Historisch Archief 1877-1940
Ho. 1517
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
ook uiteraard desillusies hem niet gespaard
gebleven, wij herinneren aan zy'n pogen tot
wijziging van de jachtwet, steeds is hij
?ook .toen zyn mandaat niet hernieuwd werd en
hy «ker met veel smart bij de Juni verkiezin
gen Van 1905 wegens ZIJD gezondheidstoestand
voor' elke candidatuur moest bedanken, een
daadwerkelijke steun voor de beginselen van
de liberale Unie gebleven. Zoo dankte nu zijn
tweede woonplaats deze party hare
wederopluiking aan hem, want hij verstond de kunst
om fiet zinkende weer op te beuren, wat in
verflauwing of verstrooiing dreigde te
verloopen weer byeen te brengen tot nieuwe
krachtsinspanning. HU was een rots, waarop
vertrouwd.kon worden.
Aan zijn graf verleden Dinsdag is dan ook
de toon der dankbaarheid in het door
zoovelen gesproken woord, overheerschend ge
weest. Maar ook zonder die uiting, zal het
hoe velen niet in den lande bewust blijven
in het verdere leven, dat hy een schat heeft
achtergelaten, die beter is dan robijnen.
V. D. L.
^
Weer een aanbouw aan het
Rijksmuseum.
Nog was de nieuwe Nachtwachtzaal?deze
teekenende uiting der eenzijdige
kunstwaardeering in ons vaderland, die met de
«ene hand aan de bouwkunst nam hetgeen zij
mét de andere aan de schilderkunst gaf
niét ingewjjd of het Gemeenteblad bevatte
?eene voordracht van B. en "W. om opnieuw
aan den Staat der Nederlanden eene ver
gunning te geven tot het aanbouwen van
«en gebouw aan het Rijksmuseum.
Dit voorstel, geenszins zoo onschuldig als
?de tekst en de begeleidende missive aan
?den Raad het willen doen schijnen, wettigt
alleszins eene bespreking.
Toen, in 1878, de gemeenteraad aan den
?Staat ten behoeve van de omgeving van het
Rijksmuseum afstond een grooter terrein
dan oorspronkelijk, in 1876, was bedoeld,
toen. werd aan deze schenking uitdrukkelijk
o. a.-deze voorwaarde verbonden: .dat be
doelde gronden voor zoover niet bestemd
ter bebouwing volgens het bestaande plan,
ten genoege van Burgemeester en Wethou
ders'opgehoogd, tot plantsoen aangelegd en
onderhouden en voor zooveel nopdig door
?een ijzeren hek, hetwelk het uitzicht op de
ingesloten ruimte toelaat, van den openba
ren weg afgesloten worden." Ia de, 13 Maart
1880j tusschen de Gemeente en het Rijk
gesloten overeenkomst werd die voorwaarde
aanvaard.
In den tuin nu van het Rijksmuseum verrij
zen thans reeds enkele gebouwen, die, ah het
Fragmentengebouw en de Oefenschool der,
Rijksnormaalschool voor teekenonderwijzers,
naar alle waarschijnlijkheid geen deel uit
maakten van het in 1878 bestaande
museumontwerp en daar dus niet mochten staan.
De Staat heeft bij dien bouw, zonder daar
toe vergunning aan te vragen; de
schenkingsvoorwaarde overtreden. Volgens het
thans bestaande voornemen zal in den
Museum tuin, ten westen van het Fragmen
tengebouw en in aansluiting daarmede, een
gebouw verrijzen dat in twee verdiepingen
zes tentoonstellingzalen bevat, in het bijzon
der bestemd voor de schenking-Drucker.
Een en ander volgens de toelichting gegeven
bij de laatste Btaatsbegrooting, waarop reeds
een eerste termijn voor den bouw is uitge
trokken. De Staat schijnt intusschen zoo
beleefd geworden, dat zij de gemeente niet
meer voor een fait-accompli stelt.
Voor dien bouw wordt immers door den
minister van Binnenlandsche Zaken aan de
Gemeente Raad vergunning aangevraagd
en B. en W. stellen voor die vergunning
ook te verleenen.
De bezwaren die, naar mij voorkomt, in
te brengen zijn, worden door de zeer sobere
.toelichting van B. en W. geenszins opge
heven. Reeds 9 Februari 1.1. is in de ver
gadering van de afdeeling Amsterdam der
Mij. tot Be-vordering der Bouwkunst het
plan tot verdere bebouwing van den
museumtuin aan de orde gesteld en door mij inge
leid (aan deze inleiding zal ik eenige ziens
wijzen in den loop dezer opmerkingen
ontleenen). Een adres is naar aanleiding daarvan
aan den Raad gericht en door hem in han
den van B. en W. ter afdoening gesteld.
Die afdoening bestond in de ongetwijfeld
vertroostende verzekering, dat het Edel
achtbaar College zijne bijzondere aandacht
op het vraagstuk had gevestigd. Te meer
verwondert de nu ingediende voordracht
No. 725 van den 13 Juli 1906, omdat B. en
W. ter verdediging van hun voorstel o. a.
dit opmerken:
Wij willen niet ontkennen, dat wij het
wenschelijk hadden geacht, dat de tuin
van het Rijksmuseum niet verder dan
thans het geval is, werd volgebouwd enz."
Wel meenen B. en W. dat er termen
bestaan tot inwilliging van het voorge
schreven verzoek", maar die termen welke
door B. en W. dan genoemd worden, zijn
inderdaad zoo zwakjes, dat zij niet tegen
de zoo beslist verklaarde wenschelijkheid
van niet-bebouwing opwegen. Men zou zich
willen afvragen of hier niet meer achter
zit en bij de veelsoortige aanrakingspunten
van Gemeente en Rijk niet eene uitwisse
ling van koncessies is overeengekomen;
bijv. de gevraagde vergunning geruild wordt
tegen de bespoediging van eenig
baggerwerk in het Noordzeekanaal, of iets
dergelijks.
De voortgezette bewilliging van 'sRijks
aanvragen voor uitbouwen aan het Rijks
museum, eerst bij de Nachtwachtszaal
RemIIIIIHHIIHMMIIIIIlHIIIIIIIIHMIIIHflIlflIHIIIMIHlIllinilll
IIHIIIIIIIItllllltlMIIIIIIIIIHIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIItlllllllMlllllllmlIHIIIIItlHIIIIIINm
DupUis' Rembrandt zooals deze staat op het voetstuk van het monument
te Leiden, onthuld 14 Juli 1900.
brandt ter eere, thans der verzameling
Drucker ter eere, strookt al zeer weinig
met de bewondering voor het bouwwerk
in burgemeester Van Leeuwen's feestrede
van den 16den 11.
Bovendien schept het toestaan der nu
aangevraagde vergunning een gevaarlijk
precedent bij verdere pogingen ter beknib
beling van den Museum-tuin. Het Rijks
museum is overvuld. De moderne kunst
vindt er geen plaats meer sinds het
legaatVan Lynden en de schenking-Drucker
's Rijks verzameling kwamen vermeerderen.
Is het nu niet een, schromelijk kleine op
vatting verradend lapwerk, om alleen voor
deze laatstgenoemde kollekties een paar
zalen uit te bouwen? Hoe zal het gaan,
indien de museumdirectie over eenige jaren
weder een zaal tekort komt P Moet dan weer
incidenteel een zaal worden aangeplakt?
Zou het nu niet veeleer voor de hand
liggen en van een flink, ruim inzicht getui
gen om de stichting van een, uitsluitend
voor moderne kunst bestemd museum
een Luxembourg" naast ons Louvre"
te bevorderen, o. a. door weigering van de
gevraagde vergunning en onder gelijktijdige
aanbieding van een terrein in het Museum
kwartier?
De noodzakelijkheid van zulk een museum
zal vroeger of later toch ongetwijfeld blijken
bij den te verwachten aanwas van 's Rijks
bezit aan moderne kunst. In afwachting
van den bouw kunnen de verzamelingen
Drucker en Van Lijnden zeker wel eene
plaats vinden in 't Rijks museum. Wanneer
zich daarin inderdaad zooveel kunst van
problematische waarde bevindt als betoogd
is, dan zou er ongetwijfeld door eene zui
verende schifting genoeg ruimte vrijkomen
om zonder aan- en verbouwen nog jaren
achtereen de moderne schilderijen in de
bestaande zalen te hangen. En kon dit niet,
of weerhield valsche schaamte of eenige
andere reden eene schifting, dan bood
het Gemeentelijke museum gewis eene
tijdelijke gastvrijheid, waardoor dan tevens
het ideaal van een museum voor moderne
kunst reeds bereikt zou zijn door de
vereeniging onder n dak van de
Rijks-verzamelingen met de in het Gemeente
museum reeds aanwezige kunstwerken.
Op deze wijze handelende, zou de Ge
meente op royaler wijze dan nu er toe
medewerken om naar de voordracht wil,
het den Staat mogelijk te maken te zijner
tijd het hem toegedacht legaat (d. i. het
overige deel van de verzameling des heeren
Drucker) te aanvaarden, en de bedoeling,
die bij deze legateering bij den eigenaar
heeft voorgezeten, voor zooveel mogelijk te
verwezenlijken".
Ik durf nauwelijks er op wijzen dat eene
ommanteling van het museum, met allerlei
uit- en aanbouwen, vooral waar dit bouw
werk oorspronkelijk als een massaal en
monumentaal geheel gedacht was, in
hooge mate ontsierend werkt. De stichting
van de Nachtwachtzaal, waartegen te zijner
tijd het genootschap Architectura
etAmicitia" nog te vergeefs een waarschuwende
stem deed hooren, is eejl afdoend bewijs
dat overwegingen van krchitektonischen
aard al zeer weinig doordringend vermogen
hebben. Er is een groot verschil waar te
nemen tusschen de theori» en de praktijk
der bouwkunst-bewondering.
In de praktijk wordt, ten onzent het
begrip kunst" nu eenmaal volkomen ver
eenzelvigd met de schilderkunst of, sinds
eenige jaren, met Wagner-muziek. Publiek
en kunstliefhebbers zullen in het vraagstuk
dat ons nu bezig houdt in do allereerste plaats
oog en gevoel hebben voor de vraag,hoe eenige
schilderijen mooi te hangen. Voor geene natie
meer dan voor de onze is de, op het deze
week te Londen bijeengekomen Internatio
nale Architektenkongres behandelde vraag
De bouwkundige opleiding van het publiek"
van beteekenis.
De nu voorgenomen bouw zal bovendien
niet zóó ontsierend staan als de Nacht
wachtzaal, welke het nageslacht stelt voor
het ons reeds onoplosbare raadsel, hoe een
invloedrijk bouwmeester bereid werd be
vonden zijne eigen schepping te mismaken.
Het Drucker-museum gaat in de eerste
plaats direkt ten koste van den museum
tuin, eene bezienswaardigheid op zich zelf
door zijn aanleg in ouden trant en zijne
stoffeering met allerlei fragmenten van oude
kunst, waarbij als belangrijkste de
ruggelings tegen elkander gebouwde Deventersche
Berg- en Groningsche Heerenpoorten."
Die tuin is echter te zeer ontworpen in
aansluiting bij het gebouw, hij is een te
aanzienlijke faktor in het artistiek effekt
van het museum, dat dit niet ook, althans
middellijk, geschaad zou worden door den
nu ondernomen aanslag.
Men moest dat tuintje in eere houden.
Het releveert het karakter der geheele
buurt.
Wie de oorspronkelijke bedoeling om
achter het Rijksmuseum een luxe-kwar
tier" te doen verrijzen, bereikt acht, heeft
zijne opvatting daaromtrent niet hoog ge
spannen.
In die buurt is de ruime en aardig aan
gelegde Museumtuin eene oasis, een aan
genaam rustpunt voor het oog van den
voorbijganger, een centrum van belangstel
ling voor wie met gevoel voor stadsaanleg
de wijk doorwandelt."
Geenszins xou ik dan ook de in de voor
dracht zonder eenige motiveering neerge
schreven meening van B. en W. kunnen
deden, dat door den voorgenomen bouw
eene ontsiering van het Rijksmuseum en
zijne omgeving niet is te vreezen."
Op den voorgrond staat voorts de moreele
zijde van het vraagstuk: de onbillijkheid
die begaan wordt jegens de omwonenden.
Ik wees er in mijne inleiding ter boven
bedoelde vergadering op, dat, al maakte de
verzekering dat de tuin van het Rijks
museum niet zou worden bebouwd, ook geen
deel uit van hunne met de stad afgesloten
terrein koopkontrakten, er zal door hen
toen zij de hooge door de Gemeente gevraagde
terreinprijzen betaalden, ongetwijfeld ver
trouwd zijn op naleving van de door het
Rijk destijds aanvaarde schenkingsconditie.
Die prijzen waren zeker niet door hen
gegeven zoo de kans voorzien was, dat zij
te avond of te morgen een museumvleugel
voor den neus zouden krijgen.
Het eigenbelang der gemeente brengt
bovendien mede in deze de belangen der
omwonenden te behartigen. Wanneer de
gemeente dan ook niet genegen mocht be
vonden worden om aan de door haar zelf
gestelde voorwaarde de hand te houden,
dan zal vermoedelijk het vertrouwen
geLe- >\üu ciu
a Paris
L'Iaterbrète : ja MajestéSisouVaf^ ciit
tiou/e Pan<> bies» aqreab e '...et UÜJi je b
ti'u pesten ...
untnuniiiiuinnnuniiuiiiintiiiiHiilHlnininnnuinininiiiiiuniniiiiiniiiittiuHininnitHnttiniluninttinntininnnlluiniiiiiiiiiihilllliililliiMii
schokt worden, en dit zal mogelijk niet
zonder invloed blijken op de liefhebberij
in andere, in eenen overeenkomstige gun
stige ligging zich verheugende bouwter
reinen."
J. H. W. LELIMAN.
Bouwk. Ingenieur.
IIIIIIIIIIIIHIIIIIMHIHIIIIIIIIIIIIIIilHIHIIIimilllHIIIIIIMIIIIIIIIHIIIIIHinil
Anton Arettainp.
Men schrijft uit Amsterdam aan de N. R, Ct.:
Onder degenen, die ter gelegenheid van de
Eembrandtviering zich een bewy's van open
bare erkenning hunner verdiensten zagen toe
gekend, behoort de toonkunstenaar Anton
Averkamp. Een blyk van waardeering, dat
hem in breeder kring zeer zeker van harte
zal zijn gegund, want van hem kan worden
gezegd, dat hy' het zich metterdaad verworven
heeft door een moeitevollen en zegenrij ken
arbeid van lange lange jaren, ten bate, ter
verheerlijking der Nederlandsche toonkunst.'
Wij hebben, het bericht zijner benoeming tot
ridder in de orde van Oranje-Nassau lezende,
terstond gedacht aan het groote talent en de
warme toewijding, door Averkamp betoond
als stichter en leider van het Amsterdamsch
a cappella koor, als hoedanig hy zoo veel
heeft bijgedragen tot een juistere waardeering,
misschien zelfs wel binnen den kring der
vakmusici zelven, van onze
oud-Nederlandsche muziek, met de steeds welverzorgde
uitvoeringen door hem, nu reeds vele jaren
achtereen ingericht, van de werken der Noord
en Zuid-Nederlandsche meesterg der toon
kunst, die den grond hebben gelegd, waaruit
de muziek van later eeuwen, ook in haar
moderne vormen, is opgebloeid.
Averkamp heeft zich van den beginne af
een zeer moeitevolle taak gekozen, die weinig
ruimte laat voor de dadelijke waardeering,
waarin concert-dirigenten in het algemeen
zich plegen te verheugen. Want de uitvoerin
gen van gewijde muziek geschieden met een
doel en op een plaats, die geenerlei gelegen
heid geeft voor applaus en terugroepingen
en belauwering met kransen. Het is werk van
devotie, in de kerk, ten aanhoore eener schare,
die noch den dirigent, noch de zangers ziet.
En het is kunst, die louter voor zictizelve
heeft te spreken, tot het eenvoudigste middel
van den reinen koorzang als zij is terugge
bracht. En welk een koorzang! Een, die tot
de moeilijkste in het genre behoort, zoo wat
de techniek, als de klankontvloeiing en de
zuiverheid van opvatting betreffen en waarbij
een volkomen opgaan van den eenling in het
geheel wordt verlangd, het persoonlijk succes
is uitgesloten, daar alles behoort te zijn gericht
op de glorificatie der kunst in een haar edelste
en den mensen in zijn verhevenste gemoeds
bevindingen ontlokte uiting. Zooals ik zeide:
geen zangers en zangeressen, die komen om
gezien en bewonderd te worden, geen publiek,
dat tuk is op een mondainen uitgang, den
tempel betreedt, waar deze kunst haar aan
gewezen milieu vindt.
Met vreugde hebben wij deze openbare
erkenning van Averkamps arbeid begroet
en in hem achten wy tevens gehuldigd de
medewerkers en de wakkere bestuurders,
die in zyn streven hem zoo vele jaren hebben
terzijde gestaan.
Brieven uit Nieuw-Nederland.
Oud-Nieuw Amsterdam, den 22n
van Zomermaand 1906.
Nieuw York'i ontzettende.vooruitgang.
Automobeesten veroorzaken slachtingen in de
plutokratie. Toekomstverwekking van
nakomelingschap. Over Spartaansche
ontdoeningsiteUeU voor ongewenschten. Hui
chelarij en Puriteinenpraktijken.
Spioneerinrichtingen van de nieuwste vinding.
Afname van gevoelsleven en van illusiën.
Ruimtesparingiontwerpen in Gotham's toren
gebouwen. JVatuurschoonwaardeering uit
den tijd voor den Gothamiet. Offers der
hygiëne. Zucht naar eenvoudsleven.
Natuurvoedsel en kunstvoerslaap eene weelde
in Gotham. Vooruitgang, een soort deli
rium. Ongenietbare genietingen. Thai
almighty dollar f onver" l Nog een zee en
een blauwe hemel. Zonder reklames I
Eindelijk rust voor den Gothamiel.
Waar moet het toch heen ? In de Oude
Wereld moge men zich dit afvragen tegen
woordig l Ia de Nieuwe Wereld, waar men
nog zooveel sneller leeft en in voormalig
Nieuw-Nederland, waar het snelst van al
geleefd wordt, daar kan men zich gansch
geen rekenschap daarvan geven. Men kan
zich daartoe geen tijd gunnen.
iliiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiilllmiinini
Gedenksteen voor Rembrandt in de Westerkerk te Amsterdam, onthuld 16 Juli 1906.