De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1906 12 augustus pagina 1

12 augustus 1906 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

NV 1520 DE AMSTERDAMMER A°. 1906. WEEKBLAD VOOR NEDERLAND cL e 3? r e cL a. c t i e Dit nummer bevat een bijvoegsel. ?v a. :n. J. IDE IK O O. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDOKF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. posl f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/a DU blad ja verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capuoiues tegenover het Grand Café, te Parijs. Zondag 12 Augustus. Advertentiën van 1?5 regels ? 1.25, elke regel meer f 0.25 Reclames per regel 0.40 Annonces uit Duitsclilacd, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RUDOLF J10SSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel is 35 Pfennig. INHOUD: VAN VERRE EN VAN NABIJ: Noodlottige eenheid, door C. v. d. Pol. Stiefmoederlijke staatszorg ter zee, II, door B. P. Geen Postverbond met Duitschland, (Ingezonden). door IJ. B\j wielen, automobielen en verkeerswegen, door L. Simona. De strijd tegen de tuberculose, door S. FEUILLE TON: Gratie. Naar het Duitscb, van Carl Muusman. KUNST EN LETTEREN: De . Pestilentie te Katwijk, door Aernout Drost, met inl. van Albert Verwey en aant. van dr. C. G.N. de Vooys, beoord. door Peter Spaan. Alexander de Groot e van Macedonië, d. Jaeob Wassermann. Roman uit het Duitsch, door J. Fabricius Jr., beoord. door J. Brouwer. INGEZONDEN. VOOR DAMES: Ver waarloosde kinderen, door Vera. De radiumstoel, door H. ALLERLEI, door Caprice. UIT DE NATUUR, door E. Heimans. Het Boek als kunstwerk, door J., (met af b.). Penteekening van H. G. Ibels. Eere-tentoonstelling ia Arti, II, door Plasschaert. Fantin Latour. Een portret (coll. Wisaelingh), door Plasschaeit. Een Provencaalsche dichteres, Genina Houchart, door Ph. Z. (met portret). Balthasar Bekker, de bestrijder van het bijgeloof, I, door dr. W. P. C. Knuttel, beoord. door A. Klaver. Brieven uit NieuwNederland, door A. E. M. S. te Laer. FINAXCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEIC, door D. Stigter. SNUIFJES. DAMEUBRIEK. SCHAAKSPEL. ADVER TENTIËN. Noodlottige eenheid. Straks wanneer de Indische begrooting voor 1907 bij de tweede kamer zal in gediend zijn, zullen vele ernstige politici weer ten prooi geraken aan de koloniale nachtmerrie: het benauwend gevoel, dat Nederland na korten of langen tijd, het hangt af van vele, met geen moge lijkheid vooruit te bepalen bijkomstigheden, groote rampen zullen treffen door zijn financieele eenheid met Indië. Formeel bestaat die eenheid wel niet. Beide huishoudingen hebben eigen ? begrootingen; de rekenplichtigheid is voor ? beide bij speciale wetten geregeld en ? zij staan als credicteur en debiteur tegen over elkaar; het laatste echter met dien verstande, dat Nederland, ongeacht de logica van cijfers en moraal, nooit debiteur mag zijn. Dat staat wel in geen enkele wet, maar een taaie adat, stammend uit den gezegeuden tijd van . Jan Kompanie", in eere gehouden door een bekrompen chauvinisme, noodzakelijk feacht door hebzucht, n... helaas geuld door onverschilligheid en onwetend heid der groote massa, deze adat wil het zoo. Voorloopig zal het ook wel kwaad vechten daartegen zijn. Doch wat met verstandelijke en ethische overreding wel nimmer te verkrijgen is, zullen overmachtige omstandigheden ten laatste afdwingen: de aanvaarding der consequenties van de eeuwenoude rolverdeeling. Immers, doordat Indiëin 't . financieele steeds aan 't kortste eindje trekt, kan het ook zijn economische wie ken niet uitslaan; de behoeften van zijn huishouding klimmen echter met den dag, zoodat het in zichzelf niet de kracht vindt daaraan te voldoen. Om maar eens op iets te wijzen, wel geschikt om iederen econoom een rilling op het lijf te jagen: Het kleine, door de natuur economisch zoo misdeelde Zwit serland voert ruim tweemaal zooveel uit als het groote, door de natuur zoo rijk bedachte Indië! De uitvoer van heel dat ?rijke complex bedroeg in 1904 slechts 2081/o millioen gulden; daarentegen ge bruikte het voor zijn veel te ge ringe! staatuitgaven toch nog 1(>7 millioen! Welke verhouding wordt hier mee geteekend! Beide geproduceerde cijfers zijn echter verre van voldoende, om een juist denk beeld te leveren van Indië's economischen toestand; men kan zich dien toch te donker dan wel nóg te licht voorstellen. Doch men doe vrij het laatste: droome van verbazende accressen van den handelsomzet, van groote bestuur lijke inspanning om al de Indische eilan den tot ontwikkeling te brengen, van economisch beheer der geldmiddelen; inderdaad al te schoone droomen, doch soit! dan nog blijft de verhouding van Indië's budget tot zijn handelsbalans een zoo wanhopige, dat men den moed moet bewonderen van hen, die de verantwoor delijkheid van zoo'n toestand durven dragen. Want: ook bij een beheer zoo bekrom pen en schriel 'als dat der Nederlandsen Indische regeering ergens financieele legkaartpolitiek" genoemd konden de nominale tekorten, die bij een ra tioneel bestuur der koloniën geenszins onrustbarend zouden zijn! niet uit blijven. Deze beteekenen echter niets, vergeleken bij de w e r k e l ij k e tekorten, die natuurlijk niet onder cijfers zijn te brengen. Maar op een gegeven oogenblik treden die aan het licht; wanneer er n.l. vele millioenen eischende bestuursmaatregelen moeten worden genomen. Dan valt er niet meer te goochelen met begrootingscijfers voor productieve en niet-prpductieve uitgaven?men staat voor niet meer, o'f niet tijdig genoeg, te vervullen behoeften Zoover is het reeds lang met Indi gekomen. Men denke slechts aan de onderwijs-, irrigatie-, defensie- en tal van andere i|uaesties. 't Is moeilijk te zeggen hoelang het nog kan lijden met de verwaarloozing ervan; maar een groot pes simisme is niet noodig orn aan te nemen, dat zeer spoedig het fatale moment kan aanbreken waarin de verwaarloozing van bijna een eeuw het tijdperk der Compagnie niet in aanmerking genomen, zich in eens afdoende zal wreken. Dan zal men schoon decreteeren hebben, dat er geen wettelijke eenheid van financiën meer bestaat tusschen Nederland en Indië; maar de schuldeischers zullen zich niet met den insolventen boedel tevreden stellen. Nederland zal moeten betalen, al wat de geldschieters aan Indiëtekort komen. Nederland zal dan ondervinden, dat er ondanks alle door den wetgever bepaalde financieele scheidingen een feitelijke eenheid van financiën tusschen moederland en koloniën bestaat; dat het dus zijn usurpatievan rechten op de koloniale middelen duur zal moeten boeten. Bezien van het billijkheidsstandpunt zal het troostend zijn te mogen beleven, hoe Nemesis ten laatste iederen kwaad doener individu dan wel een geheel volk weet te vinden. Maar dit is dan. toch een vrij magere troost voor den Hollandschen belastingbetaler, die na likwidatie van de Indische huishouding blijft opgescheept met een onevenredig groote schuldenlast. Met het bovenstaande wordt eigenlijk niets nieuws gezegd. Reeds jaren achtereen zijn de Nederlandsche economen over tuigd, dat het t' avond of morgen met de moederlanische financiën zal spaak loopen wegens de noodlottige feitelijke finan cieele eenheid met Indië. Daarom is het ook verwonderlijk, dat deze evidentie niet meer praedomineert bij de behan deling van de Indische begrootingswetten. Zij toch, die nog geloof genoeg hebben aan Nederland's toekomst als koloniale mogendheid, zouden ten minste daaraan een rijke argumentatie kunnen ontleenen, om er een zweep van te vlechten, krachtig genoeg om de onwilligsten op te jagen. Doch men schijnt hier graag de politiek van vogel struis te willen drijven. Bij de behandeling echter van de Neder landsche staatsbcgrooting voor 1906 werd in de eerste kamer de feitelijke ver houding tusschen Nederlandsche en Indi sche financiën zeldzaam ernstig en open hartig besproken. Voor dit geval is het bepaald jammer, dat onze senaat zoo weinig het oor der natie bezit; en er bestaat dan ook alleszins reden, juist nu de begrootingen voor 1907 zijn bijna in ontwerp gereed te herinneren aan het debat, einde Januari en begin Februari j.l. gevoerd doordeheeren Van Nierop, Van Leeuwen en Gfodin de Beaufort met onzen nationalen penning meester, mr. De Meester. Het ging tusschen die vier heeren over de schandelijke doch geen van hen ziet er iets sch and el ij k s in; of zoo ja, dan ontbreekt de moed om dit te bekennen! t r a i t d'union tusschen Nederlandsche ? en Indische financiën: den rente- of' restitutiepost tot een bedrag van 3,8(5:5,000 gld. per jaar, ? en nog van andere. Dit in verband met de tekor ten op de Nederlandsche begrootingen. De restitutiepost prijkt op de Nederland sche begroeting onder de middelen, die echter met nog vele andere vorderingen op Indiëals uitgaven voor het auxiliair eskader e. d. niet coulant bin nenkwam, -ïoen echter de jongste lee ning van 40 millioen ten behoeve van Indiëgesloten was, werd daarvan ter stond ongeveer 14 millioen gld. in de Nederlandsche schatkist gestort, om Indi ten opzichte van Nederland aan een schoone lei te helpen. Dat gerestitueerde bedrag werd dan onder de buiten gewone middelen geboekt, en zoo als bekend het geraamde tekort voor 19ÜIJ bleef toen voor Nederland 10' L> millioen gulden. De heer Van Nierop vond dat hier als ontvangsten waren geboekt 14 millioen, die wij nooit hebben gezien". Die moes ten dus in meerdering van het tekort gebracht zijn. Wat baat het dus of wij al veel spreken over Scheiding van Nederlandsche en Indische financiën, het verband wordt door de omstandigheden al inniger en inniger," De heer Van Leeuwen nam dan ook een loopje met eventueel te sluiten kolo niale leeningen, dan wel Nederlandsche ten behoeve van Indië. Als het geld er niet is, kan het niet door Indiëworden terug betaald." -Leeningen zonder garantie door Nederland eens aangenomen dat deze te plaatsen zijn, maar dan toch altijd ruïnant duur! kunnen voordeelig zijn bij het verlies der koloniën, omdat wij dan niet meer voor de terugbetaling aansprakelijk zijn. Maar zoolang wij onze koloniën bezitten, blijven wij met of zonder garantie moreel verplicht 'eventueele tekorten op den Indischen dienst ten slotte voor onze rekening te nemen. Daaraan ontkomen wij niet." Genoeg om het financieele optimisme van den heer Godin de Beaufort te ver gallen. Hij waarschuwde, om van de Indische restitutieposten louter boekingsposten" to maken, waardoor o gruwel! in' Indiëproductieve werken worden aangelegd, betaald door belastingverhooging in het moederland." Dan maar de kassen gescheiden! . Vroeger was men vurig voorstander van kas-eenheid. Daardoor toch was er gelegenheid te grissen in de Indische millioenen, door het cultuurstelsel uit den Javaan geperst. Nu echter door deze eenheid het thans noodlijdende Indi inderdaad eenige financieele faciliteiten geniet, nu het daardoor tenminste ontkomt aan het gevaar van telkens op korten termijn duur geld te moeten op nemen, nu zou de heer Godin de kassen hoe eer hoe liever scheiden", om gevrijwaard te zijn tegen de voorstelling van Indische restituties als buitenge wone middelen, en te verzekeren, dat Nederland op tijd zal krijgen wat het toekomt." Practisch zou echter een scheiding van kassen toch niet ten voordeele van Neder land zijn; want telkens wanneer het mot de Indische vlottende schuld vast liep, zou Nederland van zijn crediet moeten gebruik maken ten behoeve van Indië. Tientallen citaten uit de Han delingen" en Bijlagen" zijn te leveren, waaruit blijkt dat Nederland niet ontko men kan aan dekking van Indië's finan cieele tekorten: onverschillig welke. Nog in 1897 werd, minister De Meester wees er thans op, ? deze zaak in do afdeclingen der beide kamers ern stig onder de oogen gezien. En wat toen nog slechts toekomst-bespiegelingen" waren is thans van praktische beteekedis" geworden. Deze minister wien toch beter dan iemand de toestand van het Indische financiewezen moet bekend zijn gaf toe, dat de rente- of restitutieposten van Indiëvoor Nederland eigenlijk niet meer dan fictieve middelen zijn. De afdoe ning over de jaren 1902, 190:-} en 1904 uit een lecning ten laste van het moe derland dat rente en aflossing heeft te betalen" gedurende 47 jaren een annuïteit van rond 640,000 gld. is niets anders dan b u i t e n g e w o o n. Daarom was aldus de minister de becijfering van den heer Van Nierop, volgens welke er zou zijn een (voor 190(5 geraamd) tekort voor 24 millioen nog veel te gunstig.... Hier komen wij tot quaesties van cijfergroepeering, voor ons van geen be lang. Het gewicht van dit debat is ge legen in de geheel onbevredigende beantwoording door minister De Meester van de vraag door den heer Van Nierop en alle nuchtere financiers gesteld, of Nederland in de toekomst" op de restitutieposten zal kunnen rekenen. Het gaat toch met deze posten zooals het met de Indische baten gegaan is. I'rincipieel heeft men er zoo lang aan vast gehouden, tot overmachtige omstandig heden dit middel voor Nederland in een waardeloozen memoriepost hadden ver anderd, liegeering en parlement maakten eindelijk bonne mime a mauvais jeu. Ook de vaste jaarlijkscherentepost is thans inderdaad niets meer dan een boekingspost, over de laatste jaren vol daan" met geld 'van Nederlandsche be lastingschuldigen-zelf. Dezelfde omstan digheden zullen telkens tot meer en krachtiger hulpbetoon aan Indiödwin gen; zoodat de annuïteit van 640.000 gld. het embryo is van een millioenenmonster, dat het Nederlandsche financie wezen, thans nog kerngezond, bedenkelijk topzwaar zal maken. »0nder het uoodige voorbehoud", met niet pessimistische maar voorzichtige beschouwingen" mr. De Meester hoopt op de kapitalisten als reddende engelen en durft iets verwachten van het tegen woordige krachtige" (lees: hardhandige en gevoellooze en vlegelachtige) bestuur! is werkelijk onrustbarend be antwoord de vraag, door de drie genoemde sanatoren, ieder op zijn manier, gesteld: of de feitelijke eenheid tusschen Ne derlandsche en Indische financiën niet noodlottig zal worden voor het moeder land. Dank zij het tot dusver blijvend accres der middelen en de gewone meevallers zal het met het Nederlandsche begrootingstekort voor 190(5 wel niet zoo'n vaart loopen; maar door den ongezonden toe stand der Indische financiën, ongezond omdat Nederland vast houdt aan zijn alle economisch en intellectueel leven verstikkend bestuurssysteem hangen den Nederlandschen belastingschuldigen tal van verrassingen als een Damocleszwaard boven het hoofd. Wat moet er in zulke omstandigheden terecht komen van de talrijke sociale hervormingen, in Nederland zoo dringend noodig, die toch in beslissende instantie quaesties van geld zijn? K ij s w ij k. C. v. D. POL. Stiefmoederlijke Staatszorg t/zee. ir. In een artikel in dit blad van 27 Mei 1.1. heb ik gewezen op enkele misstanden met betrekking tot de Staatszorg ter zee hier te lande. Eenige feiten van de laatste weken, die sterk den tegenwoordigen wantoestand tee kenen, doen mij hierop terugkomen. Allereerst gelieve men op te slaan de uitspraak van den Raad van Tucht van 17 Juli in zake het stoomschip Waterland": De Raad, overwegende, dat hier noch van stranding, noch van schipbreuk sprake is, dat er geen menschenlevens te betreu ren zijn en dat de Raad geene andere be voegdheid heeft dan te onderzoeken of een ongeval op zee te wijten is aan een of' andere daad van nalatigheid, of dat de bemanning in een of ander opzicht zich heeft misdragen, verklaart zich onbevoegd om in de zaak met de Waterland" een oordeel uit te spreken." /iezoo, dat is althans spijkers met koppen slaan. Want juridisch beschouwd is de Kaad hiertoe werkelijk geheel incompetent. Men zie slechts art. 2r>u van de vet van 7 Mei l Mol!: Termen van bevoegdheid ontnemen zijn er, wanneer de Kaad oordeelt, dat-door zjjn daad of' nalatigheid ia veroorzaakt schip breuk, stranding, verlating van het schip of eenige zeeramp, die den dood van een niensch tengevolge heeft". Tot nu toe was 't verloop van een zaak als van de Waterland" steeds dit, dat na onderzoek de Raad geen termen vond enz. en mitsdien van allen blaam vrijspreekt," iets wat a priori even goed had kunnen gezegd zijn, omdat 't hier niet om de quaestie ging of 'er schuld rustte op den aange klaagde, maar eenvoudig of de Raad be voegd was hierin te beslissen. Door de op zettelijke en geregelde vrijspraak in deze gevallen kwam er nooit protest van de be langhebbenden; de opvolgende ministers erkenden steeds volmondig de leemten en beloofden verbetering ..... bij de herzie ning van bovengenoemde wet. Wetsher/iening Een boerenmeid zou zeggen: Met Sint Juttemis, als de kalvers op 't ijs dansen, hoor!" Maar de nieuwe plaats vervangende voorzitter van den Raad van Tucht, die juist een dergelijke zaak gedu rende zijne zitting te behandelen kreeg, scheen zich met een sleepende opvatting hiervan niet te kunnen vereenigen, waar van bovenstaande uitspraak 't gevolg was. Dat zal nu en juridisch is 't volkomen onaantastbaar de uitspraak van den Raad in al dergelijke gevallen zijn, wanneer zij althans nog voor hem gebracht worden totdat.... de wet daaromtrent ver anderd wordt. Toevallig is hiervan een voorbeeld van den meest recenten datum: de aanvaring van de Prins \Villem 11". Had de gezag voerder niet een deel zijner equipage op het houtschip overgezet, de aanvaring zou in termen van onderzoek vallen; nu geen volkomen verlating van het schip heeft plaats gehad, is een onderzoek, althans met uitspraak, volkomen uitgesloten. \u de tegenhanger: De "Willem II" heeft juist vier weken geleden de Isle of Candy" in den grond geboord, waarbij twee rmm van dat stoomschip zijn verdron ken; een onderzoek zou dus niet slechts rechtvaardig, maar ook volkomen wettig zijn volgens art. 2oa, toch staat 't vrijwel vast, dat deze zaak in de doos zal ge stopt worden. Want en dit is vrij wat ernstiger nog dan bovengenoemde leemte ook in de door de wet aangegeven gevallen is 't al of niet plaats hebben van een onderzoek volkomen willekeurig; immers het heeft plaats (art. 25c) op een aanklacht van den boekhouder, van een of meer reeders, de assuradeurs of de passagiers of wel op last van den minister van Landbouw, Handel en Nijverheid. Onnoodig te zeggen, dat een onderzoek, uitgelokt door boekhouder en reeders of passagiers, vrijwel uitgesloten is, van eerstgenoemden omdat bij een even tueel constatoeren van mankement aan schip of verzuim van de bemanning, slechts schado voor den reederijnaam kan toegebracht worden, van de laatsten, omdat zij bijna allen volkomen onbekend met deze wet zijn. Hebben assuradeurs er geen belang bij om de reederij te vriend te houden, dan kan van dien kant nog wel eens een onder zoek worden bewerkt, maar overigens is 't toch de minister van Landbouw, Handel en Nijverheid, die in de meeste der behan delde gevallen last geeft en in ieder geval last behoorde te geven. Want 't is toch te dwaas, dat vaak ter wille van een minutieus zaakje, van een overzeild tjalkje of zoo, een zwaarwichtige missive van den minister inkomt, terwijl een zoo serieuze quaestie ats van do Willem II" doodgezwegen wordt. En dat schijnt toch weer 't geval te zullen zijn: Zondag 1,1. is do termijn van aanklacht verloopen, vandaag gaat de geheele equipage weer naar zee, zelfs wan neer van de toegestane verlangde termijn van drie maanden werd gebruik gemaakt, zou een onderzoek bij terugkomst grooten deels zijn waarde verloren hebben. Hoe wil men eischen, dat ieder zich na zoo'n tijds verloop de feiten herinnert, hoe moeilijk is het om de voornaamste getuigen dan nog bijeen te krijgen doordat ze vaak over de heele wereld verspreid zitten door tusschen tijdsche aanmonstering op een ander schip. Verschillende berichten van ooggetuigen in onze verschillende dagbladen, geven zooveel aanleiding tot 't stellen van vraag teekens, dat een onderzoek door het daar toe aangestelde lichaam ter bevestiging of weerlegging wel in de rede der dingen scheen to liggen. Of zou 't waar zijn, dat de connecties tusschen onze grootste maatschappijen en Den Haag van dien aard zijn, dat doofpot en prullemand in plaats van onpartijdig heid van het hoogste gezag zouden gebruikt worden ? De feiten schijnen erop te wijzen en 't is niet om de meening omtrent 't onaandoenlijke van deze rechtspraak te versterken, als ieder zoo duidelijk ziet, dat toch ieder onderzoek van het bon vouloir van hoogerhand afhangt. Waarlijk, de verontwaardiging, de inter pellatie in de Tweede Kamer zelfs, ver oorzaakt door de eigenaardige behandeling van de bekende quaestie met de Evertsen" en de door overplaatsing teweeg gebrachte afwezigheid van voorname getuigen, zouden voor talrijke herhalingen vatbaar zijn, al> de kennis en vooral de belangstelling in koopvaardijzaken gelijken tred hield met die in marinevraagstukken. * * * Wat ontbreekt, dat is een commissaris, die in al dergelijke gevallen een voorloopig onderzoek instelt en den minister voorlicht omtrent de te volgen handelwijze. Minister Veegens, er ligt hier nog een open terrein van arbeid, maar wat vóór alles van u gevraagd, neen geëischt mag worden, dat is: Verwijs ieder geval, dat in de termen \7alt, ter onderzoek, waar u zelfs de be staande gebrekkige wet hiertoe de be voegdheid geeft. B. P. Geen Postverbond met Dnitschland. (Ingezonden). In het vorig nummer van De Ams/'-rdammer wordt met kracht opgekomen tegen een afzonderlijk Postverbond met Duitsch land. Ik denk, dat vele, en ik hoop, dat bijna alle Nederlanders het daarmee eens zullen zijn. Laat mij oven de slotwoorden aanhalen : En wij twijfelen er volstrekt niet aan, dat elke Duitscher van karakter, die zijn eigen land lief heeft, meer eerbied zal ge voelen voor ons Nederlanders, wanneer wij angstvallig en trouw onze vrijheid bewaken, dan dat wij ook maar de geringste neiging betoonden om ons eerstgeboorterecht af te staan voor welken schotel linzenmoes het zijn mocht". Juist! zoo zij het en zoo moge het blijven. Maar een volk, dat eerbied eischt'voor zijn vast besluit om angstvallig en trouw /.ijn vrijheid te bewaken, moest eerlijk ge noeg zijn om ook eerbied te toonen voor het vaste besluit van een kleiner volk om angstvallig en trouw zijn vrijheid te be waken". En dat is bij ons niet het geval; dat is duidelijk genoeg voor iedereen, die in den laatsten tijd het optreden van ons militair régime in Indiëheeft gevolgd. Wteeds toch hebben de Balineezen met angst vallige zorgvuldigheid ervoor gewaakt, dat zij het met ons gesloten contract nauw keurig nakwamen, maar dat zij ons ook niets verder toestonden dan waarop wij krachtens dat contract recht hadden. Toch hebben zij wel eens wat toegegeven, waarop wij geen aanspraak hadden; men dcnke slechts aan het verbod van vrijwillige ver branding van vorsten-weduwen om haar man ook in den dood te volgen. Dit heeft echter niet kunnen baten. Wat steeds in Indiëgelukte, gelukte ook hier. Er werd een reden (of was het een voor wendsel ?) gevonden. Het Xederlandsche publiek vraagt geen

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl