De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1906 19 augustus pagina 2

19 augustus 1906 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

2 : DE A M i T K R D A M M E R WE E K B L A D V O O R NEDERLAND. No. 1021 doen te noemen, om wel onder de rubriek Uit de Pers" bet beruchte artikeltje", Aan wien de schuld" over te nemen; en dan het volgende aan de redactie van de Nieuwe Eott. Crt. gezonden stukje, met verzoek tot opname, niet te plaateen? Dat stukje luidde als volgt: Boskoop, 2-8?1906. Mijnheer de HoQfdredacttnr l Met groote verbazing las ik in uw blad onder de rubriek Uit de Pers" het artikeltje Aan wien de schuld" en met toenemende verwondering zag ik de volkomen instem ming daarmee van een Medicus." Zou een Medicus" werkelijk meenen, dat twee zeer bekwame medici, niet de verant woordelijkheid op zich zouden kunnen nemen, voor de behandeling van- een geval bij eene patiënte, hoe hoog ook geplaatst, waarby zooals ieder ervaren aite weet, van behan deling juist zoo weinig-sprake is. Wil men die twee medici soms de schuld aanwry'ven eener optredende vroeggeboorte ? Hoogachtend, H. VAN DER TAK, Arts. Gelukkig is er van het relletje, dar, niét door de redactie van de N. Arnh. Ct, maar door medici haar bekend, op het getouw werd gezet, niet veel terecht gekomen. De bladen, die in gelijke onnadenkend heid als de N. Arnh. Ct. zelve, het stukje OTernamen, hebben spoedig .be grepen, dat het maar beter was, het na het geslikt te hebben, langs den natuur lijke weg naar de vergetelheid te sturen. Van nu af, hopen wij, hooren wij er niets meer van. Meten met tweeërlei maat. De heer Kleij, gepd. Majoor, die een beroep op de Tweede Kamer heeft ge daan, ten einde rechts-herstel te verkrij gen, schrijft in Land en Volk. Uit alles wat daarover reeds is geschreven in couianten, enz. mag ik als bekend aan nemen, dat. ik in 't vorige jaar, door toe doen van den luit.-ko'.onel C. F. van den ' Hoff, destijds commandant van het Koloniaal Werflepot, niet op mijn verzoek, doch eer vol, uit den militairen dierst werd ontslagen. Daarover kan ik nu vooreerst zwijgen; die zaak is bij de Tweede Kamer der StatenGeneraal in onderzoek. Doch ik wil een voorbeeld geven (een feil), boe, door toedoen van dienzelfden luit.kolonél C. F! van den Hoff een anderen officier de gelegenheid werd gelaten zyn, eervol ontslag zeif te vragen. Die officier had zich schuldig gemaakt aan feiten zóó ernstig, dat hij, ware hrj voor eenen raad va" onderzoek verschenen, ongetwijfeld onwaardig zou zijn verklaard langer als offi'cier te dienen niet allén maar die hem met den strafrechter zouden hebben doen kennis maken. De feilen waren door getuigen bewezen, en, na lang wederstreverj, werd ook door den betrokkene zelf bekend, "dat hij ze gepleegd bad, En nu werd door toedoen en met mede werking van overste Van den Hoff, bedoelden officier gelegenheid gegeven om direct zyn eervol ontslag aan te vrajen. Er..was zooveel haast bij die zaak uit vrees zeker van inmenging van vrouwe JuslUia" bij naearder ruchtbaar woiden dat die ontslag-aanvrage per telegram is ge schied. Reeds een paar dagen later stond dan ook dat eervol; f h ontslag in de Staatscourant ea was de vogel gevlogen naar Amerika, of wie weet waarheen. Laat ik nu nog er bijvoegen dat een paar i (twee of meer) korporaals, die in bedoelde zaak betrokken waren, streng werden gestraft; - ik vermeen met provoost en (of) degradatie, ' dan is hierdoor reeds 't meten met twee maten . door overs e Van den Hofl' bewezen. Maar wat nu te denken van dienzelfden overste, die, omdat ik niet wilde bukken voor zijn willekeur, mij mijn eervol ontslag 'deed thuis bezorgen zonder dat mij de gele'genheid -dat zelf te vragen, werd gegeven? O, 't is wel! l Een officier die zich ont maskerd ziet, die zich zelf eo anderen onge lukkig had gemaakt, die 't vaderland inoet ontvluchten uit vrees voor de justitie, die wordt door overste Van den Hoff-- met verzaking van zijn plicht _ gelegenheid gegeven zijn ontslag zelf te vragen. Maar mij, wien niets, letterlijk niets, kan worden ten laste gelegd, dan dat ik mij niet als slaaf liet behandelen, mij wordt na 45 jarigen dienst, waarvan 35 als officieren bijna (J als hoofdofficier, mijn eervol ontslag thuis gezonden, ongevraagd. En een chef die zóó rechtvaardig (?), zóó billijk (??) met rfricieren omspringt, wordt door het Ministerie van Oorlog door dik endun gehandhaafd ; over enkele weken kunnen ' -we misschien de bevordering tot kolonel in de couranten lezen van dienzelfden overste, of zijn benoeming tot officier in de orde van Oranje-Nassau, en dan blijft hij zeker kalm non-actief, tot hij goedvindt zelf zijn ontslag te vragen. * * Met dépubliceering van 't voorgaande heb ik niet langer willen wachten, omdat men", wanneer ik 't pas later zou hebben bekend gemaakt, niet zou kunnen zeggen, dat ik dat niet had durven doen in den ty'd, toen ik nog onderworpen was aan de bepalingen van het Crimineel Wetboek voor het krijgs volk te lande; immers een jaar en ze t weken na mijn ontzag. Mijn ontsla» dateert van l Augustus 1905, ergo als men" van meening is, dat ik ver volgbaar ben, dan ia de tijd nog niet ver schenen. Is wat do heer Kleij schrijft -icanr? ? Hoeveel tijd kan er noodig zijn, om deze aanklacht tegen den heer Van den Hoff te onderzoeken? Hoe lang is wat de heer Kleij hier vermeldt als beschuldiging reeds bekend ? Zullen wij nu na eeuige dagen van offieieele zijde vernemen, dat de heer Kleij gelogen heeft, of v. d. l [off uit den dienst ontslagen is ? Zoo neen, in welk land leven wij, en welk soort van recht bestaat er in onze militaire wereld, waaraan het Nederlandsche volk zijn zonen heeft af te staan? Enkele grepen uit het Pruisische regeeringsbeleid in Sleeswjjx, in bet laatst van de negentiende eeuw. In 1897 werd de heer Von Köller, vroeger stadhouder in Elzas- Lotharingen, daarna Pruisisch ministervan binnenlandsche zaken benoemd tot regeerings-commissaris in Sleeswijkj Hij kwam van streken, waar uitzonderingswetten en dictatuur- paragrafen heersehten. Ofschoon dit niet het geval was in Sleeswijk, voerde hij toch een geheel willekeurige politieregeering in, naar welker gelijke men zoeken moet en die de opmerk zaamheid getrokken heeft ver buiten de grenzen van Sleeswijk. In den winter 1898?1899 ving hij aan met de '?uitzettings-politiek"'; in den loop van 14 dagen ontvingen meer dan 100 menschen bevel binnen 24 uren het land te verlaten. Met een rond cijfer, kan men het getal van de uitzettingen in 1898?1899 op 700 stellen. Wat was toch de oorzaak van deze wijze van handelen, zal men vragen? Geheel zonder reden konden deze uitzet tingen toch wel niet geschieden! Er was geen aanleiding te vinden voor het uitzetten van enkele personen, dit geven de Duitschers zei ven toe. Maar het was de Deensche bevolking in haar geheel die gestraft nu est worden voor den grooten vooruitgang dien de Deenen gehad hadden bij de laatste verkiezing voor den Rijksdag. ' Dat het Duitsehe stemmenaantal niet vooruitgegaan was ten koste van de Deenen, moest volgens de meening der Pruisen toe geschreven worden aan te groote mildheid, Nu zou men n bestuur invoeren, dat de van oudsher Deensche bevolking wel af schrikken zou om tegenstand te bieden tegen de Germaniseering. Daar men verschillende burgers, die men voor hun Deensche overtuiging niet straffen kan, omdat ze Duitsehe burgers waren en dus stonden onder bescherming van de wet ten des lands, zette men diegenen onder hun dienstpersoneel. die> Deensche onder danen waren, over de grenzen. Dit geschiedde dikwijs zeer tot schade van de landbouwers in den oogsttijd als ze hun personeel zoo hoog noodig hadden. Had b.v. een Sleeswijker deelgenomen aan een Deensche Vergadering in zijn buuit, was hij lid van een Deensche vereeniging, of stond hij alleen maar bekend" voor zijn overgeërfde Deensche gezindheid, dan kan hij er zeker van zijn, dat de Deensche onderdanen, die in zijn dienst waren bevel kregen over de grenzen te gaan. Bij de in het land ingekomen Duitsche boeren konden de Deensche onderdanen die daar in dienst waren, rustig blijven. Bij gebrek aan vol doende arbeidskracht in Sleeswijk, komen jaarlijks vele Deensche knechts en .dienst boden hun diensten aanbieden. 't Is ongehoord welke kleinzielige plage rijen de Pruisische regeering de inheemsche Deensche bevolking doet ondervinden in dezo Tjenestetyende krig" (dienstboden-krijg). Verschillende edeldenkende Pruisen en Duitschers hebben openlijk hun afkeuring betuigd over deze wij/.e van handelen en aan ondergeteekende verklaard dat het volgens_?hunne meening niet de rechte weg was, om een zoo ontwikkelde bevolking als de Deensch gezinde Sleeswijkers voor zich te winnen. In dezelfde periode trachtte men ook de Sleeswijkers te verhinderen de Deensche Hóiskoler (hoogere scholen voor het volk) waarvoor Denemarken zoo bekend is,'te bezoeken. Men houde in 't oog dat alle Deensch onderwijs uit de Staatsscholen sedert 1888 verbannen is, zelfs in uitslui tend Deensch sprekende districten. Ook is het verboden private scholen op te richten of huisleeraars te nemen. Met o. a. volgende dreigementen trachtte men zijn doel te bei eiken, n.l. dat men, wanneer de ouders het toch waagden hunne kinderen naar genoemde scholen te zenden, hun het recht van opvoeding van hunne eigene kinderen zou ontnomen worden ; of dat alle Deensche onderdanen in een of ander district daarom over de grens gezet zoudon worden. Maar dit beperkte zich toch alleen tot het-experiinent van dienst-ijverige ambtenaren, want van uit Berlijn werd later deze manier van optreden afgekeurd. Do uitzettingen gaven natuurlijk aanlei ding tot interpellaties van de Deensehe afgevaardigden in r/eii Pruisische laiuhlag in Duilsclie Jiïjk.itl't/j. Hier kreeg men de, zekerheid dat de uit zettingen niet toe te Schrijven warnn aan de willekeur van enkele ambtenaren, maar dat, de Pruis-sche regeering er achter stond. Niet minder dan drie ministers vroegen het woord om de uitzettingen te verdedigen. In mooie phrases bepleitte de Minister van Binnenlandsche Zaken vou der Kerke de noodzakelijkheid der uitzettingen op de volyer.de wijze. Wereldburgerlijke wetten moet hier terugtreden voor den plicht om zichzelf staande te houden, en den plicht om de autoriteit van den staat te bewaren", het welk van den vorm der phrases ontdaan, zeggen wil, dat onrechtvaardigheid en inhumaniteit aangewend moeten worden als do de Kegeeriug dit voordeelig vindt of het Staatsbelang dit eischt. Moet men niet toestemmen dat een mach tige staat al s Pruisen met zijne velemilioenen tegen de circa 200.000 trouwe Deanen zich vernedert en in den grond van de /aak toch zwakte toont door naar zulke middelen te grijpen ?; Maar moeten de Sleeswijkers dan niet ten slotto bukken onder zulk een juk ': Kr bestaan nog geen feiten die hierop heenwijzen. De Deensche gezindheid yui de NoordSleeswijkers is zooals de verkiezingsstatistiek aanwijst nog weinig beïnvloed door de Duitsche scholen en hot Duitsche militair-wezen. Het dwangsysteem heeft nog meer het nationaliteitsgevoel gewekt, geprikkeld en versterkt, en de strijd om de nationaliteit wordt nog gedurende meer dan 40 jaren, nadat Sleeswijk van het moederland losge scheurd werd, met onverzwakte kracht ge voerd door, een vrije intelligente bevolking'. Het is een cultuurstrijd die niet onderdrukt kan worden met materieele machtmiddelen, maar .die zal worden voortgezet met kracht en energie, totdat het nationaliteits- idee heeft gezegevierd over de middeleeuwsche barbaarsckueM .yan onderdrukking der aatio-. naliteit; totdat recht heeft gezegevierd over onrecht. Y l a t, Aug. 1906. VILH. CARSTESS. Hoofdzakelijkov-ergenornen uiteen Deensch geschrift over den nationaliteits-strijd in Sleeswijk, sedert 1864. «HIIIHIIUHIUUIIItlMHIIIIIIIIIIIIIIIttllllHMnilHlHIHIHHIIIUIItl Sociale, ?immuun imiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiit ing der pitroons. Het is een niet te ontkennen feit, dat vele patroons maatschappelijk en financieel niet veel hooger staan dan hunne werk lieden, ja, menig patroon zou wellicht, zoo geene andere overwegingen als eergevoel enz. in het spel kwamen, wel met zijn onder geschikte willen ruilen. En toch wordt deze patroon, hoe klein en hoe economisch zwak hij ook is, door de wet gelijk gesteld met zijn grooten collega, die aan het hoofd staat van een reusachtige onderneming. Het is niet mijne bedoeling daarop een aanmerking Ie maken, daar de wetgever in vele gevallen niet anders kan dan al de hoofden van be drijven over ne kam te scheeren. Toch blijft het gevolg niet uit, dat de kleine patroon dikwijls zwaar wordt getroffen. Ik wil hier dan de aanklacht vestigen op de ongevallenwet, die eiken patroon uit oefenende een yerzekeringsplichtig bedrijf, ook al heeft hij maar n knechtje in zijn dienst, dwingt voor dit knechtje de bij de wet gevorderde premie te betalen, niet wetende of het hem gelukken zal door een kleine prijsverhooging de verzekerings premie bij slot van rekening af te wentelen op zijn clientèle. Wanneer er dan een onge val in zijn bedrijf voorvalt, is zijn knecht geholpen; deze zal een schadeloosstelling of rente ontvangen, doch als het ongeval ook den patroon zei ven treft, wat zal deze dan ontvangen? Immers niets, daar hij zelf niet ver/ekerd is. Nu zal men zeggen: ja, maar de patroon had zich zei ven toch ook wel kunnen ver zekeren bij een particuliere maatschappij." Zeker had hij dat kunnen doen, doch inde eerste plaats moet gevraagd worden of voor hem zelven de premie niet te hoog is in vergelijking met hetgeen hij voor zijn knecht verplicht is te betalen. Maar bovendien wie geeft den waarborg, dat de patroon ook inder daad tot de zelfverzekering is overgegaan ? Zorgeloosheid is veelal de oorzaak van veel kwaad. Och, mij zal wel geen ongeval treffen," zoo wordt er geredeneerd en het gevolg is, dat niet tot verzekering wordt overgegaan, tot schade voor hem zelven en voor de gemeenschap. Wanneer het een sociaal belang is, dat de werklieden tegen de gevolgen van ongevallen verzekerd zijn, dan is het eveneens een sociaal belang de kleine patroons onder de bepalingen der wet te plaatsen. Onze oostelijke nabuur, die op het terrein der arbeidersverzekering het eerst van allo landen een stap heeft gezet en nog een voorsprong heeft, heeft reeds dadelijk inge zien het groote belang, dat de gemeenschap heeft bij een verzekering der patroons. Wel is de wetgever in Duitschland in den beginne aarzelend opgetreden, doch langzamerhand is deze aarzeling overwonnen, zijn meerdere stappen gevolgd en zullen de laatste om het doel te bereiken ook wel worden gezet. Waar wij nog staan aan het begin der verzekering, is het goed na te gaan de ontwikkeling van deze zeeverzekering der patroons in Duitschland en zulks wil ik hier doen aan de hand van de gegevens, die dr. Saucke in Sozinle 1'ra.i'ix heeft verstrekt. Krachtens art. 2 van de verzekeringswet van (i Juli 18S4, kon tloor de statuten van een beroepsgenootschap bepaald worden, dat en onder welke voorwaarden de ondernemers in verzekeringsplichtige bedrijven bevoegd waren, zich zelven tegen de gevolgen van bedrijfsongevallen te verzekeren. Verder ping reeds de bouw-ongevallen wet van 11 Juli 18.S7, die in art. 2 in plaats van het statuair stelde het wettelijk recht der zelfvor/fkering door de ondernemers, die een jaarlijksche verdienste hebben van 2000 M. of minder. Voor de patroons met verdiensten boven de 2000 M. bleef bestaan het statuair recht. Bovendien kon door de statuten de verzekoringsp?/V7<< worden opgelegd aan die bouwondernemers, die niet geregeld ten minste n arbeider in d;enst hebben (z g. Kleinmeisterversicherung). Tot deze verzekeringsplichtigen werden ook gerekend te behooren zij, die in het geheel geen arbeider in dienst hebben,.doch alleen wer ken, d.w,z. door eigen handenarbeid in hun onderhoud voorzien. Analoog aan art. 2 van de bouw-ongevallonwet stelde art. 4 van de zeq-ongovulleirivet van l,'i Juli 1*^7 het wet telijk verzekeringsrecht van de reeders vast. De oorzaak van deze boute regeling (lor materie is volgens dr. Saucke niet moeilijk te vinden. Do wet van 6 J uli ltf*4 onderwierp eigenlijk alleen do groot-industrie aan de verzekering. De wetgever achtte hot niet noodig, uit een algemeen oogpunt beschouwd, de groot-imhis-trieelen zelven aan do ver zekering te laten deelnemen. Achtten zij zelven do verzekering van zich zelf van belang, dan las de weg daartoe voor hen open door te trachten op grond van de wet do bevoegdheid in de statuten van hunne beroepsgenootschan te doen opnemen. Door in de wet deze mogelijkheid toe te slaan, heeft de wetgever gemeend genoeg te hebben gedaan. Anders werd evenwel de toestand, toen de verzekering werd uitgebreid tot do bouw bedrijven en de zeescheepvaart tengevolge waarvan naast de groot-bedrijven ook de klein-bedrijven ver/ekeringsplichtig werden. De wetgever achtte het toen onbillijk de kleine ondernemers, die veelal niet in een gunstiger positie dan hunne ondergeschikte» verkeeren, te dwingen hun personeel te verzekeren, terwijl zij, die aan dezelfde ge varen als hunne ondergeschikten zijn bloot gesteld, het recht zouden misseti zich zelven te verzekeren. Deze overwegingen moesten van zelf leiden tot het opnemen in do wet zelf van het recht van zelfverzekeriug ; hot kon niet meer voldoende zijn, dat dit recht door de Statuten kon gegeven worden. De ongevallenwet van 30 Juni 1900 be paalde eindelijk, dat ondernemers, wier verdiensten 3000 M. niet te boven gaan, of die niet geregeld meer dan twee arbeiders. in dienst hebben,.gerechtigd zijn zich zelven tegen de gevolgen van bedrijfsongevallen te verzekeren. In de statuten kan deze ge rechtigdheid uitgebreid worden tot onder nemers met hoogere verdiensten. Daarnevens geeft 5 het recht in de' statuten den verzekeringspfóc&< te doen opnemen voor onder nemers wier verdiensten 3000 M. niet te boven gaan of die niet geregeld meer dan twee arbeiders in dienst hebben. Het recht van zelfverzekering komt volgens een beslissing van de Rijksverzekeringsbank ook die ondernemers toe, die geen enkel arbeider in dienst hebben, vooropgesteld dat hun bedrijf door het in dienst hebben van een zoodanigen arbeider verzekeringsplichtig zou worden. Deze bepalingen zijn op l October 1900 in -werking getreden en aangaande den daardoor uitgeoefénden invloed kan het volgende worden medegedeeld. Naarde AmtlicheNachrichtendesReichsversicherungsamts" waren bij de beroeps genootschappen aan ondernemers verzekerd: 1898 . . 60.148 1902 . . 120.9L5 1899 . . 58.898 1903 . . 139.283 1900 . . 59.808 van deze 8833 vrij willig en 1801 . . 64.749 130.450 verplicht. Het jaar 1901 bracht dus reeds een kleine toename van 4911 van welke 2803 komen voor rekening van de beroepsgenootschap der chemische industrie, die op l October '1901 bij de Statuten den verzekeringsplicht der kleine ondernemers bepaalde. Het jaar 1902 brengt echter een groote vermeerde ring en wel van 56.166; van deze komen voor rekening van de toen opgerichte be roepsgenootschap der smeden, die bij de statuten den verzekcringsplicht voor de ondernemers met verdiensten van ten hoog ste 2000 M. in voerde, 54.980. Van de 139.283 in het jaar 1903 verzekerde ondernemers behoorden tot de beroepsgenootschap der smeden 63.359 en tot die der chemiscoe in dustrie 3358 (van deze 3268 verplicht en 90 vrijwillig op grond der statuten.) Van de overige beroepsgenootschappen hebben de bouw-beroepsgenootschai pen, die voor het meerendeel de verplichte verzekering deiklein-meesters hebben voorgeschreven, het grootste contingent geleverd en wel 1898 .... f5.413 1901 .... 55.984 U 99 .... 53.42<J 1902 .... 55.993 1900 .... 53.910 1903 .... 61.651 Van alle verzekerde ondernemers zijn vrijwillig verzekerd: 1898 .... 4725 1901 .... 5965 1899 .... 5469 1902 .... 5973 1900 .... 5890 1903 .... 8833 Vraagt men nu welk percentage der ver zekerde ondernemers hebben vrijwillig deze verzekering op zich genomen, dan moet het antwoord luiden: ongeveer l a l >i pCt. Uit dit antwoord blijkt reeds dadelijk dat slechts een zeer klein getal ondernemers gebruik hebben gemaakt van hunne be voegdheid tot zelfverzekering en daardoor wordt opnieuw een bewijs geleverd voorde stelling, dat uit eigen beweging niet spoedig tot zelfverzekering wordt overgegaan. En toch kan deze zelfverzekering niet genoeg worden aanbevolen, juist voor do kleine ondernemers. De premie weegt in geen geval op tegen het grooto belang, dat na een ongeval het gezin niet dadelijk met moeielijkheden zal hebben te kampen. Het ligt op den weg der berocpsgenootschappen in de Statuten de verplichting tot zelfver zekering op te nemen. Ziedaar den toestand in Duitschland. Is het niet zeer gewenscht, dat ook bij ons te lande dergelijke bepalingen in de verzeke ringswetten worden opgenomen ? Waarbij ons geene beroepsgenootschappen bestaan, dient do Nederlandsche regeling anders te zijn dan da Duitsche. Hoofdzaak is evenwel dat oen regeling komo, die do patroons en vooral de kleine patroons, tot zelfverzekering noopt. Kampen. Mr. II. S. VKI.D.MAX. iiltlMmimmmMiiiinttiHiMiiiimiiiimillliliMiiiiHiliiiHiiiiiiitiiim Eerc-tefllöoistellinE in Arti. in. Geo Pogge,nbeek. Poggenbeek i3 een d'3r kleinste meesters. Zijn eigenheid is niet groot. Zijn kleur niet van diepsten zin. Ge vindt in hern do invloeden van Mam-e, (wiens koestudies bater zijn dan die van Poggenbeek, omdat ge vaster hand van leekenen er achter voelt, en wijl ze schooner, voller kleur, meesterlijk geschilderd, bezitten); ' Willem Maris' eenden plassen vindt ge gewijzigd in dit werk terug en de kleur der nieuwere fransc'ien, is ze niet in Dinant etc.'.' Toch heeft dit werk bekoring. Het verduistert op dit oogeublik misschien sommige schilders van meer geestelijken inhoud cii van grooter kleurgeweld maar er is een charme in. Knielt; van zijn boomgaarden met bloeiende boonien ge ziet ze gaarne. Enkele zijner koestudies (op de veiling bij !?>. Muller) waren eer belangrijk. Zijn poort te Uiwant was schoon. Xijn straat met kermis te Vianen aangenaam. Zijn Kadboud eigen en compleet. Zijn varkenskot een klein, goed gevuld schilderij. Ken ander varkenskot, geschetst, vrij grootsch. Een stal met tuig wat in een ijruitners'ohekleurvei'houding was veel minder dan het fijne en weid?che van zoo iets door Weissenbruch. Een bar met een juffrouw en glazen vol kleurig vocht: invloed nieuwere frunschen. Da u voorgestelde werken hier vormen de niet zoo zuivere verzameling van Poggenbeek's werk No. 141'. Zonnige och tend (hekje en boomgaard) geeft een gedeelte van het hem eigene; koeien in de weide, een teekeniug is ruim zonnig, hoewel niet van diepst innerlijk. Dinant, de stad.tijgend tegen een hoogte (geschilderd als een ander straatgezicht door hem) is in zijn kleuren die beïnvloed zijn door de nieuwere franschen; onrustig is Io3, landschap, eer ver-waardigd en niet sterk : weide met koeien (No. KiL'i. De kleuren van Poggenbeek zijn te de nieeren als aangenaam, gumakkelijk ; het werk is niet doorschilderd, meestentijds maar vlot neergezet (behalve de koe-studie?) de teekeningen soms fijn, soms niet belangrijk?het gêheele werk heeft het type van een klein ex-meester, bekorend, niet groot sch, niet diep van zin. * * RocteeiL Mesdag Km TEfleia. Rochusten, U-ie in den beginne in zjjn groe peering Bredteur beïnvloedde .(hoewel de leerling van grooten dwang dra was en meer ruim) is misschien het nog het slechts van allen te zien. Niet dat hy n groote meester waf. Zjjn lyn kwam te makkelijk, zijn kleur was te vluchtig, maar hij heeft soms fijne hoekjes in zijn schilderwerk, die hy had deze zorgvuldiger gekweekt en waar zjjn ty'd niet zoo slap geweest -<- misschien eens ware tot een goed schilderijtje. Hij behoort tot het soort schilders waartoe Allebéook gerekend behoort te worden: vertellers. Iets kleins gaat meestentijds hiermee te saam. No. 1S4 De Pomp, is door het huisje het belang wekkendst. Alma Tadema. Zoo hij alleen de kleur miste, hij kon het grootsche samenstel van lijnen bezitten. Hij miste beide. Hy mist niet wat akademisch heet, het mé;ier maar wat roert dit techniek is persoonlijke neerschrijving van gevoel, anders niet be langrijk ? er zijn veel kille knappe lieden geweest ..., wat gaat niet voorbij van deze! Alles. H. W. Mesdag. Ik definieerde hem nog niet lang geleên: als niet zonder grootschheid maar buiten de schoonheid, als niet zonder ruimte maar buiten de kleur. 't Oordeel is niet door eene tentoonstelling gewijzigd. Er zyn er nog meer in Holland dte zulken zyn. Hun belang ligt weer in de andere streken na hun breede persoonlykheid daar in hun uiting, als kunstenaars. Ik ben het niet eens met de klacht van den heer B'es: dat ook zyn vaders naam op op 't eere bond zou hooren. Alle zoons wachten hun vaders misschien er wel op zoo. Bakker Korff kon er veel eerder staan. Maar het dunkt me, dat de namen aangevuld dienen te worden met anderen : met Gabriël, met Matthijs, met Willem Maris waarom Tadema en niet de kleurvoller Oyens, waarom niet Jongkind waarom niet vele anderen? Anders mocht dit bond der eere (luidt het niet in de katalogua opgesteld tex eere van de beeldende kunstenaars van .Nederland) een aanleiding worden tot gemakkelijken, juisten spot, en aanleiding zijn tot cancans van hoon ? PLASSCHAERT. Bildtirlliikiana, Calvinistische vertoogen, studiën en schet sen, door J. POSTJIUS. Zwolle. Firma H. Tulp, -1906. I. De opstellen, die ik hierbij den lezer aan biedt, heb ik gemeend te kunnen vereenigen onder den titel Calvinistische Ver toogen. Calvinistische, geen intellectualistische. Mijner ook is de onwrikbare overtuiging dat de keuügjte studiën eenvoudig niets zijn, vergeleken bij n enkele levenstoon uit het hart. Mijn boek uit liefde geboren, versterkeen wekke ook liefde, in de eerste plaats voor het Gereformeerde type in onze Hisr torie en Letteren. Voorloopig althans heb ik mij willen houden aan het n' crire que de ce qu'on airne. Daarom vindt men denamen van Van Deyssel, Verwey, Kloos enz. in het voorbijgaan. Er valt op letterkundig gebied voor ons, meen ik, nog altijd te beginnen met het begin. Arm zijn we nog s eed s. Welnu, cultivons notre jardin. Dat het daarbij niet blijven mag. Ojk over Buitenlandscfie litteratuur moeten we onze boeken hebben. En hoe eerder, hoe beter. Moge mijn boek de handhaving en ver breiding onzer Calvinistische beginselen op historisch en letterkundig gebied ten goede komen." In het hier uitgegeten werk heeft de heer Postmus z'n Program" met s;een grote lijnen getekend. \Vat z'n Bundel" inhoudt, zijn beknopte en uitvoeriger opstellen; nu eens uitgewerkte stud'ën (Het Wilhelmus, Eeets, Uuygens, liilderdijk, 'Cats), dan weer artike len van den dag. Ook uit z'n stijl spreekt de journa.ist, gespitst op polemiek. Men hoort door z'n bladen de strijd." Xu eens verder af, dan in de nabijheid, rammelt het staal. Zo goed als vooraan fanfaart het Wil helmus." Hier en daar dreunt de stoere stap van optrekkende "Gemenvendels. Doch dit neemt niet weg, dat onder het harnas van deze strijder een gevoelig hart klopt. De liefde welke deje bundel verwekte, ademt ook door de pennevruchten zelf. liet oordeel dat over het intellectuaüme hangt, wordt er aangenaam in verzacht door de verzoenende geest, waarmee de auteur de harten der mensen als instrumenten van Gods wijsheid beschouwt. Het Calvinistisch." boek is dan ook recht Christelik geineend. Calvinistisch" heet het trouwen*, omdat in deze Vertoo gen'' de koers, die do lieer Postmus in de literatuurgeschiedenis ziet, over Géncve en Dordt zou lopen: de richting dus van 'n geloven en belijden raar de Gereformeerda beginselen. M. a. w. hier wordt de litteratuur, de nationale in 't bizonder, als de openbaring van het Woord herkend, en, waar ze afweek van het Woord, aau het Geopenbaarde getoetst. Zo krijgt het bock van de heer Postmus, als 'n proeve van Calvinistiese beginsel-ver klaring, litterair-histories toegelicht, een eigenaardige betekenis. Als losse proeve dan. YVant de heer Postmus erkent zelf, dat er toch nog ande.rs gewerkt zou moeten worden om de nationale cultuur te toetsen aan 't christelik-histories Program." Doch dit voor later, mischien. Over 't Wilhelmus", 'n historiese studie van den heer Postmus, spraken we elders*. Ook bij andere gelegenheden hielden we, zonder het er bij te voegen, voeling met z'n litteraire beoordelingen. Tans wekt, als zijnde 'n onderwerp van actuele aard, het meest onze belangstelling, z'n Calvinistiese" Bi l d er dij k. Dat Bilderdijk, ook al neemt men z'n ..Cal vinisme" als 'n vaststaande zaak aan, de aandacht van de naneef, Gereformeerd of niét, zo i blijven trekken, heeft z'n reden. Hij is en blijft 'n merkwaardig verschijnsel. Zich zelf leerling noemende van Cats, staat hij in vele opzichten Cats tegenover. Cats leefde 't nationaal leven mee, zat met al z'n vezelen in 't nationaal leven vergroeid. Bilderdijk slaat alleen: heeft'n ganse kuituur en 'n gans volk tegen zich; houdt, al of niet gesteund, onversaagd stand, valt heftig uit, en drijft z'n ganse omgeving,-tot jaren ver na z'n dood, op'n afstand. .Eerst als de schrik

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl