De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1906 12 augustus pagina 5

12 augustus 1906 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

N o. 1520 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. MAGGI's Soepen in tabletten, merk Kruisster, masen het mogelijk om in den kortst mogelijken tijd (10?25 minuten), slechts met water, voortreffelijke krachtige soepen klaar te maken. Per tablet voor 2 flinke borden Fransehe soepen 10 Ct. Pikante soepen 18 MAGGI's Bouillon-Capsules, merk Krnisster, geven door oplossing in kokend water oogenblikkelijk een voortreffelijken voor het gebruik gereed zijnden bouillon. Per capsule voor 2 koppen Consommé' (extra sterk vleeschnat zonder vet) 12 Ct. Bouillon (vleeschnat met vet) . 9 MAGGI's Aroma, merk Kruisster, geeft aan zwakke soepen, sausen, groen* ten, hutspot zoowel aan allerlei vleeschgerec hten oogenblikkelijk een verrassenden,, fijnen smaak. Zeer toereikend, derhalve spaarzaam te gebruiken. Verkrijgbaar in flaeona vanaf 30 Ct. imHiwrimiiniiimiiiiii ...... iiiiiiiiiiiiiin ...... iii iiiiiiminmmtmimmmmmiiMmmtmmimimmimiiimimimmimiimimiiiimiimiHif Wat na l Dec. 1905 de taak zooveel ge makkelijker en dankbaarder maakt is, dat er nw geen kans meer bestaat, dat a! de zorg besteed aan de vroeger verwaarloosde en mishandelde kinderen, ongedaan kunnen worden gemaakt door snoode ouders, die vóór dien datram steeds het recht behielden de kinderen op te eischen. Wat hebben wövaak geleden, by de weten schap 'dat de met zooveel zorg opgekweekte plan tjjes,ieder oogen blik gevaar liepen.dooreen rwwen etormvlaag van den stengel te worden afjgernkt, om te worden geslingerd in een modderpoel. Die vrees behoeven we nu niet meer te koesteren! De ontzetting uit de ouderlijke macht door den voogdijraad aanbevolen, en, door den rechter uitgesproken, is ons waarborg dat nooit meer aanspraak op onze beschermelin gen kan worden gemaakt. O, die kleinen, waarvan enkele niet meer ?dan vier jaren tellen hoe vatbaar bleken ze al gauw voor vriendelijkheid, zij, die ?nooit iets anders hadden gehoord dan grauwen en snauwen! En als ze zich dan van de vroegere echuwheid losmaken, is het alsof de tot nu toe onderdrukte levensvreugd, haast heeft zich te uiten, alsof ze als het ware de schade ?moeten inhalen l En dan uit zich die vreugd door met dubbele mate terug te geven, wat ejj zelf aan hartelijkheid ondervinden. Ik was nog geen vijf minuten in de huisjes van onze pleegmoeders, of de kleinen zaten .al op mijn schoot en sloegen de armpjes ver trouwelijk om mijn hals, hoewel ik ze voor de eerste maal zag! De tranen kwamen mij op dien bezoekdag mér dan eens in de oogen geen tranen van smart maar van vreugde, dat het in oazen tijd mogelijk wordt gemaakt voor die kinderen te zórgen, zonder ze over te leveren aan de omgeving van een gesticht, waar hoe goed ook toch altijd het individueel karakter van het kind onmogelijk tot zijn recht kan komen I Zelfs ds. Pierson, wiens gestichten te Zetten zoo goed zijn ingericht, verklaart nl.: Het gezin is de aangewezen plaats' waar kinderen mreten worden opgevoed." En een der grootste factoren bij de op voe ding is wel: De vertrouwelijke omgang van het kind met zijn pleegouders! Maar nu worden vaak als de nadeelen van de gezinsopvoeding genoemd l De moeilijkheid om geschikte gezinnen te vinden. . Laat mij zeggen, dat het gehalte der gezin nen die zich bereid verklaren kinderen op te nemen vél beter is, dan men aanvan kelijk zou vermoeden. De door mij bezochte gezinnen, alwaar de de kinderen van onze Vereeniging tot op voeding van halfverweesde of verwaarloosde kinderen" worden verpleegd, behooren allen tot den knappen burgerstand. Ik kwam er onverwacht en op Zaterdag. Maar zoowel de pleegmoeders als de kinderen zagen er keurig en helder uit. Natuurlijk is er steeds controle waarvoor dan in de woonplaats der gezinnen wonende dames en heeren welwillend zorg dragen. En zoo geloof ik, dat de opvoeding in het gezin wel het best de kinderen voor de maatschappij opvoedt. Ds, Pierson zegt dan ook : Het ontslag uit de gestichten moet zoo vroegtijdig mogelijk worden gesteld, opdat zij met het gewone leven in aanraking komen"... In Italiësterven jaarlijks pl.m. 267,775 kin deren uit gebrek aan verzorging. Hoe groot zou het getal hier te lande zijn, als men dit na kon gaan. Behalve nog het aantal dat geestelijk te gronde gaat, als het niet bijtijds gered wordt van een onvermijde lijk verderf! UIT DE NATUUR CLXXXIII. Parasieten en Saprophyten. De meeste menschen denken bij 'thooren van den naam van parasiet aan iets heel afzichtelijks of ten minste aan iets, dat in de rij der levende wezens tot het minderwaar dige, het verachtelijke behoort. Dit komt voornamelijk, doordat men in 't dagelijksch leven met parasieten de lastige diertjes bedoelt, die 't op ons bloed gemunt hebben, vlooien en muggen in de eerste plaats en nog een unexpressable. Nu is er geen enkele reden om deze beesten parasieten te noemen, of 't moest ons egoïsme zijn. Wij leven zelf van de weefsels en sappen van planten en dieren, die wij eerst dooden of laten dooden; maar zoo gauw een dier 't op ons gemunt heeft, vooral een heel klein dier, waartegen we ons juist door die kleinte zoo slecht verweren kunnen, gaan we 't verachtelijk met parasiet aanspreken. Een leeuw of tijger is dan ook een parasiet van de dieren van 't woud, een wezel of hermelijn zou met den zelfden maatstaf gemeten een parasiet van muizen, hazen en vogels be hooren te heeten; en wij zelf hoogverheven menschen zyn de gevaarlijkste parasieten, die er bestaan; alleen niet meer voor onze soortgeuooten, sedert het met 't kannibalisme gedaan is. In wetenschappelijken zin zijn, wat wij parasieten noemen, het meestal niet. Zoo de hoofd- en kleederparasieten van den mensch zyn eigenlijk niets dan commensaals of nog juister symbionten, d.w.z. diertjes die met ons in verbond leven ; zij doen ons goed, daar zij schadelijke huidrestanten op ruimen ; wij nemen hier gevolg voor oorzaak; ze duiden onzindelijkheid aan, al of niet met ziekelijkheid gepaard; vies zijn ze zelf niet, wel de menschen, die hun den kost geven. 't Is niet gemakkelijk te zeggen, wat dan een echte parasiet is. Door den regel wordt in wetenschappelijke werken een dier para siet genoemd, wanneer 't op of in een ander dier leeft, en het de organen geheel of gedeel telijk verloren heeft, die 't in staat zouden stellen, eigen onderhoud te zoeken. Zoo kan een dier in n periode van zijn leven parasiet zijn, in een ander een zelfstandig bestaan voeren; bepaalde jeugdige mossels b.v. parasiteeren op de kieuwen van karEn nu ten slotte een verhaal dat klinkt als een toove r sprookje, maar toch heusch een paar weken geleden is gebeurd. Een arm stakkertje was, bijna blind gewor den door verwaarloozing, opgenomen in ons Doorgangshuis en later in een gezin geplaatst in een mooie en gezonde omgeving. Op een avond stond het kind, dat in een kort tijdsverloop een flink meisje is geworden, voor het raam, van een door boomen om ringd huisje. Een oud vrouwtje wandelde er voorbij, kijkt naar het kind en zegt tot een naast haar gaand moedertje : Kijk, dat lijkt veel op mijn kleindochtertje, maar dat arme schaap ziet er zoo allerakeligst bleek en ziekelijk uit, ten minste toen ik haar het laatst zag. Ze zal er nooit van bovenop kunnen komen, de stakker van de slagen en stompen haar door mijn dronken schoondochter toegediend." Maar ? wat was dat ? Daar komt het kind een vierjarig meisje uit het huisje vliegen. Grootmoe l" Mér kon ze niet zeggen en het oude vrouwtje kon ook niets zeggen; maar de tranen in haar oogen vertelden veel meer dan vete woorden hadden kunnen doen!... Begrijpt ge nu hoe voldaan ik van mijn reisje terugkwam, en hoe het nu een be hoefte was, mee te deelen hoeveel ik geno ten heb? Maar hiermee is ook nog iets anders bedoeld, namelijk om allen die iets missen kunnen, en iets voelen voor die arme, ver laten schepseltjes, op te wekken vereeni gingen als de onze te steunen. Er is een spreuk : Wie den arme geeft, leent den Heer." We zouden hier kunnen zeggen : Wie iets afzondert, ten behoeve van ver waarloosde kinderen, doet der maatschappij een weldaad, Want die kinderen zijn de burgeis der toe komst ! VERA. De Hairaitoel," A m s t, 30 Juli 1906. Aan de Eedactie van De Amster dammer alhier. Geachte heer Redacteur! Door tijdelijke afwezigheid las ik eerst heden De Amsterdammer van den Ssten Juli, waarin voorkomt het stuk van dr. Feenstra: De Radiumstoel". Naar aanleiding daarvan verzoek ik u beleefd onderstaande regelen te willen plaatsen. Welk een jalousie de metier spreekt er uit bedoeld schrijven. Dr. Feenstra schijnt door de benoeming van zulk een inférieur wezen als een vrouw, mevrouw Curie na melijk, tot professor in Parijs, zoo ontstemd te zijn dat hij, als wetenschappelijk man, 't niet beneden zich acht op de volgende schampere wijze zich daarover uit te laten. Dat de wereld al eens het spectacle bood van een vrouw te zien omhangen met de proftalaar, n.l. mevrouw Sonja Kowalenska, die in 1887 aan de Stockholmsche academie de stoel voor hoogere wiskunde verkreeg. Maar mevrouw Kowalenska was van 't Anita-Augspurg soort. Ik zag dit vrouwelijk wezen eenmaal in Berlijn en kan me levendig de Polizistenverirrung begrijpen, die haar tweemaal als verkleed jongheer in de wacht dorst sleepen." Maar dr. Feenstra I weet u nu werkelijk geen verschrikkelijker dingen ten nadeele van die wetenschappelijke vrouw dan dat ze, misschien aangetrokken door de meerdere practische mannenkleeding aan deze de voorpers of voorns ; maar wanneer ze hun mos selgedaante hebben aangenomen, zorgen ze voor zich zelf. Sommige parasietisch levende insecten-larven (b.v. die van de graafwesp van de vorige week) hebben geen pooten, geen oogen, eigenlijk in 't geheel geen zin tuigen, 't heele beest is niets dan een maag keur gaf? Hebben groote geesten, mannen zoowel als vrouwen wel niet meer eigenaar digheden waar oppervlakkige menschen zich misschien aan siooten maar waar ernstige menschen hen niets minder om achten ? In Parijs staat het geval anders" zegt u. Mevrouw Curie namelijk is niet alleen een echte vrouw, ze is ook moeder." Wat toch verstaat u wel onder een echte vrouw ? er wordt tegenwoordig zoo mee geschermd met die uitdrukking, 't Wordt werkelijk tyd dat men zich ook eens gaat bemoeien met het al of niet echtzijn van den man, dat zou anders wel eens in de verdrukking kunnen komen, of neen, laten we ons niet noodeloos opwinden. Immers de natuur zal zei f de grens wel bepalen; werkelijke grenzen, door haar getrokken, zyn door man noch vrouw te over schrijden. Wanneer de heer Feenstra met zulke nietszeggende phrases de ongeschiktheid van de vrouw voor wetenschappelijke studie denkt aan te toonen verbist hij zich; deze argumenten zijn te afgezaagd en hebben by menechen, die zich door zulke drogredenen geen rad voor de oogen laten draaien, al lang afgedaan. Neen, dr. Fecnstra, u zult naar zakelijke argumenten moeten omzien. Al weerspreekt uzelf ook nog wel eens; dat een man zoo inconsequent kan zijn ! Eerst zegt u: Het lijkt me toe dat Pierre was de geniale, de drijvende, de indraaiende kracht", en even later Het is natuurlijk altijd moeilijk te zeggen, wanneer een echt paar samenwerkt, dat is van hem en, dat is van haar". Wanneer dat dan zoo moeilijk is, zooals u zelf zegt, wie het grootste deel van de uitvinding toekomt, waarom tracht u dan het aandeel van mevr. Curie zoo te verkleinen? Deed u niet verstandiger hierov< r maar te zwijgen? Uwe veronderstellin gen immers bewijzen niets. Last not least de volgende ontboezeming: Binnen enkele weken gaat een jonge vrouw ter inauguratie rede. De eerste maal, en nog wel aan een der eerste universiteiten van het continent, de Sorbonne. De vrouwenbeweging blaast in honderden oudemeidenblaadjes klaroen. Nog past het het koperinstrument in zijn foudraaltje te laten. Wij willen afwachten, zien, waar 't geluk, waar 't genie huisde". Juist dr. Feenstra, afwachten! en niet den tijd vooruitloopen, de toekomst allén zal ons leeren wat de vrouw, ook al is zij moeder, presteert op wetenschappelijk gebied. Uw grove uitdruk king van Oudemeidenblaadjes" laat ik maar voor wat zij is, uw afkeer tegen de vrouwen beweging schijnt zoo diep te zitten dat iemand met het praedicaat van dr. zulke uitdruk kingen moet gebruiken om zich verstaanbaar te maken. Met dank voor de plaatsing, Hoogachtend, H, Het Vacantieïinilerfeest. / Nu het fea§t weer tot het verledene behoort, meent de commissie met voldoening op haar werk te mogen terugzien: 3000 (drieduizend) zeer arme schoolkinderen hebben een dag buiten doorgebracht die nog lang ali herin nering een bron van genot voor hen zal zijn. Een woord van oprechten dank aan allen, die ons door hun bijdragen in staat hebben gesteld onze dankbare taak te vervullen. Spoedig zal hun een ex. van De Volksschool bereiken, waarin een uitvoerig verslag en een volledige verantwoording der ingekomen gelden zal worden opgenomen. Een commissie van 5 personen zal worden verzocht deze verantwoording na te gaan. Verder onzen dank aan mevr. Kruyt Hogerzeil en de heerenHeimansenStamperius voor hun krachtigen steun ; aan de bladen, Bloeiend Stofzaad. Links de inwendige bloenideelen met het sterk vergroot); rechts bloem in doorsnede met een zuigsnuit. Enkele inwendige para sieten bezitten zelfs geen organen meer voor 't opnemen van voedsel, hun heele huid laat door osmose de voedende sappen binnen treden; d. w. z. op de zelfde wijze, als het voedselvocht in 't lichaam van den gastheer, van cel tot cel door vliezige wanden heen getransporteerd wordt. Ook onder de planten vinden we parasie ten. Hier heeft 't woord weer een andere, een meer beperkte beteekenis. Ieder weet dat in hoogste instantie de planten onze kostwinners zijn; die eer moeten wij ze geven, of we willen of niet. Geen enkel dier of mensch is in staat voor ons te doen, wat een plant kan, n.l. uit de doode stoften, lucht en water met wat zout, levende organische stof te maken ; en wij menschen kunnen evenmin als de dieren van andere dan organische stof leven. Dat vervaardigen door de planten van levende stof: sui ker, meel, celst of, gebeurt uit sluitend, of zoo goed als uit sluitend, in de groene deelen van de plant, in hoofdzaak dus in de bladeren. In elk gezond blad en elk levend grassprietjt-is's zomers zoolang het dag is, de suiker en meelfabriek in volle werking. Het koolzuur uit de luchtdringt de bladeren door fijne mondjes binnen; de zon levert de warmte, die noodig is voor de scheiding; en de koolstof, die uit 't koolzuur los raakt, vormt met 't water uit den bodem : 't meel en de suiker die wij opeten, of waarvan de dieren leven, die wij opeten. Als de| planten daarmee staakten konden wij wel op hoepelen; eerst als de chemici den modernen steen der wijzen gevonden hebben: in 't groot meel en suiker uit koohuur en water weten te bereiden, eerst dan kunnen wij de plan ten als onze voeders op non activiteit zetten, ze vrij laten te groeien, waar en boe ze willen, om ons alleen geestelijk en aethethisch genot te verschaiïen. Dat is dus 't karakteristieke van de plant, dat ze assimileert, zooals 't bovenbedoelde proces wordt genoemd. De groene gekleurde korreltjes zijn het, die een hoofdrol bij 't meelvormen spelen; wat 't wezen van hun taak mag zijn, is nog niet met volkomen zaad (zeer nnet vrucht. die) zoo welwillend waren hunne artikelen en onze berichten op te nemen (Groene, Handelsblad, PÜMWS van den Dag, Nieuw Isr. Weekblad, Volk) en aan de leiders(sters), die met zooveel toewijding hun moeilijk werk hebben vervult. De Commissie voor het V. K. FAfd. A'dam B. v. N. O.?A.G.O. V. Herinneringen van een Vlaamsch tchrijfiter: Virginie Loveling. Een vorstin achter de toonbank. De Chineesche hervo meter Kar>g- 'l ung Bac. Herinneringen uit de oude doos, smakelijk voorgediend, vlot en levendig verteld in onberispelijken vorm, zooals Virginie Loveling dit vermag te doen, zijn frisch en aantrek kelijk. Een bizondere bekoring hebben der gelijke reminiscenties, wanneer zij, zooals hier, op personen, feiten en gebeurlykheden slaan, die ons zelf nog in 't geheugen liggen. Wat Virginie Loveling vei telt in de Augustus aflevering van het bekende maandschrift: Groot Nederland, is op-den-kop-af, 40 jaar geleden. De schrijfster, toenmaals een zeer jeugdig persoontje, reisde in 1866 naar Parijs, om een bezoek te brengen aan den heer Fran(;ois Huet, gewezen hoogleeraar in de wijsbegeerte aan de universiteit te Gent, later woonachtig met zijne echtgenoote te Parijs, belast met de opvoeding van den jongen Milan van Servië. Prins Michel van Serviëvan het geslacht Obrenovitch, oom en voogd van Milan, dien hij als troonsopvolger had gekozen, koesterde een groote vereering voor de persoonlijkheid en de leerstelsels van den heer Fran<;ois Huet. Prins Michel achtte het een voorrecht, dat Huet als opvoeder en leermeester van zijn pupil wilde dienen. Onder leiding en toe zicht van den heer Huet, kreeg de knaap allerlei lessen en werd naar uitdrukkelijk ver langen van den voogd, doodeenvoudig in het huiselijk verkeer van het echtpaar Huet en hun vrienden opgenomen. Toen Virginie Loveling in 1866 bij de familie Huet ten bezoek kwam, was Milan twaalf jaar: Een deur ging open, een twaalfjarige knaap kwam binnen: een mooie jongen, donkerharig, recht van neus, met fluweelen, zwarte oogen, lange krulwimpers, en een gezonden, buiten gewoon frisschen blos. Vrienden van mij en van uw meester, uit Gent en Brussel," zei de gastvrouw. Milan," stelde ze hem voor. Hoe moeten wij hem noemen," had ik fluisterend gevraagd. Zij aarzelde een oogenblik: Zeg prins," sprak ze toen. Bonjour prince." Des amis de mon boss?" en hij reikte ons de hand. Milan hing aan den heer Huet als een klis. Hij noemde hem Mon boss, Servisch woord dat meester" beteekent. Van den heer Huet kreeg Milan liefkozingen, vriendelijke woord jes; Milan liet zich niet onbetuigd, en betaalde zijn boss" dien hij werkelijk zér lief had met dezelfde munt. Mevrouw Huet was streng stuursch, ontoegankelijk voor den speelschen, opgewonden knaap, in wien zij niets goeds zag, en van wien zij reeds in 1866 getuigde: C'est un mauvais garnement. Il est passionné, egoïste, indiecipliné. Il n'a aucun sentiment du devoir. Huet, malgrétoute sa peine, ne parviendrajanais a en faire quelque chose qui vaille." Helaas! Van de koude, staalharde profetie der scherpziende vrouw, héft Milan geen syllabe te schande gemaakt. Arme Natalie! * * * Dat vrouwen van aanzienlijke geboorte, mode-magazijnen openen, dat zij om in haar onderhoud te voorzien, moedig meestrijden zekerheid bekend; maar dit is zeker: zyn ze niet aanwezig en werkzaam, dan is de plant niet in staat voedsel te bereiden. Groen moet dus een plant zijn om zijn levensdoel te bereiken; alleen is 't mogelijk dat ook een oranje kleurstof, die b.v. in de tuinwortels of peenen voorkomt, eveneens bij het voediugsprot-es betrokken is. Is dus een plantendeel niet groen, of ge deeltelijk ontkleurd, zooals de witte bladeren van aspidistra's, kastanjes, bonte eschdoorns, en dergelijke meer, dan is dit deel of ziek of't heeft andere functies in 't plantenleven te verichten. De bloemen, de wortels zijn niet groen, ze leven en ademen wel, maar bij de verdeeling van den arbeid is hun o. a. de taak opgedragen voor den watertoevoer te zorgen, of aan de voortplanting mee te helpen. Maar als nu een plant ia 't geheel geen groene deelen bezit? Dan kan ze zich ook niet voeden en, zal ze blijven leven, dan moet ze haar voedsel aan andere planten ontnemen; 't is parasiet, een woekerplant geworden, ze moet organisch voedsel opnemen, dus net leven als een dier, maar als een dier, dat zich niet kan verplaatsen. Zulke bleeke, witte of anders, maar niet groen gekleurde planten nu bestaan er wel, denk maar aan de paddestoelen en bremrapen, die in bosch, in duin en weide juist in't oog vallen door hun afwijkende kleur en vorm. Er zijn ook half-parasieten, bleek groen, zooals maretakken en ratelaars, die hun kostje ten deele zelf verdienen, tendeele aan andere planten ontnemen. Ook is 't niet noodig dat zoo'n parasiet juist aan levende p anten de sappen ont trekt, die hij noodig heeft; het kan ook zijn dat ze zooals de meeste paddestoelen met hun wortels of zuigdraden doode, halfvergane wezens, planten of dieren binnen doet dringen, om die uit te zuigen. Planten die dit doen heeten in de botanie Sapropiiyten (humuseters, zouden we kunnen zeggen.) Behalve de meeste paddestoelen zijn er in ons land een paar zeldzame orchideeën, die zoo leven, en die hun aard en wezen verraden door een kleur als ivoor of vette room. Die orchideeën bloeien nu al niet meer, en meer dan een bloemstengel vindt go er nooit van boven den grond; maar van de week komt er een van een andere familie boven den grond, die door zijn parasietenuiterlijk de aandacht trekt, en de belang den hangen strijd om het bestaan, het is in onze dagen geen nieuwtje meer. Thans echter heeft Parijs in zijn bedrijvig, opslokkend milieu de droeve primeur, een onttroonde vorstin achter de toonbank te zien. Marie, hertogin van Parma, ex-koningin van het koninkrijk der beide Sicilieën, heeft een magazijn in Frankrijks hoofdstad ge opend. Als een echte koopvrouw is zij voort durend bij de hand. Naar Franschen trant gebruikt zij haar maaltijden in een klein kamertje, grenzend aan den winkel. Zoodra de stern van den groom, die de deur voor de klanten opent en dicht doet, aan kondigt : Magasin" treedt de weduwe van Frans II in den winkel, staat de koopers te woord, geeft rustig bevelen aan haar per soneel, om de verlangde fluweelen en zijden stoffen voor het publiek te ontvouwen, en is persoonlijk onvermoeid in het bespreken en prijzen der koopwaren. * * * Mejuffrouw Kang-Tung-Bac is een permantig, Chineesch juffertje dat in Amerika genoemd wordt de Cbineeeche Jeanne d'Arc. Evenals de Fransehe heldin uit de XVe Eeuw, het moedige herderinnetje uit Domrémy, is ook dit Chineesche meisje . blakend van vaderlandsliefde en. evenals de Maagd van Orleans, is het moedig juffertje uit het Hemelsch Rijk, in andere tijden en onder gewijzigde omstandigheden, besloten, baar leven en krachten te wijden aan de belangen van haar landgenooten in het algemeen, en aan het wel en wee harer Chineesche zusteren in .het bizonder. Mejuffrouw Kang-Tung-Bac handelt geheel in den geest van haar vader Kang-Tung-Wei, vooruitstrevend man, sociaal hervormer. Verleden jaar, toog zijn dochter op haar ntje naar New-York, en zocht in Amerika belangstelling te wekken voor het grootsche werk, dat ook zij, evenals Jeanne d'Arc, beschouwt als haar taak, haar roeping. In New-York stichtte de kleine Kang Tnng-Bac een patriottische cl ub. waaraan zij den naam gaf: Chinese Women's Beform Aesociation". De leden van deze club beoogen een gelei delijke hervorming te brengen in het leven der Chineesche vrouw, het onderwijs aan Chineesche meisjes in alle richtingen uit te breiden en haar te maken tot zelfstandigdenkende en handelende wezens. Kang-TungBac heeft de weelde der Oostereche kleeder dracht aan hare denkbeelden geofferd en draagt een zeer eenvoudig wit blousje met donker rokje. Zij is hervormd in een typisch Puriteintje, met een guitig, intelligent, Chineesch bakkesje en een Oostersche volheid van glanzend, donker haar. Vele clubgenooten van de Chi nese Women's Reform Association" prediken de noodzakelijkheid van het dragen derWestersche kleederdracht, maar, zij verschijnen zelf op de vergaderingen in prachtige zijden sleepwaden, fonkelend van edelgesteente en goud borduursel. Lieve, kleine, moedige KangTung-Bac, wy wenschen u kracht en vol harding! uw taak is schoon, mdar moeilijk. CAPEICE. * * # Citroenpudding. Benoodigdheden: 250 gram suiker, drie groote citroenen, 6 eieren, 15 gr. gelatine. Bereiding: De eierdooiers Kuur roeren met de suiker; daarna het sap der drie citroenen en de geraspte schil van n citroen toevoegen. Vervolgens de massa au bain-marie dikroeren, de in een weinig water opgeloste gelatine toevoegen, en, als de massa een weinig bekoeld is, het stijfgeklopte eiwit. Den puddingvorm met de geheele massa vullen, zoodra het eiwit zich niet meer afscheidt. 10 gr. gelatine is voldoende, wan neer de pudding voor den volgenden dag bestemd is. stelling wekt van ieder, die wat van 't innerlijk plantenleven afweet. Dit is het Stofzaad, elke zaadkorrel weegt nog geen millioenste van een gram. De wetenschappelijken naam is Monotropa, de naar-een-kant-gekeerde, (dat slaat op de bloemen). Vleeschkleurig of beter huidkleurig is de heele plant; een voet hoog, en in 't eerst met gebogen hoofd staat daar de bleeke half doorschijnende bloemsUngel tusschen 't mos tegen een donkeren dennenstam of een grauwen beukenvoet. Als het zaad rijpt richt ze zich op. Een heelen dag is 't waard, deze plant voor zichtig uit te graven en de wortels te zoeken; ze parasiteeren niet zooals men vroeger dacht. En of ze dan saprophytisch leven is ook nog niet zeker. Dat moet toch wel, zult ge zeg gen na 't voorgaande gelezen te hebben. Toch niet, er is nog een derde mogelijkheid, die hier wel eens waarheid kon zijn. De wortels van onze Monotropa zijn dikwijls door een dicht weefsel van zwamdraden om geven, en 't kan best zijn dat die hun op eaprophyten-manier verkregen voedsel aan het bleeke Stofzaad overdoen. Dan hadden we hier weer met eei\ symbiose-geval te maken, maar met zekerheid is dit nog niet te zeggen. De toch al zoo zeldzame saprophytische orchidtëen zijn al uitgebloeid in de vacantie, zei ik. Dat is waar voor de inlandsche, maar in de bergstreken van Europa leeft er nog een, die de allerzeldzaamste en mooiste is. Die bloeit in Augustus, maar lang niet elk jaar, en uitsluitend in zeer oude vochtige zware sparrebosschen. 'k Heb er een twintig jaar geleden een gekleurde plaat van gekregen, en met een soort van verlangen naar een haast onbereikbaar geluk, heb ik er sedert naar gehunkerd die Epipogon, het Ohnblatt, das zuweilen wie eine seltene Zauberprinzessin im dunklen Walde uber dem feuchten Moose schwebt" nog eens zelf te zien bloeien. De twijfelachtige vindplaatsen liggen in Midden-Europa en zijn in de vacantie te bereiken. Deze bladlooze orchidee is erg zeldzaam en bloeit niet eens elk jaar l Maar 't geluk is de wereld niet uit. Wie weet! E. HEIMANS.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl