Historisch Archief 1877-1940
No. 1521
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Con.bulÊatior\.
1* Dod.
.eur>
Beauioub de iaog.ce matuv !
....IL en a tarvt a. rendre 1..
?itiuiiniiiiiiii iiiMiiiiimiiiiiiimiiiimiHiiiiiiiMiiiiiiHiiiiiiiiiMiiiniiiiii
Willem Stumpff is in Caecüia" zijn' vader
als voorzitter opgevolgd en neemt er het voor
zitterschap sedert vele jaren tot heden, met
voorliefde, waar.
* *
*
De eerste der twee perioden der geschie
denis van het tooneel, tusschen welke Stumpff s
leven valt, is 1860, even na den tijd der
salons, wier tooneeldirecteuren de leden van
hun gezelschap, Sujetten" noemden. Vele
dezer sujetten" waren onmiddelijk kenbaar
aan hun uiterlijk, aan hun geruite broeken, hun
pelsjassen, hun hooge witte hoeden en hunne
eigenaardige manieren. De tooneelisten aan
?den Stadsschouburg bleven daarentegen het
deftige behouden. Aan het einde dier periode
is het tooneel op het doode punt gekomen.
De stichting der vereeniging: Het
Nederlandsch Tooneel" bracht nieuw leven. In
?dat nieuwe leven weid Stumpff gesteld tot
directeur-gerant dier vereeniging. Dit direc
teurschap bekleedt hy, met enkele jaren van
scheiding er tusschen, aan den stadsschouw
burg, twintig jaren. Aan het einde dier twin
tig jaren is het tooneel zeer vervlakt, en is
het tooneelspelen minder het gevolg van een
roeping, maar in de eerste plaats, een be
trekking, en zyn er meer tooneelisten en
minder tooneelkunstenaars.
Aan denzelfden schouwburg aan welke
Willem Stumpff de betrekking van
directeurgerant ging bekleeden, was reeds voorjaren
verbonden geweest zy'n grootvader Johann
Christiaan Niclas Stumpff, geboren in 1770 te
Grnnstadt, by Leipzig, die als lid van het
Pruisische muziekkorps: Oranje-Nassau", aan
het einde der 18de eeuw met het Pruisische
leger Holland was binnengetrokken om hier te
laude voor goed te bly ven en zich omstreeks
1793 als toonkunstenaar te Amsterdam te
vestigen waar bij o. a. directeur werd van het
orkest van den Stadsschouwburg.
Tot omstreeks zyn 70ste jaar, toen het
?der Koningin-Regentes behaagde hem te be
noemen tot Ridder in de Orde van
OranjeNassau, bl\jft Willem Stumpff,
directeurgerant der vereeniging Eet Nederlandsen
Tooneel, die in den loop der jaren konink
lijk" was geworden.
Bij de opening van den nieuwen schouw
burg enkele jaren na het afbranden van
den ouden bekleedde Willem Stumpff er
de functie van lid van den Baad van Beheer
der Kon. Ver. Het Nederlandse h Tooneel,
«ene functie, die hij hoopt weldra weder te
zullen waarnemen.
De laatste werkzaamheden van Willem
Stumpff züz|jn nog niet geëindigd zijn
gewijd aan het volbrengen van het voornemen
van H. J. Schimmel, den stichter der Ver.
H. N. T., dat Schimmel als een gewichtig deel
vau het programma beschouwde, om te vor
men een pensioenfonds, dat uitsluitend aan
leden der Kon. Ver. H. N. T. op ouden dag,
of bij invaliditeit eene jaarlyksch bedrag zal
toekennen.
Stumpff neemt bij de vorming het Pen
sioenfonds van het Leesmuseum, van Artis
«n van het Concertgebouw tot voorbeeld.
Hij wenscht de middelen te vinden en aan
te wijzen, en hu is zeker die gevonden
te hebben om den leden der Kon. Ver.
H. N. T., die er aanspraak op maken, een
jaarlijksche uitkeering te geven van 25 pCt.
der hoegrootheid van het laatst genoten
appointement.
Met de stichting van dit fonds wenscht
Willem Stumpff zijn openbaar leven te be
sluiten. R.
Het gesol iet onze nationale ileederdraciiteH.
In buitenlanische illustraties hebben een
zestal Hollandsche jongens afgebeeld ge
staan, hangend tegen de leuning van de
Theemsbrug in Londen en mogelijk nog
elders ook gekiekt, want er was veel be
langstelling voor de jongelui. Ze waren
namelijk in het costuum der visschers van
Yplendam uitgedoscht, niet omdat hun
wieg in Volendam gestaan had, of omdat
ze nog ter vischvangst togen in dat
NoordHollandsch dorp, maar omdat de
Nederlandsche firma, in wier dienst de jongens
reclamebiljetten aan den man bracht, hen
in dat maskeradepakje had gestoken.
En 't pakje had succes; de jongens trokken
in Londens straten de algemeene aandacht
als Dutch boys" en velen beijverden zich
hun genoegen te bereiden, door kleine
tractaties, door ze mee te nemen naar het
Oystal Palace en zoo meer. In dat laatste
moeten ze zelfs kunstjas hebben uitgevoerd,
in zoo ver ze de menschen deden lachen,
door hard stampend op hun klompen door
de zalen te stappen. Duizenden hebben die
Dutch boys" gezien, vluchtig en zonder
te weten, dat het verkleede baasjes waren,
die in dienst waren van den besteldienst
Premier Stores, welke haar bedienden ge
woonlijk per fiets bestellingen doet uitvoern.
Voor die duizenden is nu weer een tikje
vaster in hun hoofd gegrift de voorstelling,
dat Holland is Volendam en Monnikendam
en Marken, waar de vreemdelingen die
interessante nationale kleederdrachten jaar
op jaar komen kijken, waar altijd maar
wijde broeken en bonte doekjes en zware
rokken en witgeschuurde klompen zijn te
zien, zonder dat de tijdgeest er zijn invloed
schijnt te doen gelden.
Over de f'oppery, die met die dingen
plaats heeft, hier, zoowel als in Bretagne,
liet Spreewald, en al die andere streken,
die lang achterlijk zijn gebleven en waar
dus nog antiquiteiten van allerlei aard te
vinden zijn, is al heel veel geschreven.
De vreemdelingen worden honderdmaal
bedot met voorwerpen, die nagemaakt oud
zyn en met vrouwen en mannen, meisjes
en jongens, die het antieke pakje slechts
als gelegenheidscostuum dragen, namelijk
als de kans gunstig is, door die ongewone
dracht op de beurs van den vreemdeling
te spcculeeren.
Hoe vaak er al op dat misbruik is gewe
zen, het gaat maar door; de reizigers uit
Engeland met de Cookskara vanen verzuimen
nooit de Zuiderzeeplaatsen te bezoeken,
want daai is immers het typische Holland
te vinden, daar krijgen ze een denkbeeld
van wat Nederland in dezen tijd is!
"Wij zijn lang de Chineezen van Europa
gescholden. Naar wat de Chineezen zoo
hier en daar presteeren, kan dat bezwaarlijk
meer als scheldnaam gelden; maar de naam
van de antiquiteiten van Europa zou lang
zamerhand beter gaan passen en dien be
ginnen wij blijkbaar met ambitie na te
streven. Het gesol met onze nationale klee
derdrachten is een der middelen, om het
denkbeeld stevig ingang te doen vinden in
de wereld, dat Nederland een achterlijk, suf
land is, waar het oude haast niet wil ver
dwijnen en waar men vasthoudt aan wat
in andere landen al lang door den tijdstroom
is meegevoerd, om alleen als curiosum in
den dienst der geschiedkundige wetenschap
te worden bewaard, waar het behoort, na
melijk in musea.
Het grapje van de Batavierlijn, die door
de verkleede jongens reclame maakte voor
haar geregelden dienst op Londen, met de
uitstekend ingerichte stoombooten, zal dat
verkeerde begrip zeker weer voet geven,
maar het wordt er toch op andere manier
telkens opnieuw ingebracht. De schilders
zorgen hard voor de verspreiding. Zij
grasduinen in deNoordhollandsche
visschersdorpen en sturen kan beertjes en
boerinnerjes de heele wereld door. In Volendam
werkten op het laatst van Juni een vijftigtal
schilders en schilderessen van allerlei
nationaliteit, en dag aan dag waren ze
bezig, visschers, vrouwen, kinderen, huizen
en vaartuigen op doek te brengen.
Wat een hoop van dat typisch Holland
sche" zal er dus weer door de heele wereld
wandelen!
Jammer is dat, omdat het zoo beslist
onwaar is. Wie zal tegenspreken, dat door
die nieuwsgierighaid van den betalenden
vreemdeling de nationale dracht kunstmatig
in stand wordt gehouden, dat, als men alles
zijn natuurlijken loop liet gaan, die won
derlijke ouderwetsch,; kleeren al veel eerder
door de moderne zouden zijn vervangen ?
Uit Vlissingen wordt gemeld, dat eiken
Donderdag de Belgische badplaatsen een
groot contingent van reizigers leveren, die
in Middelburg de Walcherensche
boerenkleederdrachten komen bekijken op den
marktdag, waar ook Engelschen, Franschen
en Duitschers veel belangstelling in toonen,
dank zij de reclame, die de Vereenigingen
voor vreemdelingenverkeer in Vllssingen
en Middelburg er voor maken.
Dat laatste geeft te denken! Zou dus
ook daar al iets kunstmatigs in het spel
zijn? Maar neen, al was er niets
opgeschroefds in, het blijft toch een dwaasheid
zoo te koop te loopen met onze kleeder
drachten. En het is zeker niet bevorderlijk
aan de gezonde ontwikkeling van de pro
vincies, die er de dupe van z\jn. 't Is
moeilijk genoeg, verouderde denkbeelden
te bestrijden, maar hoeveel moeilijker maakt
men het zichzelven, als men het nieuwe
terugdringt op ander gebied dan dat van
den geest. Wij zijn er wezenlijk te goed
voor, als volk een antiquiteit te wezen in
Europa.
Lochem. F. J. VAN UILDRIKS.
«jiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimmiiiiiiiiMiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
Dierenbescherming in Denemarken en nier.
In de beide ingezonden stukken in het
weekblad De Amsterdammer van 17 en 24
Juni 1906 onder den titel Dierenbescherming
in Denemarken stelt de geachte schrijfster,
zich noemende Vrouwke, ons Denemarken
ten voorbeeld, maar komt al zeer spoedig
tot de conclusie, dat de wet aldaar, met het
oog op de bescherming der Dieren, niet
deugt, ja zelfs eene doode letter is, dat eene
in 1857 afgekondigde wet in 1866 in het
B. W. opgenomen, niet werd nageleefd of
verkeerd geïnterpreteerd, tout comme chez
nous."
En nu voortgaande somt de schrijfster op
wat de Vereeniging tot bescherming van
Dieren aldaar, zoo al wist tot stand te brengen,
ik zoude haast weder zeggen tout comme
chez neus", maar neen ik wil haar zeggen,
dat de Nederlandsche Vereenigingen, in ver
houding, oneindig veel meer deden.
Ik zal mij daarbij echter hoofdzakelijk be
palen tot de Amsterdamsche Vereeniging tot
bescherming van Dieren de
Sophia-Vereeniging"; hoewel deze Vereeniging den naam
mag dragen, van eene Nederlandsche Vorstin,
bleef zij tot dusverre helaas verstoken, van
de door schrijfster zoo terecht geroemde
hooge Koninklijke steun en bescherming.
Wanneer het tijdstip eens mocht aanbreken
dat onze geëerbiedigde Koningin of onze
Prins persoonlijk op het Loe de eereteekenen
uitreikten, aan hen die zich verdienstelijk
maakten, door hunne hulp en steun aan
mishandelde of in nood verkeerende dieren
te verleenen, evenals Koning Christiaan, dit,
volgens de geachte schrijfster, in de zalen
van het slot Christiaansborg deed, ja dan
zouden velen in den lande, wakker geschud
door dit Koninklijk voorbeeld, als leden toe
treden tot een dier Vereeuigingen die dit
edele doel nastreven, dat, ik ben het geheel
met de schrijfster eens, opvoedend en ver
edelend op het volk, maar vooral op de
jeugd moet inwerken.
Dan zouden ook onze middelen ruimer
worden, giften en legaten ons toevloeien
waardoor de Vereeniging in staat zoude
worden gesteld zich ruimer te bewegen en
meer tot stand te brengen dan zij tot dus
verre, met hare beperkte middelen, in staat
was te doen; maar ter zake, laat ons nu
eens zien wat de Sophia Vereeniging zoo al
tot stand bracht.
In 1867 opgericht door dr. W. Hendriksz
leed de Vereeniging reeds spoedig aan gebrek
aan belangstelling, na twintig jaar van helaas
kwijnend bestaan sloot zij zich aan bij de
Nederlandsche Vereeniging te 'sGravenhage
en werd hiervan eene afdeeling, ook dit mocht
niet baten, negen jaar later had haar ledental
nog niet de 200 bereikt; nu kwam er echter
plotseling eene kentering er werd voor de
goede zaak gewerkt en nu weder tien jaar
later is men niet verre van de 500 leden,
hetgeen echter in verhouding tot de bevol
king van Amsterdam een belachelijk laag
cijfer te noemen is, te meer daar de jaar
lijksche contributie slechts ? 2.50 minimum
bedraagt; gelukkig is dit cijfer echter facul
tatief en zijn er vele leden die het dubbele,
vijf ja tienvoudige van dit bedrag jaarlijks
contribueeren.
In 1905 scheidde de Vereeniging zich weder
van de Haagsche Vereeniging af, omdat zij
gaarne hare eigene statuten en reglementen
in verband met de plaatselijke gebruiken wilde
vaststellen, hetgeen dan ook geschiedde, ter
wijl de Koninklijke goedkeuring hierop ver
kregen werd bij besluit van 22 Mei 1905,
Staalsblad No. 54.
De banden met de Haagsche Vereeniging
werden door deze afscheiding geenszins ver
scheurd, integendeel ze werden hechter en
nauwer toegehaald en thans werken beide
Vereenigingen ijverig naast en met elkander
in de beste verstandhouding in het bewustzijn
voor een edel en grootsch doel te strijden,
daar dierenbescherming en beschaving nauw
verwant zijn.
Successievelijk werden twee Oud-Mare
chaussees als Inspecteurs aangesteld die door
hun bezadigd optreden aller sympathie wisten
te wekken, zelfs die der overtreders, waardoor
zij, wij mogen het gerust erkennen, veel
goeds weten tot stand te brengen.
In Amsterdam werd door onze bemoeiingen
het gebruik van honden als trekdier verboden;
onze inspecteurs oefenen echter ook toezicht
de Vereeniging en gedeeltelijk door particu
lieren bijdragen daargesteld, geven voor
degeen die even zijn oogen wil gebruiken,
blijk, welk eene goede greep de Vereeniging
deed toen zy, zoodra hare middelen het
slechts even toelieten, deze fonteinen stichtte;
ziet eens op het Centraal Stationsplein, ziet
eens op het pleintje voor de Jan
Luykenstraat by het Rijksmuseum, op het
Leidscheop het Nassauplein hoe tal van vermoeide
paarden daar een heerlijke teug frisch water
krijgen, ja hun dorst lesschen; van des
morgens vroeg tot des avonds laat kan men
de dieren zien drinken, rijtuig-, kar- en
werkpaarden, muildieren en ezels fluks komt
een hond aangewipt en drinkt lustig mede,
want voor hen is ook gezorgd het altijd
doorstroomende heldere water, loopt van de
groote bovenbak, door in de kolom aange
brachte gaatjes, naar de kleinere benedenbak,
waar honden en ook dikwerf vogels hun
dorst lesschen, want al zijn dit meestal slechts
musschen, ook deze prefereeren vechtwater
boven de dubieuse vloeistof die onze grach
ten en kanalen vult.
Ziehier wat wij verder voor de vogels
heden, de infame Zwaluwmoord die onze
landbouw en die van geheel Europa met
groote gevaren bedreigt noopte ons, ons
schriftelijk tot Z. M. den Konin* van Itali
te wenden met het eerbiedig verzoek dat
het Z. M. mocht behagen de zwaluw op haar
trek in het voor- en najaar over Italië, in
bescherming te nemen tegen de vandalen,
die met allerlei soort van moordtuigen deze
even nuttige als sierlijke voajel bij millioenen
ter dood brengen, om ze daarna bij
wagonuit op de buitenwijken, waar zulks onder
Provinciaal Reglement nog wel veroorloofd
is; blijkens de halfmaandelijksche rapporten
in Handelsblad, Nieuw» van den Dag en Tele
graaf, treden zij ter dier zake, herhaaldelijk
met succes op.
Op de veemarkt zijn successievelijk ook
vele verbeteringen waar te nemen, o. a. wor
den de daar aangevoerde kalveren, die vroeger
bloot stonden aan weer en wind en op de
kale steenen moesten liggen, op ons initiatief
van afdak en ligstroo voorzien.
Ook op de markten en aanvoerplaatsen
van pluimvee treden langzamerhand betere
toestanden in, ons toezicht heeft ook daar
goede gevolgen, de behandeling der dieren
wordt minder ruw, steeds moeten wij echter
nog toezien dat de dieren niet tot in
stikkenstoe volle manden opgepropt worden of in
kisten gewerkt, waar de pooten uithangen
en bij vervoer verbrijzeld worden.
Op de aanvoerplaatsen van vee wordt zorg
gedragen de dieren op oordeelkundige wijze
gelost worden en daarna beschermd tegen
de, ondanks het uitgebreide onderwijs, nog
steeds baldadigar optredende jeugd.
In de parken wordt streng toezicht gehou
den op het vangen en dooden van vogels
en het verstoren hunner nesten en worden
voortdurend catapulten, lijmstokken,
vogelknippen en dergelijke barbaarsche voorwerpen
buit gemaakt en vernietigd.
BÜden aanvoer vau paarden uit Engeland,
voor het abattoir bestemd, zijn steeds onze
inspecteurs aanwezig en daar waar het noodig
is worden in overleg met de veeartsen, dieren
die ernstig gewond zijn, door het
schietslachtmasker uit hun lijden verlost.
Door het aanhoudend, degelijk en ilink
uitgeoefend toezicht onzer inspecteurs komt
er langzamerhand beweging in de gelederen
van hen, die in de eerste plaats geroepen
zijn, zorg te dragen dat de wet en de gemeente
verordeningen worden nageleefd en wreed
heid, baldadigheid en roekeloosheid beteu
geld worden.
Wat het slachten van vee betreft, hier kan
onze stad bogen op een model-inrichting;
het is slechts enkele dagen geleden dat
schrijver dezes in commissie het abattoir
bezocht; door den vriendelyken directeur
persoonlijk rondgeleid kon hij menige vraag
tot hem richten en bleek het uit de ant
woorden en uit alles wat viel waar te nemen,
hier voor zooverre mogelijk in allen deele
aan de eiechen der humaniteit voldaan wordt.
Wat de slachtwijzen betreft hiervoor heeft
de Sophia-Vereeniging zich steeds sterk ge
nteresseerd en is het haar zelfs voor een
paar jaar mogen gelukken in eene gecombi
neerde vergadering van het bestuur met een
vijftal der grootste slachters van Amsterdam,
vertegenwoordigende het bestuur der
Slachtera-Vereeniging Eensgezindheid", daartoe
opzettelijk bijeengeroepen, te verkrijgen, dat
bedoelde slachters zich voorloopig verbonden
met afwijking der tot dusverre gevolgde
slachtmethoden het schietslachtmasker bij het
dooden hunner dieren te gebruiken.
Dit is helaas echter slechts van korten
duur geweest, daar wij van de hulp van het
publiek, dat in den Haag in deze kwestie
zulk een gewicht in den schaal mocht leggen,
hier totaal verstoken bleven; hier bleef men
onverschillig en de schachters keerden weder
tot hunne oude slachtwijzen terug.
Vier drinkwaterfonteinen grootendeels door
ladingen, deels als smuk voor dameshoeden,
deels als eetwaar, uit winstbejag voor enkele
centesimi te verkoopen.
Hier hadden wij niet aan een doovemans
deur geklopt, want juist zes dagen later ont
vingen wij een zeer waardeerend schrijven
van ZEx. den Minister van het Koninklijk
Huis, E. Graaf Ponsio Vaglia, waarin ons
namens Z. M. den Koning van Italiëdank
werd betuigd voor ons schrijven en ons
tevens werd medegedeeld dit schrijven met
de daarbij gevoegde documenten en bewijs
stukken op last van Z. M. doorgezonden waren
aan het departement van Landbouw, Handel
en Nijverheid; juist 12 dagen later den 30sten
Maart 1905 gewerd ons eene missive van ZEx.
den Minister van Landbouw, waarbij deze
ons mededeelde, dat zijn departement in het
bezit gesteld van de door onze Vereeniging
aan Z. M. den Koning gerichtte stukken,
hiervan behoorlijk had nota genomen en
dezelve zoude doen dienen wanneer het des
betreffend wetsontwerp aan den Senaat ter
behandeling zou Ie worden aangeboden.
Evenals in Denemarken heeft men hier ook
uitstekend geleide en goed werkende kinder
bonden, benevens diverse bladen aan de be
langen der dieren gewijd, onder deze bekleedt
het maandblad Androcles eene eerste en eene
eereplaats.
Voorts kan Amsterdam nog bogen op een
thans uitstekend beheerd asyl voor nood
lijdende en verlaten dieren, dat geheel onaf
hankelijk van onze Vereeniging werkt en met
zijne eveneens geringe middelen, als het ware
wonderen verricht, hier heerschen orde en
netheid en tal van onbeheerde dieren die op
straat overreden of op andere wijze verwond
zijn, worden hier liefderijk opgenomen en
door een bekwaam veearts verpleegd; oule
en verlaten dieren vinden hier een schuil
plaats tegen baldadigheid en wreedheid en
zoo noodig worden verminkte of aan eene
ongeneeselijke ziekte lijdende dieren er pijn
loos afemaakt met het asphyxiatie toestel
der inrichting.
Helaas moet deze nuttige, onontbeerlijk
geworden inrichting haar tegenwoordig ter
rein, wegens het uitbreidingsplan der stad,
spoedig prijs geven en het is dus te hopen
dat er vele dierenvrienden zullen gevonden
worden, die, door krachtigen finantieelen
steun, het voortbestaan van dit monument
voor Amsterdam zullen mogelijk maken.
Amsterdam, Juli 1906. T. VORSTIUS.
Salthasar Bekker, de bestrijder van het
bijgeloof, door dr. W. P. C. KNUTTEL,
363 bladz. 's Gravenhage, Martinus
Nijhoff.
II. (Slot).
Met het schrijven van dit hoofdwerk deed
Bekker een gevaarlijk werk! Want het
geloof aan heksen en tooverij was algemeen
in die eeuw I Wel had men de Santen
kraam" der roomsche kerk uitgeworpen,
maar het geloof in heksen en tooverij
bleef welig bloeien. 13) Had men het Bekker
reeds uiterst kwalijk genomen onder de
bijgeloovigen dat hij durfde schrijven Voor
mij, ik beschouwde de kometen met vermaak,
mijn kinderkens, met geen vooroordeel inge
nomen zijnde, verheugden zich over het aan
schouwen van de staartster, zoodat Koel man
het had voorspeld dat die spotters zelf te
dien zelven dage, zich van kamer tot kamer
zouden gaan versteeken", hoe moest men
dan wel sidderen voor de vrijmoedigheid
waarmee hij ingreep in het spinsel van
hekseBgeloof en tooverij.
Over dit onderwerp schreef mr. J.
Scheltema een interessant werk getiteld: Ge
schiedenis der heksenprocessen." Bekker had
reeds herhaalde malen in zijn preek getornd"
aan de macht des duivels en zelfs 27 Nov.
1689 openlijk van den preekstoel verklaard
dat zijn denkbeelden over tooverij afweken
van de algemeen aangenomen denkbeelden
in die dagen. Toevallig kwam hem daarop
een Engelsen boekje in handen dat hij Dec.
1689 uitgaf met een vrij uitvoerige bestrij
ding er aan toegevoegd. Dit was echter slechts
een kort voorspel voor het hoofdwerk, De
betoverde wereld", l-t) Het is een vrjj zwaar
boekwerk in 4o, waarvan het nauw keurig lezen
van ons, haastige menschen, heel wat
zelfbeheersching vordert. De inhoud is in groote
trekken deze : Eerst zoeck ik door de gansche
wereld heen waar dit gevoelen (aan den
duivel) zijnen oorspronk uitgenomen heeft:
en omdat te weten sla ik plaatsen noch te
tijden over. 15)
Verder onderzoekt hjj in het tweede boek
in hoeverre dit geloof reden van bestaan heeft.
Het derde boek behandelt weer de vraag,
niet hoezeer er tooverij kan bestaan het
welk ik toesta", maar of er tooverij mogelijk
is uit een verbond van den mensch met den
duivel.
Voor ons is echter het vierde boek verre
weg het interessantst. Hierin geeft Bekker een
schat van voorbeelden; terecht noemt
Knuttel dit deel een ware Fundgrube", voor
ieder die op spookgeschiedenissen verzot is.
Bekker had eerst gedacht dat hy zijn betoog
wel met het derde deel had kunnen eindi
gen, maar zoo zegt hij d' ondervindinge
(de meesteresse aller dingen) schijnt ons hier
in den weg te zyn:
Uit deze oorsaak voe^ ik by de drie voor
gaande boeken noch het vierde (om deze onder
vindinge ten gronde toe te onderzoeke: opdat
men niet en zegge (dat ik met mijne nieuwe
leer de gansche wereld tegenspreke die vol
zij van klaarblykelike proeven zulker wer
kingen des duivels) als ik ontkenne dat er
zijn." 10) Deze woorden, doelend op een deel
van het derde boek, schijnen mij ten volle
op het vierde van toepassing. Bekker rafelt
met de meeste nauwgezetheid verhalen over
wonderbaregenezingen,onkwetsbaarheid, witte
wijven uiteen, en wijdt bovendien een hoofd
stuk aan heksenprocessen. Hij haalt daartoe
zijne voorbeelden uit gansch Europa en
voor zijn kritiek blijft er van al het won
derlijke nietsover. Hoe lichtzinnig dikwijls met
geweld of list een bekentenis werd ontwron
gen aan een beschuldigde blijkt uit een voor
beeld van Anna Steens, die Stavenhagensche
genand" die bekende dassiezauberenkönne",
zoodat ze uit twee bloemen 2 ratten heeft
heeft getooverd Drittens hat sie die Ratzen
Götter genandt; die geheissen Paus und
Klaus; aan welke ze niet genoeg te eten kon
geven; wesfalls zie bettelen gehen mussen ;
dat zij verder haar buurvrouw ziek had ge
maakt en meer dergelijke nonsens, zoodat
zij niet den dood werd gestraft.
Ik acht gansch onnodig enige
aanmerkinge hierop te zeggen: alzo de sake door
haer eigene al te bijstere plompigheid van
selve spreekt. Dan, 't heeft mij die 't gezien
heeft, mondeling verhaald: dat het een oud
arm besje was, die na bet vuur gaande tot
de reghters zeide, God wille 't u vergeven.
Dat haar predikant met enen graaw, gansch
zonder enige vertroostinge ter dood bereidde,
en dat zij daarop is verbrand. God wille
sulkeRegteren en Bielsorgeren genadig zijn! 17)
Doch zwijgen we verder over den inhoud.
Men neme zelf Bekkers boek ter hand of
wellicht ware het wel een verdienstelijk werk
voor de zoo uitnemende Wereldbibliotheek"
een gedeelte van De Betoverde wereld"
den kinderen van onzen tijd in handen te
geven.
Het boek deed een geweldigen storm op
gaan, ook al hierdoor, dat B. niet steeds
zachtmoedig over kerkelikken en
sielsorgers" in en buiten het vaderland, voor zoover
ze met toovery'processen in verband stonden,
had gesproken. Het regende geschriften tegen
zijn boek, in dichtvorm en in proza. Maar
juist daardoor, door de groote tegenwerking
en heftige bestrijding is Bekker's boek overal
verspreid en algemeen gelezen. Was dit voor
den auteur Bekker zonder twijfel een aan
gename voldoening, voor den mensch
bracht het verschijnen van dit hoofdwerk
veel leed. Want het haalde hem een
ketterproces op den hals waarin het odium
theologicum" hoogtij vierde. Bekker moest zich
voor de synode verdedigen tegen de beschul
diging : als zou zijn beschouwing over den
duivel in strijd zijn met de formulieren van
eenigheid; als zou hij loochenen dat de
duivel den mensch ten val had gebracht;
zijn bij bel verklaring was godslasterlijk; zijn
uitlating over het werk der Statenvertaling
ergerlijk; hij spotte met de verklaring door
de kerk van vele teksten gegeven en zou
Jezus beschuldigd hebben van de Joden te heb
ben gelaten in hun d waal begrippen omtrent
Geesten." De meeste der rechters hadden had
het boek niet gelezen evenmin als vele
leden der Classis Amsterdam en toch werd
Bekker, ondanks verklaring op verklaring
van den kansel geweerd, niet tot het avond
maal toegelaten en op de schandelijkste wijze
bestreden, zoodat een dichter schreef, op een
medaille:
Dit is dien schrift doorleerde Bekker,
Dien heil en tooverij ontdekker,
Die, hoe getrapt, getergt, noch stil,
Zich onderwerpt zy'ns Heeren wil
Een man gesont in leer en leven,
Hoe meer verdrukt, hoe meer verheven.
Zelf schrijft Bekker in een korte autobio
grafie, kort voor zijn dood opgesteld : Maar
lieve God l Wat wateren zijn niet al tegen mij
beroert geweest' Hoe zijn de heimelikste
dingen van der menschenherten aan den dag
gebraght ? Hoe hebben zich de leeraars der
Gereformeerde kerk gestooten aan de Refor
matie die nog te doen was en (geloofd zij
God) in dit stuk voor een groot deel ook
gedaan is".
Eindelijk, na jaren van strijd en smaad
en miskenning, werd Bekker op het ziekbed
geworpen, dat zijn sterf bed zou worden. Ken
merkend voor den onchristely ken geest die de
calvinistische predikanten bezielde is, dat,
hoewel herhaalde malen de voorbidding in
de kerk voor den kranken leeraar is ver
zocht, dit gebed werd geweigerd Echter niet
in de Remonstrantache Kerk. Zy die zoo lief
deloos weigerden waren natuurlijk zuiver
in de leer !