Historisch Archief 1877-1940
N o. 1520
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
MAGGI's Soepen in tabletten,
merk Kruisster,
masen het mogelijk om in den kortst
mogelijken tijd (10?25 minuten), slechts
met water, voortreffelijke krachtige
soepen klaar te maken. Per tablet voor
2 flinke borden
Fransehe soepen 10 Ct.
Pikante soepen 18
MAGGI's Bouillon-Capsules,
merk Krnisster,
geven door oplossing in kokend water
oogenblikkelijk een voortreffelijken voor
het gebruik gereed zijnden bouillon. Per
capsule voor 2 koppen
Consommé' (extra sterk vleeschnat
zonder vet) 12 Ct.
Bouillon (vleeschnat met vet) . 9
MAGGI's Aroma,
merk Kruisster,
geeft aan zwakke soepen, sausen, groen*
ten, hutspot zoowel aan allerlei
vleeschgerec hten oogenblikkelijk een verrassenden,,
fijnen smaak. Zeer toereikend, derhalve
spaarzaam te gebruiken.
Verkrijgbaar in flaeona vanaf 30 Ct.
imHiwrimiiniiimiiiiii ...... iiiiiiiiiiiiiin ...... iii
iiiiiiminmmtmimmmmmiiMmmtmmimimmimiiimimimmimiimimiiiimiimiHif
Wat na l Dec. 1905 de taak zooveel ge
makkelijker en dankbaarder maakt is, dat
er nw geen kans meer bestaat, dat a! de zorg
besteed aan de vroeger verwaarloosde en
mishandelde kinderen, ongedaan kunnen
worden gemaakt door snoode ouders, die
vóór dien datram steeds het recht behielden
de kinderen op te eischen.
Wat hebben wövaak geleden, by de weten
schap 'dat de met zooveel zorg opgekweekte
plan tjjes,ieder oogen blik gevaar liepen.dooreen
rwwen etormvlaag van den stengel te worden
afjgernkt, om te worden geslingerd in een
modderpoel. Die vrees behoeven we nu niet
meer te koesteren!
De ontzetting uit de ouderlijke macht door
den voogdijraad aanbevolen, en, door den
rechter uitgesproken, is ons waarborg dat
nooit meer aanspraak op onze beschermelin
gen kan worden gemaakt.
O, die kleinen, waarvan enkele niet meer
?dan vier jaren tellen hoe vatbaar bleken
ze al gauw voor vriendelijkheid, zij, die
?nooit iets anders hadden gehoord dan grauwen
en snauwen!
En als ze zich dan van de vroegere
echuwheid losmaken, is het alsof de tot nu
toe onderdrukte levensvreugd, haast heeft
zich te uiten, alsof ze als het ware de schade
?moeten inhalen l En dan uit zich die vreugd
door met dubbele mate terug te geven, wat
ejj zelf aan hartelijkheid ondervinden.
Ik was nog geen vijf minuten in de huisjes
van onze pleegmoeders, of de kleinen zaten
.al op mijn schoot en sloegen de armpjes ver
trouwelijk om mijn hals, hoewel ik ze voor
de eerste maal zag!
De tranen kwamen mij op dien bezoekdag
mér dan eens in de oogen geen tranen
van smart maar van vreugde, dat het in
oazen tijd mogelijk wordt gemaakt voor die
kinderen te zórgen, zonder ze over te leveren
aan de omgeving van een gesticht, waar hoe
goed ook toch altijd het individueel karakter
van het kind onmogelijk tot zijn recht kan
komen I
Zelfs ds. Pierson, wiens gestichten te Zetten
zoo goed zijn ingericht, verklaart nl.:
Het gezin is de aangewezen plaats' waar
kinderen mreten worden opgevoed."
En een der grootste factoren bij de op voe
ding is wel: De vertrouwelijke omgang van
het kind met zijn pleegouders!
Maar nu worden vaak als de nadeelen van
de gezinsopvoeding genoemd l De moeilijkheid
om geschikte gezinnen te vinden. .
Laat mij zeggen, dat het gehalte der gezin
nen die zich bereid verklaren kinderen op
te nemen vél beter is, dan men aanvan
kelijk zou vermoeden.
De door mij bezochte gezinnen, alwaar de
de kinderen van onze Vereeniging tot op
voeding van halfverweesde of verwaarloosde
kinderen" worden verpleegd, behooren allen
tot den knappen burgerstand.
Ik kwam er onverwacht en op Zaterdag.
Maar zoowel de pleegmoeders als de kinderen
zagen er keurig en helder uit.
Natuurlijk is er steeds controle waarvoor
dan in de woonplaats der gezinnen wonende
dames en heeren welwillend zorg dragen. En
zoo geloof ik, dat de opvoeding in het gezin
wel het best de kinderen voor de maatschappij
opvoedt.
Ds, Pierson zegt dan ook : Het ontslag uit
de gestichten moet zoo vroegtijdig mogelijk
worden gesteld, opdat zij met het gewone
leven in aanraking komen"...
In Italiësterven jaarlijks pl.m. 267,775 kin
deren uit gebrek aan verzorging.
Hoe groot zou het getal hier te lande zijn,
als men dit na kon gaan. Behalve nog het
aantal dat geestelijk te gronde gaat, als het
niet bijtijds gered wordt van een onvermijde
lijk verderf!
UIT DE NATUUR
CLXXXIII. Parasieten en Saprophyten.
De meeste menschen denken bij 'thooren
van den naam van parasiet aan iets heel
afzichtelijks of ten minste aan iets, dat in de
rij der levende wezens tot het minderwaar
dige, het verachtelijke behoort.
Dit komt voornamelijk, doordat men in 't
dagelijksch leven met parasieten de lastige
diertjes bedoelt, die 't op ons bloed gemunt
hebben, vlooien en muggen in de eerste
plaats en nog een unexpressable. Nu is er
geen enkele reden om deze beesten parasieten
te noemen, of 't moest ons egoïsme zijn. Wij
leven zelf van de weefsels en sappen van
planten en dieren, die wij eerst dooden of
laten dooden; maar zoo gauw een dier 't
op ons gemunt heeft, vooral een heel klein
dier, waartegen we ons juist door die kleinte
zoo slecht verweren kunnen, gaan we 't
verachtelijk met parasiet aanspreken. Een
leeuw of tijger is dan ook een parasiet van
de dieren van 't woud, een wezel of hermelijn
zou met den zelfden maatstaf gemeten een
parasiet van muizen, hazen en vogels be
hooren te heeten; en wij zelf hoogverheven
menschen zyn de gevaarlijkste parasieten,
die er bestaan; alleen niet meer voor onze
soortgeuooten, sedert het met 't kannibalisme
gedaan is.
In wetenschappelijken zin zijn, wat wij
parasieten noemen, het meestal niet. Zoo
de hoofd- en kleederparasieten van den
mensch zyn eigenlijk niets dan commensaals
of nog juister symbionten, d.w.z. diertjes
die met ons in verbond leven ; zij doen ons
goed, daar zij schadelijke huidrestanten op
ruimen ; wij nemen hier gevolg voor oorzaak;
ze duiden onzindelijkheid aan, al of niet met
ziekelijkheid gepaard; vies zijn ze zelf niet,
wel de menschen, die hun den kost geven.
't Is niet gemakkelijk te zeggen, wat dan
een echte parasiet is. Door den regel wordt
in wetenschappelijke werken een dier para
siet genoemd, wanneer 't op of in een ander
dier leeft, en het de organen geheel of gedeel
telijk verloren heeft, die 't in staat zouden
stellen, eigen onderhoud te zoeken. Zoo kan
een dier in n periode van zijn leven
parasiet zijn, in een ander een zelfstandig
bestaan voeren; bepaalde jeugdige mossels
b.v. parasiteeren op de kieuwen van
karEn nu ten slotte een verhaal dat klinkt
als een toove r sprookje, maar toch heusch een
paar weken geleden is gebeurd.
Een arm stakkertje was, bijna blind gewor
den door verwaarloozing, opgenomen in ons
Doorgangshuis en later in een gezin geplaatst
in een mooie en gezonde omgeving.
Op een avond stond het kind, dat in een
kort tijdsverloop een flink meisje is geworden,
voor het raam, van een door boomen om
ringd huisje.
Een oud vrouwtje wandelde er voorbij,
kijkt naar het kind en zegt tot een naast
haar gaand moedertje : Kijk, dat lijkt veel
op mijn kleindochtertje, maar dat arme schaap
ziet er zoo allerakeligst bleek en ziekelijk uit,
ten minste toen ik haar het laatst zag. Ze
zal er nooit van bovenop kunnen komen, de
stakker van de slagen en stompen haar door
mijn dronken schoondochter toegediend."
Maar ? wat was dat ? Daar komt het kind
een vierjarig meisje uit het huisje
vliegen.
Grootmoe l"
Mér kon ze niet zeggen en het oude
vrouwtje kon ook niets zeggen; maar de
tranen in haar oogen vertelden veel meer
dan vete woorden hadden kunnen doen!...
Begrijpt ge nu hoe voldaan ik van mijn
reisje terugkwam, en hoe het nu een be
hoefte was, mee te deelen hoeveel ik geno
ten heb?
Maar hiermee is ook nog iets anders
bedoeld, namelijk om allen die iets missen
kunnen, en iets voelen voor die arme, ver
laten schepseltjes, op te wekken vereeni gingen
als de onze te steunen.
Er is een spreuk : Wie den arme geeft,
leent den Heer."
We zouden hier kunnen zeggen :
Wie iets afzondert, ten behoeve van ver
waarloosde kinderen, doet der maatschappij
een weldaad,
Want die kinderen zijn de burgeis der toe
komst ! VERA.
De Hairaitoel,"
A m s t, 30 Juli 1906.
Aan de Eedactie van De Amster
dammer alhier.
Geachte heer Redacteur!
Door tijdelijke afwezigheid las ik eerst heden
De Amsterdammer van den Ssten Juli, waarin
voorkomt het stuk van dr. Feenstra: De
Radiumstoel". Naar aanleiding daarvan
verzoek ik u beleefd onderstaande regelen
te willen plaatsen.
Welk een jalousie de metier spreekt er uit
bedoeld schrijven. Dr. Feenstra schijnt
door de benoeming van zulk een inférieur
wezen als een vrouw, mevrouw Curie na
melijk, tot professor in Parijs, zoo ontstemd
te zijn dat hij, als wetenschappelijk man, 't niet
beneden zich acht op de volgende schampere
wijze zich daarover uit te laten. Dat de
wereld al eens het spectacle bood van een
vrouw te zien omhangen met de proftalaar,
n.l. mevrouw Sonja Kowalenska, die in 1887
aan de Stockholmsche academie de stoel voor
hoogere wiskunde verkreeg. Maar mevrouw
Kowalenska was van 't Anita-Augspurg soort.
Ik zag dit vrouwelijk wezen eenmaal in
Berlijn en kan me levendig de
Polizistenverirrung begrijpen, die haar tweemaal als
verkleed jongheer in de wacht dorst sleepen."
Maar dr. Feenstra I weet u nu werkelijk
geen verschrikkelijker dingen ten nadeele
van die wetenschappelijke vrouw dan dat ze,
misschien aangetrokken door de meerdere
practische mannenkleeding aan deze de
voorpers of voorns ; maar wanneer ze hun mos
selgedaante hebben aangenomen, zorgen ze
voor zich zelf. Sommige parasietisch levende
insecten-larven (b.v. die van de graafwesp
van de vorige week) hebben geen pooten,
geen oogen, eigenlijk in 't geheel geen zin
tuigen, 't heele beest is niets dan een maag
keur gaf? Hebben groote geesten, mannen
zoowel als vrouwen wel niet meer eigenaar
digheden waar oppervlakkige menschen zich
misschien aan siooten maar waar ernstige
menschen hen niets minder om achten ?
In Parijs staat het geval anders" zegt u.
Mevrouw Curie namelijk is niet alleen een
echte vrouw, ze is ook moeder." Wat toch
verstaat u wel onder een echte vrouw ? er
wordt tegenwoordig zoo mee geschermd met
die uitdrukking, 't Wordt werkelijk tyd dat
men zich ook eens gaat bemoeien met het
al of niet echtzijn van den man, dat zou
anders wel eens in de verdrukking kunnen
komen, of neen, laten we ons niet noodeloos
opwinden. Immers de natuur zal zei f de grens
wel bepalen; werkelijke grenzen, door haar
getrokken, zyn door man noch vrouw te over
schrijden. Wanneer de heer Feenstra met
zulke nietszeggende phrases de ongeschiktheid
van de vrouw voor wetenschappelijke studie
denkt aan te toonen verbist hij zich; deze
argumenten zijn te afgezaagd en hebben by
menechen, die zich door zulke drogredenen
geen rad voor de oogen laten draaien, al lang
afgedaan. Neen, dr. Fecnstra, u zult naar
zakelijke argumenten moeten omzien. Al
weerspreekt uzelf ook nog wel eens; dat een
man zoo inconsequent kan zijn !
Eerst zegt u: Het lijkt me toe dat Pierre
was de geniale, de drijvende, de indraaiende
kracht", en even later Het is natuurlijk
altijd moeilijk te zeggen, wanneer een echt
paar samenwerkt, dat is van hem en, dat
is van haar". Wanneer dat dan zoo moeilijk
is, zooals u zelf zegt, wie het grootste deel
van de uitvinding toekomt, waarom tracht
u dan het aandeel van mevr. Curie zoo te
verkleinen? Deed u niet verstandiger
hierov< r maar te zwijgen? Uwe veronderstellin
gen immers bewijzen niets. Last not least
de volgende ontboezeming: Binnen enkele
weken gaat een jonge vrouw ter inauguratie
rede. De eerste maal, en nog wel aan een
der eerste universiteiten van het continent, de
Sorbonne. De vrouwenbeweging blaast in
honderden oudemeidenblaadjes klaroen. Nog
past het het koperinstrument in zijn foudraaltje
te laten. Wij willen afwachten, zien, waar
't geluk, waar 't genie huisde". Juist dr.
Feenstra, afwachten! en niet den tijd
vooruitloopen, de toekomst allén zal ons leeren wat
de vrouw, ook al is zij moeder, presteert op
wetenschappelijk gebied. Uw grove uitdruk
king van Oudemeidenblaadjes" laat ik maar
voor wat zij is, uw afkeer tegen de vrouwen
beweging schijnt zoo diep te zitten dat iemand
met het praedicaat van dr. zulke uitdruk
kingen moet gebruiken om zich verstaanbaar
te maken.
Met dank voor de plaatsing,
Hoogachtend,
H,
Het Vacantieïinilerfeest.
/ Nu het fea§t weer tot het verledene behoort,
meent de commissie met voldoening op haar
werk te mogen terugzien: 3000 (drieduizend)
zeer arme schoolkinderen hebben een dag
buiten doorgebracht die nog lang ali herin
nering een bron van genot voor hen zal zijn.
Een woord van oprechten dank aan allen,
die ons door hun bijdragen in staat hebben
gesteld onze dankbare taak te vervullen.
Spoedig zal hun een ex. van De Volksschool
bereiken, waarin een uitvoerig verslag en
een volledige verantwoording der ingekomen
gelden zal worden opgenomen. Een commissie
van 5 personen zal worden verzocht deze
verantwoording na te gaan.
Verder onzen dank aan mevr. Kruyt
Hogerzeil en de heerenHeimansenStamperius
voor hun krachtigen steun ; aan de bladen,
Bloeiend Stofzaad.
Links de inwendige bloenideelen met het
sterk vergroot); rechts bloem in doorsnede
met een zuigsnuit. Enkele inwendige para
sieten bezitten zelfs geen organen meer voor
't opnemen van voedsel, hun heele huid
laat door osmose de voedende sappen binnen
treden; d. w. z. op de zelfde wijze, als het
voedselvocht in 't lichaam van den gastheer,
van cel tot cel door vliezige wanden heen
getransporteerd wordt.
Ook onder de planten vinden we parasie
ten. Hier heeft 't woord weer een andere,
een meer beperkte beteekenis.
Ieder weet dat in hoogste instantie de
planten onze kostwinners zijn; die eer moeten
wij ze geven, of we willen of niet. Geen
enkel dier of mensch is in staat voor ons te
doen, wat een plant kan, n.l.
uit de doode stoften, lucht en
water met wat zout, levende
organische stof te maken ; en
wij menschen kunnen evenmin
als de dieren van andere dan
organische stof leven.
Dat vervaardigen door de
planten van levende stof: sui
ker, meel, celst of, gebeurt uit
sluitend, of zoo goed als uit
sluitend, in de groene deelen
van de plant, in hoofdzaak
dus in de bladeren.
In elk gezond blad en elk
levend grassprietjt-is's zomers
zoolang het dag is, de suiker
en meelfabriek in volle werking.
Het koolzuur uit de luchtdringt
de bladeren door fijne mondjes
binnen; de zon levert de
warmte, die noodig is voor de
scheiding; en de koolstof, die
uit 't koolzuur los raakt, vormt
met 't water uit den bodem :
't meel en de suiker die wij
opeten, of waarvan de dieren
leven, die wij opeten.
Als de| planten daarmee
staakten konden wij wel op
hoepelen; eerst als de chemici
den modernen steen der wijzen
gevonden hebben: in 't groot
meel en suiker uit koohuur
en water weten te bereiden,
eerst dan kunnen wij de plan
ten als onze voeders op non
activiteit zetten, ze vrij laten
te groeien, waar en boe ze
willen, om ons alleen geestelijk en aethethisch
genot te verschaiïen.
Dat is dus 't karakteristieke van de plant,
dat ze assimileert, zooals 't bovenbedoelde
proces wordt genoemd. De groene gekleurde
korreltjes zijn het, die een hoofdrol bij 't
meelvormen spelen; wat 't wezen van hun
taak mag zijn, is nog niet met volkomen
zaad (zeer
nnet vrucht.
die) zoo welwillend waren hunne artikelen
en onze berichten op te nemen (Groene,
Handelsblad, PÜMWS van den Dag, Nieuw Isr.
Weekblad, Volk) en aan de leiders(sters), die
met zooveel toewijding hun moeilijk werk
hebben vervult.
De Commissie voor het V. K.
FAfd. A'dam B. v. N. O.?A.G.O. V.
Herinneringen van een Vlaamsch tchrijfiter:
Virginie Loveling. Een vorstin achter
de toonbank. De Chineesche hervo meter
Kar>g- 'l ung Bac.
Herinneringen uit de oude doos, smakelijk
voorgediend, vlot en levendig verteld in
onberispelijken vorm, zooals Virginie Loveling
dit vermag te doen, zijn frisch en aantrek
kelijk. Een bizondere bekoring hebben der
gelijke reminiscenties, wanneer zij, zooals hier,
op personen, feiten en gebeurlykheden slaan,
die ons zelf nog in 't geheugen liggen.
Wat Virginie Loveling vei telt in de Augustus
aflevering van het bekende maandschrift: Groot
Nederland, is op-den-kop-af, 40 jaar geleden.
De schrijfster, toenmaals een zeer jeugdig
persoontje, reisde in 1866 naar Parijs, om een
bezoek te brengen aan den heer Fran(;ois
Huet, gewezen hoogleeraar in de wijsbegeerte
aan de universiteit te Gent, later woonachtig
met zijne echtgenoote te Parijs, belast met de
opvoeding van den jongen Milan van Servië.
Prins Michel van Serviëvan het geslacht
Obrenovitch, oom en voogd van Milan, dien
hij als troonsopvolger had gekozen, koesterde
een groote vereering voor de persoonlijkheid
en de leerstelsels van den heer Fran<;ois Huet.
Prins Michel achtte het een voorrecht,
dat Huet als opvoeder en leermeester van zijn
pupil wilde dienen. Onder leiding en toe
zicht van den heer Huet, kreeg de knaap
allerlei lessen en werd naar uitdrukkelijk ver
langen van den voogd, doodeenvoudig in het
huiselijk verkeer van het echtpaar Huet en
hun vrienden opgenomen.
Toen Virginie Loveling in 1866 bij de familie
Huet ten bezoek kwam, was Milan twaalf jaar:
Een deur ging open, een twaalfjarige knaap
kwam binnen: een mooie jongen, donkerharig,
recht van neus, met fluweelen, zwarte oogen,
lange krulwimpers, en een gezonden, buiten
gewoon frisschen blos.
Vrienden van mij en van uw meester, uit
Gent en Brussel," zei de gastvrouw.
Milan," stelde ze hem voor.
Hoe moeten wij hem noemen," had ik
fluisterend gevraagd.
Zij aarzelde een oogenblik: Zeg prins,"
sprak ze toen.
Bonjour prince."
Des amis de mon boss?" en hij reikte
ons de hand.
Milan hing aan den heer Huet als een klis.
Hij noemde hem Mon boss, Servisch woord
dat meester" beteekent. Van den heer Huet
kreeg Milan liefkozingen, vriendelijke woord
jes; Milan liet zich niet onbetuigd, en betaalde
zijn boss" dien hij werkelijk zér lief had
met dezelfde munt. Mevrouw Huet was streng
stuursch, ontoegankelijk voor den speelschen,
opgewonden knaap, in wien zij niets goeds
zag, en van wien zij reeds in 1866 getuigde:
C'est un mauvais garnement. Il est
passionné, egoïste, indiecipliné. Il n'a aucun
sentiment du devoir. Huet, malgrétoute sa
peine, ne parviendrajanais a en faire quelque
chose qui vaille."
Helaas! Van de koude, staalharde profetie
der scherpziende vrouw, héft Milan geen
syllabe te schande gemaakt. Arme Natalie!
* *
*
Dat vrouwen van aanzienlijke geboorte,
mode-magazijnen openen, dat zij om in haar
onderhoud te voorzien, moedig meestrijden
zekerheid bekend; maar dit is zeker: zyn ze
niet aanwezig en werkzaam, dan is de plant
niet in staat voedsel te bereiden.
Groen moet dus een plant zijn om zijn
levensdoel te bereiken; alleen is 't mogelijk
dat ook een oranje kleurstof, die b.v. in de
tuinwortels of peenen voorkomt, eveneens
bij het voediugsprot-es betrokken is.
Is dus een plantendeel niet groen, of ge
deeltelijk ontkleurd, zooals de witte bladeren
van aspidistra's, kastanjes, bonte eschdoorns,
en dergelijke meer, dan is dit deel of ziek of't
heeft andere functies in 't plantenleven te
verichten. De bloemen, de wortels zijn niet
groen, ze leven en ademen wel, maar bij de
verdeeling van den arbeid is hun o. a. de
taak opgedragen voor den watertoevoer te
zorgen, of aan de voortplanting mee te helpen.
Maar als nu een plant ia 't geheel geen
groene deelen bezit? Dan kan ze zich ook
niet voeden en, zal ze blijven leven, dan moet
ze haar voedsel aan andere planten ontnemen;
't is parasiet, een woekerplant geworden, ze
moet organisch voedsel opnemen, dus net
leven als een dier, maar als een dier, dat
zich niet kan verplaatsen.
Zulke bleeke, witte of anders, maar niet
groen gekleurde planten nu bestaan er wel,
denk maar aan de paddestoelen en bremrapen,
die in bosch, in duin en weide juist in't oog
vallen door hun afwijkende kleur en vorm.
Er zijn ook half-parasieten, bleek groen,
zooals maretakken en ratelaars, die hun
kostje ten deele zelf verdienen, tendeele aan
andere planten ontnemen.
Ook is 't niet noodig dat zoo'n parasiet
juist aan levende p anten de sappen ont
trekt, die hij noodig heeft; het kan ook zijn
dat ze zooals de meeste paddestoelen met
hun wortels of zuigdraden doode, halfvergane
wezens, planten of dieren binnen doet dringen,
om die uit te zuigen. Planten die dit doen
heeten in de botanie Sapropiiyten
(humuseters, zouden we kunnen zeggen.)
Behalve de meeste paddestoelen zijn er in
ons land een paar zeldzame orchideeën, die
zoo leven, en die hun aard en wezen verraden
door een kleur als ivoor of vette room.
Die orchideeën bloeien nu al niet meer,
en meer dan een bloemstengel vindt go er
nooit van boven den grond; maar van de
week komt er een van een andere familie
boven den grond, die door zijn
parasietenuiterlijk de aandacht trekt, en de belang
den hangen strijd om het bestaan, het is in
onze dagen geen nieuwtje meer.
Thans echter heeft Parijs in zijn bedrijvig,
opslokkend milieu de droeve primeur, een
onttroonde vorstin achter de toonbank te
zien. Marie, hertogin van Parma, ex-koningin
van het koninkrijk der beide Sicilieën, heeft
een magazijn in Frankrijks hoofdstad ge
opend. Als een echte koopvrouw is zij voort
durend bij de hand. Naar Franschen trant
gebruikt zij haar maaltijden in een klein
kamertje, grenzend aan den winkel. Zoodra
de stern van den groom, die de deur
voor de klanten opent en dicht doet, aan
kondigt : Magasin" treedt de weduwe van
Frans II in den winkel, staat de koopers te
woord, geeft rustig bevelen aan haar per
soneel, om de verlangde fluweelen en zijden
stoffen voor het publiek te ontvouwen, en
is persoonlijk onvermoeid in het bespreken
en prijzen der koopwaren.
* *
*
Mejuffrouw Kang-Tung-Bac is een
permantig, Chineesch juffertje dat in Amerika
genoemd wordt de Cbineeeche Jeanne d'Arc.
Evenals de Fransehe heldin uit de XVe Eeuw,
het moedige herderinnetje uit Domrémy, is
ook dit Chineesche meisje . blakend van
vaderlandsliefde en. evenals de Maagd van
Orleans, is het moedig juffertje uit het
Hemelsch Rijk, in andere tijden en onder
gewijzigde omstandigheden, besloten, baar
leven en krachten te wijden aan de belangen
van haar landgenooten in het algemeen, en
aan het wel en wee harer Chineesche zusteren
in .het bizonder. Mejuffrouw Kang-Tung-Bac
handelt geheel in den geest van haar vader
Kang-Tung-Wei, vooruitstrevend man, sociaal
hervormer.
Verleden jaar, toog zijn dochter op haar
ntje naar New-York, en zocht in Amerika
belangstelling te wekken voor het grootsche
werk, dat ook zij, evenals Jeanne d'Arc,
beschouwt als haar taak, haar roeping. In
New-York stichtte de kleine Kang Tnng-Bac
een patriottische cl ub. waaraan zij den naam
gaf: Chinese Women's Beform Aesociation".
De leden van deze club beoogen een gelei
delijke hervorming te brengen in het leven
der Chineesche vrouw, het onderwijs aan
Chineesche meisjes in alle richtingen uit te
breiden en haar te maken tot
zelfstandigdenkende en handelende wezens.
Kang-TungBac heeft de weelde der Oostereche kleeder
dracht aan hare denkbeelden geofferd en draagt
een zeer eenvoudig wit blousje met donker
rokje. Zij is hervormd in een typisch
Puriteintje, met een guitig, intelligent, Chineesch
bakkesje en een Oostersche volheid van glanzend,
donker haar. Vele clubgenooten van de Chi
nese Women's Reform Association" prediken
de noodzakelijkheid van het dragen
derWestersche kleederdracht, maar, zij verschijnen zelf
op de vergaderingen in prachtige zijden
sleepwaden, fonkelend van edelgesteente en goud
borduursel. Lieve, kleine, moedige
KangTung-Bac, wy wenschen u kracht en vol
harding! uw taak is schoon, mdar moeilijk.
CAPEICE.
* *
#
Citroenpudding. Benoodigdheden: 250 gram
suiker, drie groote citroenen, 6 eieren, 15
gr. gelatine. Bereiding: De eierdooiers Kuur
roeren met de suiker; daarna het sap der
drie citroenen en de geraspte schil van n
citroen toevoegen. Vervolgens de massa au
bain-marie dikroeren, de in een weinig water
opgeloste gelatine toevoegen, en, als de massa
een weinig bekoeld is, het stijfgeklopte eiwit.
Den puddingvorm met de geheele massa
vullen, zoodra het eiwit zich niet meer
afscheidt. 10 gr. gelatine is voldoende, wan
neer de pudding voor den volgenden dag
bestemd is.
stelling wekt van ieder, die wat van 't
innerlijk plantenleven afweet.
Dit is het Stofzaad, elke zaadkorrel weegt
nog geen millioenste van een gram. De
wetenschappelijken naam is Monotropa, de
naar-een-kant-gekeerde, (dat slaat op de
bloemen). Vleeschkleurig of beter huidkleurig
is de heele plant; een voet hoog, en in 't
eerst met gebogen hoofd staat daar de bleeke
half doorschijnende bloemsUngel tusschen 't
mos tegen een donkeren dennenstam of een
grauwen beukenvoet. Als het zaad rijpt richt
ze zich op.
Een heelen dag is 't waard, deze plant voor
zichtig uit te graven en de wortels te zoeken;
ze parasiteeren niet zooals men vroeger dacht.
En of ze dan saprophytisch leven is ook nog
niet zeker. Dat moet toch wel, zult ge zeg
gen na 't voorgaande gelezen te hebben.
Toch niet, er is nog een derde mogelijkheid,
die hier wel eens waarheid kon zijn. De
wortels van onze Monotropa zijn dikwijls
door een dicht weefsel van zwamdraden om
geven, en 't kan best zijn dat die hun op
eaprophyten-manier verkregen voedsel aan
het bleeke Stofzaad overdoen. Dan hadden
we hier weer met eei\ symbiose-geval te
maken, maar met zekerheid is dit nog niet
te zeggen.
De toch al zoo zeldzame saprophytische
orchidtëen zijn al uitgebloeid in de vacantie,
zei ik. Dat is waar voor de inlandsche, maar
in de bergstreken van Europa leeft er nog
een, die de allerzeldzaamste en mooiste is.
Die bloeit in Augustus, maar lang niet elk
jaar, en uitsluitend in zeer oude vochtige zware
sparrebosschen. 'k Heb er een twintig jaar
geleden een gekleurde plaat van gekregen,
en met een soort van verlangen naar een
haast onbereikbaar geluk, heb ik er sedert
naar gehunkerd die Epipogon, het Ohnblatt,
das zuweilen wie eine seltene
Zauberprinzessin im dunklen Walde uber dem feuchten
Moose schwebt" nog eens zelf te zien bloeien.
De twijfelachtige vindplaatsen liggen in
Midden-Europa en zijn in de vacantie te
bereiken. Deze bladlooze orchidee is erg
zeldzaam en bloeit niet eens elk jaar l Maar
't geluk is de wereld niet uit. Wie weet!
E. HEIMANS.