Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD YQQR NEDERLAND.
No. 1521
Dnitecher er vél ooglyker uit dan de
Engelschman. Volgens Huret; scheelt dit
dagbü-nacht.
Ia de gegoede en rijke standen, is de
toilet-weelde der Doitschers, gelijk aan die
?der Amerikanen.
De Duitsche Paquin, de couturier Schlein,
uit Düsaeldorf, heeft uit de school geklapt.
Wat een geluksvogel die Parij zenaar, in H
rustige Düaseldorf, door zoo'n Piet te worden
ingelicht. De arglooze Franschman denkt er
niet aan, dat in de Paquin-Doucet
Schleinwereld, de noodige blague voorzit. Jules
Huret breekt een lans voor z\jn vrouwelijke
landgenooten, en, doet terdege uitkomen, dat
Duitsche dames, haar 7,ucbt naar weelderige
toiletten niet van déFrancaiSe hebhen over
genomen; men zal niet kunnen beweren dat
wuftheid en modezucht uit Babylone"
herkomstig zijn.
Babylone" comme on continue & nominer
Paris en Allemagne". Wat heeft die Huret
toch aardige dingen gehoord in Duitschland,
't is om jaloersch van te worden; nog nooit
hebbeu my'n Duitsche vrienden en kennissen
la Ville Lumière Babylone" gestempeld.
Non, c'estgrace aTAmérique queCharlotte,
Dorothée et Gretchen se mettent a dépenser
20,000 marks par an a leurs toilettes. Ce
sont leurs jolles cousines millionnairea de
labas, revenues pour revoir leurs parents
pauvres, qui ont apportéavec elles les moeurs
libres et fastueuses d'outre-mer."
't Was wel voor Jules Huret om van te
ontstellen! De brave man, die in 1906 naar
Puitschland trekt in de heilige overtuiging
daar per dozijnen Lotto's" Dorothea's" ea
Gretchen's" langs 'sheeren straten te zien
drentelen, en die tot zijn niet geringe ont
zetting modieus-gekleede vrouwen ziet, wie
weit er auch spahei und blicket."
Jk begrip, dat hy in zijn radeloosheid
naar Schlein snelde.
En, daar de Schlem's nog al schlau zijn, dat
behoort bij de Babylone"?wuftheid van hun
vak, zoo heeft Herr Schlein den verschrikten
Parjjzenaar eens even op de hoogte gebracht!
De heer Huret deelt ons mede, dat les
bourgeois allemands" altijd dol op reizen
waren, en, dat men hen zomers in Zwitser
land en 's winters in Italiëkon aantreffen
Mais les voila maintenant partis chaque
année pour l'Egypte, pour l'Afrique dn Sud,
oüpour l'Amérique, emmenant avec eux
leurs femmes pourvues de toilettes, et je ne
vois plus, ma foi, ce qui les différencie en
rien des Américains faiseurs d'argent" et
parcoureurs de mondes."
Van verre reizen, koffers, vrouwen en toi
letten, heeft Huret zeker gedroomd na de
Schlein- onthullingen".
Onrustige nachten van den Franschen rei
ziger, werden over-dag goed-gemaakt door
gelukkige, verrassende ontdekkingen, óók
niet voor iedereen weggelegd, die door
Duitschland reist: Quoi qu'il en soit, je
n'ai pas rencontre un seul mendiant depuis
cinq mois."
Jules Huret erkent, dat Duitschland's wel
vaart hand-aan-hand gaat, met zedenbederf.
Enün, signe suprême de la prospérité,
fleur vivace de la civilisation: Ie vice!
Il existe tout comme cbez nous, tout
comme a Londres, avec un peu plus de
discrétion, maïs avec autant d'abondance,
dans les rnes des capitales. Et ce qu'on voit,
parait-il, (is dat parait-il" niet heerlijk?)
n'est rien auprès de ce qu'on ne voit pas...
Hu! de titteltjes zijn van Huret. Zij wek
ken griezelig-sombere vermoedens; in onze
moderne letteren zijn stippeltjes welspre
kender dan woorden.
Ik ben op 't ergste gefasst"!
Sodak
De Staat en fle f erïeloozen.
(Een vraagstuk van actueel belang).
Ia ongeveer alle groote steden van ons
land is thans het vraagstuk van gemeen
telijken steun aan de werkeloozen-verzeke
ring actueel geworden.
In Amsterdam is het ampel in den Eaad
besproken, enjiet resultaat is van dien aard
geweest, dat wel niemand er aan zal willen
twijfelen, of binnen afzienbaren tijd moet
de kwestie opnieuw aan de orde worden
gesteld. In Utrecht en Arnhem is het tot
voorloopige oplossing gekomen door besluit
der gemeenteraden, om onder zekere voor
waarden subsidie te verleenen aan
werkeloo^en-kassen, waaraan de arbeiders zelf
contribueeren.
In Den Haag en Rotterdam is de kwestie
thans zakelijk aan de orde gesteld door
adressen, respectievelijk van een particulier
comitéen van Bestuurdersbonden, waarin
aan de gemeenteraden dezer beide steden
gevraagd is: subsidie naar het Gentsche
stelsel.
Dat dit vraagstuk aldus plaatselijk is ge
komen in een stadium van practische ge
meente-bemoeiing, is niet het gevolg van
nijpende werkeloosheid, mér dan in vroegere
jaren. Integendeel: in de negentiger jaren,
tot over 1900 heen, heerschte er in het alge
meen in landbouw, industrie en verkeer
mér werkeloosheid dan in de laatste 4, 5
jaren het geval is Ook niet allén van
den vooruitgang in sociaal-politiek inzicht
en daad. De oorzaak van deze vermeerderde
practische bemoeiing moet m.i. veeleer ge
zocht worden in symphathie, die allerwege
het Gentsche stelsel van werkeloosheid in
allerlei kringen heeft mogen ondervinden,
omdat daarin vereenigi worden, voor de in
vakvereenigingen georganiseerde arbeiders:
hulp voor de werkeloozen buiten het arm
bestuur of liefdadigheids- comité's om, voor
de belangstellenden uit burgerkringen : hulp
aan onschuldig lijdenden,mede door bijdragen
en voorzorg van die lijdenden zelf.
Ik wil pp dit oogenblik in eene verdere
uiteenzetting of beoordeeling van het Gent
sche stelsel niet treden. Het is reeds alge
meen bekend. Maar in verband daarmee
op eenige eigenaardige verhoudingen, die
uit de toepassing daarvan voortvloeien, en
die moeilijkheden met zich mee brengen,
die nu reeds ernstig onder de oogen moeten
worden gezien. Moeilijkheden voor beide
partijen die er hoofdzakelijk in
functioneeren: voor de gemeenten, die de subsidiën
moeten geven, en moeilijkheden voor de
vakvereenigingen, die deze subsidiën moeten
ontvangen.
Wat toch is het geval!
Zoodra de gemeente eenmaal ee'n zeker
subsidie toestaat naar de grondregelen van
het Gentsche stelsel, en dus slechts d&ar te
subsidieeren, waar de bewijzen van de door
de werklieden zélf vóóraf gestorte
contributiën aanwezig zijn, zal deze subsidie in
aanvang slechts gering behoeven te zijn,
omdat het aantal arbeiders die georgani
seerd zijn, slechts gering is. Maar deze sub
sidie zal in totaal-som vermeerderen, zoodra
en al naarmate het aantal georganiseerden
toeneemt, en ten slotte over belangrijke
bedragen loopen. Gent en Antwerpen geven
omstreeks 20.000 frs., en dit zijn voor zulke
steden op dit oogenblik nog wel geen bui
tengewoon hooge bedragen, maar in de toe
komst zal dit toch noodwendig omhoog gaan.
Dit kon zeker nooit een bezwaar zijn tegen
het stelsel, want een stelsel^ hetwelk de
openbare lichamen op ongeveer green kosten
komt te staan, is in dit vraagstuk altijd te
veroordeelen, omdat het of geen noemens
waardige hulp zou zijn, of teert op de par
ticuliere liefdadigheid. Maar het kan
wél een bezwaar zijn voor dégemeentejn,
om het stelsel en de consequentiën van dit
stelsel te aanvaarden.
Zoodra de mogelijkheid open komt, dat
gemeenten als Amsterdam, Eotterdam, Den
Haag, die thans in zoo ernstige mate onder
financieele moeielijkheden gebukt gaan, en
voor welke alle drie het vooruitzicht voor
de eerstkomende jaren zér donker is, laat
ons zeggen elk jaar minstens ? 10.000 als
geheel nieuwe post moeten creëeren, (de
lasten der armenzorg zullen er dezelfde om
blijven, omdat de werkloosheid verzekering
slechts de valide werklieden betreft, die
thans door het armbestuur niet worden ge
holpen !) zal dat, al of niet uitgesproken,
een zeer gewichtig bezwaar zijn, om op
dezen weg de eerste stappen te zetten en
vooral om daarop zóó door te gaan, dat de
gemeente-hulp ook inderdaad een hulp blijft!
Wie zou willen ontkennen, dat ook het
laatste werkloozen-debat in den
Amsterdamschen raad reeds door dit bezwaar zeer
gedrukt werd. En wie zou willen ontkennen,
dat inderdaad daartoe bij den tegenwoordigen
stand der Gemeente-financiën, wel eenigen
grond bestaat! Het zal een nieuwe finan
cieele last voor de gemeenten worden; een
last die de gemeenschap zich zal hebben te
getroosten, waar het een zóó uitnemend
sociaal belang geldt, voor nu en voor de
toekomst; maar een doel toch van algemeen
sociaal-politieken aard, waarvoor er geen
afdoende reden is dat deze last moet worden
gedragen allén door de yemeenlen en niet
of niet ook gedeeltelijk mee ook door pro
vincie of staat.
Dat is het bezwaar voor de Gemeenten.
Het andere bezwaar geldt de vakver
eenigingen.
Het Gentsche stelsel paste zich, toen het
in 1898 ontworpen werd, bijzonder goed aan
aan de eigenaardige verhoudingen in
de BeTgische arbeidersbeweging, waar de
vakvereenigingen meestal plaatselijk ge
federeerd en elk op zich zelf in hun admi
nistratie afhankelijk staan, en
landelijkgecentralizeerde vakbonden slechts enkele
werden geteld. In Gent vooral was de be
weging zeer plaatselijk, en daarom kon de
Gentsche werkeloozen-verzekering zich
onmiddelijk als een plaatselijk geheel ont
wikkelen.
In ons land is dat anders.
Hier sturen de vakbonden er alle op aan,
zich zoodra mogelijk landelijk te
organiseeren. De Sigarenmakers-, Timmerlieden-,
Typografen-, Textiel-arbeiders-, en andere
bonden zijn landelijke bonden, gecentrali
seerd, d. w. z. hunne uitkeeringsfondsen staan
onder beheer van de hoofdbesturen, en de
vele andere vakbonden, voor zoover ze in
het nieuw opgerichte Vakverbond hun mid
delpunt vinden, sturen het in dezelfde rich
ting. De Sigarenmakers en de
Typografenboni hebben thans reeds uitkeeringsfondsen
bij werkeloosheid voor de leden, maar van
bondswege. Dat is de wijze van organisatie,
die door de omstandigheden waaronder zij
moeten leven en strijden, noodzakelijk wordt
gemaakt, en zeker zullen deze bonden er
niet voor te vinden zijn, hun fondsen te
décentraliseeren ter wille van den mogelijke.ii,
steun van sommige gemeenten voor sommige
hunner afdeelingen.
Een regeling derhalve op den grondslag
van het Gentsche stelsel, waarbij sommige
afdeelingen van bonden met owdsfondsen
gesubsidieerd zouden worden door de ge
meente waar ze gevestigd zijn, is stellig
wel mogelijk en zou zeker door bond en
afdeelingen zeer gaarne aanvaard worden (de
afdeeling zou dan eenvoudig een aparte admi
nistratie aanleggen van hare
werkeloozencijfers en uitkeering), maar schept toch een
eenigszins scheve verhouding in de orga
nisatie zelf, welke vermeden zou kunnen
worden, indien de subsidie niet werde ge
geven aan de afdi'.eling maar aan den bond,
natuurlijk uitsluitend voor zijne
werkeloozenkas. Maar <lnn sprech't hut van-zelf dut deze
subsidie niet kan komen uit de Gemeentekas,
maar moet ko>m>,n uit de Staatskas.
In* deze richting nu, zijn er dezer dagen
van Staats-commissiën in Denemarken en
Noorwegen voorstellen en ontwerpen van
wet uitgewerkt, voor de respectieve wet
gevende lichamen, om langs dezen weu1,
subsidie van staatswege aan de
werkeloozenfondsen van vakbonden, een oplossing te
vinden voor dit vraagstuk, in omstandig
heden die ongeveer gelijk zijn aan de onze.
Over de/e, ook voor ons land belangrijke
ontwerpen, wenseh ik in een volgend num
mer gaarne hetgeen en ander mede te deelen.
H. S.
umumimmmummtiiimiiiiimiiimmmmmmiimiimmiimiti
BMerflüMana.
Calvinistische vertoogen, studiën en schet
sen, door J. POST.WUS. Zwolle. Firma
H. Tulp, 1900.
II. (Slot).
Tegen die eeuw is Bilderdijk mede, als
onvoldragen sociaal element. Reeds op jeug
dige leeftijd balling van de samenleving, van
nature schuw onder de mensen, vond hij zich
het veiligst in de afgesloten van z'n
huiselike eenzaamheid. Doch wat het gevolg hier
van voor hem, die van nature een heerser
was? Dat het hem, door de prikkeling van
de tegenstelling, 'n behoefte werd te heviger
te toornen, naarmate hij zich vereenzaamd
zag van 'n wereld die niet naar z'n
machtwoord kon luisteren. Op deze wijze gewoon
geworden, z'n eigenwaarde af te meten naar
't geweldig gerucht van z'n stem, begon hij
er tevens genoegen in te scheppen, ook daar
waar geen geniaal scheppingswerk hem tot
zelfbewust koning mocht te verheffen, in
hoogopgedreven krachttermen en tot para
doxen verstorven inspiratie z'n
wonderwoorden met zelfbedriegelike voldoening aan 'n
verdwaasd publiek op te dringen. Het is
dezelfde werkwijze, welke hij in 'n andere
richting toont in z'n zelfverheffing tot het
pairschap van Teisterbant. Hy, die kreupel
was aan z'n voet, en die de schuwe en de
gejaagde zonderling der samenleving was,
hij zou het de wereld slingeren in het gezicht,
dat hij was de Vorstentelg en de Koningszoon,
hoog van name, om dan met 'n
onbegrypelike zelfbegoocheling, meer t« willen schijnen
dan hij ooit is geweest, zich opwaarts te
klimmen tegen de krampachtig vastgeklemde,
met noeste vlijt bijeengetimmerde stamboom
op. Hij, die de Don Quichot zou worden in
z'n nieuwe Gelykheidseeuw l
Te verwonderen is het niet, dat de grond
toon van z'n levensuitingen de donkere
gemelikheid is. En dit tekort aan levensrust
vertoont zich in al z'n denken en doen, in
z'n wetenschappelik werk, z'n geestelik en
huiselik verkeer, en niet het minst in z'n
zedelik-harmonies menszijn. Er is reden om
te vragen, of Bilderdijk niet by rustiger ethies
evenwicht genoeg heerschappij over z'n wil
had kunnen uitoefenen, om zich met z'n
hoog-begaafde geest boven de aspiratiën van
het geleerdendom te houden ; om desnoods
hooghartig neerziende op z'n gelijkvloerse
omgeving, z'n hoogheid voelbaar te maken
zonder zich van 'n door verguizing ontwijde
dichttaal te bedienen. Doch wat hem, de
door temperament en lange vereenzaming
gedegenereerde, in z'n majesteit vooral moest
krenken, was het immer knagend verwijt, op
zedelik gebied te hebben gefaald; een spijt,
die te meer zou schrijnen, wanneer z'n trots,
die tijdens z'n juridiese en dichtkundige roem
geen ruimte voor pijnlike overwegingen had
toegelaten, zich knakken zou tegen de stor
men van de revolutie-tijd, die hem na jaren
gevierdbeid als verworpeling de zware taak
opdroeg zich broodeloos op te werken tegen
de ongunst van 't lot. Want nu, in de wor
steling om zich zelf te blijven en in hoog
hartigheid al z'n fierheid te rapen, nu
dreigt hem omlaag te trekken z'n zedelik
tekort, z'n besmette blankheid, z'n luxerie en
z'n echtbreuk, en zichtbaar wordt zelfs de
kamp tegen de vernedering tot in't gestadig
verbloemen van z'n overtred en in 't pijnlik
afleiden van z'n schuldgevoel op z'n voor
malige omgeving.... Totdat de door't noodlot
afgetobde zwakkeling zich neerbuigt voor
z'n God, zich rekenschap tracht te geven
van z'n teruggevonden kindschap Gods, zich
in staat acht met verblijd invoelen z'n
betrekking tot de Eeuwige te omschrijven,
zich een geloofsleer omlijnt en ze herkennen
wil in de geloofsformulieren der Protestantse
orthodoxiën. Doch dan komt in hem, die de
bodem onder z'n voeten weer stevig voelt,
weer als van ouds opgroeien de oude
zelfinbeeldende Adam, met al z'n vroegere over
drijvingen van zwakheid en van kracht; die
op de geringste prikkeling van buiten snel
en heftig gaat reageren roet zwaar geschal, en
met klaaglike nagalm, ver in 't verloren verle
den. Dan opnieuw slingert hij z'n oude ver
vloekingen, als lange striemen van bommende
klankenrijen, over de ruggen der tegenstan
ders, die 't wagen hem uit de zetel van z'n
starre alleenheerschappij te rukken en hem
te mengen in klein- tnenselike bemoeienissen.
Hij ziet niet, die man, dat hij met elke gril
lige uitval 'n vriend te meer van zich ver
vreemdt, en zich elke keer 'n tiental jaren
te meer van z'n volk en z'n eeuw verwijdert.
En als hij dan 't vermoeide, ziekelike lióhaam
uitgeput neer gaat strekken, en hem 't door
plagen en klagen matgeknaagde hoofd suf
fend verdooft, verscheidt Mr. Willem Bil
derdijk als de schrikwekkende eenling in 'n
gans vreemde medewereld, welke aandacht
noch geestdrift, noch zelfs de bevatting kon
krijgen voor 't merkwaardige in z'n ongewone
verschijning ; en die te sterke indrukken van 't
uitwendig-zonderlinge van hem had ontvan
gen, om zich 't denkbeeld bewust te kunnen
worden, dat achter 't omhulsel 'n kern van
dieper leven schuilde, doch die in de kracht
van z'n optreden, de oorspronkelikheid en
de veelzijdigheid van z'n talenten, de onmis
kenbare zegen, die hem in z'n dichterschap
gewierd, bewijzen genoeg voor zich zag, dat
hij, de uit oude tijden verdoolde, reeds op
zich zelf, niet geen andere krachtbron dan
z'n ontembaar I k, 'n ongemene betekenis had.
Aan Da Costa, die evenzeer de tijdgeest tegen
zich had, mocht het niet gelukken, Bilder
dijk er boven op te brengen. Veeleer raakte
Bilderdijk er nog meer door in discrediet.
Ook na Da Costa vond hij weinig belangstel
ling, eensdeels schrikte z'n zedelik falen,
anderdeels z'n toon, of de eindeloze zee zijner
werken van 'n ingaande studie af. lu 'SU
ging Dr. Kollewijn met noeste vlijt 's dich
ters leven na, en hield met eerlike hand de
weegschaal van z'n oordeel. En op zijn spoor
zoekt de heer Postmus tans, veel met liefde
bedekkende, de voetstap van Bilderdijks
Christelik-lijdenspad.
Doch niet uit 't gezichtspunt van de heer
Poetmus alleen behoeft de liefde te
vergoeliken. Niet alleen langs de Calvinistiese
geleiddraad heen, zagen we Bilderdijk gaarne
met 't nageslacht verzoend. Het heeft God
goed gedacht, vele talen en tongen te schep
pen. De heer Postmus, die psychologies weet
te onderscheiden, zal wel begrijpen wat dit
is. Hij zal met ons indachtig worden, dat
buiten de bizondere vormen van 'n
kerkgeloof om, de mens het beste wordt verklaard
uit menselike roerselen en louter menselike
historiese gegevens; dat de analyse van het
mensenhart des te zuiverder geschiedt, naar
mate ze zich vrij houdt van aprioristiese toe
voegsels; en dat het in 't bizonder gewaagd
is, de litteratuur van Bilderdijk, ook al draagt
ze rijkelik de taalcliché's der orthodoxe be
lijdenissen, aan 't zuiver gehalte van 'n be
paalde geloofsleer te toetsen, waar, niet
gesproken van de hier en daar hypocritiese
uitslag, in die duizenden en duizenden
verzen de scheppingsdrift, de kunstarbeid,
kortom, het'wezenlike van 't oëtiesprodu
ceren, nul en van generlei waarde is.
E T ~rr _ .
J. KOOPMANS.
Leventwïl,dooi Dr. M. H. J. SCHOENMAEKEHS.
Uitgave Scheltens en Giltay, Amsterdam.
Levenswil ?
De titel is wat vreemd voor 't onderwerp.
Een manzieke juffer en een vrouwzieke pater,
die samen er vandoor gaan, elkaar in 't maan
licht de gouden appelen van den levensboom
belovend, 't ly'kt werkelijk al heel weinig van
pas met wat we gewoonlijk verstaan onder
levenswil. Dat deze twee geëxalteerden 't zoo
noemen, nu dat kan er wel mee door, maar
dan had de auteur als man van bezonkenheid,
een deugd waarop ieder schrijver toch wel
eenigszins aanspraak wil maken verstandiger
moeten zijn. Levensdrang, levenslust,
sexueele drang, dat alles had gekund; maar 't
woord wil staat zoo geheel tegenover 't zich
laten gaan van twee heetgebakerde menschen.
Het feit, dat de auteur, Dr. M. H. J.
Schoenmaekers, eertijds priester was en uit 't
geloof trad, zooals ik ergens in een aankondi
ging las, laat vermoeden dat 't verhaal op
reeële gronden berust. Dat is altijd 'n voor
deel, maar dat staat natuurlijk hier buiten het
beoordeelingsbegrip. Ik heb alleen te be
handelen het boek als literair produkt, het
geschiedenisje van twee minnenden, van wie
n B. K. priester was en de ander 'n juf
frouw wat fantastisch van zinnen, n die
wellicht werd vergeten om te huwen, en die
met haar ontvankelijk gemoed zich nu zelf
ging redden, al moest ze dan ook over bergen
veroordeel heen. Ik zal de laatste zjjn haar
dat kwalijk te nemen, heel ons bestaan, heel
onze samenleving berust op dit roof beginsel;
alleen 't zijn geen feiten om zich er over te
verhoovaardigen.
't Geval, dat een rijpgeworden meisje zich
lichamelijk verlieft op een gezalfde des Heeren
is niet enkel toeval, maar mogelijk een gevolg
van zekere maatschappelijke verschijnselen,
waarvan zij als huwbaar meisje ongemerkt
de dupe werd. Een psychologische enquête
zon uitwijzen welke soort meisjes in dien ver
boden toestand geraken, en 't zou dan blijken,
dat het niet anders zijn dan hystericae,
trouwlustige kinderen, die helaas tengevolge zekere
omstandigheden haar bestemming misten.
Meisjes die veel succes hebben en bevredi
ging vinden, worden zelden verliefd op een
priester.
Dr. Schoenmaekers zal, hoop ik, 't mij niet
kwalijk nemen, dat ik 't verhaal door hem
beschreven, niet ernstig en gemeend opvat.
't Ligt niet aan mij; 't ligt aan hem,
aan de behandeling van zijn stof, dat geen
betere meening zich kan vormen. In plaats
van een probleem is de vervaardiger niet
verder gekomen dan tot de min of meer
luchtige behandeling van een gevalletje. Daar
zit de fout.
Alles heeft zijn eisch; niet 't minst in de lite
ratuur, en 't moeielijkste is dat die eischen
daar niet onder regels zijntebreagen,maar door
den auteur bij intuïtie moeten worden gevoeld.
Zwaar of licht van opzet, beknopt of uitge
breid, plastisch, reëel of overdrachtelijk,
dat wisselt alles naar 't onderwerp zelf n
de onderstrooming n de aanvulling van den
schepper, geeft de alleen juiste vorm ervoor.
Tast hij daarin mis dan is z'n werk veroor
deeld, ook al zijn op-zich-zelf nog zooveal
goede kwaliteiten erin.
En dat dringt te meer als het een teere
kwestie betreft, zooals hier: het gedwongen
celibaat bij Priesters. Dit onderwerp vordert
onverminderd 'n meesterhand, een diepe,
geest en heilige ernst. Men moet weten te
overtuigen, de andersdenkenden zelfs
meesleepen, of althans tot nadenken voeren.
Voorwaar, geen gemakkelij ke opgaaf. Want
goede katholieken willen van eenige kritiek
op 't naar hun meening door God inge
stelde niets weten Dat is voor hen erger
dan ketterij. Een priester die afvallig wordt,
dit kan men nog laten passeeren, maar zoo
spoedig er 'n vrouw in 't spel komt,
raakt alles ten eind; als goede geloovigen
negeeren ze 't kort-af, doen alsof 't laster
is, een uitvindsel van den satan en den
boozen tijd. En. misschien hebben ze hierin niet
heel-en-al ongelijk. De toestand is geen wille
keurige en toevallige, maar ontstond geleide
lijk, nadat het verbod eenige malen werd
opgeheven en opnieuw ingesteld. Wat de
ervaring de Kerk in de lengte der eeuwen
leerde, valt moeilijk te weerleggen door een
enkele afwijking.- Zij, die priester worden,
weten 't vooraf; zij hebben zelf te oordeelen
in hoeverre zij zich tot deze heilige bediening
geroepen voelen, en 'n meisje of vrouw die
dit uit 't oog verliest, verliest zichzelf, is een
verleidster, ook al bestaan er redenen zacbt
over haar te oordeelen.
Bij niet-katholieken wordt de beschouwing
dadelijk anders. Bij hen spreekt gewoonlijk
't meiischelijke boven de goddelijke genade,
en de onthouding van 't familieleven achten
ze in botsing met het leven zelf.
Xu zijn er maar zeer weinigen, die een
werk volkomen objektief lezen en't gegeven
kunnen scheiden van de kunstuiting zelf.
Ken gevolg is, dat katholieken en niet-katho
lieken verschillend over dit werk zullen
denken. Ze lezen niet onpartijdig. Soms
verstaan zelfs literair-aangelegden dit niet
eens volledig. Literatuurstudie is dan ook
volstrekt geen tijdverspilling; 't leert de
dingen zuiver zien en over menschen en
toestanden klaar en onbewogen oordeelen.
En zóó zal ieder begrijpen, dat voor een
dergelijk onderwerp als hier behandeld,
vereischt wordt een diepe doordringing van t
gegeven en een groote beheersching van de
stof, ongerekend de schrijversgaven.
't Is niet voldoende, dat men eenige tafe
reeltjes raak kan neerzetten, evenmin dat
men een verhaal kan fantazeeren, want deze
kwaliteiten, op zichzelf zeer noodzakelijk,
maken nog geen schrijver. Hiervoor is nog
heel wat meer noodig, dat niet in een paar
woorden valt samen te vatten, omdat schrij
ven eigenlijk is 't naar buiten brengen van
't innigste menschberoeren en het
synthetieeren ervan, de doorwerking van uiterlijke
en innerlijke omstandigheden die tot 'n har
monisch geheel. Dat is nog heel iets anders
dan een'geschiedenisje samenllansen met of
zonder literaturige omhaal, zooals nog altijd
velen meenen die hartstocht en zonde en alle
schelle dingen beschouwen *ls de onmisbare
faktoren van kunst, en die dus deze harts
tocht heel mooi zullen vinden, enkel maar
oindat het hartstocht is. Hoe armzielig moet
het er wel uitzien in die arme hersens die zoo
gedegeneerdheid zijn dat ze de waarde van
eenvoud en deugd niet meer kunnen erken
nen. Je staat verstomd hoe in ons braaf,
degelijk landje zulke kwasi-artistieke, maar
in waarheid botte-skrabeuze meeningen kun
nen worden gedrukt zeer fatsoenlijke en
achtbare familiebladen, «waar anders elke
gedurfdheid streng zou worden geweerd. Laat
geen Hollandsch auteur het wagen een ge
geven te verwerken zooals het in Frankrijk
geheel aan de orde is, maar de Fransch
lezende beoordeelaar tj es schreeuwen niet
minder erom, alsof -Hollandsche kunst zich
zou moeten grondvesten op vreemde zeden.
Dit brengt in onze kritiek geen geringe ver
warring.
Dr. Schoenmaekers heeft overigens wel 'n
leesbaar boekje ervan gemaakt, dat merkt
men al in 't eerste hoofdstuk, wat trouwens
niet het slechtste is. Hij heeft zich ook wel
objektief tegenover z'n stof gesteld. De be
werking geeft voldoende den indruk niet al
te tendenzieus te zijn, terwijl de geschiedenis
zelf aan de werkelijkheid kan zijn ontleend.
Dat is op zichzelf genomen al reeds veel,
maar hiermee is nog niet gezegd, dat eenige
kunsthoogte werd bereikt. Integendeel, dat
boekje blijkt hooneloos vlak te zyn geschre
ven. De oorzaken bij beiden, bjj 't meisje
en bij den priester, blij ven onaangeroerd, en
we krijgen in hoofdzaak de verwikkeling.
Daardoor is 't geworden een feuilletonnetje,
beminnelijk of hatelijk van richting, al naar
gelang de zienswijze van den lezer. Nergens
is eenige diepe doordringing tot de kern,
daarvoor is 't te luchtig en te vluchtig. Uit
niets bespeuren we dat het by deze twee
geliefden niet anders kan en evenmin voelen
we hun kwellingen en eindelijk hun ver
lossing, 't Geval lijkt een operettetje met 'n
melodramatisch slot. En dit was toch niet
de bedoeling van den schrijver.
't Is opmerkelijk hoe velen zich aan der
gelijk moeielijk gegeven wagen, een gegeven
zoo moeielijk, dat ieder ernstig auteur zich wel
tien keer zal bezinnen voor hij er zich toe gaat
zetten. Want om er iets meer dan een
leefgevalletje van te maken moet men Kerkge
schiedenis, Godgeleerdheid en Sociale weten
schap hebben bestudeerd, om oorzaak en
gevolg goed te onderscheidenis, tenzij men
radikaal zegt: er is geen godsdienst meer
noodig, dus ook geen priesters, meisjes en
vrouwen, doet je best, laat de levenswil
zegevieren. Ik wil aannemen, dat dr. Schoen
maekers een zeer overtuigde is, maar dit
blijkt niet al te best uit dit werk. Evenwel,
in vergelijking met anderen, er wordt in
deze zin zooveel gezondigd, dat bij nog een
meesterstuk leverdg. Laatst kreeg ik per
toeval in handen 'n boek van de bij ons zoo
gevierde Deensche schrijfster mevr. Blicher
Clausen. Maar wat deze ervan maakte is
meer dan ergerlijk, gewoon schandelijk.
Deze schrijfster praat als een babbelzieke
vrouw over een situatie, waarvan ze blijk
baar niet de minste notie heeft. Ze sputtert
als een domineesche, deze mevr. Blicher
Clausen, over de reine, reine liefde en al
dien onzin meer; onzin omdat haar per
sonen alles behalve rein en hoog in haar
verhaal blijken te zijn. EenrijkeAmerikaansche
komt in Italië, ziet een mooie pater, kykt
hem aan met haar vurige oogen, waarvoor
hij de zijne neerslaat. Nu biedt ze 50 of 100
lire voor de armen als de frater zeil haar de
kerk laat zien en 't gevolg laat zich raden.
Is in de verte hier nu sprake ook maar
van iets reins? Weineen, Carmen wordt er
een heilige bij. 't Is het brutale gescharrel
van een rijke avonturiersters, een boeleersters,
die lokt met haar geld. En dat lezen onze
hooggestemde zieltjes in ons land, dragen ze
mee in prachtband ... ik kreeg het van 'n
Haagsch dametje in Zwitserland ter lezing.
Want kunst is passie, hebben ze gelezen. O
zeker, maar elke passie-uiting is nog geen
kunst! l Daar ontbreekt nog veel aan.
Gelukkig heeft dr. Schoenmaekers zulke
korrupte dingen niet in z'n- boek gezet, Z'n
twee menschen blijken in zekeren zin idea
listen en als die o verdrijven of zich vergissen,
nu dan doen we 'n oogje toe, en gaan we
weer verder.
De helden van dat verhaal, zooals we ze
vroeger noemden, zullen levens zwakkelingen
of levenskrachtigen genoemd worden, dit
hangt af van den lezer. Goed katholiek of
anti-katholiek, beslist over de waardeering.
Van werkelijke waarde in onze literatuur is't
boekje niet. Daarvoor blijkt het te
fundamentloos, te lyrisch-naief, te oppervlakkig. Frisch
is 't anders wel, en ook wel vaardig gesteld,
en een deugd blijft de objektief heid, al is die
objektief heid we) erg van de vlakke kant.
Vermoedelijk heeft dr. Schoenmaekers zijn
taak te licht opgevat, want juist om een
gewezen E.-K. priester mochten we een
grondig-diepe en innig doorwerking ver
wachten. Hoe zinkt dit boekje weg b.v. bij
't onvoltooid gebleven Daniel" van Emile
Seipgens. G. VAN HULZEX.
Dwars door het land van Roosetelt, door
F. H. KNOBEL.
Al mogen wij de teleurstelling niet ver
helen, reisindrukken van vier jaren geleden
eerst thans in druk te zien verschijnen,
zooveel te meer, waar het een voorbeeldeloos
vooruitstrevend land geldt ais de Vereenigde
Staten van Noord-Amerika, waar vooral de
economische toestanden eene gestadige om
vorming ondergaan, het werk, zooals het
voor ons ligt, verdient in velerlei opzichten
waardeering. Aan de deugdelijke inzichten
en opvattingen van den schrijrer, zoomede
aan diens bekwame pen is bet te danken,
dat het hoofdzakelijk alleen
bij-omstandigheden zijn, wier behandeling het nadeel doet
uitkomen, dat deze beschou wingen betrekkelijk
zoo laat in het licht zijn gegeven. Grootelijks
zal hieraan hebben schuld gedragen, dat
Nederland's (vroegere) vertegenwoordiger te
Teheran, wat betreft het wereldpostverkeer,
enz. een ongunstiger standplaats innam dan
een zijner ambtgenooten, zoodat het uitstel
ongetwijfeld onafhankelijk van schrijver's
bedoelingen zal zijn geweest.
Dat van Nederlandsche zijde in den laatsten
tijd eene opmerkelijke belangstelling is be
toond in De Groote Republiek," zoodat in
't bijzonder gedurend* het vorige en bet
loopende jaar een ongekend groot aantal
werken daaromtrent het licht hebben gezien,
mag niet anders dan worden toegejnicht. Op
zichzelf reeds verdient dit overmerkwaardige
land met de meeste aandacht te worden
gadegeslagen. Niet alleen toch heeft men
rekening te houden met zigne ongeëvenaarde
ontwikkelingen en zijne reeds zoo invloed
rijke wereldstelling. Daarenboven, zooals de
Hr. Knobel ook terecht voorziet, zal Uncle
Sam niet kunnen nalaten zich op den duur
in tal van opzichten aan de spits te stellen
van alle mogendheden en tevens van alle
i