De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1906 19 augustus pagina 7

19 augustus 1906 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1521 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Con.bulÊatior\. 1* Dod. .eur> Beauioub de iaog.ce matuv ! ....IL en a tarvt a. rendre 1.. ?itiuiiniiiiiiii iiiMiiiiimiiiiiiimiiiimiHiiiiiiiMiiiiiiHiiiiiiiiiMiiiniiiiii Willem Stumpff is in Caecüia" zijn' vader als voorzitter opgevolgd en neemt er het voor zitterschap sedert vele jaren tot heden, met voorliefde, waar. * * * De eerste der twee perioden der geschie denis van het tooneel, tusschen welke Stumpff s leven valt, is 1860, even na den tijd der salons, wier tooneeldirecteuren de leden van hun gezelschap, Sujetten" noemden. Vele dezer sujetten" waren onmiddelijk kenbaar aan hun uiterlijk, aan hun geruite broeken, hun pelsjassen, hun hooge witte hoeden en hunne eigenaardige manieren. De tooneelisten aan ?den Stadsschouburg bleven daarentegen het deftige behouden. Aan het einde dier periode is het tooneel op het doode punt gekomen. De stichting der vereeniging: Het Nederlandsch Tooneel" bracht nieuw leven. In ?dat nieuwe leven weid Stumpff gesteld tot directeur-gerant dier vereeniging. Dit direc teurschap bekleedt hy, met enkele jaren van scheiding er tusschen, aan den stadsschouw burg, twintig jaren. Aan het einde dier twin tig jaren is het tooneel zeer vervlakt, en is het tooneelspelen minder het gevolg van een roeping, maar in de eerste plaats, een be trekking, en zyn er meer tooneelisten en minder tooneelkunstenaars. Aan denzelfden schouwburg aan welke Willem Stumpff de betrekking van directeurgerant ging bekleeden, was reeds voorjaren verbonden geweest zy'n grootvader Johann Christiaan Niclas Stumpff, geboren in 1770 te Grnnstadt, by Leipzig, die als lid van het Pruisische muziekkorps: Oranje-Nassau", aan het einde der 18de eeuw met het Pruisische leger Holland was binnengetrokken om hier te laude voor goed te bly ven en zich omstreeks 1793 als toonkunstenaar te Amsterdam te vestigen waar bij o. a. directeur werd van het orkest van den Stadsschouwburg. Tot omstreeks zyn 70ste jaar, toen het ?der Koningin-Regentes behaagde hem te be noemen tot Ridder in de Orde van OranjeNassau, bl\jft Willem Stumpff, directeurgerant der vereeniging Eet Nederlandsen Tooneel, die in den loop der jaren konink lijk" was geworden. Bij de opening van den nieuwen schouw burg enkele jaren na het afbranden van den ouden bekleedde Willem Stumpff er de functie van lid van den Baad van Beheer der Kon. Ver. Het Nederlandse h Tooneel, «ene functie, die hij hoopt weldra weder te zullen waarnemen. De laatste werkzaamheden van Willem Stumpff züz|jn nog niet geëindigd zijn gewijd aan het volbrengen van het voornemen van H. J. Schimmel, den stichter der Ver. H. N. T., dat Schimmel als een gewichtig deel vau het programma beschouwde, om te vor men een pensioenfonds, dat uitsluitend aan leden der Kon. Ver. H. N. T. op ouden dag, of bij invaliditeit eene jaarlyksch bedrag zal toekennen. Stumpff neemt bij de vorming het Pen sioenfonds van het Leesmuseum, van Artis «n van het Concertgebouw tot voorbeeld. Hij wenscht de middelen te vinden en aan te wijzen, en hu is zeker die gevonden te hebben om den leden der Kon. Ver. H. N. T., die er aanspraak op maken, een jaarlijksche uitkeering te geven van 25 pCt. der hoegrootheid van het laatst genoten appointement. Met de stichting van dit fonds wenscht Willem Stumpff zijn openbaar leven te be sluiten. R. Het gesol iet onze nationale ileederdraciiteH. In buitenlanische illustraties hebben een zestal Hollandsche jongens afgebeeld ge staan, hangend tegen de leuning van de Theemsbrug in Londen en mogelijk nog elders ook gekiekt, want er was veel be langstelling voor de jongelui. Ze waren namelijk in het costuum der visschers van Yplendam uitgedoscht, niet omdat hun wieg in Volendam gestaan had, of omdat ze nog ter vischvangst togen in dat NoordHollandsch dorp, maar omdat de Nederlandsche firma, in wier dienst de jongens reclamebiljetten aan den man bracht, hen in dat maskeradepakje had gestoken. En 't pakje had succes; de jongens trokken in Londens straten de algemeene aandacht als Dutch boys" en velen beijverden zich hun genoegen te bereiden, door kleine tractaties, door ze mee te nemen naar het Oystal Palace en zoo meer. In dat laatste moeten ze zelfs kunstjas hebben uitgevoerd, in zoo ver ze de menschen deden lachen, door hard stampend op hun klompen door de zalen te stappen. Duizenden hebben die Dutch boys" gezien, vluchtig en zonder te weten, dat het verkleede baasjes waren, die in dienst waren van den besteldienst Premier Stores, welke haar bedienden ge woonlijk per fiets bestellingen doet uitvoern. Voor die duizenden is nu weer een tikje vaster in hun hoofd gegrift de voorstelling, dat Holland is Volendam en Monnikendam en Marken, waar de vreemdelingen die interessante nationale kleederdrachten jaar op jaar komen kijken, waar altijd maar wijde broeken en bonte doekjes en zware rokken en witgeschuurde klompen zijn te zien, zonder dat de tijdgeest er zijn invloed schijnt te doen gelden. Over de f'oppery, die met die dingen plaats heeft, hier, zoowel als in Bretagne, liet Spreewald, en al die andere streken, die lang achterlijk zijn gebleven en waar dus nog antiquiteiten van allerlei aard te vinden zijn, is al heel veel geschreven. De vreemdelingen worden honderdmaal bedot met voorwerpen, die nagemaakt oud zyn en met vrouwen en mannen, meisjes en jongens, die het antieke pakje slechts als gelegenheidscostuum dragen, namelijk als de kans gunstig is, door die ongewone dracht op de beurs van den vreemdeling te spcculeeren. Hoe vaak er al op dat misbruik is gewe zen, het gaat maar door; de reizigers uit Engeland met de Cookskara vanen verzuimen nooit de Zuiderzeeplaatsen te bezoeken, want daai is immers het typische Holland te vinden, daar krijgen ze een denkbeeld van wat Nederland in dezen tijd is! "Wij zijn lang de Chineezen van Europa gescholden. Naar wat de Chineezen zoo hier en daar presteeren, kan dat bezwaarlijk meer als scheldnaam gelden; maar de naam van de antiquiteiten van Europa zou lang zamerhand beter gaan passen en dien be ginnen wij blijkbaar met ambitie na te streven. Het gesol met onze nationale klee derdrachten is een der middelen, om het denkbeeld stevig ingang te doen vinden in de wereld, dat Nederland een achterlijk, suf land is, waar het oude haast niet wil ver dwijnen en waar men vasthoudt aan wat in andere landen al lang door den tijdstroom is meegevoerd, om alleen als curiosum in den dienst der geschiedkundige wetenschap te worden bewaard, waar het behoort, na melijk in musea. Het grapje van de Batavierlijn, die door de verkleede jongens reclame maakte voor haar geregelden dienst op Londen, met de uitstekend ingerichte stoombooten, zal dat verkeerde begrip zeker weer voet geven, maar het wordt er toch op andere manier telkens opnieuw ingebracht. De schilders zorgen hard voor de verspreiding. Zij grasduinen in deNoordhollandsche visschersdorpen en sturen kan beertjes en boerinnerjes de heele wereld door. In Volendam werkten op het laatst van Juni een vijftigtal schilders en schilderessen van allerlei nationaliteit, en dag aan dag waren ze bezig, visschers, vrouwen, kinderen, huizen en vaartuigen op doek te brengen. Wat een hoop van dat typisch Holland sche" zal er dus weer door de heele wereld wandelen! Jammer is dat, omdat het zoo beslist onwaar is. Wie zal tegenspreken, dat door die nieuwsgierighaid van den betalenden vreemdeling de nationale dracht kunstmatig in stand wordt gehouden, dat, als men alles zijn natuurlijken loop liet gaan, die won derlijke ouderwetsch,; kleeren al veel eerder door de moderne zouden zijn vervangen ? Uit Vlissingen wordt gemeld, dat eiken Donderdag de Belgische badplaatsen een groot contingent van reizigers leveren, die in Middelburg de Walcherensche boerenkleederdrachten komen bekijken op den marktdag, waar ook Engelschen, Franschen en Duitschers veel belangstelling in toonen, dank zij de reclame, die de Vereenigingen voor vreemdelingenverkeer in Vllssingen en Middelburg er voor maken. Dat laatste geeft te denken! Zou dus ook daar al iets kunstmatigs in het spel zijn? Maar neen, al was er niets opgeschroefds in, het blijft toch een dwaasheid zoo te koop te loopen met onze kleeder drachten. En het is zeker niet bevorderlijk aan de gezonde ontwikkeling van de pro vincies, die er de dupe van z\jn. 't Is moeilijk genoeg, verouderde denkbeelden te bestrijden, maar hoeveel moeilijker maakt men het zichzelven, als men het nieuwe terugdringt op ander gebied dan dat van den geest. Wij zijn er wezenlijk te goed voor, als volk een antiquiteit te wezen in Europa. Lochem. F. J. VAN UILDRIKS. «jiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimmiiiiiiiiMiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii Dierenbescherming in Denemarken en nier. In de beide ingezonden stukken in het weekblad De Amsterdammer van 17 en 24 Juni 1906 onder den titel Dierenbescherming in Denemarken stelt de geachte schrijfster, zich noemende Vrouwke, ons Denemarken ten voorbeeld, maar komt al zeer spoedig tot de conclusie, dat de wet aldaar, met het oog op de bescherming der Dieren, niet deugt, ja zelfs eene doode letter is, dat eene in 1857 afgekondigde wet in 1866 in het B. W. opgenomen, niet werd nageleefd of verkeerd geïnterpreteerd, tout comme chez nous." En nu voortgaande somt de schrijfster op wat de Vereeniging tot bescherming van Dieren aldaar, zoo al wist tot stand te brengen, ik zoude haast weder zeggen tout comme chez neus", maar neen ik wil haar zeggen, dat de Nederlandsche Vereenigingen, in ver houding, oneindig veel meer deden. Ik zal mij daarbij echter hoofdzakelijk be palen tot de Amsterdamsche Vereeniging tot bescherming van Dieren de Sophia-Vereeniging"; hoewel deze Vereeniging den naam mag dragen, van eene Nederlandsche Vorstin, bleef zij tot dusverre helaas verstoken, van de door schrijfster zoo terecht geroemde hooge Koninklijke steun en bescherming. Wanneer het tijdstip eens mocht aanbreken dat onze geëerbiedigde Koningin of onze Prins persoonlijk op het Loe de eereteekenen uitreikten, aan hen die zich verdienstelijk maakten, door hunne hulp en steun aan mishandelde of in nood verkeerende dieren te verleenen, evenals Koning Christiaan, dit, volgens de geachte schrijfster, in de zalen van het slot Christiaansborg deed, ja dan zouden velen in den lande, wakker geschud door dit Koninklijk voorbeeld, als leden toe treden tot een dier Vereeuigingen die dit edele doel nastreven, dat, ik ben het geheel met de schrijfster eens, opvoedend en ver edelend op het volk, maar vooral op de jeugd moet inwerken. Dan zouden ook onze middelen ruimer worden, giften en legaten ons toevloeien waardoor de Vereeniging in staat zoude worden gesteld zich ruimer te bewegen en meer tot stand te brengen dan zij tot dus verre, met hare beperkte middelen, in staat was te doen; maar ter zake, laat ons nu eens zien wat de Sophia Vereeniging zoo al tot stand bracht. In 1867 opgericht door dr. W. Hendriksz leed de Vereeniging reeds spoedig aan gebrek aan belangstelling, na twintig jaar van helaas kwijnend bestaan sloot zij zich aan bij de Nederlandsche Vereeniging te 'sGravenhage en werd hiervan eene afdeeling, ook dit mocht niet baten, negen jaar later had haar ledental nog niet de 200 bereikt; nu kwam er echter plotseling eene kentering er werd voor de goede zaak gewerkt en nu weder tien jaar later is men niet verre van de 500 leden, hetgeen echter in verhouding tot de bevol king van Amsterdam een belachelijk laag cijfer te noemen is, te meer daar de jaar lijksche contributie slechts ? 2.50 minimum bedraagt; gelukkig is dit cijfer echter facul tatief en zijn er vele leden die het dubbele, vijf ja tienvoudige van dit bedrag jaarlijks contribueeren. In 1905 scheidde de Vereeniging zich weder van de Haagsche Vereeniging af, omdat zij gaarne hare eigene statuten en reglementen in verband met de plaatselijke gebruiken wilde vaststellen, hetgeen dan ook geschiedde, ter wijl de Koninklijke goedkeuring hierop ver kregen werd bij besluit van 22 Mei 1905, Staalsblad No. 54. De banden met de Haagsche Vereeniging werden door deze afscheiding geenszins ver scheurd, integendeel ze werden hechter en nauwer toegehaald en thans werken beide Vereenigingen ijverig naast en met elkander in de beste verstandhouding in het bewustzijn voor een edel en grootsch doel te strijden, daar dierenbescherming en beschaving nauw verwant zijn. Successievelijk werden twee Oud-Mare chaussees als Inspecteurs aangesteld die door hun bezadigd optreden aller sympathie wisten te wekken, zelfs die der overtreders, waardoor zij, wij mogen het gerust erkennen, veel goeds weten tot stand te brengen. In Amsterdam werd door onze bemoeiingen het gebruik van honden als trekdier verboden; onze inspecteurs oefenen echter ook toezicht de Vereeniging en gedeeltelijk door particu lieren bijdragen daargesteld, geven voor degeen die even zijn oogen wil gebruiken, blijk, welk eene goede greep de Vereeniging deed toen zy, zoodra hare middelen het slechts even toelieten, deze fonteinen stichtte; ziet eens op het Centraal Stationsplein, ziet eens op het pleintje voor de Jan Luykenstraat by het Rijksmuseum, op het Leidscheop het Nassauplein hoe tal van vermoeide paarden daar een heerlijke teug frisch water krijgen, ja hun dorst lesschen; van des morgens vroeg tot des avonds laat kan men de dieren zien drinken, rijtuig-, kar- en werkpaarden, muildieren en ezels fluks komt een hond aangewipt en drinkt lustig mede, want voor hen is ook gezorgd het altijd doorstroomende heldere water, loopt van de groote bovenbak, door in de kolom aange brachte gaatjes, naar de kleinere benedenbak, waar honden en ook dikwerf vogels hun dorst lesschen, want al zijn dit meestal slechts musschen, ook deze prefereeren vechtwater boven de dubieuse vloeistof die onze grach ten en kanalen vult. Ziehier wat wij verder voor de vogels heden, de infame Zwaluwmoord die onze landbouw en die van geheel Europa met groote gevaren bedreigt noopte ons, ons schriftelijk tot Z. M. den Konin* van Itali te wenden met het eerbiedig verzoek dat het Z. M. mocht behagen de zwaluw op haar trek in het voor- en najaar over Italië, in bescherming te nemen tegen de vandalen, die met allerlei soort van moordtuigen deze even nuttige als sierlijke voajel bij millioenen ter dood brengen, om ze daarna bij wagonuit op de buitenwijken, waar zulks onder Provinciaal Reglement nog wel veroorloofd is; blijkens de halfmaandelijksche rapporten in Handelsblad, Nieuw» van den Dag en Tele graaf, treden zij ter dier zake, herhaaldelijk met succes op. Op de veemarkt zijn successievelijk ook vele verbeteringen waar te nemen, o. a. wor den de daar aangevoerde kalveren, die vroeger bloot stonden aan weer en wind en op de kale steenen moesten liggen, op ons initiatief van afdak en ligstroo voorzien. Ook op de markten en aanvoerplaatsen van pluimvee treden langzamerhand betere toestanden in, ons toezicht heeft ook daar goede gevolgen, de behandeling der dieren wordt minder ruw, steeds moeten wij echter nog toezien dat de dieren niet tot in stikkenstoe volle manden opgepropt worden of in kisten gewerkt, waar de pooten uithangen en bij vervoer verbrijzeld worden. Op de aanvoerplaatsen van vee wordt zorg gedragen de dieren op oordeelkundige wijze gelost worden en daarna beschermd tegen de, ondanks het uitgebreide onderwijs, nog steeds baldadigar optredende jeugd. In de parken wordt streng toezicht gehou den op het vangen en dooden van vogels en het verstoren hunner nesten en worden voortdurend catapulten, lijmstokken, vogelknippen en dergelijke barbaarsche voorwerpen buit gemaakt en vernietigd. BÜden aanvoer vau paarden uit Engeland, voor het abattoir bestemd, zijn steeds onze inspecteurs aanwezig en daar waar het noodig is worden in overleg met de veeartsen, dieren die ernstig gewond zijn, door het schietslachtmasker uit hun lijden verlost. Door het aanhoudend, degelijk en ilink uitgeoefend toezicht onzer inspecteurs komt er langzamerhand beweging in de gelederen van hen, die in de eerste plaats geroepen zijn, zorg te dragen dat de wet en de gemeente verordeningen worden nageleefd en wreed heid, baldadigheid en roekeloosheid beteu geld worden. Wat het slachten van vee betreft, hier kan onze stad bogen op een model-inrichting; het is slechts enkele dagen geleden dat schrijver dezes in commissie het abattoir bezocht; door den vriendelyken directeur persoonlijk rondgeleid kon hij menige vraag tot hem richten en bleek het uit de ant woorden en uit alles wat viel waar te nemen, hier voor zooverre mogelijk in allen deele aan de eiechen der humaniteit voldaan wordt. Wat de slachtwijzen betreft hiervoor heeft de Sophia-Vereeniging zich steeds sterk ge nteresseerd en is het haar zelfs voor een paar jaar mogen gelukken in eene gecombi neerde vergadering van het bestuur met een vijftal der grootste slachters van Amsterdam, vertegenwoordigende het bestuur der Slachtera-Vereeniging Eensgezindheid", daartoe opzettelijk bijeengeroepen, te verkrijgen, dat bedoelde slachters zich voorloopig verbonden met afwijking der tot dusverre gevolgde slachtmethoden het schietslachtmasker bij het dooden hunner dieren te gebruiken. Dit is helaas echter slechts van korten duur geweest, daar wij van de hulp van het publiek, dat in den Haag in deze kwestie zulk een gewicht in den schaal mocht leggen, hier totaal verstoken bleven; hier bleef men onverschillig en de schachters keerden weder tot hunne oude slachtwijzen terug. Vier drinkwaterfonteinen grootendeels door ladingen, deels als smuk voor dameshoeden, deels als eetwaar, uit winstbejag voor enkele centesimi te verkoopen. Hier hadden wij niet aan een doovemans deur geklopt, want juist zes dagen later ont vingen wij een zeer waardeerend schrijven van ZEx. den Minister van het Koninklijk Huis, E. Graaf Ponsio Vaglia, waarin ons namens Z. M. den Koning van Italiëdank werd betuigd voor ons schrijven en ons tevens werd medegedeeld dit schrijven met de daarbij gevoegde documenten en bewijs stukken op last van Z. M. doorgezonden waren aan het departement van Landbouw, Handel en Nijverheid; juist 12 dagen later den 30sten Maart 1905 gewerd ons eene missive van ZEx. den Minister van Landbouw, waarbij deze ons mededeelde, dat zijn departement in het bezit gesteld van de door onze Vereeniging aan Z. M. den Koning gerichtte stukken, hiervan behoorlijk had nota genomen en dezelve zoude doen dienen wanneer het des betreffend wetsontwerp aan den Senaat ter behandeling zou Ie worden aangeboden. Evenals in Denemarken heeft men hier ook uitstekend geleide en goed werkende kinder bonden, benevens diverse bladen aan de be langen der dieren gewijd, onder deze bekleedt het maandblad Androcles eene eerste en eene eereplaats. Voorts kan Amsterdam nog bogen op een thans uitstekend beheerd asyl voor nood lijdende en verlaten dieren, dat geheel onaf hankelijk van onze Vereeniging werkt en met zijne eveneens geringe middelen, als het ware wonderen verricht, hier heerschen orde en netheid en tal van onbeheerde dieren die op straat overreden of op andere wijze verwond zijn, worden hier liefderijk opgenomen en door een bekwaam veearts verpleegd; oule en verlaten dieren vinden hier een schuil plaats tegen baldadigheid en wreedheid en zoo noodig worden verminkte of aan eene ongeneeselijke ziekte lijdende dieren er pijn loos afemaakt met het asphyxiatie toestel der inrichting. Helaas moet deze nuttige, onontbeerlijk geworden inrichting haar tegenwoordig ter rein, wegens het uitbreidingsplan der stad, spoedig prijs geven en het is dus te hopen dat er vele dierenvrienden zullen gevonden worden, die, door krachtigen finantieelen steun, het voortbestaan van dit monument voor Amsterdam zullen mogelijk maken. Amsterdam, Juli 1906. T. VORSTIUS. Salthasar Bekker, de bestrijder van het bijgeloof, door dr. W. P. C. KNUTTEL, 363 bladz. 's Gravenhage, Martinus Nijhoff. II. (Slot). Met het schrijven van dit hoofdwerk deed Bekker een gevaarlijk werk! Want het geloof aan heksen en tooverij was algemeen in die eeuw I Wel had men de Santen kraam" der roomsche kerk uitgeworpen, maar het geloof in heksen en tooverij bleef welig bloeien. 13) Had men het Bekker reeds uiterst kwalijk genomen onder de bijgeloovigen dat hij durfde schrijven Voor mij, ik beschouwde de kometen met vermaak, mijn kinderkens, met geen vooroordeel inge nomen zijnde, verheugden zich over het aan schouwen van de staartster, zoodat Koel man het had voorspeld dat die spotters zelf te dien zelven dage, zich van kamer tot kamer zouden gaan versteeken", hoe moest men dan wel sidderen voor de vrijmoedigheid waarmee hij ingreep in het spinsel van hekseBgeloof en tooverij. Over dit onderwerp schreef mr. J. Scheltema een interessant werk getiteld: Ge schiedenis der heksenprocessen." Bekker had reeds herhaalde malen in zijn preek getornd" aan de macht des duivels en zelfs 27 Nov. 1689 openlijk van den preekstoel verklaard dat zijn denkbeelden over tooverij afweken van de algemeen aangenomen denkbeelden in die dagen. Toevallig kwam hem daarop een Engelsen boekje in handen dat hij Dec. 1689 uitgaf met een vrij uitvoerige bestrij ding er aan toegevoegd. Dit was echter slechts een kort voorspel voor het hoofdwerk, De betoverde wereld", l-t) Het is een vrjj zwaar boekwerk in 4o, waarvan het nauw keurig lezen van ons, haastige menschen, heel wat zelfbeheersching vordert. De inhoud is in groote trekken deze : Eerst zoeck ik door de gansche wereld heen waar dit gevoelen (aan den duivel) zijnen oorspronk uitgenomen heeft: en omdat te weten sla ik plaatsen noch te tijden over. 15) Verder onderzoekt hjj in het tweede boek in hoeverre dit geloof reden van bestaan heeft. Het derde boek behandelt weer de vraag, niet hoezeer er tooverij kan bestaan het welk ik toesta", maar of er tooverij mogelijk is uit een verbond van den mensch met den duivel. Voor ons is echter het vierde boek verre weg het interessantst. Hierin geeft Bekker een schat van voorbeelden; terecht noemt Knuttel dit deel een ware Fundgrube", voor ieder die op spookgeschiedenissen verzot is. Bekker had eerst gedacht dat hy zijn betoog wel met het derde deel had kunnen eindi gen, maar zoo zegt hij d' ondervindinge (de meesteresse aller dingen) schijnt ons hier in den weg te zyn: Uit deze oorsaak voe^ ik by de drie voor gaande boeken noch het vierde (om deze onder vindinge ten gronde toe te onderzoeke: opdat men niet en zegge (dat ik met mijne nieuwe leer de gansche wereld tegenspreke die vol zij van klaarblykelike proeven zulker wer kingen des duivels) als ik ontkenne dat er zijn." 10) Deze woorden, doelend op een deel van het derde boek, schijnen mij ten volle op het vierde van toepassing. Bekker rafelt met de meeste nauwgezetheid verhalen over wonderbaregenezingen,onkwetsbaarheid, witte wijven uiteen, en wijdt bovendien een hoofd stuk aan heksenprocessen. Hij haalt daartoe zijne voorbeelden uit gansch Europa en voor zijn kritiek blijft er van al het won derlijke nietsover. Hoe lichtzinnig dikwijls met geweld of list een bekentenis werd ontwron gen aan een beschuldigde blijkt uit een voor beeld van Anna Steens, die Stavenhagensche genand" die bekende dassiezauberenkönne", zoodat ze uit twee bloemen 2 ratten heeft heeft getooverd Drittens hat sie die Ratzen Götter genandt; die geheissen Paus und Klaus; aan welke ze niet genoeg te eten kon geven; wesfalls zie bettelen gehen mussen ; dat zij verder haar buurvrouw ziek had ge maakt en meer dergelijke nonsens, zoodat zij niet den dood werd gestraft. Ik acht gansch onnodig enige aanmerkinge hierop te zeggen: alzo de sake door haer eigene al te bijstere plompigheid van selve spreekt. Dan, 't heeft mij die 't gezien heeft, mondeling verhaald: dat het een oud arm besje was, die na bet vuur gaande tot de reghters zeide, God wille 't u vergeven. Dat haar predikant met enen graaw, gansch zonder enige vertroostinge ter dood bereidde, en dat zij daarop is verbrand. God wille sulkeRegteren en Bielsorgeren genadig zijn! 17) Doch zwijgen we verder over den inhoud. Men neme zelf Bekkers boek ter hand of wellicht ware het wel een verdienstelijk werk voor de zoo uitnemende Wereldbibliotheek" een gedeelte van De Betoverde wereld" den kinderen van onzen tijd in handen te geven. Het boek deed een geweldigen storm op gaan, ook al hierdoor, dat B. niet steeds zachtmoedig over kerkelikken en sielsorgers" in en buiten het vaderland, voor zoover ze met toovery'processen in verband stonden, had gesproken. Het regende geschriften tegen zijn boek, in dichtvorm en in proza. Maar juist daardoor, door de groote tegenwerking en heftige bestrijding is Bekker's boek overal verspreid en algemeen gelezen. Was dit voor den auteur Bekker zonder twijfel een aan gename voldoening, voor den mensch bracht het verschijnen van dit hoofdwerk veel leed. Want het haalde hem een ketterproces op den hals waarin het odium theologicum" hoogtij vierde. Bekker moest zich voor de synode verdedigen tegen de beschul diging : als zou zijn beschouwing over den duivel in strijd zijn met de formulieren van eenigheid; als zou hij loochenen dat de duivel den mensch ten val had gebracht; zijn bij bel verklaring was godslasterlijk; zijn uitlating over het werk der Statenvertaling ergerlijk; hij spotte met de verklaring door de kerk van vele teksten gegeven en zou Jezus beschuldigd hebben van de Joden te heb ben gelaten in hun d waal begrippen omtrent Geesten." De meeste der rechters hadden had het boek niet gelezen evenmin als vele leden der Classis Amsterdam en toch werd Bekker, ondanks verklaring op verklaring van den kansel geweerd, niet tot het avond maal toegelaten en op de schandelijkste wijze bestreden, zoodat een dichter schreef, op een medaille: Dit is dien schrift doorleerde Bekker, Dien heil en tooverij ontdekker, Die, hoe getrapt, getergt, noch stil, Zich onderwerpt zy'ns Heeren wil Een man gesont in leer en leven, Hoe meer verdrukt, hoe meer verheven. Zelf schrijft Bekker in een korte autobio grafie, kort voor zijn dood opgesteld : Maar lieve God l Wat wateren zijn niet al tegen mij beroert geweest' Hoe zijn de heimelikste dingen van der menschenherten aan den dag gebraght ? Hoe hebben zich de leeraars der Gereformeerde kerk gestooten aan de Refor matie die nog te doen was en (geloofd zij God) in dit stuk voor een groot deel ook gedaan is". Eindelijk, na jaren van strijd en smaad en miskenning, werd Bekker op het ziekbed geworpen, dat zijn sterf bed zou worden. Ken merkend voor den onchristely ken geest die de calvinistische predikanten bezielde is, dat, hoewel herhaalde malen de voorbidding in de kerk voor den kranken leeraar is ver zocht, dit gebed werd geweigerd Echter niet in de Remonstrantache Kerk. Zy die zoo lief deloos weigerden waren natuurlijk zuiver in de leer !

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl