De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1906 29 juli pagina 1

29 juli 1906 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

S0.1 1518 DE AMSTERDAMMER A°. 1906. WEEKBLAD VOOR NEDEKLAND O :ra. d. e r r © d. a. o t i e Dit nummer bevat een bijvoegsel. Sr a. :n. CT. 3D IE K O O. Uitgevers: VAN HOLEEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Het auteursrecht voor den inhoud van «Ut Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124}. Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar , mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar ...,?0.12'J-i .Dit blad i* verkrijgbaar Kiosk 10 -Boulevard 'des Capuciiies tegenover het Grwd Café, t* Parijs. Zondag 29 Juli. Advertentiën van 1?5 regels f 1.25, elke regel meer, .....? 0.25 Reclames per regel . . 0.40 Annonces uit DuitscMand, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen dooi de fiïraa~ HULOLF AI05SE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel is 35 P/ennig. INHOUD? VAN VBRKE EN VAN If ABIJ : Publïciteit \>jj strafzaken, De geleerdheid. < rootpapa, naar het Duitsch, van Paal Stock. Dierenbescherming in Nederland, door E. van <Gendt. FEUILLETON: Koera*g-Tranp door M. A. van Heekeren, I. KÏJNST EN LETTEREN Al as tor of de geest der Eenzaam Leid, door Percy Busshe Shelley, uit h Engelach in Nederlandsche verzen overgezet ?door dr. K. H. de Raaf, I, beoordeeld door Maurits ildert. Horatius' Satiren en Brieven, in proza vertaald en roet inleiding «n ophelderende aanteekeniugen voorzien ?door dr. W. G. van der Weerd, beoordeelc door J. H. MolJ. Een eere-lid van het aanst Nedert. Taakongres. VOOR DAMES Voor 4en maatschappelijken -strijd gereed door M. K. Karakter", door mr. J. M van Stipriaan Luïscius, 'beoordeeld door Vrouwke. ALLERLEI, door Caprice. UIT DE NATUUR, door IE. Heimans. Teekeningen van Joh; Braakeosiek betref fende de Dreyfns-zaak van :23Janari 1898 tol 24 September 1899. Tentoonstelling van reproducties naar Rembrandt in den kunst handel van W. G. Erven Dorens & Zoon te Amsterdam. Penteekening van H. G Jbels. INGEZONDEN. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door D Stigtér. Armeniërs, I. SCHETSJES: Fjjne fragmenten, door Jaoob Israël de Haan. ALLEELEI. DAMRUBRIEK. SCHAAK SPEL. ADVEETENTIEN. Publiciteit by Strafzaken. In het Handelsblad is door den heer Boissevain de vraag ter sprake gebracht, in hoeverre het voluit noemen van de namen van beklaagden in de dagbladverslagen te verdedigen is. Z. i. zouden de namen van beklaagden, die maat schappelijk gevaarlijk zijn, voluit moeten genoemd worden; van minder of weinig . gevaarlijke beklaagden zou men alleen de voorletters kunnen geven, alsmede van beklaagden, omtrent wier schuld de verslaggever niet overtuigd is. Het Weekblad van het Recht heeft naar .aanleiding daarvan zich ook verklaard jtegen het noemen der namen als regel. Voor dit blad ligt het hoofdbezwaar in <ie zware straf, die de publiciteit reeds bövoorbaat meebrengt voor den beklaagde, en voor diens bloedverwanten, een straf die zelfs onschuldigen kan treffen, en die nawerkt, ook als de beklaagde door den rechter onschuldig is verklaard. Het forengt daarvan een sterk sprekend voorbeeld bij. Ten opzichte van den door den heer Boissevain voorgestelde regelen ter be paling van het al of niet wenschelijke om alleea initialen te noemen, uit het Weekblad de volgende bedenkingen : lo. "Wie ia maatschappelijk gevaarlijk, en wie zal dat moeten uitmaken? Voor den verslaggever is dit een te moeilijke ?taak. 2o. Indien de meening van een ver slaggever nopens het al of niet schuldig zijn van een beklaagde, hier tot een be slissing moest leiden, zal weldra bij monde van de Pers een oordeel worden geveld, voor het publiek, ofschoon de rechter nog geen uitspraak heeft gedaan. Daarom, besluit het Weekblad: het noe men van de namen voluit blijve uitzon dering en geschiede alleen in die ge vallen, waarin de naam toch algemeen bekend is, of waarin het kennen van een naam een maatschappelijk belang mag heeten en dan alleen wanneer de behan deling van de zaak niet den minsten twijfel aan schuld heeft doen rijzen. Waarschijnlijk zal de heer Boissevain het spoedig genoeg eens zijn met het Weekblad, en dus zijn verslaggever onthef fen van een zorg voor publiciteitsschifting, welke hem zelf zeker ook te zwaar zou vallen. Wij meenen echter ook indien deze regel algemeen wierd gevolgd, eer van een goede bedoeling te moeten spreken, dan van een voor de families der be klaagden te waardeeren gevolg. In zeer veel gevallen maakt het onderscheid tusschen de voorletters en den geheelen naam, voor het kennen van de persoon, maar weinig uit. Het is zoo goed als regel, dat, na een misdaad in de bladen meegedeeld, evenzoo de verdachten daar aan bij name worde genoemd, en de familie al diep in het leed zit door de publiciteit verwekt, vóór de terechtstel ling wordt gehouden. Zullen de bladen, en hoe wenschelijk is dit niet! in deze iets bereiken, dan dienen zij reeds bij de berichten omtrent vergrijpen, misdrij ven en misdaden denamen der ver dachten, aangehoudenen en preventief-gezetten te verzwijgen want hierbij begint de voorloopig nog niet gemotiveerde straf hier is de aanvang van het zoo dikwijls allerbitterste, ganschelijk niet verdiende familieleed. Zeker doea zich nu en dan omstandigheden voor, waaronder het on mogelijk wordt een «aam te ver zwijgen maar hoe menigmaal is dat geenszins het geval, en bereiden de bladen onop zettelijk, in tal van berichten lang te voren, «en persóneniijst van betrokkenen als had het publiek behoefte aan een soort van tooneelaffiche vóór de terechtzitting sjieelt". Daarom zouden wij vragen, nu wij met zooveel genoegen dit punt der publiciteit door den heer Boissevain ter sprake zien gebracht, behoorde het jiiet als nummer twee in behandeling te worden genomen, vooraf gegaan n.l. door nummer n: de zoo veel mogelijke onpersoonlijke mededeeling van gepleegde misdrijven ? En dan, indien men daartoe gekomen ia, zou de quaestie van voorletters of vollen naam niet het best worden opgelost door geen van beide te geven, maar eenvoudig een cijfer te noemen; het cijfer dat de zaak draagt bij de rechtbank zelf; en, zoo zulk een cijfer thans mocnt ontbreken de rechtbank zou toch ongetwijfeld gaarne in het belang van de pers, van den be klaagde en diens familie, een derge lijke regeling mogelijk willen maken lïad men dit bereikt dan volgde, d. o. als de derde der schoone trias, een even onpersoonlijk kort verslag, waarin na ver melding van de beschuldiging, de motieven voor de straf of voor de vrij spraak werden meegedeeld. Meer behoeft het publiek toch zeker niet te weten, en vaders en moeders echtgenoote en kinderen van beklaag den waren het vernederend feit be spaard, dat de geheele haarfijne behan deling van de strafzaak in de couranten stond te lezen; terwijl het publiek niet aanhoudend een lectuur zou worden aanfeboden, die menigmaal als een ppvoeirig ten kwade kan werken, ja, inlich tend als een handboek voor het plegen van boevendaden, dienst zal hebben gedaan Wij herhalen hier iets van hetgeen we dienaangaande in ons nummer van 21 Januari schreven: Hoe dit zij, wij gelooven, dat men zal dienen te komen tot een minder belangstelling wekken voor het lagere op moreel gebied waar die belang stelling eenvoudig personen geldt, en zij alleen strekt tot bevrediging van een nieuwsgierigheidshartstocht, ganschelijk niet geadeld door eenig streven tot ver betering der maatschappij. Dat streven, het nut der gemeenschap, we zijn er vast van overtuigd, zal eenmaal de toetssteen worden voor de opname van elk bericht over personen, betrokken bij misdrijf of misdaad, onverschillig tot welken stand zij behooren. Bij moord en doodslag, diefstal en roof, bedrog en zooveel meer, steeds zal het voldoende zijn, in de soberste bewoordingen, voor zoover noodig, het feit ter kennisse van het publiek te brengen, en, zonder uitvoerige ver slagen van de terechtzitting, later mede te deelen het uitgesproken vonnis. De jacht op het criminineele nieuws, en bovenal het strooperswerk, bij sommigen in zwang zal eens worden gestaakt, verboden door de openbare meening der besten, als in. strijd met de opvoeding des volks tot een hooger peil van be schaving. De pers zal leeren zwijgen. in deze en dergelijke gevallen voor haar de grootste deugd; maar óók: zij zal leeren spreken, veel aanhoudender en luider dan tot dusver, waar zij geroepen is, door maatregelen van toezicht en voorzorg te eischen, de onschuldigen te beschermen tegen de gevaren, waarmee zij door geweldenaars, bedriegers en gewetenloozen worden bedreigd. De delinquenten zelf kan zij aan den straf rechter overlaten, en behoeft zij op gee nerlei wijs der aandacht van het publiek aan te bevelen dit laatste heeft waarijk geen hulp noodig, om hen met ver achting of medelijden te gedenken, al naar mate eigen deugd het ruimte daaroe laat." Hoe schoon zou het zijn, als des heeren 3oissevains scrupules ten opzichte van iet plaatsen van voorletters of volle naam, eens tot nog nadere overwegingen daden, tot buiten het Handelsblad, mochten leiden! De (geleerdheid. Wat beminnelijker dan de Wetenschap! )e nog zoo jonge maagd met haar fakkel, waarvan het licht ook op haar eigen gelaat ifstraalt, dat zoete beeld van stille bescheilenheid, blozend van levenslust en inspan ning, de oogen vonkelend van hoop en ~eloof... bedachtzaam voor zich uit ziende, strevende opdat zij eens groot... zal ?worden... Het is deze gratie, die in de Hoogescholen wordt geëerd; haar naam ligt daar als een gebed op aller lippen. Maar... indien men zou willen spreken van haar heerschappij in de Universitaire wereld, diende men daaraan dadelijk toe te voegen, dat deze nog onvolkomen is. In de aula's wordt zij nog|maar al te vaak naar achteren geschoven^ door een 'gepoederde dame, ouderwetschgpompeus gekleed met veelheid van goudsieradiën, de ooren zwaar en de vingers stijf van edelgesteenten. Die trotsche en aanmatigende verschijning is nog in' de verte, heel in de verte, familie van de Wetenschap, en noemt zich de Ge leerdheid. Maar hiermee is niet alles gezegd Nog al dikwijls krijgt zij kuren in haar hoofd en neemt dan ook een fakkeltje in de hand, waarbikJiaar matte oogen en rimpelige tronie TBaar al te zichtbaar worden, en geeft feh, belachelijker wijze voor de Wetenschap zelve uit. Nu, de professoren, dat behoeven wij niel te zeggen, zijn de l ui niet om zich door haar beet te laten nemen. Daarvoor onderscheiden zij te fijn. In het dagelijksch leven zijn zi immers de aardigste, eenvoudigste, modern ste personen, die er volstrekt geen been in zullen zien, zelf heel oneerbiedig onder elkaar van dat spook" te spreken, dat, als als het eens mocht sterven, al bitter weinig voor de erven achter laten zou. Alleen n uitzondering valt hierbij te vermelden. Zoodra er een plechtigheid staat verricht,, een feest gevierd of een bevordering gepro clameerd te worden, bijna altijd als de Aula hen roept, stappen zij achter die komieke tante aan, steken zich zelf in de lange zwarte kleeren, zetten een fluweelen muts zich op het hoofd ongeveer als de rechtsfunctionarissen dat bij de rechtspraak doen om de boeven beter te kunnen imponeeren; bezigen titels en kwalifiacties zoo hoog op geschroefd, dat zij boven den Olympus uitsteken; vergeten heelemaal dat zij de bescheiden natuurlijke dienaren moeten zijn van de lieve Wetenschap, inplaats van gegecostumeerde pages, die achter dat pruikerig wijf met haar volgepropte réticule aanwandelen en laten zich binnen- en uit leiden door een kereltje, maar weinig minder mismaakt dan een aap in een rokje op de kermis, die een ^tekje met zilverstukjes draagt... Eenmaal onder die betoovering, of liever onder die begroocheling, vertoont dan alles wat zij verrichten het stempelmerk van dat misselijk vrouwmensch. Dan geven zij bijv. ook lieden, aan wie geen letter La tijn kleeft, aangaande een verworven kennis, nopens een yaderlandschen schilder, die al mede nooit in het Latijn gedacht heeft, een Latijnsch getuigschrift, met een Neder landsche vertaling daarnaast, alsof zij juist iets voor de Geleerdheid! vreesden er mocht eens een tijd komen, waarin niemand meer Nederlansch schreef of sprak, en dan zou men uit het Latijnsche stuk toch nog te weten kunnen komen, dat de heer die of die door ons gedoctoreerd is in ... de Neder landsche Letteren. En nu volge hier de ambtelijke vertaling van die Latijnsche bul. RECTOR EN SENAAT DER AMSTKRDAMSCHE UNIVERSITEIT. Den lezers heil! Nademaal de nagedachtenis van REM BRANDT, van den grooten Schilder, den meest beroemden burger dezer vermaarde Stad en ons geheel Vaderland, den Senaat der Arnsterdamsche universiteit is voorge komen op zeer bijzondere wijze gehuldigd te moeten worden; nademaal tevens de studie der werken van REMBRANDT steeds meer in bloei is toegenomen, zoodat als het ware een nieuwe tak van wetenschap daaruit te voorschijn is gekomen, waarin uitmuntende mannen die de schilderkunst bestudeerend door hunne historische verhandelingen, zelfs ook onder de geleerden zich eene plaats verworven hebben, en die rnet het volste recht, zooals menigeen, naam hebben gemaakt als beoordeelaars der voortreffelijke kunst; nademaal tot den kring dier zeer verdien stelijke mannen gerekend moet worden de Weledele Heer (volgt de naam.) heeft de Senaat, op voorstel van de Facul teit der Letteren en Wijsbegeerte, besloten hem op plechtige wijze eershalve toe te ken nen het aan hein naar aller oordeel verschul digd hoogste eerbewijs in de Nederlandsche Letteren. Deshalve hebben wij krachtens de ons door de wet verleende bevoegdheid dienzelfden EERSHALVE naar plechtig gebruik tot DOCTOR in de Nederlandsche Letteren ge maakt en uitgeroepen en hem alle rechten en eerbewijzen verleend, welke aan een wettig benoemden Doctor in de Nederland sche Letteren door de wet of door oud-herkomelijk gebruik gemeenlijk toegekend wor den en verschuldigd zijn. En opdat hiervan een zeker en vertrouwenswaardig blij k besta, doen wij hem dit openbaar getuigschrift overhandigen, onderteekend door onzen Rec tor Magnificus en. onzen secretaris, en ge waarmerkt met het grootzegel der Univer siteit. Amsterdam, den 13en der maand Juli van het jaar 1906. Fungeerend Rector Magnificus Fnngeerend Secret, v/d Senaat, O, paskwillige Geleerdheid! Zie nu dien eersten zin eens, met zijn drie maal nademaal. Geen schepsel als die aanstellerige oude juffrouw, die dat woord nog gebruikt... en in het meest beschaafde Nederlandsch, onder de tucht van het classicisme! driemaal in n zin! En dan mummelt ze verder: den meest beroemden burger dezer vermaarde stad en Ons geheel vaderland". Och, ja, die lieve Geleerdheid wordt alles door de professoren toegestaan, zelfs dat zy 't vaderland vrou welijk maakt! De nagedachtenis is den Senaat voor gekomen"... en TEVENS de studie der wer ken van R. steeds meer toegenomen ...!" zoodat als het ware een nieuwe tak van we tenschap daaruit te voorschijn is gek omen...' mannen, die de schilderkunst bestudeerend zelfs onder de geleerden zich een plaats verworven hebben." Wel, wel! alsof de Geleerdheid niet eens wist, dat men oliedom kan zijn om zelfs" onder de geleerden" zich een plaats te verwerven !... Welnu, al dit verdere kreupele, houterige Hollandsen, niet Latijnsch zelfs, maar naar eigen liefhebberij gemaakt, om nu] eens zoo echt degelijk oudenvetsch te zijn met een nieuwerwetsch tintje, als een heerenboer, die met een paar vadermoorders pronkt, wordt onderteekend door een fungeereno Keet. Magn. praeses en een fungeerend Secret, v. d. Senaat... En zoo iets gaat van de Arnsterdamsche Aula uit Juli 1906... ter eere van REM BRANDT !!! O |die Geleerdheid... dat kwasterige wezen! Kwasterig, zeggen we, maar dat n e woord vat niet alles te samen. Zij vertoont een mengeling van dorheid, van zin voor 't kleine, van gebrek aan natuur lijk gevoel bij een al te groote mate van ijdelheid, die tot trots kan stijgen. Zoo wil zij zich onderscheiden. En zonderling mag het heeten, dat waar uit de schoolwereld het pedantisme goeddeels is ver dwenen, dit in de hoogere onderwijskringen nog het meest blijft gedijen maar, zooals wij gezegd hebben, uitsluitend bij plechtig heden en feesten! Doch ook buiten de schoolwereld is men niet steeds veilig voor deze Geleerdheid. Nietwaar, geenszins elk doctor kan de Wetenschap echt liefhebben, tot in het diepst van zijn ziel vervuld zijn alleen van haar. Voor die voorbijgaande Geleerdheids-aanval len blijft meer dan n vatbaar. Zoo zagen wij dit dezer dagen bij Hofstede de Groot. De man was dermate opgegaan in Rembrandtvereering, gevoelde zich zóó uitgeput door de titanische aandoeningen bij een feest, hetwelk hem als boven de aarde had opge voerd, dat hij, weer tot zichzelf hier bene den komende, aan een onschuldige afwis seling van geestes- en zieleleven onweer staanbaar behoefte had. En zie, daar kwam de Geleerdheid en deze sprak tot hem: mijn beste De Groot, zoo geleerd als gij nu zijt, zou het wel dwaasheid wezen, een óogenblik van onvoldaanheid te hebben; als je dan niets beters weet, ga met je volle bol voor den spiegel staan en steek je tong eens tegen je zelf uit! Kn hij deed het met het gewenschie gevolg. Hij zag er in zijn eigen oogen op dat moment, door de tegenstelling van hoogen ernst en lage scherts, zóó snaaksch uit, dat hij er twee dagen om heeft zitten lachen. Gelukkig was dit lang genoeg', want toen bemerkte hij toeh dat de Geleerdheid die grove ziel met haar rare grappen, hem te pakken had gehad, en hij gevoelde zoo diep berouw, dat hij dadelijk de ijdeltuit den bons heeft gegeven, om zich op zijn knieën te werpen voor de Wetenschap, met dure eeden zwerende haar nooit weer te zullen verlaten. O, die Geleerdheid, en nu is dat nog niet eens de Geleerdheid waarvan een Apostel gezegd heeft dat zij tot razernij brengt! Grootpapa. *) Naar het Duitsch, van PAUL BLOCK. In de alpenhut Noorwegen" kreeg de groothandelaar Siegfried Marmoradler op zijn jaarlijkschen tocht in 't gebergte bericht van de geboorte van zjjn eersten kleinzoon. In de vreugde zijns harten schonk hij dadelijk voor den fonograaf, die tot opvroolijking der bezoekers door een welwillenden begunstiger in de hut was geplaatst, een nieuwe muziekrol met het schoone lied : Schep vreugde in 't leven", en bepaalde dat deze hymne voort aan bij plechtige gelegenheden in de hut zou worden gespeeld en gezongen; tevens gaf hij per telegram aan de beambten van zijn firma grootmoedig verlof, zich over de geboorte van den jongsten Marmoradler zooveel te verheugen als ze maar wilden. Toen trok hij zich terug in een afgesloten ruimte, en liet, veertienhonderd meters hooger dan de ge slachten der sterfelijke menschen in de lage landen, driemaal een donderend hip, hip, hoera!" weerklinken. Siegfried Marmoradler was geen alledaagscb. groothandelaar. Vervuld van trotsche gedach ten en verziende plannen, schranderder en energieker dan de meeste zijner concurrenten, bad hij den glans van zijn oude firma nieuw verguld en het zoover gebracht, dat vrien den en vijanden zijne handelingen met respect gadesloegen. De jeugdig-vlugge manier, waarop hij zich steeds op de zaken wierp, wanneer er iets te verdienen of te verliezen viel, gaf zijn ouden vertrouwden dikwijls aanleiding tot hoofdschuddende be") (Keizer Wilhelm II). wondering, maar had toch meer dan eens het groot succes gehad, dat in onzen door compromissen vermodderden tyd door het optreden eener krachtige persoonlijkheid wordt te voorschijn geroepen. Om. het even of hij met krasse woorden een tegenstander vermorzelde, of wel voor anderen, die door de openbare meening reeds lang waren neer geveld, met vlammende geestdrift in de bres sprong : steeds erkende het zwijgend publiek achter de pompeuse redevoeringen den moe digen man. En daar de overtuiging zoo echt en de stem zoo luid was, bogen zich de meesten en zeiden, bij zichzelven, dat de firma Siegfried Marmoradler toch de eenige soliede, in eiken wereldstryd zegevierende, bij allen nood en angat betrouwbare wereldfirma was. Weliswaar ontbrak het niet aan kwaad willige vijanden, die elk succes critiseerden en al het goede nog beter wilden hebben. Maar wie bekommert zich om zulke obscure tegenstanders, wanneer de heldere zon op den gevel haar glans werpt ? Het geslacht van de Marmoradler's was een sterk en een goed geslacht. En dat een jonge adelaar de marmeren wieken in den lichten dag warm de, gaf een nieuwen waarborg, dat dit huis met Gods hulpe nog lang, krachtig, trotscb en indrukwekkend de wereldmarkt zou beheerschen. Want ook de vroomheid behoorde tot de familiedeugden van het geslacht. Op den God, die in den tijd der daden had ge holpen, vertrouwde men ook in den tijd der woorden. Slechts een kleine, nauwelijks merkbare schaduw viel over de vreugde van Siegfried Marmoradler. Tot dusver was hij, niettegen staande zijn zoons, nog jong geweest; de snelle stormloop, dien hij met gloeiende rede, met belooning en straf, vaak ondernam, had steeds het aantrekkelijke gehad van een bekorende jeugdige kracht. Zijn kloeke verschijning, zijn moedig optreden, hadden ook de vijanden gewonnen, gelijk zij de vrienden onvoorwaardely'k hadden onderworpen. Thans echter was hij plotseling grootpapa, en al stroomde hem ook het bloed nog warm door de aderen, al glansde bet haar nog in weelderig zwart, de terugblik op twee generaties benevelde een weinig den adelaarsblik. Toen hij de tijding ontving van de geboorte van zijn kleinzoon, was zijn eerste opkomende gedachte, het groote feit door telegrammen aan alle bevriende en niet bevriende huizen bekend te maken. Hij hield van zulke korte boodschappen", waarin meer scheen te ste ken, dan hij er zich zelf vaak bij gedacht had, en die reeds vaak een sterken invloed op de wereldmarkt hadden gehad. Maar ter wijl hij reeds naar de pen greep, kwam plot seling de gedachte bij hem op, dat hij met haastige woorden wellicht tegelijk over de toekomst van den jongen kleinzoon zou be schikken, en nadenkend hield hij op, de oogen gevestigd op het onbeschreven papier. Een grootpapa heeft plichten! Ernstiger, dieper plichten dan de vader, voor wien in den zoon meer of min een broederlijke na komeling opgroeit. En óók de scherts, die hem anders bij vroolijke tafelronde zoo goed afging, kwam niet meer zoo van harte. Een grootpapa! Dat wil zeggen: de ouderdom, de bedachtzame rust, het vriendelijk begrijpen en waardeeren eener gerijpte wereldbeschouwing. Wanneer daar tehuis op den schoot der jonge moeder de erfgenaam ligt, een hulpeloos kind nog,.maar toch eens de erfgenaam van een trotschen naam, dan dient men te overleggen, hoe men alles, wat dit kind tot rijpheid moet brengen, zal bevorderen en aankweeken. Siegfried Marmoradlor ging voor den armoedigen spiegel staan, die in deze alpenhut te vinden was, en keek zich zelf diep in de oogen. Hij vond,- dat hij nog steeds een kloek man was, en hoe hij ook met zich zelf te rade ging, hij -wist, dat hij altijd zicb zelf geweest was en nooit gehouden had van concessies en compromissen. Maar had hij ook altijd gelijk gehad? Had hij, in autocratische vreugde over zijn macht, nooit anderen ge kwetst en gekrenkt? Zijn procuratiehouders, zijn kantoorbedienden, zijn arbeiders? Had hij nooit datgene, wat hij wilde en beval, gemaakt tot een wet in zijn huis, zonder zich te bekommeren, of het anderen pijn deed en drukte ? Dat kon geschieden, zoolang hij alleen de heer en de vermeerderaar was van zjjn huis en zijn rijkdom. Toen waagde hij er alleen zich zelf aan ! Maar nu, als grootpapa ? De menschen leven voor de toekomst; uit hun daden bereiden zij den bodem voor de geslachten, die komen zullen. En al kan ook geen grootvader het hart der kleinkinderen zóó vormen, dat het alle ervaring zijns levens in zich opneemt, een goede grootvader kan iedereen zijn. Rustig, vriendelijk, vol ernstige en zachte goedheid. Leg uwen. trotschen zin aan banden, Siegfried Marmoradler! Ook een jonge groot vader is een oude heer. De vrienden, die uw kleinzoon zal hebben, zullen misschien van gansch anderen aard zijn als die, welke n vleiend omringen. Geen mensch weet, wat dij met woorden en daden uitstrooit in het leven der komenden; bij de meesten verwaait tiet in den wind, maar bij hen, die mogen hopen, dat hun zaad zal opgaan, is voor zichtigheid en zorgvuldigheid noodig. Weh dir, das du ein Enkel bist?" Neen, Siegfried Marmoradler: heil u, dat ge een grootpapa zijt! U n den uwen mogen het goed bekomen I Boven de witte sneeuwvelden daalde bui;en de zon. De groothandelaar en grootpapa Siegfried Marmoradler besloot de rede, welke hij, geheel in afwijking van zijn gewoonte, voor den'spiegel van de hut tot zich zelf had

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl