zijn grootheid, zwerfling op deze aarde. Ook. hem ontbreekt het rustig plekje, het ware licht, een echt tehuis. Daarom, mijne heeren, richt u tot de geheele beschaafde wereld, roept uw ge trouwen tot samenwerking: bereidt Rem brandt een Huis. Zoo schreven wij nu tien jaar geleden, Augustus 1S96. Dit denkbeeld, wituurlijk voor tul trut tcijzitjiiujeii bij nadere uitirerkhiij vatbaar, mocht aanstonds den bijval van vele kunst vrienden in het buiten- en binnenland ondervinden. Hoe het in zijn algemeenheid hier ontvangen werd, kan men afleiden o. a. uit hetgeen Israëls en Jacob Maris tot den heer Zilcken zeiden, die zich de moeite gaf het onder de aandacht van Hollandsche en vreemde schilders te brengen. In het Nr. van l. Nov. van datzelfde jaar schreef de heer /ilcken: Toen ik aan Israëh vroeg: welke zjjne meening was betreffende het plan tot stich ting van een Rembrandt-museum, dat in dit Weekblad is uiteengezet" sprak de geestige en steeds jeugdige artiest onom wonden zijn enthousiasme uit: Dat zou hél, hél mooi zijn, maar 't zou ook wel erg jammer zijn, daarvoor de andere museums te dégarniseeren. Maar tegen dit laatste moet men in aanmerking nemen, dat de communicaties zoo snel en gemak kelijk zijn, dat in 't belang van de zaak alle schilderijen wél bijeen zouden kunnen komen. -Dat nieuwe museum zou dicht b\j 't andere moeten komen", zeide Israëls verder, en dan, als daar alles bijeen was, zou 't prachtig zijn", met een sterken klemtoon op prachtig". Rembrandt is juist een der weinige sehilders die hot zou kunnen ver dragen, een museum voor hem' allén te hebben, terwijl voor anderen dit misschien niet goed zou blijken. En 't zou zeker prachtig zijn, een gebouw te hebben, waar Rembrandt allén thuis was! De zaal van 't Rijksmuseum dient tot niets zooals nu de zaken staan. Wel zou 't jammer zijn aan die andere museums hun Rembrandt's te ontnemen, maar als ooit een mooi, geschikt locaal werd gebouwd, als hei gebeurde, dan zou de geJieete wereld er naar toe loopen. Zoo iets bestaat nog niet voor een schilder; er is geen Rafaël- of Michel Angelo-Museum, als b.v. het ThorwaldsenMuseum te Kopenhagen. Ja, natuurlijk als het kon tot stand komen, dan zou 't prach tig zijn." Maar als conclusie, zonder de minste ironie, voegde Israëls er bij: Och, mensch, 't zal zoo moeilijk zijn ! De gemeente Am sterdam zal niet licht 't Rijk in de wielen rijden; en dan, alle ambtenaren van den Staat hebben hun eigen en andere belangen, die vóórgaan, en ook nog, wat wij, schilders, ook mogen zeggen, dat tellen die heeren als XIKTS!" En verder over Jacob Maris: Toon ik hem in enkele woorden het plan-Rembrandt-JIuis had uiteengezet, was zijn antwoord natuurlijk! uitstekend1, Rembrandt in zijn huis is de eenige oplos sing. Kn diïar moeten kamers zijn, waarin de zon schijnt, en mooie vergulde lijsten om zijn schilderijen, en goudleeren of go belin-behangsels er achter, zoodat zijn machtige kleur niet afgesloten, maar ge steund wordt door de omgeving. Ja, dat plan zou de natuurlijke oplossing zijn van de Rembrandt-quaestie! Meer zeide Maris niet, maar dit is vol doende '." Ook zij het oordeel van het Handehblail hier vermeld. Een schitterend denkbeeld, maar niet ook eea scboone droom, een vrome wensch? Wij vr.ezen het. Maar als het eens moge lijk was ... wat zou het heerlijk zijn de Rembrandt's 'te zien in gezellige kamers met mooi donker warm behang, leer of laken, met massieve oude meubelen en donkere, zachte tapijten ; door een of meer hooge ramen schijnt warm, helder licht... en overal Rembrandt, in teekeningen, etsen of schilderijen, alles Rembrandt." Het zou, zooals de schrijver ook opmerkt, heel wat moeite kosten al de bezwaren te overwinnen, die de regeeringslichamen en personen tegen het plan zouden kunnen inbrengen. Het zou schatten geld kosten, zulk een huis, dat met het oog op de ver lichting wel eerst heelemaal als proef van hout of wat anders zou mogen worden ge maakt, op te richten. Maar de schrijver wenscht ook niet, dat alleen ons land het tot stand zal brenrjen. Rembrandt is op het oogenblik voor do heele beschaafde wereld de- grootste Hollander, maar hij is tevens voor ongeveer allen, die kunst lief hebben, of zij in Rusland wonen of in Amerika, in Spaiije of in Noorwegen een der aller grootste kunstenaars. En dus zou er mis schien wel overal ter deeg geld te krijgen zijn, wanneer bet driemanschap Bode, Bredius en Michel, zooals De Amsterdammer het noemt, zich er voorspant. De vraag is maar, zpoals de schrijver zegt, of iedereen voor ns alle kleinzielig heid kan bannen ?" Over de geestdriftige uitlatingen van buitenlandsche bladen en schilders of kunstvrienden kunnen vrij hier zwijgen; het meest echter van alles trof ons toen het sympathieke woord van JaiiVeth. Hij wees op de groote moeilijkheden, aan de verwerkelijking van het denkbeeld, ook zoo deze op juiste wijze werd nage streefd, verbonden, en liet hier op volgen: Maar laat ons liever in plaats van de moeielijkheden te gaan uitmeten op een omstandigheid mogen wijzen, die in het voordeel van een verwezenlijking kon komen. Over tien jaar zal men Rembrandt's drie honderd jaar verleden geboortedag mogen vieren, en het spreekt van zelf dat men dan allerwege zal omzien naar een vorm van een waardig herinneringsfeest. Welnu is het nu niet zoetjesaan gelegen die zaak aan do orde te stellen, of zou men niet opperbest tien jaar kunnen gebruiken ter voorbereiding van een op grootsche wijze te vieren gedenkdag. En, wat ik meen: zou het niet koninklijk zijn indien zulk een dag dan iets als de vervulling van het door den heer De Koo in het wijde aange geven denkbeeld mocht brengen?" De tien jaar zijn thans voorbij.?Nu morgen met de uitvoering van het feestprogram een aan vang zal worden gemaakt, is bovenstaande herinnering ons als een voorbereiding tot den op grootsche wijs te vieren gedenkdag zeker geoorloofd. niiimiiiiMtimiiiMtii HET HEDEN. Dat wij verrukt zouden zijn over de resultaten van het streven om koninklijk". op grootsche wijs" den gedenkdag te doen vieren, zal men niet van ons ver wachten ; te minder daar reeds zoo her haaldelijk van andere zijde teleurstelling werd .te kennen gegeven. . Op geen enkele wijs is er iets geschied, om den stoot te geven tot een internati onale Rembrandtsviering, met oaze stad tot midden punt. 'De zeldzame, ja, eenige gelegenheid, om den man, die der wereld toebehoort, te huldigen in een stichting van welken aard dan ook, heeft men geheel ongebruikt laten voorbijgaan. Rembrandt ziet op zijn driehonderdsten geboortedag zijn vaderland, helaas, in trachten en begeeren, in willen en gevoe len, zoo klein. En toen het aan het inzicht, de neiging of den moed ontbrak, om werkelijk koninklijk voor iets grootseh zich in te spannen kon men, het grootste zoeken de dat binnen de perken van het kleine bleef, niets beters vinden dan de mis handeling van het Rijksmuseumgebouw, om de y> Nachtwacht" daar 'n behoorlijk licht te geven; als hadde de Amsterdamsche schilder een graadje minder zich geëerd kunnen gevoelen, wanneer dit Amsterdamsche stuk in het Amsterdamsch (stedelijk) museum werd ge plaatst, in een licht door allen geprezen. Welke roerselen hier bij schilders en kunstvrienden hebben gewerkt, is ons nooit recht duidelijk geweest. Van den aanvang af hebben wij deze voor Rem brandt bedachte hulde, meer beschouwd als eene voor den bouwmeester Dr. Cuypers bestemd, met de bedoeling hem op zijn ouden dag het trieste schouwspel te besparen, dat de Nachtwacht voor goed uit zijn koningszaal werd gedragen; de eenige verklaring van het curieuse feit, dat de architect aldus zijn tempel, als ware hij zelf met dit vandalisme in genomen, heeft helpen ontsieren. Wat voor eere er voor Rembrandt in steekt, dat men ter wille van Cuypersschepping, zeventig duizend gulden uitfeeft, is ons een raadsel. Nu heeft et toeval gewild, dat het gebleken ia, hoe, behalve in het stedelijk museum, de Nachhracht ook in het Rijksmuseum zelf in zeer goed licht te plaatsen zou zijn, zoodat nog meer dan te voren men het door den staat verstrekt bedrag als weggeworpen geld heeft te beschouwen. Want waar ook naar eisch ter bezichti ging gesteld, de Nach^tracht zelf, geldt voor den kunstlievenden landgenoot en vreemdeling niet minder dan een gansch museum ! Zcrentlg duizend gulden ...! en als men dan bedenkt wat er met zulk een som als eerste rijksbijdrage, voor eenig plan van Rembrand-huldiging, dat den bijval, en dus den steun,van binnen- en buitenland mocht verwerven, op den duur tot stand zou zijn te brengen geweest, wien moet het dan geen moeite kosten, bij al de pracht en praal ter plechtige inwijding van die Reinbrandtszaal... zich tot de hoogste opgetogenheid op te voeren ? Deze daad van het Koninkrijk der Nederlanden heeft maar al te veel van een vergissing. Gelukkig plaatst de Rembrandt-commissie een punt op haar program, dat althans de goedkeuring van allen zal verwerven, en waaraan ook voor de toe komst blijvende waarde mag to3geschreven worden. Wij bedoelen den aankoop van Rembrandts woonhuis in de Jodenbreestraat. Men zal er zich over ver wonderen, dat dit nog altijd niet geschied was; doch hoe dikwijls doen zich dergelijke nalatigheden van het nageslacht voor! Evenzeer mag men zich verheugen over het aanbrengen van een gedenksteen in Rembrandts woning op de Rozengracht, en van een merkteeken aan zijn graf in de Westerkerk; daden die haar betee kenis behouden ook als de feestdag ge indigd zal zijn; waarbij dan nog te wijzen is op uitgaven van werken, op Rembrandt betrekking hebbende, door de commissie, of leden der commissie, voorbereid of samengesteld. De openbare uitingen van feestvreugde op de gedenkdagen: de optochten, de tooneelyertooningen, de concerten, zang uitvoeringen, de illuminaties, het bloemencorso, vormen te samen een geheel, waaruit ten duidelijkste blijkt, dat men werkelijk heeft gewild: de stad, het volk, zal feestvieren. Wij-juichen dit streven toe. Geenszins zouden wij tot hen wenschen te behooren, die in een openbaar algemeen Rembrandtsfeest iets onredelijks zien. Zeker, voor Rembrandt kan men een volksfeest inrichten, beter dan voor wiea ook. ; Onder volk" heeft men drieërlei te verstaan. Allereerst die vertegenwoordi gers van het volk, welke den zeer kleinen, stoet" vormen, wier leden, in staat door

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl