De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1906 26 augustus pagina 2

26 augustus 1906 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD YQQR NEDERLAND. No. 1521 Dnitecher er vél ooglyker uit dan de Engelschman. Volgens Huret; scheelt dit dagbü-nacht. Ia de gegoede en rijke standen, is de toilet-weelde der Doitschers, gelijk aan die ?der Amerikanen. De Duitsche Paquin, de couturier Schlein, uit Düsaeldorf, heeft uit de school geklapt. Wat een geluksvogel die Parij zenaar, in H rustige Düaseldorf, door zoo'n Piet te worden ingelicht. De arglooze Franschman denkt er niet aan, dat in de Paquin-Doucet Schleinwereld, de noodige blague voorzit. Jules Huret breekt een lans voor z\jn vrouwelijke landgenooten, en, doet terdege uitkomen, dat Duitsche dames, haar 7,ucbt naar weelderige toiletten niet van déFrancaiSe hebhen over genomen; men zal niet kunnen beweren dat wuftheid en modezucht uit Babylone" herkomstig zijn. Babylone" comme on continue & nominer Paris en Allemagne". Wat heeft die Huret toch aardige dingen gehoord in Duitschland, 't is om jaloersch van te worden; nog nooit hebbeu my'n Duitsche vrienden en kennissen la Ville Lumière Babylone" gestempeld. Non, c'estgrace aTAmérique queCharlotte, Dorothée et Gretchen se mettent a dépenser 20,000 marks par an a leurs toilettes. Ce sont leurs jolles cousines millionnairea de labas, revenues pour revoir leurs parents pauvres, qui ont apportéavec elles les moeurs libres et fastueuses d'outre-mer." 't Was wel voor Jules Huret om van te ontstellen! De brave man, die in 1906 naar Puitschland trekt in de heilige overtuiging daar per dozijnen Lotto's" Dorothea's" ea Gretchen's" langs 'sheeren straten te zien drentelen, en die tot zijn niet geringe ont zetting modieus-gekleede vrouwen ziet, wie weit er auch spahei und blicket." Jk begrip, dat hy in zijn radeloosheid naar Schlein snelde. En, daar de Schlem's nog al schlau zijn, dat behoort bij de Babylone"?wuftheid van hun vak, zoo heeft Herr Schlein den verschrikten Parjjzenaar eens even op de hoogte gebracht! De heer Huret deelt ons mede, dat les bourgeois allemands" altijd dol op reizen waren, en, dat men hen zomers in Zwitser land en 's winters in Italiëkon aantreffen Mais les voila maintenant partis chaque année pour l'Egypte, pour l'Afrique dn Sud, oüpour l'Amérique, emmenant avec eux leurs femmes pourvues de toilettes, et je ne vois plus, ma foi, ce qui les différencie en rien des Américains faiseurs d'argent" et parcoureurs de mondes." Van verre reizen, koffers, vrouwen en toi letten, heeft Huret zeker gedroomd na de Schlein- onthullingen". Onrustige nachten van den Franschen rei ziger, werden over-dag goed-gemaakt door gelukkige, verrassende ontdekkingen, óók niet voor iedereen weggelegd, die door Duitschland reist: Quoi qu'il en soit, je n'ai pas rencontre un seul mendiant depuis cinq mois." Jules Huret erkent, dat Duitschland's wel vaart hand-aan-hand gaat, met zedenbederf. Enün, signe suprême de la prospérité, fleur vivace de la civilisation: Ie vice! Il existe tout comme cbez nous, tout comme a Londres, avec un peu plus de discrétion, maïs avec autant d'abondance, dans les rnes des capitales. Et ce qu'on voit, parait-il, (is dat parait-il" niet heerlijk?) n'est rien auprès de ce qu'on ne voit pas... Hu! de titteltjes zijn van Huret. Zij wek ken griezelig-sombere vermoedens; in onze moderne letteren zijn stippeltjes welspre kender dan woorden. Ik ben op 't ergste gefasst"! Sodak De Staat en fle f erïeloozen. (Een vraagstuk van actueel belang). Ia ongeveer alle groote steden van ons land is thans het vraagstuk van gemeen telijken steun aan de werkeloozen-verzeke ring actueel geworden. In Amsterdam is het ampel in den Eaad besproken, enjiet resultaat is van dien aard geweest, dat wel niemand er aan zal willen twijfelen, of binnen afzienbaren tijd moet de kwestie opnieuw aan de orde worden gesteld. In Utrecht en Arnhem is het tot voorloopige oplossing gekomen door besluit der gemeenteraden, om onder zekere voor waarden subsidie te verleenen aan werkeloo^en-kassen, waaraan de arbeiders zelf contribueeren. In Den Haag en Rotterdam is de kwestie thans zakelijk aan de orde gesteld door adressen, respectievelijk van een particulier comitéen van Bestuurdersbonden, waarin aan de gemeenteraden dezer beide steden gevraagd is: subsidie naar het Gentsche stelsel. Dat dit vraagstuk aldus plaatselijk is ge komen in een stadium van practische ge meente-bemoeiing, is niet het gevolg van nijpende werkeloosheid, mér dan in vroegere jaren. Integendeel: in de negentiger jaren, tot over 1900 heen, heerschte er in het alge meen in landbouw, industrie en verkeer mér werkeloosheid dan in de laatste 4, 5 jaren het geval is Ook niet allén van den vooruitgang in sociaal-politiek inzicht en daad. De oorzaak van deze vermeerderde practische bemoeiing moet m.i. veeleer ge zocht worden in symphathie, die allerwege het Gentsche stelsel van werkeloosheid in allerlei kringen heeft mogen ondervinden, omdat daarin vereenigi worden, voor de in vakvereenigingen georganiseerde arbeiders: hulp voor de werkeloozen buiten het arm bestuur of liefdadigheids- comité's om, voor de belangstellenden uit burgerkringen : hulp aan onschuldig lijdenden,mede door bijdragen en voorzorg van die lijdenden zelf. Ik wil pp dit oogenblik in eene verdere uiteenzetting of beoordeeling van het Gent sche stelsel niet treden. Het is reeds alge meen bekend. Maar in verband daarmee op eenige eigenaardige verhoudingen, die uit de toepassing daarvan voortvloeien, en die moeilijkheden met zich mee brengen, die nu reeds ernstig onder de oogen moeten worden gezien. Moeilijkheden voor beide partijen die er hoofdzakelijk in functioneeren: voor de gemeenten, die de subsidiën moeten geven, en moeilijkheden voor de vakvereenigingen, die deze subsidiën moeten ontvangen. Wat toch is het geval! Zoodra de gemeente eenmaal ee'n zeker subsidie toestaat naar de grondregelen van het Gentsche stelsel, en dus slechts d&ar te subsidieeren, waar de bewijzen van de door de werklieden zélf vóóraf gestorte contributiën aanwezig zijn, zal deze subsidie in aanvang slechts gering behoeven te zijn, omdat het aantal arbeiders die georgani seerd zijn, slechts gering is. Maar deze sub sidie zal in totaal-som vermeerderen, zoodra en al naarmate het aantal georganiseerden toeneemt, en ten slotte over belangrijke bedragen loopen. Gent en Antwerpen geven omstreeks 20.000 frs., en dit zijn voor zulke steden op dit oogenblik nog wel geen bui tengewoon hooge bedragen, maar in de toe komst zal dit toch noodwendig omhoog gaan. Dit kon zeker nooit een bezwaar zijn tegen het stelsel, want een stelsel^ hetwelk de openbare lichamen op ongeveer green kosten komt te staan, is in dit vraagstuk altijd te veroordeelen, omdat het of geen noemens waardige hulp zou zijn, of teert op de par ticuliere liefdadigheid. Maar het kan wél een bezwaar zijn voor dégemeentejn, om het stelsel en de consequentiën van dit stelsel te aanvaarden. Zoodra de mogelijkheid open komt, dat gemeenten als Amsterdam, Eotterdam, Den Haag, die thans in zoo ernstige mate onder financieele moeielijkheden gebukt gaan, en voor welke alle drie het vooruitzicht voor de eerstkomende jaren zér donker is, laat ons zeggen elk jaar minstens ? 10.000 als geheel nieuwe post moeten creëeren, (de lasten der armenzorg zullen er dezelfde om blijven, omdat de werkloosheid verzekering slechts de valide werklieden betreft, die thans door het armbestuur niet worden ge holpen !) zal dat, al of niet uitgesproken, een zeer gewichtig bezwaar zijn, om op dezen weg de eerste stappen te zetten en vooral om daarop zóó door te gaan, dat de gemeente-hulp ook inderdaad een hulp blijft! Wie zou willen ontkennen, dat ook het laatste werkloozen-debat in den Amsterdamschen raad reeds door dit bezwaar zeer gedrukt werd. En wie zou willen ontkennen, dat inderdaad daartoe bij den tegenwoordigen stand der Gemeente-financiën, wel eenigen grond bestaat! Het zal een nieuwe finan cieele last voor de gemeenten worden; een last die de gemeenschap zich zal hebben te getroosten, waar het een zóó uitnemend sociaal belang geldt, voor nu en voor de toekomst; maar een doel toch van algemeen sociaal-politieken aard, waarvoor er geen afdoende reden is dat deze last moet worden gedragen allén door de yemeenlen en niet of niet ook gedeeltelijk mee ook door pro vincie of staat. Dat is het bezwaar voor de Gemeenten. Het andere bezwaar geldt de vakver eenigingen. Het Gentsche stelsel paste zich, toen het in 1898 ontworpen werd, bijzonder goed aan aan de eigenaardige verhoudingen in de BeTgische arbeidersbeweging, waar de vakvereenigingen meestal plaatselijk ge federeerd en elk op zich zelf in hun admi nistratie afhankelijk staan, en landelijkgecentralizeerde vakbonden slechts enkele werden geteld. In Gent vooral was de be weging zeer plaatselijk, en daarom kon de Gentsche werkeloozen-verzekering zich onmiddelijk als een plaatselijk geheel ont wikkelen. In ons land is dat anders. Hier sturen de vakbonden er alle op aan, zich zoodra mogelijk landelijk te organiseeren. De Sigarenmakers-, Timmerlieden-, Typografen-, Textiel-arbeiders-, en andere bonden zijn landelijke bonden, gecentrali seerd, d. w. z. hunne uitkeeringsfondsen staan onder beheer van de hoofdbesturen, en de vele andere vakbonden, voor zoover ze in het nieuw opgerichte Vakverbond hun mid delpunt vinden, sturen het in dezelfde rich ting. De Sigarenmakers en de Typografenboni hebben thans reeds uitkeeringsfondsen bij werkeloosheid voor de leden, maar van bondswege. Dat is de wijze van organisatie, die door de omstandigheden waaronder zij moeten leven en strijden, noodzakelijk wordt gemaakt, en zeker zullen deze bonden er niet voor te vinden zijn, hun fondsen te décentraliseeren ter wille van den mogelijke.ii, steun van sommige gemeenten voor sommige hunner afdeelingen. Een regeling derhalve op den grondslag van het Gentsche stelsel, waarbij sommige afdeelingen van bonden met owdsfondsen gesubsidieerd zouden worden door de ge meente waar ze gevestigd zijn, is stellig wel mogelijk en zou zeker door bond en afdeelingen zeer gaarne aanvaard worden (de afdeeling zou dan eenvoudig een aparte admi nistratie aanleggen van hare werkeloozencijfers en uitkeering), maar schept toch een eenigszins scheve verhouding in de orga nisatie zelf, welke vermeden zou kunnen worden, indien de subsidie niet werde ge geven aan de afdi'.eling maar aan den bond, natuurlijk uitsluitend voor zijne werkeloozenkas. Maar <lnn sprech't hut van-zelf dut deze subsidie niet kan komen uit de Gemeentekas, maar moet ko>m>,n uit de Staatskas. In* deze richting nu, zijn er dezer dagen van Staats-commissiën in Denemarken en Noorwegen voorstellen en ontwerpen van wet uitgewerkt, voor de respectieve wet gevende lichamen, om langs dezen weu1, subsidie van staatswege aan de werkeloozenfondsen van vakbonden, een oplossing te vinden voor dit vraagstuk, in omstandig heden die ongeveer gelijk zijn aan de onze. Over de/e, ook voor ons land belangrijke ontwerpen, wenseh ik in een volgend num mer gaarne hetgeen en ander mede te deelen. H. S. umumimmmummtiiimiiiiimiiimmmmmmiimiimmiimiti BMerflüMana. Calvinistische vertoogen, studiën en schet sen, door J. POST.WUS. Zwolle. Firma H. Tulp, 1900. II. (Slot). Tegen die eeuw is Bilderdijk mede, als onvoldragen sociaal element. Reeds op jeug dige leeftijd balling van de samenleving, van nature schuw onder de mensen, vond hij zich het veiligst in de afgesloten van z'n huiselike eenzaamheid. Doch wat het gevolg hier van voor hem, die van nature een heerser was? Dat het hem, door de prikkeling van de tegenstelling, 'n behoefte werd te heviger te toornen, naarmate hij zich vereenzaamd zag van 'n wereld die niet naar z'n machtwoord kon luisteren. Op deze wijze gewoon geworden, z'n eigenwaarde af te meten naar 't geweldig gerucht van z'n stem, begon hij er tevens genoegen in te scheppen, ook daar waar geen geniaal scheppingswerk hem tot zelfbewust koning mocht te verheffen, in hoogopgedreven krachttermen en tot para doxen verstorven inspiratie z'n wonderwoorden met zelfbedriegelike voldoening aan 'n verdwaasd publiek op te dringen. Het is dezelfde werkwijze, welke hij in 'n andere richting toont in z'n zelfverheffing tot het pairschap van Teisterbant. Hy, die kreupel was aan z'n voet, en die de schuwe en de gejaagde zonderling der samenleving was, hij zou het de wereld slingeren in het gezicht, dat hij was de Vorstentelg en de Koningszoon, hoog van name, om dan met 'n onbegrypelike zelfbegoocheling, meer t« willen schijnen dan hij ooit is geweest, zich opwaarts te klimmen tegen de krampachtig vastgeklemde, met noeste vlijt bijeengetimmerde stamboom op. Hij, die de Don Quichot zou worden in z'n nieuwe Gelykheidseeuw l Te verwonderen is het niet, dat de grond toon van z'n levensuitingen de donkere gemelikheid is. En dit tekort aan levensrust vertoont zich in al z'n denken en doen, in z'n wetenschappelik werk, z'n geestelik en huiselik verkeer, en niet het minst in z'n zedelik-harmonies menszijn. Er is reden om te vragen, of Bilderdijk niet by rustiger ethies evenwicht genoeg heerschappij over z'n wil had kunnen uitoefenen, om zich met z'n hoog-begaafde geest boven de aspiratiën van het geleerdendom te houden ; om desnoods hooghartig neerziende op z'n gelijkvloerse omgeving, z'n hoogheid voelbaar te maken zonder zich van 'n door verguizing ontwijde dichttaal te bedienen. Doch wat hem, de door temperament en lange vereenzaming gedegenereerde, in z'n majesteit vooral moest krenken, was het immer knagend verwijt, op zedelik gebied te hebben gefaald; een spijt, die te meer zou schrijnen, wanneer z'n trots, die tijdens z'n juridiese en dichtkundige roem geen ruimte voor pijnlike overwegingen had toegelaten, zich knakken zou tegen de stor men van de revolutie-tijd, die hem na jaren gevierdbeid als verworpeling de zware taak opdroeg zich broodeloos op te werken tegen de ongunst van 't lot. Want nu, in de wor steling om zich zelf te blijven en in hoog hartigheid al z'n fierheid te rapen, nu dreigt hem omlaag te trekken z'n zedelik tekort, z'n besmette blankheid, z'n luxerie en z'n echtbreuk, en zichtbaar wordt zelfs de kamp tegen de vernedering tot in't gestadig verbloemen van z'n overtred en in 't pijnlik afleiden van z'n schuldgevoel op z'n voor malige omgeving.... Totdat de door't noodlot afgetobde zwakkeling zich neerbuigt voor z'n God, zich rekenschap tracht te geven van z'n teruggevonden kindschap Gods, zich in staat acht met verblijd invoelen z'n betrekking tot de Eeuwige te omschrijven, zich een geloofsleer omlijnt en ze herkennen wil in de geloofsformulieren der Protestantse orthodoxiën. Doch dan komt in hem, die de bodem onder z'n voeten weer stevig voelt, weer als van ouds opgroeien de oude zelfinbeeldende Adam, met al z'n vroegere over drijvingen van zwakheid en van kracht; die op de geringste prikkeling van buiten snel en heftig gaat reageren roet zwaar geschal, en met klaaglike nagalm, ver in 't verloren verle den. Dan opnieuw slingert hij z'n oude ver vloekingen, als lange striemen van bommende klankenrijen, over de ruggen der tegenstan ders, die 't wagen hem uit de zetel van z'n starre alleenheerschappij te rukken en hem te mengen in klein- tnenselike bemoeienissen. Hij ziet niet, die man, dat hij met elke gril lige uitval 'n vriend te meer van zich ver vreemdt, en zich elke keer 'n tiental jaren te meer van z'n volk en z'n eeuw verwijdert. En als hij dan 't vermoeide, ziekelike lióhaam uitgeput neer gaat strekken, en hem 't door plagen en klagen matgeknaagde hoofd suf fend verdooft, verscheidt Mr. Willem Bil derdijk als de schrikwekkende eenling in 'n gans vreemde medewereld, welke aandacht noch geestdrift, noch zelfs de bevatting kon krijgen voor 't merkwaardige in z'n ongewone verschijning ; en die te sterke indrukken van 't uitwendig-zonderlinge van hem had ontvan gen, om zich 't denkbeeld bewust te kunnen worden, dat achter 't omhulsel 'n kern van dieper leven schuilde, doch die in de kracht van z'n optreden, de oorspronkelikheid en de veelzijdigheid van z'n talenten, de onmis kenbare zegen, die hem in z'n dichterschap gewierd, bewijzen genoeg voor zich zag, dat hij, de uit oude tijden verdoolde, reeds op zich zelf, niet geen andere krachtbron dan z'n ontembaar I k, 'n ongemene betekenis had. Aan Da Costa, die evenzeer de tijdgeest tegen zich had, mocht het niet gelukken, Bilder dijk er boven op te brengen. Veeleer raakte Bilderdijk er nog meer door in discrediet. Ook na Da Costa vond hij weinig belangstel ling, eensdeels schrikte z'n zedelik falen, anderdeels z'n toon, of de eindeloze zee zijner werken van 'n ingaande studie af. lu 'SU ging Dr. Kollewijn met noeste vlijt 's dich ters leven na, en hield met eerlike hand de weegschaal van z'n oordeel. En op zijn spoor zoekt de heer Postmus tans, veel met liefde bedekkende, de voetstap van Bilderdijks Christelik-lijdenspad. Doch niet uit 't gezichtspunt van de heer Poetmus alleen behoeft de liefde te vergoeliken. Niet alleen langs de Calvinistiese geleiddraad heen, zagen we Bilderdijk gaarne met 't nageslacht verzoend. Het heeft God goed gedacht, vele talen en tongen te schep pen. De heer Postmus, die psychologies weet te onderscheiden, zal wel begrijpen wat dit is. Hij zal met ons indachtig worden, dat buiten de bizondere vormen van 'n kerkgeloof om, de mens het beste wordt verklaard uit menselike roerselen en louter menselike historiese gegevens; dat de analyse van het mensenhart des te zuiverder geschiedt, naar mate ze zich vrij houdt van aprioristiese toe voegsels; en dat het in 't bizonder gewaagd is, de litteratuur van Bilderdijk, ook al draagt ze rijkelik de taalcliché's der orthodoxe be lijdenissen, aan 't zuiver gehalte van 'n be paalde geloofsleer te toetsen, waar, niet gesproken van de hier en daar hypocritiese uitslag, in die duizenden en duizenden verzen de scheppingsdrift, de kunstarbeid, kortom, het'wezenlike van 't oëtiesprodu ceren, nul en van generlei waarde is. E T ~rr _ . J. KOOPMANS. Leventwïl,dooi Dr. M. H. J. SCHOENMAEKEHS. Uitgave Scheltens en Giltay, Amsterdam. Levenswil ? De titel is wat vreemd voor 't onderwerp. Een manzieke juffer en een vrouwzieke pater, die samen er vandoor gaan, elkaar in 't maan licht de gouden appelen van den levensboom belovend, 't ly'kt werkelijk al heel weinig van pas met wat we gewoonlijk verstaan onder levenswil. Dat deze twee geëxalteerden 't zoo noemen, nu dat kan er wel mee door, maar dan had de auteur als man van bezonkenheid, een deugd waarop ieder schrijver toch wel eenigszins aanspraak wil maken verstandiger moeten zijn. Levensdrang, levenslust, sexueele drang, dat alles had gekund; maar 't woord wil staat zoo geheel tegenover 't zich laten gaan van twee heetgebakerde menschen. Het feit, dat de auteur, Dr. M. H. J. Schoenmaekers, eertijds priester was en uit 't geloof trad, zooals ik ergens in een aankondi ging las, laat vermoeden dat 't verhaal op reeële gronden berust. Dat is altijd 'n voor deel, maar dat staat natuurlijk hier buiten het beoordeelingsbegrip. Ik heb alleen te be handelen het boek als literair produkt, het geschiedenisje van twee minnenden, van wie n B. K. priester was en de ander 'n juf frouw wat fantastisch van zinnen, n die wellicht werd vergeten om te huwen, en die met haar ontvankelijk gemoed zich nu zelf ging redden, al moest ze dan ook over bergen veroordeel heen. Ik zal de laatste zjjn haar dat kwalijk te nemen, heel ons bestaan, heel onze samenleving berust op dit roof beginsel; alleen 't zijn geen feiten om zich er over te verhoovaardigen. 't Geval, dat een rijpgeworden meisje zich lichamelijk verlieft op een gezalfde des Heeren is niet enkel toeval, maar mogelijk een gevolg van zekere maatschappelijke verschijnselen, waarvan zij als huwbaar meisje ongemerkt de dupe werd. Een psychologische enquête zon uitwijzen welke soort meisjes in dien ver boden toestand geraken, en 't zou dan blijken, dat het niet anders zijn dan hystericae, trouwlustige kinderen, die helaas tengevolge zekere omstandigheden haar bestemming misten. Meisjes die veel succes hebben en bevredi ging vinden, worden zelden verliefd op een priester. Dr. Schoenmaekers zal, hoop ik, 't mij niet kwalijk nemen, dat ik 't verhaal door hem beschreven, niet ernstig en gemeend opvat. 't Ligt niet aan mij; 't ligt aan hem, aan de behandeling van zijn stof, dat geen betere meening zich kan vormen. In plaats van een probleem is de vervaardiger niet verder gekomen dan tot de min of meer luchtige behandeling van een gevalletje. Daar zit de fout. Alles heeft zijn eisch; niet 't minst in de lite ratuur, en 't moeielijkste is dat die eischen daar niet onder regels zijntebreagen,maar door den auteur bij intuïtie moeten worden gevoeld. Zwaar of licht van opzet, beknopt of uitge breid, plastisch, reëel of overdrachtelijk, dat wisselt alles naar 't onderwerp zelf n de onderstrooming n de aanvulling van den schepper, geeft de alleen juiste vorm ervoor. Tast hij daarin mis dan is z'n werk veroor deeld, ook al zijn op-zich-zelf nog zooveal goede kwaliteiten erin. En dat dringt te meer als het een teere kwestie betreft, zooals hier: het gedwongen celibaat bij Priesters. Dit onderwerp vordert onverminderd 'n meesterhand, een diepe, geest en heilige ernst. Men moet weten te overtuigen, de andersdenkenden zelfs meesleepen, of althans tot nadenken voeren. Voorwaar, geen gemakkelij ke opgaaf. Want goede katholieken willen van eenige kritiek op 't naar hun meening door God inge stelde niets weten Dat is voor hen erger dan ketterij. Een priester die afvallig wordt, dit kan men nog laten passeeren, maar zoo spoedig er 'n vrouw in 't spel komt, raakt alles ten eind; als goede geloovigen negeeren ze 't kort-af, doen alsof 't laster is, een uitvindsel van den satan en den boozen tijd. En. misschien hebben ze hierin niet heel-en-al ongelijk. De toestand is geen wille keurige en toevallige, maar ontstond geleide lijk, nadat het verbod eenige malen werd opgeheven en opnieuw ingesteld. Wat de ervaring de Kerk in de lengte der eeuwen leerde, valt moeilijk te weerleggen door een enkele afwijking.- Zij, die priester worden, weten 't vooraf; zij hebben zelf te oordeelen in hoeverre zij zich tot deze heilige bediening geroepen voelen, en 'n meisje of vrouw die dit uit 't oog verliest, verliest zichzelf, is een verleidster, ook al bestaan er redenen zacbt over haar te oordeelen. Bij niet-katholieken wordt de beschouwing dadelijk anders. Bij hen spreekt gewoonlijk 't meiischelijke boven de goddelijke genade, en de onthouding van 't familieleven achten ze in botsing met het leven zelf. Xu zijn er maar zeer weinigen, die een werk volkomen objektief lezen en't gegeven kunnen scheiden van de kunstuiting zelf. Ken gevolg is, dat katholieken en niet-katho lieken verschillend over dit werk zullen denken. Ze lezen niet onpartijdig. Soms verstaan zelfs literair-aangelegden dit niet eens volledig. Literatuurstudie is dan ook volstrekt geen tijdverspilling; 't leert de dingen zuiver zien en over menschen en toestanden klaar en onbewogen oordeelen. En zóó zal ieder begrijpen, dat voor een dergelijk onderwerp als hier behandeld, vereischt wordt een diepe doordringing van t gegeven en een groote beheersching van de stof, ongerekend de schrijversgaven. 't Is niet voldoende, dat men eenige tafe reeltjes raak kan neerzetten, evenmin dat men een verhaal kan fantazeeren, want deze kwaliteiten, op zichzelf zeer noodzakelijk, maken nog geen schrijver. Hiervoor is nog heel wat meer noodig, dat niet in een paar woorden valt samen te vatten, omdat schrij ven eigenlijk is 't naar buiten brengen van 't innigste menschberoeren en het synthetieeren ervan, de doorwerking van uiterlijke en innerlijke omstandigheden die tot 'n har monisch geheel. Dat is nog heel iets anders dan een'geschiedenisje samenllansen met of zonder literaturige omhaal, zooals nog altijd velen meenen die hartstocht en zonde en alle schelle dingen beschouwen *ls de onmisbare faktoren van kunst, en die dus deze harts tocht heel mooi zullen vinden, enkel maar oindat het hartstocht is. Hoe armzielig moet het er wel uitzien in die arme hersens die zoo gedegeneerdheid zijn dat ze de waarde van eenvoud en deugd niet meer kunnen erken nen. Je staat verstomd hoe in ons braaf, degelijk landje zulke kwasi-artistieke, maar in waarheid botte-skrabeuze meeningen kun nen worden gedrukt zeer fatsoenlijke en achtbare familiebladen, «waar anders elke gedurfdheid streng zou worden geweerd. Laat geen Hollandsch auteur het wagen een ge geven te verwerken zooals het in Frankrijk geheel aan de orde is, maar de Fransch lezende beoordeelaar tj es schreeuwen niet minder erom, alsof -Hollandsche kunst zich zou moeten grondvesten op vreemde zeden. Dit brengt in onze kritiek geen geringe ver warring. Dr. Schoenmaekers heeft overigens wel 'n leesbaar boekje ervan gemaakt, dat merkt men al in 't eerste hoofdstuk, wat trouwens niet het slechtste is. Hij heeft zich ook wel objektief tegenover z'n stof gesteld. De be werking geeft voldoende den indruk niet al te tendenzieus te zijn, terwijl de geschiedenis zelf aan de werkelijkheid kan zijn ontleend. Dat is op zichzelf genomen al reeds veel, maar hiermee is nog niet gezegd, dat eenige kunsthoogte werd bereikt. Integendeel, dat boekje blijkt hooneloos vlak te zyn geschre ven. De oorzaken bij beiden, bjj 't meisje en bij den priester, blij ven onaangeroerd, en we krijgen in hoofdzaak de verwikkeling. Daardoor is 't geworden een feuilletonnetje, beminnelijk of hatelijk van richting, al naar gelang de zienswijze van den lezer. Nergens is eenige diepe doordringing tot de kern, daarvoor is 't te luchtig en te vluchtig. Uit niets bespeuren we dat het by deze twee geliefden niet anders kan en evenmin voelen we hun kwellingen en eindelijk hun ver lossing, 't Geval lijkt een operettetje met 'n melodramatisch slot. En dit was toch niet de bedoeling van den schrijver. 't Is opmerkelijk hoe velen zich aan der gelijk moeielijk gegeven wagen, een gegeven zoo moeielijk, dat ieder ernstig auteur zich wel tien keer zal bezinnen voor hij er zich toe gaat zetten. Want om er iets meer dan een leefgevalletje van te maken moet men Kerkge schiedenis, Godgeleerdheid en Sociale weten schap hebben bestudeerd, om oorzaak en gevolg goed te onderscheidenis, tenzij men radikaal zegt: er is geen godsdienst meer noodig, dus ook geen priesters, meisjes en vrouwen, doet je best, laat de levenswil zegevieren. Ik wil aannemen, dat dr. Schoen maekers een zeer overtuigde is, maar dit blijkt niet al te best uit dit werk. Evenwel, in vergelijking met anderen, er wordt in deze zin zooveel gezondigd, dat bij nog een meesterstuk leverdg. Laatst kreeg ik per toeval in handen 'n boek van de bij ons zoo gevierde Deensche schrijfster mevr. Blicher Clausen. Maar wat deze ervan maakte is meer dan ergerlijk, gewoon schandelijk. Deze schrijfster praat als een babbelzieke vrouw over een situatie, waarvan ze blijk baar niet de minste notie heeft. Ze sputtert als een domineesche, deze mevr. Blicher Clausen, over de reine, reine liefde en al dien onzin meer; onzin omdat haar per sonen alles behalve rein en hoog in haar verhaal blijken te zijn. EenrijkeAmerikaansche komt in Italië, ziet een mooie pater, kykt hem aan met haar vurige oogen, waarvoor hij de zijne neerslaat. Nu biedt ze 50 of 100 lire voor de armen als de frater zeil haar de kerk laat zien en 't gevolg laat zich raden. Is in de verte hier nu sprake ook maar van iets reins? Weineen, Carmen wordt er een heilige bij. 't Is het brutale gescharrel van een rijke avonturiersters, een boeleersters, die lokt met haar geld. En dat lezen onze hooggestemde zieltjes in ons land, dragen ze mee in prachtband ... ik kreeg het van 'n Haagsch dametje in Zwitserland ter lezing. Want kunst is passie, hebben ze gelezen. O zeker, maar elke passie-uiting is nog geen kunst! l Daar ontbreekt nog veel aan. Gelukkig heeft dr. Schoenmaekers zulke korrupte dingen niet in z'n- boek gezet, Z'n twee menschen blijken in zekeren zin idea listen en als die o verdrijven of zich vergissen, nu dan doen we 'n oogje toe, en gaan we weer verder. De helden van dat verhaal, zooals we ze vroeger noemden, zullen levens zwakkelingen of levenskrachtigen genoemd worden, dit hangt af van den lezer. Goed katholiek of anti-katholiek, beslist over de waardeering. Van werkelijke waarde in onze literatuur is't boekje niet. Daarvoor blijkt het te fundamentloos, te lyrisch-naief, te oppervlakkig. Frisch is 't anders wel, en ook wel vaardig gesteld, en een deugd blijft de objektief heid, al is die objektief heid we) erg van de vlakke kant. Vermoedelijk heeft dr. Schoenmaekers zijn taak te licht opgevat, want juist om een gewezen E.-K. priester mochten we een grondig-diepe en innig doorwerking ver wachten. Hoe zinkt dit boekje weg b.v. bij 't onvoltooid gebleven Daniel" van Emile Seipgens. G. VAN HULZEX. Dwars door het land van Roosetelt, door F. H. KNOBEL. Al mogen wij de teleurstelling niet ver helen, reisindrukken van vier jaren geleden eerst thans in druk te zien verschijnen, zooveel te meer, waar het een voorbeeldeloos vooruitstrevend land geldt ais de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, waar vooral de economische toestanden eene gestadige om vorming ondergaan, het werk, zooals het voor ons ligt, verdient in velerlei opzichten waardeering. Aan de deugdelijke inzichten en opvattingen van den schrijrer, zoomede aan diens bekwame pen is bet te danken, dat het hoofdzakelijk alleen bij-omstandigheden zijn, wier behandeling het nadeel doet uitkomen, dat deze beschou wingen betrekkelijk zoo laat in het licht zijn gegeven. Grootelijks zal hieraan hebben schuld gedragen, dat Nederland's (vroegere) vertegenwoordiger te Teheran, wat betreft het wereldpostverkeer, enz. een ongunstiger standplaats innam dan een zijner ambtgenooten, zoodat het uitstel ongetwijfeld onafhankelijk van schrijver's bedoelingen zal zijn geweest. Dat van Nederlandsche zijde in den laatsten tijd eene opmerkelijke belangstelling is be toond in De Groote Republiek," zoodat in 't bijzonder gedurend* het vorige en bet loopende jaar een ongekend groot aantal werken daaromtrent het licht hebben gezien, mag niet anders dan worden toegejnicht. Op zichzelf reeds verdient dit overmerkwaardige land met de meeste aandacht te worden gadegeslagen. Niet alleen toch heeft men rekening te houden met zigne ongeëvenaarde ontwikkelingen en zijne reeds zoo invloed rijke wereldstelling. Daarenboven, zooals de Hr. Knobel ook terecht voorziet, zal Uncle Sam niet kunnen nalaten zich op den duur in tal van opzichten aan de spits te stellen van alle mogendheden en tevens van alle i

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl