Historisch Archief 1877-1940
NV 1520
DE AMSTERDAMMER
A°. 1906.
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
cL e 3? r e cL a. c t i e
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
?v a. :n. J. IDE IK O O.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDOKF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. posl f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/a
DU blad ja verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capuoiues tegenover het Grand Café, te Parijs.
Zondag 12 Augustus.
Advertentiën van 1?5 regels ? 1.25, elke regel meer f 0.25
Reclames per regel 0.40
Annonces uit Duitsclilacd, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma
RUDOLF J10SSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel is 35 Pfennig.
INHOUD:
VAN VERRE EN VAN NABIJ: Noodlottige
eenheid, door C. v. d. Pol. Stiefmoederlijke
staatszorg ter zee, II, door B. P. Geen
Postverbond met Duitschland, (Ingezonden).
door IJ. B\j wielen, automobielen en
verkeerswegen, door L. Simona. De strijd
tegen de tuberculose, door S. FEUILLE
TON: Gratie. Naar het Duitscb, van Carl
Muusman. KUNST EN LETTEREN: De
. Pestilentie te Katwijk, door Aernout Drost,
met inl. van Albert Verwey en aant. van dr.
C. G.N. de Vooys, beoord. door Peter Spaan.
Alexander de Groot e van Macedonië, d. Jaeob
Wassermann. Roman uit het Duitsch, door
J. Fabricius Jr., beoord. door J. Brouwer.
INGEZONDEN. VOOR DAMES: Ver
waarloosde kinderen, door Vera. De
radiumstoel, door H. ALLERLEI, door Caprice.
UIT DE NATUUR, door E. Heimans. Het
Boek als kunstwerk, door J., (met af b.).
Penteekening van H. G. Ibels.
Eere-tentoonstelling ia Arti, II, door Plasschaert.
Fantin Latour. Een portret (coll. Wisaelingh),
door Plasschaeit. Een Provencaalsche
dichteres, Genina Houchart, door Ph. Z. (met
portret). Balthasar Bekker, de bestrijder
van het bijgeloof, I, door dr. W. P. C. Knuttel,
beoord. door A. Klaver. Brieven uit
NieuwNederland, door A. E. M. S. te Laer.
FINAXCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEIC,
door D. Stigter. SNUIFJES.
DAMEUBRIEK. SCHAAKSPEL. ADVER
TENTIËN.
Noodlottige eenheid.
Straks wanneer de Indische begrooting
voor 1907 bij de tweede kamer zal in
gediend zijn, zullen vele ernstige politici
weer ten prooi geraken aan de koloniale
nachtmerrie: het benauwend gevoel, dat
Nederland na korten of langen tijd,
het hangt af van vele, met geen moge
lijkheid vooruit te bepalen
bijkomstigheden, groote rampen zullen treffen
door zijn financieele eenheid met Indië.
Formeel bestaat die eenheid wel
niet. Beide huishoudingen hebben eigen
? begrootingen; de rekenplichtigheid is voor
? beide bij speciale wetten geregeld en
? zij staan als credicteur en debiteur tegen
over elkaar; het laatste echter met
dien verstande, dat Nederland, ongeacht
de logica van cijfers en moraal, nooit
debiteur mag zijn. Dat staat wel in
geen enkele wet, maar een taaie adat,
stammend uit den gezegeuden tijd van
. Jan Kompanie", in eere gehouden door
een bekrompen chauvinisme, noodzakelijk
feacht door hebzucht, n... helaas
geuld door onverschilligheid en onwetend
heid der groote massa, deze adat wil
het zoo. Voorloopig zal het ook wel kwaad
vechten daartegen zijn.
Doch wat met verstandelijke en ethische
overreding wel nimmer te verkrijgen is,
zullen overmachtige omstandigheden ten
laatste afdwingen: de aanvaarding der
consequenties van de eeuwenoude
rolverdeeling. Immers, doordat Indiëin 't
. financieele steeds aan 't kortste eindje
trekt, kan het ook zijn economische wie
ken niet uitslaan; de behoeften van zijn
huishouding klimmen echter met den dag,
zoodat het in zichzelf niet de kracht vindt
daaraan te voldoen.
Om maar eens op iets te wijzen, wel
geschikt om iederen econoom een rilling
op het lijf te jagen: Het kleine, door de
natuur economisch zoo misdeelde Zwit
serland voert ruim tweemaal zooveel uit
als het groote, door de natuur zoo rijk
bedachte Indië! De uitvoer van heel dat
?rijke complex bedroeg in 1904 slechts
2081/o millioen gulden; daarentegen ge
bruikte het voor zijn veel te ge
ringe! staatuitgaven toch nog 1(>7
millioen! Welke verhouding wordt hier
mee geteekend!
Beide geproduceerde cijfers zijn echter
verre van voldoende, om een juist denk
beeld te leveren van Indië's
economischen toestand; men kan zich dien
toch te donker dan wel nóg te licht
voorstellen. Doch men doe vrij het laatste:
droome van verbazende accressen van
den handelsomzet, van groote bestuur
lijke inspanning om al de Indische eilan
den tot ontwikkeling te brengen, van
economisch beheer der geldmiddelen;
inderdaad al te schoone droomen, doch
soit! dan nog blijft de verhouding van
Indië's budget tot zijn handelsbalans een
zoo wanhopige, dat men den moed moet
bewonderen van hen, die de verantwoor
delijkheid van zoo'n toestand durven
dragen.
Want: ook bij een beheer zoo bekrom
pen en schriel 'als dat der Nederlandsen
Indische regeering ergens financieele
legkaartpolitiek" genoemd konden de
nominale tekorten, die bij een ra
tioneel bestuur der koloniën geenszins
onrustbarend zouden zijn! niet uit
blijven. Deze beteekenen echter niets,
vergeleken bij de w e r k e l ij k e tekorten,
die natuurlijk niet onder cijfers zijn te
brengen. Maar op een gegeven oogenblik
treden die aan het licht; wanneer er
n.l. vele millioenen eischende
bestuursmaatregelen moeten worden genomen.
Dan valt er niet meer te goochelen met
begrootingscijfers voor productieve en
niet-prpductieve uitgaven?men staat
voor niet meer, o'f niet tijdig genoeg, te
vervullen behoeften
Zoover is het reeds lang met Indi
gekomen. Men denke slechts aan de
onderwijs-, irrigatie-, defensie- en tal van
andere i|uaesties. 't Is moeilijk te zeggen
hoelang het nog kan lijden met de
verwaarloozing ervan; maar een groot pes
simisme is niet noodig orn aan te nemen,
dat zeer spoedig het fatale moment kan
aanbreken waarin de verwaarloozing van
bijna een eeuw het tijdperk der
Compagnie niet in aanmerking genomen,
zich in eens afdoende zal wreken.
Dan zal men schoon decreteeren hebben,
dat er geen wettelijke eenheid van
financiën meer bestaat tusschen
Nederland en Indië; maar de schuldeischers
zullen zich niet met den insolventen
boedel tevreden stellen. Nederland zal
moeten betalen, al wat de geldschieters
aan Indiëtekort komen. Nederland zal
dan ondervinden, dat er ondanks alle
door den wetgever bepaalde financieele
scheidingen een feitelijke eenheid van
financiën tusschen moederland en koloniën
bestaat; dat het dus zijn usurpatievan
rechten op de koloniale middelen duur
zal moeten boeten.
Bezien van het billijkheidsstandpunt
zal het troostend zijn te mogen beleven,
hoe Nemesis ten laatste iederen kwaad
doener individu dan wel een geheel
volk weet te vinden. Maar dit is dan.
toch een vrij magere troost voor den
Hollandschen belastingbetaler, die na
likwidatie van de Indische huishouding
blijft opgescheept met een onevenredig
groote schuldenlast.
Met het bovenstaande wordt eigenlijk
niets nieuws gezegd. Reeds jaren achtereen
zijn de Nederlandsche economen over
tuigd, dat het t' avond of morgen met de
moederlanische financiën zal spaak loopen
wegens de noodlottige feitelijke finan
cieele eenheid met Indië. Daarom is het
ook verwonderlijk, dat deze evidentie
niet meer praedomineert bij de behan
deling van de Indische begrootingswetten.
Zij toch, die nog geloof genoeg hebben
aan Nederland's toekomst als koloniale
mogendheid, zouden ten minste daaraan
een rijke argumentatie kunnen ontleenen,
om er een zweep van te vlechten, krachtig
genoeg om de onwilligsten op te jagen.
Doch men schijnt hier graag de politiek
van vogel struis te willen drijven.
Bij de behandeling echter van de Neder
landsche staatsbcgrooting voor 1906 werd
in de eerste kamer de feitelijke ver
houding tusschen Nederlandsche en Indi
sche financiën zeldzaam ernstig en open
hartig besproken. Voor dit geval is
het bepaald jammer, dat onze senaat
zoo weinig het oor der natie bezit; en
er bestaat dan ook alleszins reden, juist
nu de begrootingen voor 1907 zijn
bijna in ontwerp gereed te herinneren
aan het debat, einde Januari en begin
Februari j.l. gevoerd doordeheeren Van
Nierop, Van Leeuwen en Gfodin de
Beaufort met onzen nationalen penning
meester, mr. De Meester.
Het ging tusschen die vier heeren
over de schandelijke doch geen van
hen ziet er iets sch and el ij k s in; of
zoo ja, dan ontbreekt de moed om dit
te bekennen! t r a i t d'union tusschen
Nederlandsche ? en Indische financiën: den
rente- of' restitutiepost tot een bedrag
van 3,8(5:5,000 gld. per jaar, ? en nog
van andere. Dit in verband met de tekor
ten op de Nederlandsche begrootingen.
De restitutiepost prijkt op de Nederland
sche begroeting onder de middelen, die
echter met nog vele andere vorderingen
op Indiëals uitgaven voor het
auxiliair eskader e. d. niet coulant bin
nenkwam, -ïoen echter de jongste lee
ning van 40 millioen ten behoeve van
Indiëgesloten was, werd daarvan ter
stond ongeveer 14 millioen gld. in de
Nederlandsche schatkist gestort, om Indi
ten opzichte van Nederland aan een
schoone lei te helpen. Dat gerestitueerde
bedrag werd dan onder de buiten
gewone middelen geboekt, en zoo
als bekend het geraamde tekort voor
19ÜIJ bleef toen voor Nederland 10' L>
millioen gulden.
De heer Van Nierop vond dat hier als
ontvangsten waren geboekt 14 millioen,
die wij nooit hebben gezien". Die moes
ten dus in meerdering van het tekort
gebracht zijn. Wat baat het dus of wij
al veel spreken over Scheiding van
Nederlandsche en Indische financiën, het
verband wordt door de omstandigheden
al inniger en inniger,"
De heer Van Leeuwen nam dan ook
een loopje met eventueel te sluiten kolo
niale leeningen, dan wel Nederlandsche
ten behoeve van Indië. Als het geld er
niet is, kan het niet door Indiëworden
terug betaald." -Leeningen zonder garantie
door Nederland eens aangenomen dat
deze te plaatsen zijn, maar dan toch
altijd ruïnant duur! kunnen
voordeelig zijn bij het verlies der koloniën,
omdat wij dan niet meer voor de
terugbetaling aansprakelijk zijn. Maar zoolang
wij onze koloniën bezitten, blijven wij
met of zonder garantie moreel
verplicht 'eventueele tekorten op den
Indischen dienst ten slotte voor onze
rekening te nemen. Daaraan ontkomen
wij niet."
Genoeg om het financieele optimisme
van den heer Godin de Beaufort te ver
gallen. Hij waarschuwde, om van de
Indische restitutieposten louter
boekingsposten" to maken, waardoor o gruwel!
in' Indiëproductieve werken worden
aangelegd, betaald door
belastingverhooging in het moederland." Dan maar
de kassen gescheiden!
. Vroeger was men vurig voorstander
van kas-eenheid. Daardoor toch was er
gelegenheid te grissen in de Indische
millioenen, door het cultuurstelsel uit
den Javaan geperst. Nu echter door deze
eenheid het thans noodlijdende Indi
inderdaad eenige financieele faciliteiten
geniet, nu het daardoor tenminste
ontkomt aan het gevaar van telkens op
korten termijn duur geld te moeten op
nemen, nu zou de heer Godin de
kassen hoe eer hoe liever scheiden", om
gevrijwaard te zijn tegen de voorstelling
van Indische restituties als buitenge
wone middelen, en te verzekeren, dat
Nederland op tijd zal krijgen wat het
toekomt."
Practisch zou echter een scheiding van
kassen toch niet ten voordeele van Neder
land zijn; want telkens wanneer het
mot de Indische vlottende schuld vast
liep, zou Nederland van zijn crediet
moeten gebruik maken ten behoeve van
Indië. Tientallen citaten uit de Han
delingen" en Bijlagen" zijn te leveren,
waaruit blijkt dat Nederland niet ontko
men kan aan dekking van Indië's finan
cieele tekorten: onverschillig welke.
Nog in 1897 werd, minister De
Meester wees er thans op, ? deze zaak
in do afdeclingen der beide kamers ern
stig onder de oogen gezien. En wat toen
nog slechts toekomst-bespiegelingen"
waren is thans van praktische
beteekedis" geworden.
Deze minister wien toch beter dan
iemand de toestand van het Indische
financiewezen moet bekend zijn gaf
toe, dat de rente- of restitutieposten van
Indiëvoor Nederland eigenlijk niet meer
dan fictieve middelen zijn. De afdoe
ning over de jaren 1902, 190:-} en 1904
uit een lecning ten laste van het moe
derland dat rente en aflossing heeft te
betalen" gedurende 47 jaren een
annuïteit van rond 640,000 gld. is
niets anders dan b u i t e n g e w o o n.
Daarom was aldus de minister de
becijfering van den heer Van Nierop,
volgens welke er zou zijn een (voor 190(5
geraamd) tekort voor 24 millioen nog
veel te gunstig....
Hier komen wij tot quaesties van
cijfergroepeering, voor ons van geen be
lang. Het gewicht van dit debat is ge
legen in de geheel onbevredigende
beantwoording door minister De
Meester van de vraag door den heer
Van Nierop en alle nuchtere financiers
gesteld, of Nederland in de toekomst"
op de restitutieposten zal kunnen rekenen.
Het gaat toch met deze posten zooals het
met de Indische baten gegaan is.
I'rincipieel heeft men er zoo lang aan vast
gehouden, tot overmachtige omstandig
heden dit middel voor Nederland in een
waardeloozen memoriepost hadden ver
anderd, liegeering en parlement maakten
eindelijk bonne mime a mauvais
jeu. Ook de vaste jaarlijkscherentepost
is thans inderdaad niets meer dan een
boekingspost, over de laatste jaren vol
daan" met geld 'van Nederlandsche be
lastingschuldigen-zelf. Dezelfde omstan
digheden zullen telkens tot meer en
krachtiger hulpbetoon aan Indiödwin
gen; zoodat de annuïteit van 640.000
gld. het embryo is van een
millioenenmonster, dat het Nederlandsche financie
wezen, thans nog kerngezond, bedenkelijk
topzwaar zal maken.
»0nder het uoodige voorbehoud", met
niet pessimistische maar voorzichtige
beschouwingen" mr. De Meester hoopt
op de kapitalisten als reddende engelen
en durft iets verwachten van het tegen
woordige krachtige" (lees: hardhandige
en gevoellooze en vlegelachtige) bestuur!
is werkelijk onrustbarend be
antwoord de vraag, door de drie genoemde
sanatoren, ieder op zijn manier, gesteld:
of de feitelijke eenheid tusschen Ne
derlandsche en Indische financiën niet
noodlottig zal worden voor het moeder
land.
Dank zij het tot dusver blijvend accres
der middelen en de gewone meevallers
zal het met het Nederlandsche
begrootingstekort voor 190(5 wel niet zoo'n vaart
loopen; maar door den ongezonden toe
stand der Indische financiën, ongezond
omdat Nederland vast houdt aan zijn
alle economisch en intellectueel leven
verstikkend bestuurssysteem hangen
den Nederlandschen belastingschuldigen
tal van verrassingen als een
Damocleszwaard boven het hoofd.
Wat moet er in zulke omstandigheden
terecht komen van de talrijke sociale
hervormingen, in Nederland zoo dringend
noodig, die toch in beslissende instantie
quaesties van geld zijn?
K ij s w ij k. C. v. D. POL.
Stiefmoederlijke Staatszorg t/zee.
ir.
In een artikel in dit blad van 27 Mei 1.1.
heb ik gewezen op enkele misstanden met
betrekking tot de Staatszorg ter zee hier
te lande.
Eenige feiten van de laatste weken, die
sterk den tegenwoordigen wantoestand tee
kenen, doen mij hierop terugkomen.
Allereerst gelieve men op te slaan de
uitspraak van den Raad van Tucht van
17 Juli in zake het stoomschip Waterland":
De Raad, overwegende, dat hier noch
van stranding, noch van schipbreuk sprake
is, dat er geen menschenlevens te betreu
ren zijn en dat de Raad geene andere be
voegdheid heeft dan te onderzoeken of een
ongeval op zee te wijten is aan een of'
andere daad van nalatigheid, of dat de
bemanning in een of ander opzicht zich
heeft misdragen, verklaart zich onbevoegd
om in de zaak met de Waterland" een
oordeel uit te spreken."
/iezoo, dat is althans spijkers met koppen
slaan. Want juridisch beschouwd is de Kaad
hiertoe werkelijk geheel incompetent.
Men zie slechts art. 2r>u van de vet van
7 Mei l Mol!:
Termen van bevoegdheid ontnemen zijn
er, wanneer de Kaad oordeelt, dat-door zjjn
daad of' nalatigheid ia veroorzaakt schip
breuk, stranding, verlating van het schip
of eenige zeeramp, die den dood van een
niensch tengevolge heeft".
Tot nu toe was 't verloop van een zaak
als van de Waterland" steeds dit, dat na
onderzoek de Raad geen termen vond enz.
en mitsdien van allen blaam vrijspreekt,"
iets wat a priori even goed had kunnen
gezegd zijn, omdat 't hier niet om de quaestie
ging of 'er schuld rustte op den aange
klaagde, maar eenvoudig of de Raad be
voegd was hierin te beslissen. Door de op
zettelijke en geregelde vrijspraak in deze
gevallen kwam er nooit protest van de be
langhebbenden; de opvolgende ministers
erkenden steeds volmondig de leemten en
beloofden verbetering ..... bij de herzie
ning van bovengenoemde wet.
Wetsher/iening Een boerenmeid zou
zeggen: Met Sint Juttemis, als de kalvers op
't ijs dansen, hoor!" Maar de nieuwe plaats
vervangende voorzitter van den Raad van
Tucht, die juist een dergelijke zaak gedu
rende zijne zitting te behandelen kreeg,
scheen zich met een sleepende opvatting
hiervan niet te kunnen vereenigen, waar
van bovenstaande uitspraak 't gevolg
was. Dat zal nu en juridisch is 't
volkomen onaantastbaar de uitspraak
van den Raad in al dergelijke gevallen zijn,
wanneer zij althans nog voor hem gebracht
worden totdat.... de wet daaromtrent ver
anderd wordt.
Toevallig is hiervan een voorbeeld van
den meest recenten datum: de aanvaring
van de Prins \Villem 11". Had de gezag
voerder niet een deel zijner equipage op
het houtschip overgezet, de aanvaring zou
in termen van onderzoek vallen; nu geen
volkomen verlating van het schip heeft
plaats gehad, is een onderzoek, althans met
uitspraak, volkomen uitgesloten.
\u de tegenhanger: De "Willem II"
heeft juist vier weken geleden de Isle
of Candy" in den grond geboord, waarbij
twee rmm van dat stoomschip zijn verdron
ken; een onderzoek zou dus niet slechts
rechtvaardig, maar ook volkomen wettig
zijn volgens art. 2oa, toch staat 't vrijwel
vast, dat deze zaak in de doos zal ge
stopt worden.
Want en dit is vrij wat ernstiger nog
dan bovengenoemde leemte ook in de
door de wet aangegeven gevallen is 't al
of niet plaats hebben van een onderzoek
volkomen willekeurig; immers het heeft
plaats (art. 25c) op een aanklacht van den
boekhouder, van een of meer reeders, de
assuradeurs of de passagiers of wel op last
van den minister van Landbouw, Handel
en Nijverheid. Onnoodig te zeggen, dat een
onderzoek, uitgelokt door boekhouder en
reeders of passagiers, vrijwel uitgesloten
is, van eerstgenoemden omdat bij een even
tueel constatoeren van mankement aan schip
of verzuim van de bemanning, slechts schado
voor den reederijnaam kan toegebracht
worden, van de laatsten, omdat zij bijna
allen volkomen onbekend met deze wet zijn.
Hebben assuradeurs er geen belang bij
om de reederij te vriend te houden, dan
kan van dien kant nog wel eens een onder
zoek worden bewerkt, maar overigens is
't toch de minister van Landbouw, Handel
en Nijverheid, die in de meeste der behan
delde gevallen last geeft en in ieder geval
last behoorde te geven. Want 't is toch te
dwaas, dat vaak ter wille van een minutieus
zaakje, van een overzeild tjalkje of zoo, een
zwaarwichtige missive van den minister
inkomt, terwijl een zoo serieuze quaestie
ats van do Willem II" doodgezwegen
wordt. En dat schijnt toch weer 't geval
te zullen zijn: Zondag 1,1. is do termijn
van aanklacht verloopen, vandaag gaat de
geheele equipage weer naar zee, zelfs wan
neer van de toegestane verlangde termijn
van drie maanden werd gebruik gemaakt,
zou een onderzoek bij terugkomst grooten
deels zijn waarde verloren hebben. Hoe wil
men eischen, dat ieder zich na zoo'n tijds
verloop de feiten herinnert, hoe moeilijk is
het om de voornaamste getuigen dan nog
bijeen te krijgen doordat ze vaak over de
heele wereld verspreid zitten door tusschen
tijdsche aanmonstering op een ander schip.
Verschillende berichten van ooggetuigen
in onze verschillende dagbladen, geven
zooveel aanleiding tot 't stellen van vraag
teekens, dat een onderzoek door het daar
toe aangestelde lichaam ter bevestiging of
weerlegging wel in de rede der dingen
scheen to liggen.
Of zou 't waar zijn, dat de connecties
tusschen onze grootste maatschappijen en
Den Haag van dien aard zijn, dat doofpot
en prullemand in plaats van onpartijdig
heid van het hoogste gezag zouden gebruikt
worden ?
De feiten schijnen erop te wijzen en 't is niet
om de meening omtrent 't onaandoenlijke
van deze rechtspraak te versterken, als
ieder zoo duidelijk ziet, dat toch ieder
onderzoek van het bon vouloir van
hoogerhand afhangt.
Waarlijk, de verontwaardiging, de inter
pellatie in de Tweede Kamer zelfs, ver
oorzaakt door de eigenaardige behandeling
van de bekende quaestie met de Evertsen"
en de door overplaatsing teweeg gebrachte
afwezigheid van voorname getuigen, zouden
voor talrijke herhalingen vatbaar zijn, al>
de kennis en vooral de belangstelling in
koopvaardijzaken gelijken tred hield met
die in marinevraagstukken.
* *
*
Wat ontbreekt, dat is een commissaris,
die in al dergelijke gevallen een voorloopig
onderzoek instelt en den minister voorlicht
omtrent de te volgen handelwijze.
Minister Veegens, er ligt hier nog een
open terrein van arbeid, maar wat vóór
alles van u gevraagd, neen geëischt mag
worden, dat is:
Verwijs ieder geval, dat in de termen
\7alt, ter onderzoek, waar u zelfs de be
staande gebrekkige wet hiertoe de be
voegdheid geeft.
B. P.
Geen Postverbond met
Dnitschland.
(Ingezonden).
In het vorig nummer van De
Ams/'-rdammer wordt met kracht opgekomen tegen
een afzonderlijk Postverbond met Duitsch
land. Ik denk, dat vele, en ik hoop, dat
bijna alle Nederlanders het daarmee eens
zullen zijn. Laat mij oven de slotwoorden
aanhalen :
En wij twijfelen er volstrekt niet aan,
dat elke Duitscher van karakter, die zijn
eigen land lief heeft, meer eerbied zal ge
voelen voor ons Nederlanders, wanneer wij
angstvallig en trouw onze vrijheid bewaken,
dan dat wij ook maar de geringste neiging
betoonden om ons eerstgeboorterecht af te
staan voor welken schotel linzenmoes het
zijn mocht".
Juist! zoo zij het en zoo moge het blijven.
Maar een volk, dat eerbied eischt'voor
zijn vast besluit om angstvallig en trouw
/.ijn vrijheid te bewaken, moest eerlijk ge
noeg zijn om ook eerbied te toonen voor
het vaste besluit van een kleiner volk om
angstvallig en trouw zijn vrijheid te be
waken". En dat is bij ons niet het geval;
dat is duidelijk genoeg voor iedereen, die
in den laatsten tijd het optreden van ons
militair régime in Indiëheeft gevolgd.
Wteeds toch hebben de Balineezen met angst
vallige zorgvuldigheid ervoor gewaakt, dat
zij het met ons gesloten contract nauw
keurig nakwamen, maar dat zij ons ook
niets verder toestonden dan waarop wij
krachtens dat contract recht hadden. Toch
hebben zij wel eens wat toegegeven, waarop
wij geen aanspraak hadden; men dcnke
slechts aan het verbod van vrijwillige ver
branding van vorsten-weduwen om haar
man ook in den dood te volgen.
Dit heeft echter niet kunnen baten. Wat
steeds in Indiëgelukte, gelukte ook hier.
Er werd een reden (of was het een voor
wendsel ?) gevonden.
Het Xederlandsche publiek vraagt geen