Historisch Archief 1877-1940
No. 1520
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
: Trii onfi'ng/e . ceüe idee dV^^ \
frapitr ? moniate . est e/te de-vov* ?
l»toiy|ji'rie - ffoi\ ft'rt.' ] irutntcw eif i/n
t fleiJter /
vnntmmt
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniit
verschillende eischen waaraan een begin
letter moet voldoen wil zij waarlijk
bare plaats in het boek, op de pagina
naar behooren innemen. Wat grootte
aangaat zal zij (de initiaal) verband
moeten houden met de groote der letters
'?en niet minder met de afmetingen van
de letterspiegel, noodig is buitendien dat
zÜaansluit zoowel onder als boven met
?de regels, dus op het systeem der
letierpunten gebaseerd is" Een duide
lijk leesbare zwarte letter in vorm
over«enkomende met de bij te gebruiken
boekletter is zeker het beste. En deze
letter als uitgangspunt der versiering
gebezigd,, zal men goed doen steeds voor
oogen te houden, dat het om de letter
is begonnen, dus dat al wat men er aan
toevoegt slechts dienen mag om de letter
te verfraaien, in een mooi geornamen
teerd kader te zetten, of hoe dan ook,
maar nooit zóó, dat de ornamentatie van
gelijk of zelfs van meer belang wordt
dan de letter, dat zij te veel spreekt, of
door zwaarte van aspect, den indruk van
de letter vermindert."
Dat ook in louter zetwerk, in
platzetsel" de schoonheid kan betracht wor
den, betoogt weder de heer Enschedé,
die orde en regelmaat in deze de voor
naamste factoren acht. Geslotenheid is
hetgeen, waarnaar gestreefd moet worden.
Die geslotenheid, gemakkelijk als zij den
huidigen zetter gemaakt wordt door
krachtige, individueele boekletter, moet
in de hand gewerkt worden door wel
overwogen artistieke witverdeeling". Een
bijdrage over de algemeene schriftlijn,
?een litteratuuroverzicht, een adreslijst van
drukkerijen en eindelijk zeer smaakvolle
gezette advertenties besluiten dit druk
kersjaarboek voor 1906.
Uit een en ander mag blijken dat we
hier niet zooals de titel wellicht doet
vermoeden met een boekske te doen
hebben, dat alleen voor vakmannen te
genieten is, integendeel is er meer naar
gestreefd het ook voor het publiek, d.w.z.
het publiek dat iets voelt voor goed
?. drukwerk, wat nog helaas een zeer gering
aantal is, van belang te doen zijn. Zoo
als bovendien in deze te verwachten
was, is aan de uitvoering alle mogelijke
zorg besteed en ziet het er aangenaam
en smaakvol uit, wat wel tot lezen
aanspoort. De zeer lage prijs kan ten
«lotte voor niemand een beletsel zijn.
== J.
Eere-tentoonstelling in Arti.
ii.
De twee oorzaken die menig schilderij door
Jozef Israëls minder zullen doen gewaardeerd
worden dan ze nu zijn, dunken mij: de
onachtzame w\jze van werken (die niet
zeldzaam is) en 2o. dat het gevoel niet altijd
Vrij genoeg is van smetten" als zy'n:
i sentimentaliteit, en burgerlijk aanzien der
dingen. Dat ze nu zeer geapprecieerd worden
verwondert niet. De zeer goede zullen dit
? altijd blüven, omdat daarin macht en
grootechbeid van een hoedanigheid zijn. die niet te
. veel voorkomt. Maar er zijn zeer vele anderen,
-die hun waarde eenigszins verkrijgen, door
dat ze zijn binnen de stemming", waarmee
tegenwoordig velerlei binnenhuis, vooral het
arme, wordt aangezien. Het riekend
visscherkot" is eenigszins in de mode, ligt binnen
de perken waarin de tegenwoordige (staathuis
houdkundige) opinies zich gaarne, bij voor
keur, bewegen; ik bedoel hier mee dat
onafhankelijk al van de schoonheidswaarde"
zulk een schilderij van zoodanig gegeven
& tort et , travers met oogen nu gaarne
gezien wordt, met den geest gaarne genoten.
Ik bedoel dus hier mee: dat naast sommige door
schildering en de teekening, er een aantal
Israëls zijn die nu misschien aangenaam zijn
door het onderwerp aan de menigte ze
later dit laatste element zullen missen. Ik
herbaal de goeden zullen blijven maar
(en weet iedereen het niet, al moet ik het
zeggen) er zijn vele zy'ner werken die van
niet groote, van kleine belangrijkheid zijn.
Het wonderlijke is in hem dat hij vanwaar
hij uitgegaan is tot zoover soms kwam,
soms de eigenschap grootschheid, loms zeer
de ontroering bezit.
Bij Jacob Marig kunnen de opmerkingen
«enigszins andera gesteld worden. Gezegd
kan worden dat we betreuren moeten en
?soms zeker betreuren kunnen dat hij vroege
wijze van werken verliet, overging tot het
schilderen van de stadsgezichten. Dit worde
natuurlijk niet te absoluut genomen maar
zijn er onder de vroegere schilderijen (ze
mogen dan niet de weidschheid bezitten die
den lateren steden eigen is) niet een aantal,
zooals hier het Lezend meisje (uit 1872,
«igendom Zimmerman) die in hun zeer ver
zorgden eenvoud en, later wel eens gemiste,
grondigheid, betreuren doen dat hij niet
meer figuur schilderde om het figuur, en
niet als een deel van kleurig gobelin?
Onder de stadsgezichten door dezen schilder
zijn er aantal (schuld half aan den kunst
handel?) die opgebouwd zgn zonder den
werkeljjken vollen drang des horton; die niet
onbelangrijk wierden, wijl de maker 200
werklijk een schilder was (in tegenstelling
met Jos. Israëls) maar die toch in hun
wat vlak gevoel minder ontroeren, dan zoo
iete als een meisjeskopje; dat den vioolspeler
overtreft. De invloeden die op Jacob Mam
werkten zijn niet alleen Vermeer (men kan
de serie der steden zich niet begrijpen zonder
hét gezicht op Delft) Rembrandt, ook menig
Fransch werk. Hy bereikt nooit de innigheid
van het groote portret van Fantin (zie col
lectie Wisselingh); hij is rijk in z'n Jagertjes
te paard, met de gouden groenen; deftig (niet
altijd groot) in z'n interieurs soms weidsch
in zijn latere periode. Tot de beste werken
behooren op deze tentoonstelling: No. «2
Herdersjongen aan de rivier (1868) waar
vooral het water en het zeilend scheepje
eigenaardig zijn, schoon; het gobelinachtige:
de zusjes (64). No. 67. Gezicht op de Lek bij
Wijk bij Duurstede ; de Veerpont (No. 71),
No. 73. Grijze dag; No. 75 ; No. 77. De zomer,
werklijk een zomer met de expressie ven
stand van den eenen jongen (zijn hemd uit
trekkend om te baden) een opstaande Uj'n
tegenover lucht en water; de zandkruiers
met hun rijke groenen (die uit later tijd
belangrijke werken typeeren), de vioolspeler ;
de bezonnen geschilderde slachterij, belang
rijk, ruim gezien, aandachtig doorschilderd
en het reeds genoemde lezend Meisje uit'72
(No. 95).
Aidon Mauve. Mauve is hier niet op z'n
zuiverst vertegenwoordigd. Ge mist hier de
vele schoone vastgeschilderde koe-studies (die
Poggenbeek en De Zwart nagevolgd hebben)
waarvan het zwart vol reflexen is, en het
witte de eigenaardige korte ruigheid soms
heeft die deze beesten typeert. Ge mist
hier de wondere koeien (uit 18(50, eigendom
R. Mauve) een van de voortreffelijkste studies
van dezen schilder Ge mist hier het fijne
portret van Het slapend kind dat in zijn
uiterste gevoeligheid van teekening u Mauve
op een van zyn toppunten doet kennen. Te
veelr ontbreken hier ook de vol en gedegen
geschilderde werken als de Hutten, uit de
vroegere collectie Titsingh, de zeer grazige
wegjes met het licht paarse der aarde er
tusschen, en het buitengewoon eenvoud der
wilgjes daar langs staand, die als een analogie
zjjn van een vers van Gorter. Alleen (105)
Man met koe" is een studie van een koe
van goede kwaliteiten. Verder zijn goede
schilderijen : de kudde schapen (van een zeer
fijne kwaliteit), de Boomgaard (112) (waarvan
hij ook een ets maakte) en welk werk, hoe
Poggenbeek niet beïnvloedde. Oud werk is
het portret van Van Os, de koe in de stal
(116); de twee Stillevens met de emmer en de
bruine steenen pot, en het tweede waarbij een
koperen melkkan toegevoegd wierd. Belangrijk
zijn het zoo boven alles fijn geteekende por
tretje van mevrouw Mauve; de Houtslede
met de sprokkelaars op welk schilderij de
hond en het besneeuwde kind losser geschil
derd zijn al dan de rest, verder het witte
Kalf (No. 130), enz. De Ezeltjes in bet Duin, etc.
Maar zoo ge wilt weten met hoe ragfijne
hand deze schilder, deze fijne bewegelijke
mensch kon aquarelleern, kleuren neerzetten
op papier, of liever haast geen kleuren neer
zettend toch veel en teers tóch sterks be
reiken zoo is hiervan een voorbeeld aanwezig
in 101 Op de bleek", een vrouwtje met
waschgoed, waarvan het roode, 't witte, 't
blauwe, hoe bij-blijvend! haast niet lijken te
bestaan en toch niet vaag zijn.
Mauve mist het tastbaar gecomponeerde
der groote wolkluchten en der steden van
Jacob Maris, maar bij is daardoor anderzijds
van meer gevarieerde werkelijkheid; werkelijk
't land, hoe fijn niet l
J. H. Weissenbruch ziet het landschap, het
zee-schap (waarom niet) het riviergezicht. het
interieur (de deel etc) op een enkelvoudige
wijze; weinig gecompliceerd van lijn; hij
tracht uit te drukken en drukt uit in een
saamstel van groote ruim gebogen lijnen wat
hem aandeê. Hij is een minnaar van
eenzaamheden. Het geval is bij hem, voor het
burgerlijk oog, te eenvoudig? De innerlijkheid
en grootheid, waarmee hij alles aanzag, maakt
zijn werk dikwijls even weidsch als dat van
Jacob Maris, en minder keeren een dikwijls
eenigszins of dezelfde wijze gebouwde com
positie. Dit is het bezwaar, het laatste, dat
tegen Jacob Maris geldt; dan een stadsgezicht
daardoor niet ontroerend maakt (zie b.v.
eens op de coll. Wisselingh) Toch is
het werk van J. H. Weissenbruch niet in
den tegenwoordigen zin van het woord:
decoratief. Het is beter. Een de Bosch Eeitz
is b. v. als nu ze sprekend decoratief.
Weissenbruch's werk heeft den adem van het
landschap. Het is vooral naar de verte, naar
de horizont gevoeld. In zijn groote
kleurvlakte is nog een rjjk aantal nuanceeringen,
waardoor het atmospherisch bleef. Het ver
schil tusschen een boerendeel van hem en
van Bosboom is: dat bij Weissenbruch de
ruimte vol is van atmospheer; en bij Bosboom
vooreerst de ruimte, het stijgen en zich
breeden indruk maakt. Bij Bosboom is de
zwierige hand van teekeaing koeler, met
meer neiging naar het architektonische; bij
Weissenbruch welk een bekoring is de
fijne zweemende kleur neiging en verlangen.
En hoe geschilderd l Geaquarelleerd haast,
niettegenstaande 't olieverf is: zie 183, 193.
Er zijn er vele zoo door hem gemaakt. Tot
de werken, die ge ziende eert, behooren
verder: achterbuurtje, ochtend-schemer,
molen, de havengezichten bij Haarlem, de
zee, het zeege^icht (met het eene verre schip)
en de twee studie uit Barbizon (1900) waarvan
het eene Millet's woning met dezelfde gauwe
kleurigheid neergeschreven is al» sommige
van Jongkind's water verfteekeningen.
Bosboom is hier niet bizonder vertegenwoor
digd. De kleine schilderijtjes nauw en palm
groot" ontbreken te veel; de aquarellen zooals
een kerk uit Edam, niets dan wit haast, maar
dit fijngenuanceerd gevondt ze hier niet.
Toch is deze serie werken opnieuw een
bevestiging van de gang in B.'s werk. De kleur
is in den beginne dik geweest. Bosboom is
nooit een bijzondere kleur-geneigde, meer
gericht naar de nuanceeringen van enkele
kleuren die hij onophoudelijk in zijn kerken
weer vond. Maar deze schakeeringen zijn
altijdaan eenvoudiger geworden, toch gevoelder.
toch doortrilder. Hij voelde in zijn kerken
etc. sterk de bouw, zooals ik al schreef, het
architektoniêchelement; waarschijnlijk ook, door
den invloed van zijn vrouw: het historische
In den beginne was zyn teekening, een hoofd
zaak bij hem, niet vrij. Maar ze stijgt in
kunnen, en wordt voor een Hollander zeker
buitengewoon zuiverig. Ze is niet altijc
in baar lijn uitdrukster van groote geestelijke
diepte maar ze is gratieus (zie 18), ge
makkelijk, vloeiend, met een beweeglijke hand
zonder horten of stooten geschreven. In den
Beginne is die kleur niet trillend; zie zelfs
n 13: kerk te Trier. Deze versobert zich.
Deze wordt toch meer kleur d. w. z. leven,
ontroering-gevend. Hoe hij iets zag blijkt
uit b.v. de Abdij *e Middelburg: groot. De
vormen en enkel wat schaduw; de hoofd
vormen en enkel wat donkerder plekken; toch
den heelen stand van het gebonw, en den
icelen aard uitdrukkend. Ook in de deelen"
zag hij het balkgestel en de stijgende waar
den. Ook daar zeg hij architectonisch eerst
en groot. HU ziet ruim. Zijne verdiensten
iggen aan die zijde. Hij zag niet geest-vol
geconcentreerd maar openhartig ruim, ge
makkelijk groot.
(Wordt vervolgd). PLASSCHAEBT.
Fantin Latonr, Een portret (coll. f isselingh).
Portrait de Madame X (uit 1881). Het is
'n portret van een dame; tot aan de knieën.
Ze is in 't wit gekleed. Van voren is het
kleed vierkant gedecolleteerd. Onder die
decolletage hangt een strik, ook van wit.
De armen ter hoogte van het middel hoeksch
gebogen. De beide banden óver elkander.
tn de rechter een waaier. Ben gouden arm
band om den rechterarm. Rechts benee (er
voor staande genomen) een rhododender met
twee bloeiende roode, lichtroode bloemen. Het
gezicht is bruin, de oogen donker. Het licht
viel van boven neerwaarts. Fond gry'zig.
Fantin heeft dit portret geschilderd, hij heeft
deze vrouw geschilderd zooalt een bloem. Met
dezelfde zachtzinnige doordringende bezon
nenheid. De schildering is als die van zijn
bloemen. Het werk heeft dezelfde itilte over
zich, om zich, in zich, die Fantin's beste
kenmerkt. De oogen, hoe zien ze uit l hoe
zien ze aan! De mond is zoet en week ge
sloten. Het vleesch van den hals e n deboist
het is geschilderd met innerlijke ont
roering, en schoone kieschheid. De handen
van waar ze 't lichtst zijn, vloeien af tot
hun schaduwvoller partijen in de onmerk
baarste overgangen. Het waaiertje met de
roode kleur is als alles in eenzelfde atmosfeer
zien, van innigheid. Het kleed is voor
treffelijk geschilderd. De bloemen losser,
leniger, [dan de rest.
Dit portret beheerscht de gansche tentoon
stelling. Het doet de baker va a Jacob Maris
klein schijnen; het heeft grooter gratie dan
Jacob Maris stede-gezichten. Het heeft me
de tentoonstelling in Arti onbelangrijker ge
maakt. Het is een werk zooals zelfs Fantin,
de stille toch Fransche groote schilder, weinig
heeft gemaakt. Het is een werk dat het land
nut meer uit moest gaan. Ik kan niet denken
welke prijzen voor prullen besteed worden.
Voor iets meer dan prullen. Voor vrij goede
werken. Ik kan niet denken dat voor dit
maar een prijs gevraagd wordt die een
Blommers ook gold. Ik kan niet begrijpen dat
zoo iets mogelijk ware zoo ik den kunst
handel (die de slechte bankierseigenschappen
bezit) niet kende. Ik zou dit niet kunnen
inzien zoo ik niet wist hoe er door de
zoogenaamde kunstliefhebbers gekocht wordt:
speculatie op speculatie; speculeeren met
zielen van menschen soms, maar soms met
verf, a la hausse, a la basse.
Maar het ware dunkt me een verlies voor
het land zoo dit hier niet gekocht werd, voor
een museum liefst (dan kunnen die 't schoon
minnen 't zien) het is natuurlijk voor de
menigte een overdreven iets maar ik zou
dit een verlies achten grooter dan menig ander:
men kan een portret van dezen rang niet latengaan.
PLASSCHAERT.
Een ProTemjaalsclie chteres.
(Oenina Houchart).
Provence is een streek die, zelfs in Frank
rijk, veel te weinig bekend is. De snelle
rapides", van de P. L. M., die zoovele
reizigers vervoeren naar de zilver-blauwe
Rivièra, naar Nice of Monte-Carlo of Menton,
die zoo vele landgenooten van of naar
Marseille brengen, op weg naar Indië, zijn mis
schien de oorzaak van deze onbekendheid:
de verbinding van het Zuiden niet het
Noorden is hier zoo direkt en gemakkelijk
dat men niet uitgenoodigd wordt tot uit
stappen langs den weg!
En toch is dit land, van Valence tot de
groote haven der Middellandsche zee, dubbel
en dwars het uitstappen waard.
Om niet te spreken van Ntmes, Carcassone,
het Westelijk gedeelte van den delta der
Rhöne, liggen onmiddellijk aan de lijn die
Parijs met Marseille verbindt, Arles, met zijn
prachtig geconserveerde Romeinsche arenas,
Avignon met het statige Pauselijk Paleis, en
het Musée Cal vet, in een schromelijk mooie
omgeving gelegen, Orange met zy'n reusachtig
theater en historische herinneringen,
Tarascon, Beaucaire, met hun fraaie
middeleeuwsche overblijfselen van stoute kasteelen en
forten.
Ik spreek niet eens van de kleinere plaatsen
en van het vlakke, maar weelderige land
schap, met zijn vriendelijke,
Latijnsch-beschaafde, sympathieke bevolking, en zoo vee
meer nog, dat hier te genieten is, als hel
;edistingeerd-eenvoadige costuum der vrou
wen, in wier harmonische trekken men
duidelijk sporen vindt van hun voorvaders,
de Grieksche en Romeinsche kolonisten, die
zich hier gedurende eeuwen gevestigd hebben.
Aan deze Zuidelijke voorzaten, n aan de
Moren die ook geruimen tijd hier vertoefden,
en veel nalieten van hunne beschaving, is
misschien het enthousiasme, het lyrismeder
bevolking en der Provencaalsche schrijvers
te wijten.
De gloed, het vuur van Mistral is, zij het
niet zóó sterk uitgesproken, toch altijd ken
schetsend voor de litteratuur der félibres",
en een ware félibresse" is mej. Genina
Houchart d'Entremont, geboren te
Aix-enProvence, alwaar zij o. a. colleges liep met de
mannelijke studenten der,| universiteit, een
ongehoord feit voor het Zuiden in onze dagen.
Zij heeft, ruim eenjaar geleden, ten zeerste
de aandacht van Frankrijk gedurende eenigen
tijd op haar gevestigd, toen haar gedicht,
Estelle, verscheen.
Mistral, de groote grijze dichter aan wien
onlangs de Nobel-prijs werd toegekend,
met Aubanel en Roumanille, waren de eereten
die de Provencaalsche taal weder in eere
herstelden en onvergankelijke werken in die
taal schreven.
De taal der troubadours, harmonieusch en
helderklinkend, behoort, evenals het Friesch,
het Vlaamsen, en ... het Hollandsen misschien
eenmaal, niet verloren te gaan.
Dit zag Mistral in, en velen volgden zijn
voorbeeld. Zoo ook Genina Houchart.
Maar hierbij verrichte zij nog een tour
de force": Estelle, het ongeveer tweehonderd
pagina's lange gedicht werd uitgegeven met
eenFranschen tekst naast den Pro vencaalschen,
niet een vertaling, maar een zoo goed als
oorspronkelijk gedicht in 't Fransen, dat den
inhoud van het Provenyaalsche trouw weer
geeft.
Hiermede niet tevreden, illustreerde Mej.
Houchart nog haar werk met een aantal
eigen composities, gereproduceerd in
photogravures, want de jeugdige, intelligente en
gevierde dichteres is ook een schilderes van
talent l
Geen wonder dat Mistral enkele fraaie regels
schreef ter inleiding van haar verzen.
De Provenyaalsche, en ook de Fransche
pers, was vol lof over haar boek. Met litte
raire critiek laat ik mij niet in, maar ik
volsta met het aanhalen van hetgeen de
Mercure de France, bij ons welbekend, over
haar schreef, terwijl deze revue haar lyrisme,
de groote verscheidenheid der rythmen, de
gloedvolle geestdrift die het geheel bezielt,
ten zeerste roemt: il convient d'enadmirer
la hauteur de l'inspiration, la beautéde la
langue et Ie jeu, l'ardeur qui consument
chaque page pour la plus grande gloire d'un
pays et d'une race".
Estelle", (ster, stella) symboliseert Pro
vence. Een Vreemdeling, een kunstenaar,
trekt naar dat land en bewondert het met
enthousiasme. Hy krijgt Estelle lief, maar
zijn plicht gebiedt hem heen te gaan. In
dit laatste gedeelte speelt de strijd tusschen
Wil en Liefde een groote rol.
Telkens komen voor
helder-sonoor-klinkende regels, en gevoelige, aantrekkelijke
beschrijvingen van het leven der Provencalen.
Evenals Mireille, doet Estelle Provence
kennen en waardeeren.
Om deze reden meende ik, door even de
aandacht te vestigen op dit werk, dat een
letterkundig gebeurtenis is geweest, tevens de
aandacht te vestigen op het rijke, vriendelijke
land van de schrijfster, waar, in een meestal
verrukkelijk klimaat, naast Romeinsche en
middeleeuwsche overblijfselen, uiterst merk
waardige zeden en gebruiken voorkomen.
Een feit is 't, dat Genina Houchart d'En
tremont, met haar drievoudig werk, een mooi
stuk talentvollen vrouwenarbeid heeft ver
richt. PH. Z.
Balthasar Bekker, de bestrijder van het
bijgeloof, door dr. W. P. C. KNUTTEL,
363 bladz. 's Gravenhage, Martinus
Nijhoft'.
I.
Toen ik het boek van dr. Knuttel ter hand
nam, kwam allereerst deze vraag by mij op:
Was het noodig nog eens uitvoerig de
beteekenis van Bekkers optreden uiteen te zetten?
Er is over Bekker heel veel geschreven, zoo
wel voor het groote publiek als voor de meer
ontwikkelden.
De twee boeken van Diest Lorgiom zijn,
zooals dr. Knuttel zelf erkent, vooral ook
omdat ze in novellistischen vorm zyn ge
schreven, voor een breeden lezerskring zeer
geschikt. En het meer ontwikkelde deel vindt
alles- of althans bijna alles wat men noodig
heeft in verschillende woordenboeken;
Glasius 1), Ypey en Dermout 2), en ook
Chaufepié3) in zijn supplement op de
dictionnaire historique van Bayle, geven een schat
van bijzonderheden. Bovendien bevat b.v. de
geschiedenis der Chr. Kerk in Nederland van
Moll e. a. een uitvoerig artikel over Bekker,
terwijl we in tal van andere hier niet te noe
men boeken kortere of langere beschouwingen
aan hem vinden gewijd. Wij zouden dus
bijna geneigd zijn te zeggen dat het werk van
dr. Knuttel overbodig ia; maar toch, dat
is inderdaad niet het geval. Ondanks al de
bescb rij vingen die ik opnoemde is Bekker
toch bij velen nog een onbekende en zoo
men hem kent is het alleen als de auteur
van l)e betooverde wereld", zonder dat men
van zijn verdere levensloop en levensstrijd
iets vermoedt. Daarbij komt dat de
orthodoxChristelijke historici Bekker of doodzwijgen
of met een enkel woord zich van hem afmaken.
Bij Groen van Prinzterer vinden we in zijn
handboek over deze zoo merkwaardige figuur
alleen dit bericht: ..Bekker (1634?1698) die
net bestaan of althans de werken loochent
van Engelen en duivelen." 4)
Korter kan het al niet l Het is m. i. dus
goed nog eens uitvoerig en met liefde de
gestalte van den bestrijder van het bijgeloof
te teekenen en wel en dit is dunkt me
een der grootste verdiensten van Knuttel's
boek gezet in de lijst van zijn tijd. Door
dit te doen heeft hij ons dus een werk ge
geven dat niet nutteloos of overbodig is.
En nu het boek zelf.
Het is de biografie van Balthasar Bekker,
door Chaufepiégenoemd Un des plus célèbres
Théologiens Hollandois", geboren te
Metslawier, een dorpje in 't Noorden van Friesland.
In het huis van zyn vader, die predikant
was, zal hij wel voornamelijk die kundig
heden hebben opgedaan, die hem in staat
stelden de hooge school te bezoeken. In 1650
vinden we hem te Groningen ingeschreven,
het gros der jongelingen zagh ik daer meest
janken na philosoofsche lekkernijen en
dwaze vragen die twistinge voortbrengen."
Het was een tijd van frissche nieuwe
denkbeelden; Cartesius had uitgaande van
bet zelfbewustzijn een geheel nieuwe wijs
begeerte opgebouwd tot schrik en ergernis
van al wat aan het oude als het eenigware
hechtte." En of nu de curatoren der Leidsche
universiteit den philosophischen en
theologischen professoren het twisten over Cartesius
verboden het baatte niet. Men wilde
licht in plaats van, zooals Bekker het kern
achtig uitdrukt duistere kunstwoorden, bij
jeukrige en krevelzieke verstanden ui t ge
vonden."
Liep men dus te hoop als er op het gebied
der wijsbegeerte een nieuw licht werd ont
stoken, evenzeer was er rumor in casa"
wanneer iemand raakte aan confessie of aan
den bijbel, d.w.z. de Statenvertaling.
Wie, als bijbelsch theoloog, zelf de schrift
onderzocht, liep groot gevaar het oog der
broederen vol argwaan op zich te voelen
rusten en verketterd te worden. Men deed
het: al zoo Bekker, den paapschen fijntje
na". Tracht iemand den wegh des Heeren
wat bescheideliker uit te leggen: 't is nieu
wigheid, zeggen ze; en zij willen niet dat een
schriftgeleerde huisvader uit zijnen schat
nieuwe, maar alleenlik oude dingen
voortbrenge." Het gedeelte, waarin Bekker deze
lieden aan de kaak stelt is een meesterstuk
van ironie en zou in onze dagen nog in vele
opzichten even bruikbaar zijn.
Even verdacht als Cartesius was bij velen
Coccejus, een man die gelijken streek als
Cartesius hield, behalvendat hij in een ander
vaarwater was."
Coccfjus vooral ijverde voor vernieuwd
bijbelonderzoek langs den weg der allegori
sche schriftverklaring.
Coccejus en de zijnen werden dus al heel
spoedig gescholden voor verkapte Arminianen.
We kunnen er natuurlijk niet aan denken
ook maar eenigszins uitvoerig den strijd tus
schen Voetianen en Coccejanen weer te ge
ven, noch, hoe het pietisme onder de
laatsten dikwijls veld won, noch ook in
hoeverr Armenius 4) en Coccejus werkelijk
punten van overeenkomst naast punten van
verschil hadden. Dit weinige is voldoende om
te laten zien dat Bekker leefde in een tijd van
groote beroering op godsdienstig gebied, van
heftigen strijd, een strijd, die niet alleen tot
Leiden beperkt bleef, maar evengoed weer
klank vond in Groningen.
In 1657 vinden we hem als predikant te
Oosterlittens. Aanvankelijk bepaalt hy zich in
zijne geschriften tot het berijmen van den
catechismus voor kinderen, jongeren en oude
ren. Een proeve hiervan is de volgende
berijming van het onze vader."
Stem : onze vader in Hemelrijk.
O Vader, die gij op den troon
des hoghens Hemels sit ten toon
van d'aldergrootste Majesteit
1. U naam behoud haar heiligheid.
2. Uw Rijk doe komen en bestaan.
3. Uw wille zy van ons gedaan
4. Geef ons, o Heer, 't bescheiden brood;
6. Vergeef ons schulden, noch go groot
Wij doen 't aan die ons schuldig zijn
6. Bekoort ons 't quaad; help uit de pijn
Uwe is de kraght en heerlijkheid,
en 't rijkke tot in eeuwigheid.
Terecht zegt dr. Knuttel dat Bekker hier
de juiste toon heeft getroffen.
Korten tijd daarna reeds de huiselijke
omstandigheden van Bekkers leven gaan we
stilzwijgend voorbij wordt Bekker predi
kant te Franeker. Van het stille dorp kwam
hij nu in het middelpunt van Friesland's
theologisch leven, en hij vond er, onder
ambtgenooten en professoren, verscheidene
bekenden. Er was voor den predikant heel
wat te doen. Want ontucht en dronkenschap
kwamen herhaaldelijk voor zoowel bij pro
fessoren, proponenten als burgemeesters. Een
typisch staaltje deelt Knuttel mee van een
burgervader, die voor den kerkeraad geciteerd
wegens herhaalde dronkenschap, zich ter
verontschuldiging beriep op zijn buurman,
een oud-burgemeester, die nog meer dronk
dan hij. Het merkwaardigste is wel dat zulke
drinkebroers zich juist het meest ergerden
als er aan iemand maar een luchtje van
ketterij was, zoodat b.v. de zoo even
genoemde burgemeester-dronkaard een aan
klacht tegen Bekker indiende wegens
onschriftmaetige stellingen". Men leze zelf bij
Knuttel 6) de schandelijke geschiedenis van
prof. Wubbena ook al een tegenstander van
Bekker, die 't hem op alle wijzen lastig heeft
gemaakt; een ketterjager zoo door en door
onzedelijk en gemeen dat geen fatsoenlijk
mensch met hem zou willen omgaan maar
zuiver in de leer/ 7).
De storm begon echter eerst recht tegen
B. op te steken 4toen hij in het najaar van
1670 zijn commentaar op den
Heidelbergschen Catechismus in 't licht gaf, getiteld:
De vaste spijze der volmaakten". Eerst had
hij dat werk laten onderzoeken door de
klasses en veranderd naar de aanwijzin
gen hem door deze vaak op zijn dokters
titel of auteurschap jaloersche ambtsbroe
ders gegeven- Het baatte niet, het boek
bleef in reuke van onrechtmatigheid. Par
tijschap alleen is de wortel geweest, waarop
al die onheilen gegroeid waren, welke den
grooten man zijn overkomen." Bovendien
drukte Bekker zich dikwijls niet uit in de
duistere termen der ambtsbroederg, reden
genoeg om hem voor ketter te schelden.
Hoeveel eerbied men anders, wanneer voor
een oogenblik de stemmen van afgunst
zwegen, gevoelde voor Bek kers bekwaamheid
en geleerdheid en hoe weinig gegrond de
beschuldiging van ourechtzinnigheid was,
blijkt wel hieruit, dat de vergaderde Friesche
predikanten, 150 & 200 in aantal, te Leeuwar
den vergaderend in 1672, Bekker tot voorzitter
kozen l In hetzelfde jaar koos men hem om
als correspondent van Friesland de synode
van Overijsel bij te wonen.
Dit waren wel lichtpunten, maar de
ketterjagers gingen voort met Bekker in het
uitgeven zijner werken stap voor stap te be
moeilijken. Bovendien verdrooten hem de
vijandelijke houding en de scherpe geschriftjes
van professoren en collega's; de lucht van
Franeker werd hem onaangenaam.
Met vreugde nam hij daarom afscheid van
de vrij drukke universiteits stad om zich te
vestigen te Loenen.
Tijdens zijn werkzaamheid aldaar valt zijn
aanstelling als vèldprediker. Uit een brief aan
de classis v. Amsterdam lezen we een en
ander over den toestand van godsdienst en
zedelijkheid bij het leger te velde, genoeg om
ons al weer te waarschuwen, niet zooals
calvinistische voor hoofden in onzen tijd nog
steeds plegen te doen altijd het gods
dienstig leven onzer z.g. calvinistische vaderen
terug te verlangen. 9) Men marcheert, men
voeragieert, men batail leert, men doet allerleye