De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1906 22 juli pagina 7

22 juli 1906 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

Ho. 1517 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. ook uiteraard desillusies hem niet gespaard gebleven, wij herinneren aan zy'n pogen tot wijziging van de jachtwet, steeds is hij ?ook .toen zyn mandaat niet hernieuwd werd en hy «ker met veel smart bij de Juni verkiezin gen Van 1905 wegens ZIJD gezondheidstoestand voor' elke candidatuur moest bedanken, een daadwerkelijke steun voor de beginselen van de liberale Unie gebleven. Zoo dankte nu zijn tweede woonplaats deze party hare wederopluiking aan hem, want hij verstond de kunst om fiet zinkende weer op te beuren, wat in verflauwing of verstrooiing dreigde te verloopen weer byeen te brengen tot nieuwe krachtsinspanning. HU was een rots, waarop vertrouwd.kon worden. Aan zijn graf verleden Dinsdag is dan ook de toon der dankbaarheid in het door zoovelen gesproken woord, overheerschend ge weest. Maar ook zonder die uiting, zal het hoe velen niet in den lande bewust blijven in het verdere leven, dat hy een schat heeft achtergelaten, die beter is dan robijnen. V. D. L. ^ Weer een aanbouw aan het Rijksmuseum. Nog was de nieuwe Nachtwachtzaal?deze teekenende uiting der eenzijdige kunstwaardeering in ons vaderland, die met de «ene hand aan de bouwkunst nam hetgeen zij mét de andere aan de schilderkunst gaf niét ingewjjd of het Gemeenteblad bevatte ?eene voordracht van B. en "W. om opnieuw aan den Staat der Nederlanden eene ver gunning te geven tot het aanbouwen van «en gebouw aan het Rijksmuseum. Dit voorstel, geenszins zoo onschuldig als ?de tekst en de begeleidende missive aan ?den Raad het willen doen schijnen, wettigt alleszins eene bespreking. Toen, in 1878, de gemeenteraad aan den ?Staat ten behoeve van de omgeving van het Rijksmuseum afstond een grooter terrein dan oorspronkelijk, in 1876, was bedoeld, toen. werd aan deze schenking uitdrukkelijk o. a.-deze voorwaarde verbonden: .dat be doelde gronden voor zoover niet bestemd ter bebouwing volgens het bestaande plan, ten genoege van Burgemeester en Wethou ders'opgehoogd, tot plantsoen aangelegd en onderhouden en voor zooveel nopdig door ?een ijzeren hek, hetwelk het uitzicht op de ingesloten ruimte toelaat, van den openba ren weg afgesloten worden." Ia de, 13 Maart 1880j tusschen de Gemeente en het Rijk gesloten overeenkomst werd die voorwaarde aanvaard. In den tuin nu van het Rijksmuseum verrij zen thans reeds enkele gebouwen, die, ah het Fragmentengebouw en de Oefenschool der, Rijksnormaalschool voor teekenonderwijzers, naar alle waarschijnlijkheid geen deel uit maakten van het in 1878 bestaande museumontwerp en daar dus niet mochten staan. De Staat heeft bij dien bouw, zonder daar toe vergunning aan te vragen; de schenkingsvoorwaarde overtreden. Volgens het thans bestaande voornemen zal in den Museum tuin, ten westen van het Fragmen tengebouw en in aansluiting daarmede, een gebouw verrijzen dat in twee verdiepingen zes tentoonstellingzalen bevat, in het bijzon der bestemd voor de schenking-Drucker. Een en ander volgens de toelichting gegeven bij de laatste Btaatsbegrooting, waarop reeds een eerste termijn voor den bouw is uitge trokken. De Staat schijnt intusschen zoo beleefd geworden, dat zij de gemeente niet meer voor een fait-accompli stelt. Voor dien bouw wordt immers door den minister van Binnenlandsche Zaken aan de Gemeente Raad vergunning aangevraagd en B. en W. stellen voor die vergunning ook te verleenen. De bezwaren die, naar mij voorkomt, in te brengen zijn, worden door de zeer sobere .toelichting van B. en W. geenszins opge heven. Reeds 9 Februari 1.1. is in de ver gadering van de afdeeling Amsterdam der Mij. tot Be-vordering der Bouwkunst het plan tot verdere bebouwing van den museumtuin aan de orde gesteld en door mij inge leid (aan deze inleiding zal ik eenige ziens wijzen in den loop dezer opmerkingen ontleenen). Een adres is naar aanleiding daarvan aan den Raad gericht en door hem in han den van B. en W. ter afdoening gesteld. Die afdoening bestond in de ongetwijfeld vertroostende verzekering, dat het Edel achtbaar College zijne bijzondere aandacht op het vraagstuk had gevestigd. Te meer verwondert de nu ingediende voordracht No. 725 van den 13 Juli 1906, omdat B. en W. ter verdediging van hun voorstel o. a. dit opmerken: Wij willen niet ontkennen, dat wij het wenschelijk hadden geacht, dat de tuin van het Rijksmuseum niet verder dan thans het geval is, werd volgebouwd enz." Wel meenen B. en W. dat er termen bestaan tot inwilliging van het voorge schreven verzoek", maar die termen welke door B. en W. dan genoemd worden, zijn inderdaad zoo zwakjes, dat zij niet tegen de zoo beslist verklaarde wenschelijkheid van niet-bebouwing opwegen. Men zou zich willen afvragen of hier niet meer achter zit en bij de veelsoortige aanrakingspunten van Gemeente en Rijk niet eene uitwisse ling van koncessies is overeengekomen; bijv. de gevraagde vergunning geruild wordt tegen de bespoediging van eenig baggerwerk in het Noordzeekanaal, of iets dergelijks. De voortgezette bewilliging van 'sRijks aanvragen voor uitbouwen aan het Rijks museum, eerst bij de Nachtwachtszaal RemIIIIIHHIIHMMIIIIIlHIIIIIIIIHMIIIHflIlflIHIIIMIHlIllinilll IIHIIIIIIIItllllltlMIIIIIIIIIHIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIItlllllllMlllllllmlIHIIIIItlHIIIIIINm DupUis' Rembrandt zooals deze staat op het voetstuk van het monument te Leiden, onthuld 14 Juli 1900. brandt ter eere, thans der verzameling Drucker ter eere, strookt al zeer weinig met de bewondering voor het bouwwerk in burgemeester Van Leeuwen's feestrede van den 16den 11. Bovendien schept het toestaan der nu aangevraagde vergunning een gevaarlijk precedent bij verdere pogingen ter beknib beling van den Museum-tuin. Het Rijks museum is overvuld. De moderne kunst vindt er geen plaats meer sinds het legaatVan Lynden en de schenking-Drucker 's Rijks verzameling kwamen vermeerderen. Is het nu niet een, schromelijk kleine op vatting verradend lapwerk, om alleen voor deze laatstgenoemde kollekties een paar zalen uit te bouwen? Hoe zal het gaan, indien de museumdirectie over eenige jaren weder een zaal tekort komt P Moet dan weer incidenteel een zaal worden aangeplakt? Zou het nu niet veeleer voor de hand liggen en van een flink, ruim inzicht getui gen om de stichting van een, uitsluitend voor moderne kunst bestemd museum een Luxembourg" naast ons Louvre" te bevorderen, o. a. door weigering van de gevraagde vergunning en onder gelijktijdige aanbieding van een terrein in het Museum kwartier? De noodzakelijkheid van zulk een museum zal vroeger of later toch ongetwijfeld blijken bij den te verwachten aanwas van 's Rijks bezit aan moderne kunst. In afwachting van den bouw kunnen de verzamelingen Drucker en Van Lijnden zeker wel eene plaats vinden in 't Rijks museum. Wanneer zich daarin inderdaad zooveel kunst van problematische waarde bevindt als betoogd is, dan zou er ongetwijfeld door eene zui verende schifting genoeg ruimte vrijkomen om zonder aan- en verbouwen nog jaren achtereen de moderne schilderijen in de bestaande zalen te hangen. En kon dit niet, of weerhield valsche schaamte of eenige andere reden eene schifting, dan bood het Gemeentelijke museum gewis eene tijdelijke gastvrijheid, waardoor dan tevens het ideaal van een museum voor moderne kunst reeds bereikt zou zijn door de vereeniging onder n dak van de Rijks-verzamelingen met de in het Gemeente museum reeds aanwezige kunstwerken. Op deze wijze handelende, zou de Ge meente op royaler wijze dan nu er toe medewerken om naar de voordracht wil, het den Staat mogelijk te maken te zijner tijd het hem toegedacht legaat (d. i. het overige deel van de verzameling des heeren Drucker) te aanvaarden, en de bedoeling, die bij deze legateering bij den eigenaar heeft voorgezeten, voor zooveel mogelijk te verwezenlijken". Ik durf nauwelijks er op wijzen dat eene ommanteling van het museum, met allerlei uit- en aanbouwen, vooral waar dit bouw werk oorspronkelijk als een massaal en monumentaal geheel gedacht was, in hooge mate ontsierend werkt. De stichting van de Nachtwachtzaal, waartegen te zijner tijd het genootschap Architectura etAmicitia" nog te vergeefs een waarschuwende stem deed hooren, is eejl afdoend bewijs dat overwegingen van krchitektonischen aard al zeer weinig doordringend vermogen hebben. Er is een groot verschil waar te nemen tusschen de theori» en de praktijk der bouwkunst-bewondering. In de praktijk wordt, ten onzent het begrip kunst" nu eenmaal volkomen ver eenzelvigd met de schilderkunst of, sinds eenige jaren, met Wagner-muziek. Publiek en kunstliefhebbers zullen in het vraagstuk dat ons nu bezig houdt in do allereerste plaats oog en gevoel hebben voor de vraag,hoe eenige schilderijen mooi te hangen. Voor geene natie meer dan voor de onze is de, op het deze week te Londen bijeengekomen Internatio nale Architektenkongres behandelde vraag De bouwkundige opleiding van het publiek" van beteekenis. De nu voorgenomen bouw zal bovendien niet zóó ontsierend staan als de Nacht wachtzaal, welke het nageslacht stelt voor het ons reeds onoplosbare raadsel, hoe een invloedrijk bouwmeester bereid werd be vonden zijne eigen schepping te mismaken. Het Drucker-museum gaat in de eerste plaats direkt ten koste van den museum tuin, eene bezienswaardigheid op zich zelf door zijn aanleg in ouden trant en zijne stoffeering met allerlei fragmenten van oude kunst, waarbij als belangrijkste de ruggelings tegen elkander gebouwde Deventersche Berg- en Groningsche Heerenpoorten." Die tuin is echter te zeer ontworpen in aansluiting bij het gebouw, hij is een te aanzienlijke faktor in het artistiek effekt van het museum, dat dit niet ook, althans middellijk, geschaad zou worden door den nu ondernomen aanslag. Men moest dat tuintje in eere houden. Het releveert het karakter der geheele buurt. Wie de oorspronkelijke bedoeling om achter het Rijksmuseum een luxe-kwar tier" te doen verrijzen, bereikt acht, heeft zijne opvatting daaromtrent niet hoog ge spannen. In die buurt is de ruime en aardig aan gelegde Museumtuin eene oasis, een aan genaam rustpunt voor het oog van den voorbijganger, een centrum van belangstel ling voor wie met gevoel voor stadsaanleg de wijk doorwandelt." Geenszins xou ik dan ook de in de voor dracht zonder eenige motiveering neerge schreven meening van B. en W. kunnen deden, dat door den voorgenomen bouw eene ontsiering van het Rijksmuseum en zijne omgeving niet is te vreezen." Op den voorgrond staat voorts de moreele zijde van het vraagstuk: de onbillijkheid die begaan wordt jegens de omwonenden. Ik wees er in mijne inleiding ter boven bedoelde vergadering op, dat, al maakte de verzekering dat de tuin van het Rijks museum niet zou worden bebouwd, ook geen deel uit van hunne met de stad afgesloten terrein koopkontrakten, er zal door hen toen zij de hooge door de Gemeente gevraagde terreinprijzen betaalden, ongetwijfeld ver trouwd zijn op naleving van de door het Rijk destijds aanvaarde schenkingsconditie. Die prijzen waren zeker niet door hen gegeven zoo de kans voorzien was, dat zij te avond of te morgen een museumvleugel voor den neus zouden krijgen. Het eigenbelang der gemeente brengt bovendien mede in deze de belangen der omwonenden te behartigen. Wanneer de gemeente dan ook niet genegen mocht be vonden worden om aan de door haar zelf gestelde voorwaarde de hand te houden, dan zal vermoedelijk het vertrouwen geLe- >\üu ciu a Paris L'Iaterbrète : ja MajestéSisouVaf^ ciit tiou/e Pan<> bies» aqreab e '...et UÜJi je b ti'u pesten ... untnuniiiiuinnnuniiuiiiintiiiiHiilHlnininnnuinininiiiiiuniniiiiiniiiittiuHininnitHnttiniluninttinntininnnlluiniiiiiiiiiihilllliililliiMii schokt worden, en dit zal mogelijk niet zonder invloed blijken op de liefhebberij in andere, in eenen overeenkomstige gun stige ligging zich verheugende bouwter reinen." J. H. W. LELIMAN. Bouwk. Ingenieur. IIIIIIIIIIIIHIIIIIMHIHIIIIIIIIIIIIIIilHIHIIIimilllHIIIIIIMIIIIIIIIHIIIIIHinil Anton Arettainp. Men schrijft uit Amsterdam aan de N. R, Ct.: Onder degenen, die ter gelegenheid van de Eembrandtviering zich een bewy's van open bare erkenning hunner verdiensten zagen toe gekend, behoort de toonkunstenaar Anton Averkamp. Een blyk van waardeering, dat hem in breeder kring zeer zeker van harte zal zijn gegund, want van hem kan worden gezegd, dat hy' het zich metterdaad verworven heeft door een moeitevollen en zegenrij ken arbeid van lange lange jaren, ten bate, ter verheerlijking der Nederlandsche toonkunst.' Wij hebben, het bericht zijner benoeming tot ridder in de orde van Oranje-Nassau lezende, terstond gedacht aan het groote talent en de warme toewijding, door Averkamp betoond als stichter en leider van het Amsterdamsch a cappella koor, als hoedanig hy zoo veel heeft bijgedragen tot een juistere waardeering, misschien zelfs wel binnen den kring der vakmusici zelven, van onze oud-Nederlandsche muziek, met de steeds welverzorgde uitvoeringen door hem, nu reeds vele jaren achtereen ingericht, van de werken der Noord en Zuid-Nederlandsche meesterg der toon kunst, die den grond hebben gelegd, waaruit de muziek van later eeuwen, ook in haar moderne vormen, is opgebloeid. Averkamp heeft zich van den beginne af een zeer moeitevolle taak gekozen, die weinig ruimte laat voor de dadelijke waardeering, waarin concert-dirigenten in het algemeen zich plegen te verheugen. Want de uitvoerin gen van gewijde muziek geschieden met een doel en op een plaats, die geenerlei gelegen heid geeft voor applaus en terugroepingen en belauwering met kransen. Het is werk van devotie, in de kerk, ten aanhoore eener schare, die noch den dirigent, noch de zangers ziet. En het is kunst, die louter voor zictizelve heeft te spreken, tot het eenvoudigste middel van den reinen koorzang als zij is terugge bracht. En welk een koorzang! Een, die tot de moeilijkste in het genre behoort, zoo wat de techniek, als de klankontvloeiing en de zuiverheid van opvatting betreffen en waarbij een volkomen opgaan van den eenling in het geheel wordt verlangd, het persoonlijk succes is uitgesloten, daar alles behoort te zijn gericht op de glorificatie der kunst in een haar edelste en den mensen in zijn verhevenste gemoeds bevindingen ontlokte uiting. Zooals ik zeide: geen zangers en zangeressen, die komen om gezien en bewonderd te worden, geen publiek, dat tuk is op een mondainen uitgang, den tempel betreedt, waar deze kunst haar aan gewezen milieu vindt. Met vreugde hebben wij deze openbare erkenning van Averkamps arbeid begroet en in hem achten wy tevens gehuldigd de medewerkers en de wakkere bestuurders, die in zyn streven hem zoo vele jaren hebben terzijde gestaan. Brieven uit Nieuw-Nederland. Oud-Nieuw Amsterdam, den 22n van Zomermaand 1906. Nieuw York'i ontzettende.vooruitgang. Automobeesten veroorzaken slachtingen in de plutokratie. Toekomstverwekking van nakomelingschap. Over Spartaansche ontdoeningsiteUeU voor ongewenschten. Hui chelarij en Puriteinenpraktijken. Spioneerinrichtingen van de nieuwste vinding. Afname van gevoelsleven en van illusiën. Ruimtesparingiontwerpen in Gotham's toren gebouwen. JVatuurschoonwaardeering uit den tijd voor den Gothamiet. Offers der hygiëne. Zucht naar eenvoudsleven. Natuurvoedsel en kunstvoerslaap eene weelde in Gotham. Vooruitgang, een soort deli rium. Ongenietbare genietingen. Thai almighty dollar f onver" l Nog een zee en een blauwe hemel. Zonder reklames I Eindelijk rust voor den Gothamiel. Waar moet het toch heen ? In de Oude Wereld moge men zich dit afvragen tegen woordig l Ia de Nieuwe Wereld, waar men nog zooveel sneller leeft en in voormalig Nieuw-Nederland, waar het snelst van al geleefd wordt, daar kan men zich gansch geen rekenschap daarvan geven. Men kan zich daartoe geen tijd gunnen. iliiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiilllmiinini Gedenksteen voor Rembrandt in de Westerkerk te Amsterdam, onthuld 16 Juli 1906.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl