Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTEKDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1517
Oud-Amsterdam,
door A. "W. WEISSMAN.
II. De Buitensingel.
De Burgwallen waren al in de 15e
eeuw de grenzen van Amsterdam niet
meer. Weder had een uitlegging der
stad plaats gehad; achter den Singel en
den Kloveniersburgwal, voortgezet als
Gelderschekade, lag de stad nu veilig
binnen haar wallen en poorten. De
Schreierstoren, de St. Antonieswaag en
de Munttoren zijn nog overblijfselen der
vroegere verdedigingswerken.
De buitensingels, door Stalpaert aan
geleerd, zyn altijd zeer bewonderd ge
worden. Daniël Willink bezong ze in
1723, en al is misschien de kunstwaarde
van zijn lang gedicht niet groot, toch
vindt men in het boek wel belangwek
kende bijzonderheden en aardige prenten.
Zooals Willink de buitensingels zag
bleven zij tot 1838. Toen werd de fraaie
Haarlemmerpoort gesloopt en door de
Willemspoort vervangen. Later verdween
de stadsmuur, werden de meeste poorten
afgebroken, en in 1865 bestonden alleen
de Leidsche- en Muiderpoorten nog. De
,.. "f* ?.»- r,?.*-'-' ??!?»?M
-' ... ;. ?? ' . ..,". , -^Vr-A^
-IIP
^ j D 4. * *
Houtzagerij buiten de voormalige Raambarrière.
In het begin der 17e eeuw echter was
andermaal uitbreiding noodig, die in
hoofdzaak aan de westzijde plaats vond,
ofschoon ook aan den oostkant het ge
deelte der stad, dat nu door de Heeren
gracht, van de Leidschegracht tot de
Prins Hendrikkade, wordt ingesloten,
binnen de muren kwam. De westelijke
vergrooting was belangrijker, daar zij,
behalve de eilanden", de Heeren-,
Keizers- en Prinsengrachten van d
Brouwersgracht tot de Leidschegracht,
benevens de geheele buurt die later den
Muiderpoort bleef, gelukkig, tot nu toe
behouden, doch de Leidschepoort viel
onder den hamer van den slooper.
Ondertusschen liet men de Buiten
singels, zooals zij waren, totdat, na 1870,
het normaliseeren" begon, de bolwerken
werden opgegraven en lijnrechte kaden
de vroegere krommingen vervingen.
Vóór 1870 eindigde de stad, waar de
Buitensingels hun twee rijen iepenboomen
om de bolwerken slingerden. Maar toch
ontbrak het niet aan eenige bebouwing
tusschen den Haarlemmerweg en den
Voormalige huizen aan den Buitensingel buiten de Raambarrière.
naam van Jordaan kreeg, omvatte.
Een tweede vergrooting volgde in 1663.
De Heeren-, Keizers- en Prinsengrachten
werden tot het IJ doorgetrokken, en de
oostelijke eilanden" aangelegd. Toen was
de beroemde halve maan" ontstaan, die
tot omstreeks 1870 in wezen bleef.
Aan den stadsarchitect Daniël Stalpaert
komt de eer toe, dit fraaie stadsplan te
hebben bedacht en uitgevoerd. Jammer
was het dat zij, die na 1870 de stad
andermaal hadden uit te leggen, de
hoofdlijnen, die Stalpaert gegeven had,
niet volgden.
Overtoom. Daar vond men vooral de
zaagmolens, waarvan Multatuli in zijn
geschiedenis van Woutertje Pieterse ge
waagt. Die zaagmolens zijn, op enkele
na, verdwenen. De eerste afbeelding
vertoont zulk een molen, aan de Kwakers
poel staande, met het huis van den
molenaar op den achtergrond.
Willink heeft een hoogdravend vers
aan die zaagmolens gewijd, die hij won
derwerken" noemt. Nu is de wind door
stoomkracht vervangen, en de zagerijen
van thans, welhaast door electrische
kracht gedreven, doen zich niet meer
De voormalige Laan naar het kerkhof J?de Liefde".
door snelle wieken" kennen. Maar nu
is het tevens met de schilderachtigheid
gedaan.
Merkwaardig zijn ook de lantaarns,
die men op de afbeelding ziet. In 1865
stonden zij nog overal in de buurten
buiten de stad, als laatste herinnering
aan haar beruchte voorgangers, die tij
dens de Pransche revolutie gediend
hadden, om de aristocraten op te hangen.
Liep men het pad op dat door deze
olielantaarns des avonds maar flauw ver
licht werd, dan kwam men bij de
Raampoort. Daar stonden aan den Buiten
singel de aardige lage huisjes, op de
tweede afbeelding vertoond. De bewoners
daarvan wonnen hun kost, door dekens
naar den volmolen te sturen, een bedrijf
dat tegenwoordig te Amsterdam wel
niet meer zal worden uitgeoefend.
Van den Buitensingel liep op deze
hoogte een schilderachtige laan naar het
Roomsch-Katholieke kerkhof de Liefde."
Dat kerkhof bestaat nog, maar de mooie
laan met het watertje is al lang ver
dwenen. Voor 1870 kon een schilder de
prachtigste studiën in de onmiddelijke
nabijheid der stad maken. Dat is nu
anders, al weet iemand als Breitner nog
zelfs van onze revolutiebuurten" in aan
bouw voor het scheppen van meester
stukken partij te trekken.
De Roomsch-Katholieke Kerk van den
H. Nicolaas en de H. Barbara, die onge
veer twintig jaren geleden gebouwd
werd, diende om het oude kerkje van
den H. Nicolaas buiten de veste te ver
vangen, dat ondertusschen tot dusverre
in wezen bleef. En het is te hopen, dat
men het niet sloopen zal. Want dit be
trekkelijk onaanzienlijk gebouw, in 1785
gesticht, is het eerste openbare bedehuis
geweest, dat de Roomseh-Katholieken te
Amsterdam konden oprichten. Voor dien
tijd mochten hun kerken zich, wat haar
uiterlijk betreft, niet van gewone huizen
onderscheiden. Doch de Liefde" heeft
echter kerkramen, die wel niet geheel
en al in harmonie zijn met het Louis
XVI-interieur, maar die het gebouw
aanstonds als voor den godsdienst be
stemd doen kennen.
Tusschen de Raambarrière en den
molen de Victor" bleef nog betrekkelijk
lang een stuk stadsmuur staan. Op het
terrein daar achter placht de infanterie
die in de kazerne op de Lauriergracht
gehuisvest was, te exerceeren. Wandelde
men van de Raambarrière naar de Leid
schepoort, dan zag men rechts huisjes
met tuintjes en ook den theetuin de
Nederlanden," die later, toen daar scherp
schutters hun oefeningen hielden,
Claudins Civilis" heette. Daarachter lag een
andere soortgelijke uitspannig, de Kei
zerskroon" wier geboomte men links op
onze eerste afbeelding zien kan.
Naar de stad toe W*B, n veertig jaar
geleden, het gezicht niet fraai. Daar aan
schouwde men de Engelsche gasfabriek,
die uit een aantal zeer onooglijke gebou
wen bestond en door haar onaangename
geuren zich reeds van verre liet bemerken.
Dan kwam de suikerraffinaderij, die, nog
in werking, het eenig overblijfsel vormt,
dat thans van den vroegeren toestand
rest.
Voorbij deze fabriek stond de
Hpllandsche Manege aan het eind der Leid
schegracht. Haar lommerijke tuin reikte
tot de Singelgracht, en ging haast on
merkbaar over in dien van de Sociëteit
Bellevue, wier leden ook bijeenkwamen
iu Concordia op de Pijpenmarkt.
Tusschen 1860 en 1870 verheugde die
Sociëteit, waar de dichter Jacob van
Lennep een vast bezoeker was, zich in
een aanzienlijk getal van leden, hetwelk
haar in staat stelde, een nieuw gebouw
te stichten. Jan van Maurik ontwierp
het, en het werk van dezen bouwmeester,
die een oom was van Justus van Maurik
Junior, werd zeer bewonderd. Toen, ruim
een kwart eeuw geleden, de Sociëteit
werd opgeheven, liet men het gebouw
bestaan, ofschoon het zeer vreemd tus
schen de daarnaast geplaatste huizen
kwam te liggen. Sedert heeft het als
Maison Stroucken" door een tweede
zaal uitgebreid, voor openbare vermake
lijkheden gediend. Onze afbeelding ver
toont het nog in zijn ouden luister. Op
den achtergrond ziet men verschillende
fabrieken, waarvan alleen de lakstokerij
nog aanwezig is en de omwonenden op
haar min aangename geuren onthaalt.
Het water dat men rechts van het
Sociëteitsgebouw ziet, vormde een ver
binding, achter den Stadsschouwburg om,
met de Lijnbaansgracht. Den weg van
dit water tot de Leidschegracht noemde
men de Trapjesschans", omdat dit voet
pad niet overal dezelfde hoogte had.
Uit den tuin van Bellevue zag men
den Overtoomschen weg langs, met zijn
vier molens, een gezicht, hetwelk zoo
fraai werd geacht, dat de Sociëteit daar
aan haar naam ontleende.
Op dezen weg naar Amsterveen
n 't boomrijk Slooten, gaan, als mieren
De wandlaars ginds- en herwaarts treên
En paarden voor het rijtuig zwieren
Langs ypenbootuen even glad
En net geschooren".
Zoo vertoonde zich de Overtoomsche
weg in Willinks tijd. Omstreeks 1805 was
het verkeer daar minder druk geworden.
Wel zag men nog hoe
De pottebakker hem van vaten
Er vormd', uit klay en lijmige aard",
maar men miste de
reeks gebouwen
Waar't blank katoen, den Indiaan
In's waerelds oosterdeel onttoogen
Der bloemenglans wordt aangedaan,
Als kwam Cormandel ons voor d'oogen".
Want de katoendrukkerijen bestonden
toen niet meer, en de kunst van
Coromandel was al haast een eeuw in het
bezit der Engelschen.
Toch aanschouwde men destijds in die
buurt ook weer een gebouw dat nog niet
Eerst had Het welbewaakte kind" de
toeschouwers doen lachen, daarna bracht
het tooverballet De Schapenpoot" hen
in verrukking.
Het gebouwtje, dat als barrière" voor
de Leidschepoort in de plaats kwam,
De Sociëteit Bellevue.
bestond, toen Willink leefde. De Leidsche
poort, met haar vier hoekdaken en mid
dentoren toch had, na den brand die in
1772 den ouden Stadsschouwburg ver
nield had, een houten hulpschouwburg
als buurman gekregen, die in 1874 van
heeft geen lang leven gehad. In 1880
werd het gesloopt en vervangen door de
brandweerkazerne op den hoek, die ook
al weer verdween, toen het American
Hotel eenige jaren geleden vernieuwd
werd. Van de Leidschepoort bestaat
De voormalige Leidsche Poort en de Schouwburg.
een steenen omhulsel voorzien, in 1890
op haar beurt in vlammen opging.
Die houten kast" ziet men, ten deele,
op onze laatste afbeelding. Zij was, uit
een architectonisch oogpunt beschouwd,
alleen nog maar de klok, die Hemony
voor haar toren goot, en die, na in de
Barrière en de Brandweerkazerne te
hebben gehangen, nu haar fraaien klank
uit den toren van het hotel doet hooren.
Buiten de Raambarrière.
geen onverdienstelijke schepping met haar
fijne jonische ordonnantie en door sierlijk
beeldwerk gevulde frontons. Bijzonder
veilig zat men wel niet in deze Schouw
burgzaal, waar Roobol, Tjasink en Peters
tooneelstukken en balletten vertoonden,
maar men hoorde en zag er goed. Nog
altijd herinner ik mij de eerste voorstel
ling, die ik als jongen daar bijwoonde.
imlMIMIMMUIIIIIIIIIIIIItlllllllllMII
Mr, H. Pil. de Kanter.
19 Juli 1844 14 Juli 1906.
Uit een geslacht van Zeeuwschen bloede,
waar klare verstanden erfelijk schenen, ge
boren en opgegroeid in de Brielsche pastorie
met wel neiging tot het vaderlijk ambt, maar
nochtans ~ en met toewijding doctor
geworden in het Romeinsche en
Hedendaageche Recht" aan de Leidsche Hoogeschool
(1866) is Hubert Philippus de Kanter in beel
zijn forsch leven van onverpoosde werkzaam
heid als advocaat, redenaar, politicus, pro
testant van vrije vroomheid, als hoofd niet
het minst van een groot, gelukkig gezin, met
al de bevoorrechting van zijn helder hoofd,
practischen 7,in en aanstekelijken levenslust,
een beeld geweest van den ernstigen strijder.
Strijder tégen veel, dat hem als onrecht op
sociaal- en kerkelijk gebied geen rmt liet,
strijder voer alles wat zijn gouden hart zon
der uitstel moest najagen.
In beide zijn voornaamste levenstijdper
ken te Brielle (waar hij déman was) van
'66?'90, te Haarlem van '90 tot op het jaar
van zijn dood is hij de verpersoonlijking
geweest van militante resoluutheid, die huisde
in een godsdienstig gemoed, in een teere
Und wie ihr Klang im Ohr vergehet
So lehre sie daas nichts bestehet,
Dass alles irdische verhallt."
Op onze wandeling langs den Buiten
singel van de Raampoort naar de Leid
schepoort hebben wij overvloedig ge
legenheid gehad, te ervaren, dat deze
regels van Schiller de waarheid weer
geven.
iiiiiniiiiiiiiiiiiiiiimii
kinderlijke ziel. En deze twee; de beslistheid
in eigen overtuiging, de apodictie in het wel
overdacht woord, die van rechts noch links
wilden weten, n de ontvankelijkheid van
zijn innerlijken mensch hebben van meet aan
van zijn leven, in maatschappij en huisgezin,
zulk een weldadig aandoend harmonisch
geheel gemaakt. Man van n stuk, die
wetend wat hij wilde, en ook vél wilde,
van het oogenblik, dat hij in het groote leven
mee ging doen, zijn buitengewonen werkzin
en werkkracht, zijn gave van het vloeiend
rake woord, van glashelderen stijl en samen
vatting, in dienst heeft gesteld van honderd
dingen, die reikhalzend uitzagen naar zijn
steun en zijn bemoeiing.
Zoo heeft hij van lang vóór zijn 30ste
jaar stad en waterschappen, provincie en
land, kerk en school in allerlei eervolle
betrekkingen naar beste kracht gebaat, zijn
kamerlidmaatschap, dat in '91 het district
Bergum hemtoedacht,nadat hij het bestaan had
in'90 zijn werksfeer te verplaatsennaarHaarlem,
was slechts een natuurlijk uitvloeisel van al
wat hij in zijn Brielsche jaren in woord en
daad in het algemeen landsbelang in orde
had helpen stellen. In de Kamer vooral was
de Kanter op zijn plaats en al zijn daar