De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1906 22 juli pagina 6

22 juli 1906 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTEKDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1517 Oud-Amsterdam, door A. "W. WEISSMAN. II. De Buitensingel. De Burgwallen waren al in de 15e eeuw de grenzen van Amsterdam niet meer. Weder had een uitlegging der stad plaats gehad; achter den Singel en den Kloveniersburgwal, voortgezet als Gelderschekade, lag de stad nu veilig binnen haar wallen en poorten. De Schreierstoren, de St. Antonieswaag en de Munttoren zijn nog overblijfselen der vroegere verdedigingswerken. De buitensingels, door Stalpaert aan geleerd, zyn altijd zeer bewonderd ge worden. Daniël Willink bezong ze in 1723, en al is misschien de kunstwaarde van zijn lang gedicht niet groot, toch vindt men in het boek wel belangwek kende bijzonderheden en aardige prenten. Zooals Willink de buitensingels zag bleven zij tot 1838. Toen werd de fraaie Haarlemmerpoort gesloopt en door de Willemspoort vervangen. Later verdween de stadsmuur, werden de meeste poorten afgebroken, en in 1865 bestonden alleen de Leidsche- en Muiderpoorten nog. De ,.. "f* ?.»- r,?.*-'-' ??!?»?M -' ... ;. ?? ' . ..,". , -^Vr-A^ -IIP ^ j D 4. * * Houtzagerij buiten de voormalige Raambarrière. In het begin der 17e eeuw echter was andermaal uitbreiding noodig, die in hoofdzaak aan de westzijde plaats vond, ofschoon ook aan den oostkant het ge deelte der stad, dat nu door de Heeren gracht, van de Leidschegracht tot de Prins Hendrikkade, wordt ingesloten, binnen de muren kwam. De westelijke vergrooting was belangrijker, daar zij, behalve de eilanden", de Heeren-, Keizers- en Prinsengrachten van d Brouwersgracht tot de Leidschegracht, benevens de geheele buurt die later den Muiderpoort bleef, gelukkig, tot nu toe behouden, doch de Leidschepoort viel onder den hamer van den slooper. Ondertusschen liet men de Buiten singels, zooals zij waren, totdat, na 1870, het normaliseeren" begon, de bolwerken werden opgegraven en lijnrechte kaden de vroegere krommingen vervingen. Vóór 1870 eindigde de stad, waar de Buitensingels hun twee rijen iepenboomen om de bolwerken slingerden. Maar toch ontbrak het niet aan eenige bebouwing tusschen den Haarlemmerweg en den Voormalige huizen aan den Buitensingel buiten de Raambarrière. naam van Jordaan kreeg, omvatte. Een tweede vergrooting volgde in 1663. De Heeren-, Keizers- en Prinsengrachten werden tot het IJ doorgetrokken, en de oostelijke eilanden" aangelegd. Toen was de beroemde halve maan" ontstaan, die tot omstreeks 1870 in wezen bleef. Aan den stadsarchitect Daniël Stalpaert komt de eer toe, dit fraaie stadsplan te hebben bedacht en uitgevoerd. Jammer was het dat zij, die na 1870 de stad andermaal hadden uit te leggen, de hoofdlijnen, die Stalpaert gegeven had, niet volgden. Overtoom. Daar vond men vooral de zaagmolens, waarvan Multatuli in zijn geschiedenis van Woutertje Pieterse ge waagt. Die zaagmolens zijn, op enkele na, verdwenen. De eerste afbeelding vertoont zulk een molen, aan de Kwakers poel staande, met het huis van den molenaar op den achtergrond. Willink heeft een hoogdravend vers aan die zaagmolens gewijd, die hij won derwerken" noemt. Nu is de wind door stoomkracht vervangen, en de zagerijen van thans, welhaast door electrische kracht gedreven, doen zich niet meer De voormalige Laan naar het kerkhof J?de Liefde". door snelle wieken" kennen. Maar nu is het tevens met de schilderachtigheid gedaan. Merkwaardig zijn ook de lantaarns, die men op de afbeelding ziet. In 1865 stonden zij nog overal in de buurten buiten de stad, als laatste herinnering aan haar beruchte voorgangers, die tij dens de Pransche revolutie gediend hadden, om de aristocraten op te hangen. Liep men het pad op dat door deze olielantaarns des avonds maar flauw ver licht werd, dan kwam men bij de Raampoort. Daar stonden aan den Buiten singel de aardige lage huisjes, op de tweede afbeelding vertoond. De bewoners daarvan wonnen hun kost, door dekens naar den volmolen te sturen, een bedrijf dat tegenwoordig te Amsterdam wel niet meer zal worden uitgeoefend. Van den Buitensingel liep op deze hoogte een schilderachtige laan naar het Roomsch-Katholieke kerkhof de Liefde." Dat kerkhof bestaat nog, maar de mooie laan met het watertje is al lang ver dwenen. Voor 1870 kon een schilder de prachtigste studiën in de onmiddelijke nabijheid der stad maken. Dat is nu anders, al weet iemand als Breitner nog zelfs van onze revolutiebuurten" in aan bouw voor het scheppen van meester stukken partij te trekken. De Roomsch-Katholieke Kerk van den H. Nicolaas en de H. Barbara, die onge veer twintig jaren geleden gebouwd werd, diende om het oude kerkje van den H. Nicolaas buiten de veste te ver vangen, dat ondertusschen tot dusverre in wezen bleef. En het is te hopen, dat men het niet sloopen zal. Want dit be trekkelijk onaanzienlijk gebouw, in 1785 gesticht, is het eerste openbare bedehuis geweest, dat de Roomseh-Katholieken te Amsterdam konden oprichten. Voor dien tijd mochten hun kerken zich, wat haar uiterlijk betreft, niet van gewone huizen onderscheiden. Doch de Liefde" heeft echter kerkramen, die wel niet geheel en al in harmonie zijn met het Louis XVI-interieur, maar die het gebouw aanstonds als voor den godsdienst be stemd doen kennen. Tusschen de Raambarrière en den molen de Victor" bleef nog betrekkelijk lang een stuk stadsmuur staan. Op het terrein daar achter placht de infanterie die in de kazerne op de Lauriergracht gehuisvest was, te exerceeren. Wandelde men van de Raambarrière naar de Leid schepoort, dan zag men rechts huisjes met tuintjes en ook den theetuin de Nederlanden," die later, toen daar scherp schutters hun oefeningen hielden, Claudins Civilis" heette. Daarachter lag een andere soortgelijke uitspannig, de Kei zerskroon" wier geboomte men links op onze eerste afbeelding zien kan. Naar de stad toe W*B, n veertig jaar geleden, het gezicht niet fraai. Daar aan schouwde men de Engelsche gasfabriek, die uit een aantal zeer onooglijke gebou wen bestond en door haar onaangename geuren zich reeds van verre liet bemerken. Dan kwam de suikerraffinaderij, die, nog in werking, het eenig overblijfsel vormt, dat thans van den vroegeren toestand rest. Voorbij deze fabriek stond de Hpllandsche Manege aan het eind der Leid schegracht. Haar lommerijke tuin reikte tot de Singelgracht, en ging haast on merkbaar over in dien van de Sociëteit Bellevue, wier leden ook bijeenkwamen iu Concordia op de Pijpenmarkt. Tusschen 1860 en 1870 verheugde die Sociëteit, waar de dichter Jacob van Lennep een vast bezoeker was, zich in een aanzienlijk getal van leden, hetwelk haar in staat stelde, een nieuw gebouw te stichten. Jan van Maurik ontwierp het, en het werk van dezen bouwmeester, die een oom was van Justus van Maurik Junior, werd zeer bewonderd. Toen, ruim een kwart eeuw geleden, de Sociëteit werd opgeheven, liet men het gebouw bestaan, ofschoon het zeer vreemd tus schen de daarnaast geplaatste huizen kwam te liggen. Sedert heeft het als Maison Stroucken" door een tweede zaal uitgebreid, voor openbare vermake lijkheden gediend. Onze afbeelding ver toont het nog in zijn ouden luister. Op den achtergrond ziet men verschillende fabrieken, waarvan alleen de lakstokerij nog aanwezig is en de omwonenden op haar min aangename geuren onthaalt. Het water dat men rechts van het Sociëteitsgebouw ziet, vormde een ver binding, achter den Stadsschouwburg om, met de Lijnbaansgracht. Den weg van dit water tot de Leidschegracht noemde men de Trapjesschans", omdat dit voet pad niet overal dezelfde hoogte had. Uit den tuin van Bellevue zag men den Overtoomschen weg langs, met zijn vier molens, een gezicht, hetwelk zoo fraai werd geacht, dat de Sociëteit daar aan haar naam ontleende. Op dezen weg naar Amsterveen n 't boomrijk Slooten, gaan, als mieren De wandlaars ginds- en herwaarts treên En paarden voor het rijtuig zwieren Langs ypenbootuen even glad En net geschooren". Zoo vertoonde zich de Overtoomsche weg in Willinks tijd. Omstreeks 1805 was het verkeer daar minder druk geworden. Wel zag men nog hoe De pottebakker hem van vaten Er vormd', uit klay en lijmige aard", maar men miste de reeks gebouwen Waar't blank katoen, den Indiaan In's waerelds oosterdeel onttoogen Der bloemenglans wordt aangedaan, Als kwam Cormandel ons voor d'oogen". Want de katoendrukkerijen bestonden toen niet meer, en de kunst van Coromandel was al haast een eeuw in het bezit der Engelschen. Toch aanschouwde men destijds in die buurt ook weer een gebouw dat nog niet Eerst had Het welbewaakte kind" de toeschouwers doen lachen, daarna bracht het tooverballet De Schapenpoot" hen in verrukking. Het gebouwtje, dat als barrière" voor de Leidschepoort in de plaats kwam, De Sociëteit Bellevue. bestond, toen Willink leefde. De Leidsche poort, met haar vier hoekdaken en mid dentoren toch had, na den brand die in 1772 den ouden Stadsschouwburg ver nield had, een houten hulpschouwburg als buurman gekregen, die in 1874 van heeft geen lang leven gehad. In 1880 werd het gesloopt en vervangen door de brandweerkazerne op den hoek, die ook al weer verdween, toen het American Hotel eenige jaren geleden vernieuwd werd. Van de Leidschepoort bestaat De voormalige Leidsche Poort en de Schouwburg. een steenen omhulsel voorzien, in 1890 op haar beurt in vlammen opging. Die houten kast" ziet men, ten deele, op onze laatste afbeelding. Zij was, uit een architectonisch oogpunt beschouwd, alleen nog maar de klok, die Hemony voor haar toren goot, en die, na in de Barrière en de Brandweerkazerne te hebben gehangen, nu haar fraaien klank uit den toren van het hotel doet hooren. Buiten de Raambarrière. geen onverdienstelijke schepping met haar fijne jonische ordonnantie en door sierlijk beeldwerk gevulde frontons. Bijzonder veilig zat men wel niet in deze Schouw burgzaal, waar Roobol, Tjasink en Peters tooneelstukken en balletten vertoonden, maar men hoorde en zag er goed. Nog altijd herinner ik mij de eerste voorstel ling, die ik als jongen daar bijwoonde. imlMIMIMMUIIIIIIIIIIIIItlllllllllMII Mr, H. Pil. de Kanter. 19 Juli 1844 14 Juli 1906. Uit een geslacht van Zeeuwschen bloede, waar klare verstanden erfelijk schenen, ge boren en opgegroeid in de Brielsche pastorie met wel neiging tot het vaderlijk ambt, maar nochtans ~ en met toewijding doctor geworden in het Romeinsche en Hedendaageche Recht" aan de Leidsche Hoogeschool (1866) is Hubert Philippus de Kanter in beel zijn forsch leven van onverpoosde werkzaam heid als advocaat, redenaar, politicus, pro testant van vrije vroomheid, als hoofd niet het minst van een groot, gelukkig gezin, met al de bevoorrechting van zijn helder hoofd, practischen 7,in en aanstekelijken levenslust, een beeld geweest van den ernstigen strijder. Strijder tégen veel, dat hem als onrecht op sociaal- en kerkelijk gebied geen rmt liet, strijder voer alles wat zijn gouden hart zon der uitstel moest najagen. In beide zijn voornaamste levenstijdper ken te Brielle (waar hij déman was) van '66?'90, te Haarlem van '90 tot op het jaar van zijn dood is hij de verpersoonlijking geweest van militante resoluutheid, die huisde in een godsdienstig gemoed, in een teere Und wie ihr Klang im Ohr vergehet So lehre sie daas nichts bestehet, Dass alles irdische verhallt." Op onze wandeling langs den Buiten singel van de Raampoort naar de Leid schepoort hebben wij overvloedig ge legenheid gehad, te ervaren, dat deze regels van Schiller de waarheid weer geven. iiiiiniiiiiiiiiiiiiiiimii kinderlijke ziel. En deze twee; de beslistheid in eigen overtuiging, de apodictie in het wel overdacht woord, die van rechts noch links wilden weten, n de ontvankelijkheid van zijn innerlijken mensch hebben van meet aan van zijn leven, in maatschappij en huisgezin, zulk een weldadig aandoend harmonisch geheel gemaakt. Man van n stuk, die wetend wat hij wilde, en ook vél wilde, van het oogenblik, dat hij in het groote leven mee ging doen, zijn buitengewonen werkzin en werkkracht, zijn gave van het vloeiend rake woord, van glashelderen stijl en samen vatting, in dienst heeft gesteld van honderd dingen, die reikhalzend uitzagen naar zijn steun en zijn bemoeiing. Zoo heeft hij van lang vóór zijn 30ste jaar stad en waterschappen, provincie en land, kerk en school in allerlei eervolle betrekkingen naar beste kracht gebaat, zijn kamerlidmaatschap, dat in '91 het district Bergum hemtoedacht,nadat hij het bestaan had in'90 zijn werksfeer te verplaatsennaarHaarlem, was slechts een natuurlijk uitvloeisel van al wat hij in zijn Brielsche jaren in woord en daad in het algemeen landsbelang in orde had helpen stellen. In de Kamer vooral was de Kanter op zijn plaats en al zijn daar

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl