De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1906 22 juli pagina 1

22 juli 1906 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

F«, 1517 DE AMSTERDAMMEE A°. 1906. WEEEBLAD VOOR NEDERLAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. O n. d. e r r e d a. o t i e -v a. n. J". X) E IC O O. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WABENDORT, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, ff. p. post f 1.05 Voor Indiëper jaar . . mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar , 0.121/» Dit U«d u Terkrygbaar Kioik 10 Boulevard det Capucine» tegenover h«t Grand Café, te Paijja, Zondag 22 Juli. Advertentiën van l?5 regels f 1.25, elke regel meer f 0.25 Reclames per regel , 0.40 Annonces uit DuiUchland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma BUDOLF MOSSE U Keulen u door alle filialen dezer firma. De prijs per regel ia 35 Pfennig. INHOUD: VAN VERRE EN VAN NABIJ: PostUnie. Nog eens de Rembrandtdoctoren. Onze wereldstelling, door E. K. en H. Kiersch. Een openbare veiligheid en het moderne verkeer, door E. SOCIALE AANGELEGENHEDEN: Een verzoek aan den Minister van Financiën, door S. FEUILLETON: Vadertrots. Naar het Fransch, van Léon Frapié. KUNST EN LETTEREN: Messalina, door Frans van Erlevoort, beooö1 deeld door Alb. Rehm, VOOR DAMES: Een dag op het Bemiddelingsbureau in Londen, door Vera. Mary J. Fleischmann, door G. v. A. ALLERLEI, door Caprice. UIT DE NATUUR, door E. Heimans. OudAmsterdam, door A. W. Weissman, (met af b.). Mr. H. Pb. de Kanter, (met portret), door V. D. L. Weer een aanbouw aan het Rijksmuseum, door J. H. W. Leliman. Penteekening van H. G. Ibels. Dupuis' Rembrandt, Gedenksteen van Rembrandt in de Westerkerk. Anton Averkamp. Brie ven uit Nieuw-Nederlani, door A. E. M. S. ta Laer. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter. ALLERLEI. INGEZONDEN. DAMRUBRIEK. SCHAAKSPEL. ADVER TENTIËN. Post-Unie. Eenige dagen, nadat het Berliner Tageblatt in het door ons besproken artikeltje een postverbond met Duitsahland had aanbevolen, kwam, almede uit Berlijn, yia Parijs, ons Nederlanders, de verheerlijking van een Post-Unie toe. Naar de vertaling van het Handels blad luidde dit: Zooals men weet, z\jn" Duitschland en Holland al sinds eenigen tijd in onderhande ling over een bijzondere overeenkomst be.treffende de posteryen der twee landen. Het gaat er nl. om een Daitscb-Hollandsch postverbond te sluiten (zooals dit al jaren bestaat tusschen Duitse Wand en Oostenrijk-Hongarije), ten gevolge waarvan de postzendingenvan Holland naar Duitschland en vici tersa belast zullen worden volgens het tarisf voor binnenlandsche zendingen. Tegelijkertijd zal het tarief van de telegraaf verlaagd worden. Ik herinner me, dat volgens betrouwbare inlichtingen tijdens de discussies die op de algemeene vergaderingen van de Kamers van Koophandel zonden hebben plaats ge vonden tusschen de minderheid, welke gun stig gestemd was voor een Duitsch-Hollandsch postverbond, en de meerderheid, die f wei felde of het plan afkeurde, men, niet moet vergeten hebben te spreken over de op lossing van Holland door den machtigen staat, die het tot buurman heeft." Het zou me niets verwonderen, als de zaak zich werkelijk zoo toegedragen had. Na alle pangermanistisch geratel over Duitschland's verovering van Holland, zou het niet vreemd schynen. Maar die opslorping van Nederland door Dnitschland is eigenlijk nog maar een heel verre, zoo niet onbereikbare droom, en de groothandelaren van Amsterdam en Rot terdam schijnen langzamerhand te hebben begrepen, dat een postverbond aprus tout" niets met politiek te maken heeft. Holland heeft overigens al sinds jaren een dergelijk -verbond met Belgiëgesloten, en dat zonder iets van zijn prestige te verliezen. Het zal waarschijnlijk even zoo gaan als eenmaal het postverbond met Duitschland geteekend is. De brieven zullen slechts met 5 cent behoeven gefrankeerd te worden in plaats van met 10 of zelfs 121/2. Maar Holland zal Holland bljjven, d. w. z.: een land, dat vol komen meester van zyn bestemming is, en dat wel ondanks de grootsprekeryen van on verbeterlijke pangermanisten, die nooit een gelegenheid voorbij laten gaan om Duitsch land bespottelijk en gehaat te maken." Op dit zonderling brouwsel van een Berlijnschen correspondent voor de Peut Parisien. heeft de Brusselsche correspon dent van de Frankf. Zeitimg een afdoend tegengift laten volgen. Hij klopte bij het hoofdbestuur der Belgische en bij dat der Nederlandsehe posteryen aan, en heido verzekerden, dat er van een PostUnie geen sprake was. ? De Belgische postadministratie verklaarde, dat Belgiënoch met Engeland, noch met Nederland of Duitschland, speciale onder handelingen heeft gevoerd. Op het ppstcongres te Rome werd het maximum-gewicht van een enkelvoudigen brief van 15 tot 20 gram verhoogd, en bepaald dat voor iedere 20 gr. gewicht meer een porto van 15 cen times (7Vs cent) zal worden geheven. Dit besluit geldt voor alle landen, die bij de wereldpostvereeniging zy'n aangesloten. Het gewicht voor postpakketten is 5 kilogram gebleven. Maar alle landen, die bij de wereld postvereeniging aangesloten zijn, kunnen dat gewicht voor het internationale verkeer verhoogen. Hiervoor zijn geen bijzondere con venties noodig. De eenvoudige mededeeling van den eenen staat aan den anderen, dat die verhooging wordt ingevoerd, is voldoende. Voor drukwerken, monster?, zaakpapieren enz. zyn de vaafge-telde porto's door het congres gehandhaafd. Het congres ? te Rome heeft zeer groote vrijheden toegestaan voor de briefkaarten en vooral voor de prentbriefkaarten; en Belgiëheeft aan alle landen der postunie kennis gegeven, dat het die nieuwigheden onmiddellijk zal invoeren. Brief kaarten kun nen als drukwerk verzonden worden, zoo zij alleen den datum, naam en woonplaats van den afzender bevatten. De door Italiëen Frankrijk voorgestelde bepaling, dat vjjf woor den op de kaart geschreven mochten worden, is door het congres verworpen. De bepa lingen van het congres treden op l October in werking. Ook het hoofdbestuur der posterijen in Nederland heeft beslist verklaard geenerlei onderhandelingen te voeren over een afzon derlijke postovereenkomst. De Nederlandsehe regeering heeft nog geen besluit genomen, wanneer voor de brieven naar het buiten land de nieuwe bepalingen van het congres te Rome zullen worden ingevoerd. Maar waarschijnlijk zal ook Nederland die bepa lingen met l October 1907 invoeren,. Het is juist, dat Enge'and voor zijn brieven een gewicht van 25 gram voor het enkelvoudig porto heeft toegestaan. Waar Nederland voor zijn brieven naar Engeland een maximumgewicht van 10 gram toestaat, zon het voor de hand liggen een postovereenkomst te sluiten met Engeland, en die conventie zou tegelijkertijd een nieuwe overeenkomst met Duitschland en Belgiënoodig maken. Maar Nederland moet voorzichtig zijn met zijn postfinanciën, en met de in Rome vast gestelde verminderingen is wel de uitsrste grens bereikt. Duitschland heeft zijn locaalbriefkaarten reeds afgeschaft, en de Regee ringen van Frankrijk en Duitschland hebben beproefd, door verhooging der portos voor drukwerken en couranten het budget weer in evenwicht te brengen. Wel bestaat er in Nederland een gunstige strooming voor een postovereenkomst met Duitschland en Engeland, maar voor de verwezenlijking daar van is nog geen enkele stap gedaan." Natuurlijk, tegen dergelijke wijzigingen kan niemand bezwaar hebben, maar het Berliner Tageblatt had het over: eine der iciehtiysten Fragen, ein Post-abkommen, door den Berlijnschen medestander in de Peilt Parixien, als Unie aangewezen, waarbij op post-gebied Duitschland en Holland n zouden zijn. De moeite dezen laatste te weerleggen, kan overbodig heeten. Een volk bestaat uit nog iets anders, gelukkig, dan groot handelaren, of liever dan uit een min derheid van groothandelaren, die op een voordeeltje belust zijn. De troost ons toegedacht: dat een innige aansluiting nog niet zoo spoedig bereikbaar is, en dat het alleen de Pangermanisten zijn, die ons zouden willen omhelzen, nemen wij gaarne aan; ook zijn opmerking, dat, als twee mogend heden van ongeveer gelijke grootte een Post-Unie sluiten, daarin geen politieke beteekenis ligt en het dus ook voor een heele kleine en een heele groote een onschuldig vermaak is haar daarin te volgen, zullen wij niet vergeten! Opmerkelijk is het, hoe, zoowel het Berliner Tageblatt als de man van de Pet U Parisim, hun afkeer van de Alldeutschers te kennen geven. Deze patriot ten hebben, volgens hen, hun vaderland, door op allerlei wijze hun pangermanisme te uiten, in opspraak gebracht bij de Nederlanders en andere aanverwante volken. Die onverbeterlijke pangerma nisten laten (door hun annexatie-lust) nooit een gelegenheid voorbijgaan, om Duitschland bespottelijk en gehaat te maken", aldus heet het. Het is te begrijpen, dat, wie een lang zame voorbereiding eener nauwere aan sluiting van Nederland aan Duitschland beoogt, den pangermanist als een soort van enfant terrible beschouwt, wijl deze de aankweek der gewenschte harte lijke gevoelens dreigt te doen mislukken. Toch, wat ons Nederlanders betreft, men kan hem gerust vrij spel laten, want met]en zonder pangermanisme, weten wij, dat wij in ons onafhankelijk volksbestaan door Duitschland zijn bedreigd, al was het alleen maar omdat het bezit van Neder land voor de Duitsche belangen van zulk een onberekenbare waarde is, dat de colossus-nabuur wel een engel op aarde zou moeten zijn, om ons niet allerhartstochtelijkst te begeeren. Zoolang nu voor de internationale politiek der natiën, niets anders, -volstrekt niet» anders dan het eigenbelang geldt, ia het, wij hebben het meermalen gezegd, Duitschland niet eens kwalijk te nemen, dat het van een toe komst droomt, waarin het dat groote doel eens zal kunnen bereiken het fehoorzaamt daarbij eenvoudig aan den rang van een natuurwet. Dit is de toestand, en het is o. i. veel beter dien ronduit te erkennen en er zijn politiek naar te richten, dan hem te ver donkeremanen ; te bemantelen met een weefsel van zoete en onware woorden. En waar men begrijpt, dat Duitschland zijn verlangen alleen niet den teugel kan vieren, wijl anderereigen belang van groote mogendheden daar tegenover staat, en dit Rijk in toom houdt, hebben wij alles te vermijden, wat Frankrijk en Engeland ontstemmen kan; en ons dus wel in de eerste plaats te verzetten tegen een PostUnie, die voor de geheele wereld geen andere beteekenis kan», hebben, dan het doen van een tweeden stap in Duitsrhe, richting, na den eerste de concessie aan de _Z?«/fer//-Nederl. Indische telegraaf-maatschappij, met de voorrechten daarin den Duitschers verleend; welke ten duidelijkste tegen Engeland was gekeerd. Intusschen mogen we in de mededee ling van den Br usselsehen correspondent der Frankf. Zeitimg de bevestiging vinden van onze meening, in ons artikel van 8 Juli uitgesproken, zoo valt het dan ook niet te gelooveu, dat ous tegmtmordiy kabinet zóó zeer de eer en toekomst van zijn land zou hebben vergeten." De Post-Unie, waartoe telkens weer de Duitsdie bladen ons willen getrokken zien, is en blijft een politieke kwestie. Voor haar bestaat geen gunstige stroo ming in Nedeiland, maar men kan zeer zeker een Duifaclie strooming waarnemen, die men van uit Duitschland op alle mogelijke wijze naar ons land tracht te leiden. Terwijl Nederland zich niet afkeerig betoonen zal van wijzigingen, als waarvan de Brusselsche correspondent der Frankfurter spreekt, de politieke drijverij, gelijk men in Duitsche bladen zoo vaak kan waarnemen, heeft geen kans van slagen. De oogen zij n voldoende voor het gevaar geopend, het gevaar, waarop ook Ellis Marker wees, yan een geleidelijke, langzame verduitsching. En wij twijfelen er volstrekt niet aan, dat elke Duitscher van karakter, die zijn eigen land lief heeft, meer eerbied zal gevoelen voor ons Nederlanders, wanneer wij angstvallig en trouw onze vrijheid bewaken, dan dat wij ook maar de ge ringste neiging betoonden; om ons eerstgeboorterecht af te staan voor welken schotel linzenmoes het zijn mocht. Nog eens de Rembrandtdoctoren. Toen wij in ons blad van verleden week over dit onder werp schreven, konden wij nog niet kennis dragen van de rede voeringen van de hoeren De Bussy ea Six, in de Aula bij de promotie uitge sproken. En nu mogen wij op het volgende de aandacht vestigen, woorden van Jhr. Six, waarmede hij de uitsluiting van een man als v. Deyssel bij voor baat trachtte te verdedigen. ,,Gij allen, Bode en Bredius, Michel en Hofstede de Groot en Veth het is, ik behoef het nauwelijks te zeggen als geschiedvorschers dat wij u eeren, met den eenigen titel die hier daarvoor aangewezen is, dien van doctor in de Nederlandsehe letteren. Gij zijt het niet alleen die goede dingen omtrent Rembrandt geschreven hebt, maar gij vertegenwoordigt ieder een zijde van de veelheid der geschiedvorsching en geschied schrijving omtrent dien eenigen kunstenaar, die, door zijn tijd verketterden half vergeten, door uw voorgangers en door u weer uit blinkt als een licht voor alle tijden, wiens roem niet meer zal tanen, nu het licht zelve de taak heeft overgenomen der vermenig vuldiging van zijn licht, wiens grootheid zal groeien, in ons hart zoolang er menschen leven die iets voelen van het leven der menschen in zijn geheele volheid, dat nie mand ooit geschilderd heeft als hij." Hieruit blijüt dus, dat voor den heer Six, hoogleeraar in de Schoonheidsleer en in de Kunstgeschiedenis geen Kembrandt-doctoraat denkbaar is, zonder de in meer beperkten zin. bedoelde histo rische studie. Of vond hij, als leeraar 'm de Sehoonheidxleet\ niemand ten onzent te doctoreeren ? En dus ook van Deyssel niet P Intusschen De Bussy, die de plechtig heid opende, nam een eenigszins ander standpunt in. De cyclus der wetenschap is onvolledig, als hem ontbreekt de studie der kunst. Wie onderzoekend, nadenkend en beschou wend zich verdiept in het leven der kun stenaars en in de werken, waarin zij hun innerlijk leven hoorbaar of aanschouwelijk hebben gemaakt, hij treedt op den weg der wetenschap, heeft aanspraak op den dank der wereld, wanneer hjj haar, de kunst, beter leert verstaan. Die overweging heeft de faculteit van let teren en wijsbegeerte bewogen het voorstel te doen aan den Senaat der Universiteit om aan de meest uitnemenden van hen, die zich in de laatste tientallen van jaren hebben ge wijd aan de studie van Rembrandt (wie hij was in zyn tyd, wat hij is voor de eeuwen) honoris causa den graad te verleenen van dostor in de Nederlandsehe letteren." Hier staat dus de opvatting der weten schap hoog genoeg, om niet alleen de kunsthistorie, maar de kunst zel^s, even goed als b.v. de wijsbegeerte, tot haar gebied te rekenen. Het is te begrijpen, dat de heer De Bussy, die bij zijn optreden verzekerde, dat wat collega Six zeggen zou, beschouwd moest worden, als de overtuiging van hen alle, een oogenblikje van onrust heeft gehad, toen hij zijn eigen meening zoo inaar aan die van Six liet voorafgaan... en wij vermoeden dat dit tot verklaring mag strekken van den mallen zin, tusschen twee haakjes (wie hij tra* voor zijn tijd, wat hij is voor de eeuwen)" dien hij in zijn rede heeft geschoven. In wie hij tras", zit ten minste een beetje historie, gelijk in wat hij is roor de eeuwen" een stukje voorspellingskunst! En waar De Bussy in de hooge ja, hoogste waardigheid, nl. die van Rector Magnificus, zich zoo veel minder be krompen dan de promotor heeft uitge laten, meenen wij te mogen aannemen, dat er onder de Amsterdamsche professo ren meerdere zullen zijn, die het artistiekpsychologisch vorschen, noghooger stellen dan het technisch, historisch, antiquarisch en commercieel vorschen. Dezen zullen het allicht met ons betreuren, dat een wijsgeerig, zielkundig en artistiek RembrandtYorscher als Van Deijssel door de faculteit van Letteren en Wijsbegeerte niet een doctorsbulle is waardig gekeurd. "Wij zouden niet gaarne den schijn op ons laden aan de verdienste van Jhr. Six te kort te doen; toch achten wij ons verplicht een woord te spreken, waaruit men zal kunnen opmaken, dat die ver dienste naar onze meening nog oneindig groöter had kunnen zijn, dan ze nu werkelijk wezen mag. Wij halen hierbij aan de volgende woorden, gesproken door den promotor van het vijftal. Ook gij (Jan Veth) hebt u omtrent Kembrandt verdienstelijk gemaakt. Toen meer dan twintig jaar geleden in oflicieele stukken (om redenen van Staat niet openbaar gemaakt) de strijd werd aange bonden tegen de plaatsing van Keinbrandts Nachtwacht, heb ik reeda.spoedig de te stellen eischen samengevat als; ..een meer besloten ruimte met beter, meer direct en zuiver licht en passender omgeving", maar hoe taai de worsteling ook werd voortgezet, ik twijfel thans of wij wel ooit ons doel langs officieelen weg zouden bereikt hebben, wanneer gij door uw strijdlustige natuur en vooral door uw liefde voor Rembrandt gedreven, vooraan hadt gestreden onder de schare van hen die in het openbaar opkwamen voor het begraven meesterstuk. Gij hebt, ten onrechte, wel eens gemeend, dat wij tegen elkander over stonden, terwijl wij langs verschillende wegen n zelfde doel trachten te bereiken. Maar dat dit doel bereikt is daar komt zeker u en n we medestanders een woord van lof toe." "We laten daar die redenen van staat", Six' scherpzinnig oordeel, en dat niet begrepen zijn door Jan Veth, al past dit o. i. weinig in een gewone promotiespeech. De promotor loopt gevaar door dergelijke onnoodige uitweidingen bij zulk een gelegenheid het licht voor zijn te verheerlijken doctorandus bestemd, te veel op zich zelf te doen vallen. Hoe dit zij, wij bepalen ons uitsluitend tot de pro motie en passant van Jan Veth, als de waardige uitvoerder van Six' denkbeeld! Kn dan komt het ons voor, dat hier voor den heer Six het zwakste punt van zijn geheele houding tegenover Rem brandt is gelegen. Dat, hetgeen er nu in het Rijksmuseum is geschied, geen ver gissing is; geen klein bedoelen van som migen verraadt; het ideaal zou zijn, dat wij bereikt hebben te achten; men mag het zich op een feestdag trachten wijs te maken, maar-de overgroote meerderJieid van belangstellenden weet wel dat het er niets van heeft. Wij zullen hier niet herhalen wat wij in ons vorig nummer schreven. Maar wij stellen eenvoudig de vraag: van welke Rembrandthuldiging en welke oplossing der Amsterdamsche Rembrandtkwetsie, hadden wij thans getuigen kunnen zijn, indien Jhr. Six wiens geslacht zoo on eindig veel aan Rembrandt verplicht is, al ware het slechts om de rekening te ver effenen, te voorschijn ware getreden met het aanbod om de familiestukken in een waardig Rembrandthuis te plaatsen, naast de andere schilderijen des meesters, die der stad toebehooren ? ? Welke kracht is er van Jhr. Six uit gegaan ? Twintig jaar, en dan zulk een resultaat! Inderdaad het spijt ons, dat we van dezen kunstlievenden Six niet iets beters kunnen getuigen, dan dat hij met voeg vijf doctors heeft gecreëerd, maar mede verantwoordelijk staat voor het ont houden aan Rembrandt van een eigea Huis. Hoe zou zijn voorbeeld, moeilijk, maar daarom dan ook schitterend, door geheel Nederland, en door Nederland niet alleen, als een roep tot navolging hebben geklonken, en wat zou de natie met blijde ingenomenheid dézen Jan be groeten als den eigenlijken Ecmbmndt-&i±l Onze Wereldstelling. ('Ingezonden^. Met belangstelling nam ik kennis van de twee, onder bovenstaand opschrift, in de groene Amsterdammer" verschenen arti kelen van den heer H. Kiersch te Rotterdam. Het standbeeld van Willem III en ons militair vraagstuk voprloopig buiten be schouwing Jatende, zij het mij vergund ernstig protest aan te teekenen tegen het voorstel orn Nederl. Nieuw-Guinea aan Duitschland of Engeland ten geschenke aan te bieden, in de hoop n dezer rijken zóó erkentelijk voor ons te stemmen, dat in ruil daarvoor ons het ongestoord bezit van het overig deel onzer koloniën zoude gewaar borgd worden. Het optimisme van mijn geachten tegenpleiter is benijdenswaardig. Ik betreur, helaas, het geloof in de erkentelijkheid van volkeren verloren te hebben. Geen enkele regeering laat zich bij hare buitenlandsche politiek leiden door sentimenteele gevoelens. Maar aangenomen zelfs, dat de begeerde waarborg gegeven werd, dan zoude toch de practische uitvoering een herschenschim blijken, om de eenvoudige reden, dat de Duitsche vloot niet in staat is, op zulk een verre basis, Insulinde tegen Japan b.v. te beschermen en evenmin Engeland ons rijk in Europa tegen Duitsclie veroveringszucht, indien deze rijken dergelijke belustheden tot een begin van uitvoering zouden wensohen te'brengen. Wat helpt ons dan het zoo goed bedoelde geschenk, dat ons slechts belachelijk kan maken in ieders oog en bij Duitschland, zoowel als bij Engeland, de meest souvereine minachting de plaats der zoo vurig ver wachte erkentelijkheid zoude doen innemen! De stelling van den heer Kiersch der nret geringe wanverhouding tusschen den ' omvang van ons oeconomisch arbeidsver mogen en de uitgebreidheid van ons kolo niaal rijk, dwingt tot de vraag volgens welke wet koloniaal-bezit exploitatie-plicht in zich sluit. De werkelijkheid is hiermede in flagranten strijd. Geen enkele koloniale mogendheid is het tot nog toe gelukt al haar koloniën door eigen arbeid te exploiteeren. Engeland toch heeft in Canada, Australië' en Afrika onmetelijke uitgestrektheden, die zij nog niet heeft geëxploiteerd en in afzienbaren tijd ook niet exploiteeren kan. Ten opzichte van Frankrijk en Duitsch land geldt hetzelfde in Afrika en Azië. Waarom wordt van Nederland geëischt, waartoe deze drie groote mogendheden niet in staat waren ? Het is volstrekt geen wet van Meden en Perzen, dat Insulinde uitsluitend door Nederlanders geëxploiteerd worde. Exploitatie van koloniale gronden wordt trouwens nooit goed uitgevoerd door een geheel volk, vertegenwoordigd door zijn regeering. De treurige ervaringen op dit gebied yan het cultuurstelsel, liggen nog versch in ons geheugen, om niet eens te spreken van het zwanenlied der gouvernementskoffie-cultuur. Alle gouvernements-exploitatie blijkt op geene duurzaamheid te kunnen bogen, omdat heeren ambtenaren slechts, dank zij een dwangsysteem, een^ handels onderneming tot bloei kunnen brengen, waardoor zij feitelijk geboren wordt met de kiem van haar ondergang. De jongste berichten zelfs over het Ombilin-kolenveld geven aan deze stel lingen een maar al te treurige illustratie. Het bestuur over de lage landen tusschen Dollard en Schelde moest zijn koloniën niet exploiteeren, zooals het, helaas, tot nog toe steeds heeft gedaan, maar het moest ze regeeren tot heil en zegen der volken dier eilanden, die zich om den Evenaar slingeren als een gordel van Smaragd. Het goed exploiteeren van koloniale territoriën is steeds het werk geweest en zal dit ook wel blijven van energieke individuen, onverschillig van welk volk. Sumatra b.r. wordt thans behalve door Nederlanders, met succes, geëxploiteerd door Duitschers, Engelschen, Franschen, Italianen, enz. en voor het grove werk gebruiken zij, bij voorkeur, Ghineezen. Het grootst aantal emigranten levert sinds jaren Duitschland en zonderling maar begrijpelijk is het feit, dat geen tien pCt. daarvan de Duitsche koloniën bereikt. Daarentegen wordt een aardig deel der Duitsche bezittingen in Oost- en WestZuid-Afrika gekoloniseerd door... Transvaalsche Boeren. Daarna levert Italiëhet grootste aantal emigranten en daarvan bereikt nog geen vijf pCt. de Italiaansche koloniën, die dus natuurlijk door andere landslieden moeten gekoloniseerd worden. Het fransche pro tectoraat Tunis wordt hoofdzakelijk door Italianen gekoloniseerd. Het Engelsche protectoraat Egypte wordt van de Europeesche volken het meest ge koloniseerd door Franschen, althans het Fransche kapitaal is er het meest in be trokken. Met genoegen zal ik desgewenscht deze voorbeelden-reeks nog met verscheidene meer aanvullen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl