De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1906 26 augustus pagina 6

26 augustus 1906 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1522 Oud-Amsterdam DOOR A. W. W E I S 8 M A N. III. De Bocht. Sinds Julius Pruttelman Brommeijer in dit blad zijne beschouwingen ten beste geeft, weten de meeste Nederlanders, l on men de gevels te verminken, door e deftige stoepen weg te breken, de gangen bij de kamers aan te trekken, en de Lieferanten-Eingang" onder de stoep als Eingang für Herrschaften" in te richten. Daar was iets zinnebeel*digs in. De patriciërs der 17e en 18e eeuw gingen in het gevoel van hun grootheid hun stoep op, hun achterkleinHeerengracht 450. ofschoon zij geen Amsterdammers zijn, wat de bewoners der hoofdstad onder De Bocht verstaan, namelijk het gedeelte van de Heerengracht, tusschen de Leidschestraat en de Vijzelstraat gelegen. Het werd al van ouda beschouwd als een teeken van groote deftigheid, wan neer iemand daar een huis bewoonde. Maar de tijden veranderen, de menschen met hen, de deftigheid acht zich te Amsterdam niet langer op haar plaats en waar eens de patriciërs huis aan huis bevolkten, ziet men nu nog maar enkele woningen, die voor haar oorspronkelijke bestemming dienen. De fraaie verblijven worden nu meest voor kantoren gebruikt. Zoo is de grootheid van dit gedeelte der aarde aan het voorbijgaan. Ik heb De Bocht nog in haar bloei gekend. De stallen achter de huizen, in kinderen kropen den vroegeren kelder ingang binnen. Onlangs heeft een kunstzinnig man zulk een voor veertig jaar weggebroken stoep weer doen aanbrengen. Maar zijn voorbeeld zal wel geen navolging vinden. Want voor kantoor-ingang is een onder deurtje goed genoeg. Bij de Bocht behoorden de boomen. Wel waren die er niet altijd geweest, en komen op oude afbeeldingen slechts kale kaden voor, maar in de 19e eeuw verstond men onder Heerengracht zon der boomen" de Egelantiersgracht, daar hier de beplanting ontbrak. De 20e eeuw heeft, van den winter, de heusche Heerengracht zonder boomen gezien. Wij hebben er toen gauw den fotograaf heengestuurd, wie a het gelukt is enkele kiekjes, ondanks het ongunstig Heerengracht 460. de Eeguliersd warsstraat en op de Kei zersgracht, herbergden nog de paarden en rijtuigen, zonder welke een deftig Amsterdammer het vroeger evenmin kon stellen als nu een bewoner van Grosveaor Square te Londen. Maar toen reeds, omstreeks 1865, bejaargetijde, te nemen. Doch de stadsboomplanters zijn hem toch nog soms te vlug afgeweest, wat de dunne sprietjes, de plaats van de oude reuzen ge in komen, getuigen. Er bestaat een koperprent van J. Smit, uit het laatst der 17e eeuw, voorstellende De Heeregraft, van de Spiegelstraat siende na de Leydsegraft." Op den voor grond aanschouwt men daar het huis, waar nu het kantoor der Nederlandsche Handelmaatschappij is gevestigd. Uit deze woning treedt een gezelschap, in de statige kleedij, die toen in zwang was; blijkbaar is de familie Trip bedoeld, want op den spiegel van het jacht, dat tot instappen gereed ligt, is haar wapen afgebeeld. Een neger blaast op een hoorn, een page draagt de sleep van mevrouw, de schipper treedt eerbiedig nader, om zijn heer te melden, dat hij tot vertrek gereed is. Toen deze prent gemaakt werd, waren de boomen maar klein. Thans ziet men geen jachten meer in de gracht liggen, geen negers steken den klaroen", geen pages dragen den sleep der dames. Zelfs de gevels zijn niet meer zóó, als zij toen waren. En dat kan ons slechts dan verwonderen, wanneer wij onkundig zijn van de vele wisselingen, waarvan de huizen getuigen waren. Denken wij maar eens aan het nuis, waar vroeger de burgemeesters Den Tex en Vening Meinesz hebben gewoond. Op onze prent aanschouwen wij het nog zóó als het oorspronkelijk was. Toen woonde daar burgemeester Joan Oorver, die het vau 1669 tot 1671 had laten bouwen, en die pas in 1716 overleed. De gevel had destijds, ter wederszijden van den hoofdingang, die door een balkon overhuifd werd, maar n raam. Een breede stoep versierde het gebouw. De Oorvers stierven uit. De familie Oorver Hooft trad in hun rechten, en ^mstreeks 1834 verkocht zij het huis aan Mattheus Pieter Brands, die den gevel liet wegbreken en vervangen door den tegenwoordigen, welke zonder stoep en met veel te smalle ramen, geen fraai werk van bouwkunst kan worden genoemd. Beter bewaard bleef de gevel meer naar de Spiegelstraat, thans gemerkt 462, en geheel van hardsteen opge trokken. Alleen de kruiskozijnen, die men daar oorspronkelijk zag, werden door andere, voor schuiframen ingericht, ver vangen, een verandering die waarschijn lijk in het begin der 19e eeuw zal heb ben plaats gevonden. Bij die gelegenheid heeft men ook de kozijnen naast de deur, die voorheen smaller waren, op dezelfde breedte van de overige gebracht. Maar het fraaie Dorische portiek, door twee beelden bekroond, bleef in wezen, en op de lijst van het gebouw staan nog altijd de Welvaart en de Koophandel, om den voorbijganger te herinneren, op welke wijze de middelen verkregen werden, die zulk een bouwwerk mogelijk maakten. De schepen Joseph Deutz, die in 1663 door Philips Vingboons zijn huis, thans gemerkt 450, liet stichten, was een der eersten, die op de toen pas aangelegde bocht van de Heereogracht begon te bouwen. Aan dezen gevel is niets ver anderd. Alleen hebben schuif kozijnen de kruiskozijnen, die men op Viugboons ontwerp-teekening ziet, vervangen. Deze gevel heeft, in zijn gewilde soberheid, een grootsch aanzien. Soms echter heeft een zóó groote wij ziging plaats gevonden, dat er van de oorspronkelijke vormen bijna niets over bleef. In dit geval verkeert de gevel van het gebouw der Nederlandsche Handel maatschappij, nu Heerengracht 466. Het werd door Vingboons voor Hieronimo de Ha ze in 1664 ontworpen en uitgevoerd. Van Vingboons' architectuur resten ons echter nog slechts de kroonlijst en haar fronton, met een adelaar versierd. Al het overige is uit de 19e eeuw afkomstig. Bij enkele gevels vond in het begin der 19e eeuw een algeheele verbouwing plaats. Een voorbeeld daarvan vinden wij Heerengracht 460, waar alleen de groote lijnen der ordonnantie uit de 17e eeuw afkomstig kunnen zijn, doch zoo wel de omgeving van de deur als de kroonlijst omstreeks 1820 schijnen te zijn gemaakt. Den gevel daarnaast, No. 458, hebben wij nog een veertigtal jaren ge leden zien verbouwen, toen de stoep werd weggenomen, die nu weder is aange bracht. Al de gevels, tot dusverre besproken, hebben betrekkelijk sobere vormen. Die soberheid begon in den smaak te komen, toen de patriciërs, deftig geworden, het gingen versmaden, den voorbijganger door'pracht van gevels hun rijkdom te toonen, gelijk hun vaderen gedaan hadden. Toch bleven nog enkele koopers van bouwgronden er prijs op stellen, dat hun huis zich door weelderige vormen zou onderscheiden. Sinds Jacob van Campen het Raadhuis gebouwd had, golden vooral Korinthische pilasters als een sieraad, dat def'tigen huizen voegde. Vingboons had ze toegepast aan het huis der gebroeders Trip op den Kloveniersburgwal, Is het deze architect geweest, die den gevel Heerengracht 476 heeft geordonneerd? De Korinthische pilasters zouden het doen vermoeden, ware het niet, dat onbehol penheid, waarmede zij aan de beide zijden werden afgesneden, ons op een minder smaakvol bouwmeester wijst. Deze gevel verloor niet slechts zijn stoep, doch werd, in de 18e eeuw, van een bekroning voor zien, die slecht bij het overige past. Hoe die bekroning oorspronkelijk ge weest zal zijn toont ons de gevel aan de overzijde, nu gemerkt 507. Hier moet echter ook heel wat veranderd wezen, althans de middenpartij heeft den stijl der ISe eeuw, terwijl de pilasters hun pedestallen verloren, en daardoor een lengte kregen, die niet strookt met de regelen van Palladio, waaraan Vingboons zich steeds heeft gehouden. De ergste verminking onderging deze gevel om streeks 1880, toen men de helft van de ' Heerengracht 462. stoep wegnam. In de 18e eeuw begon er een kente ring in den smaak te komen. De sobere vormen van Vingboons behaagden niet meer, en werden door de weelderige architectuur vervangen, die na Lodewijk XIV in Frankrijk was ontstaan. De meeste gevels van Amsterdam zijn toen verbouwd, doch in de Bocht werd weinig aan den nieuwen smaak geofferd. Een van de zeldzame voorbeelden van zulk een verbouwing zien wij Heerengracht over de Spiegelstraat 495. De schepen Jan Six deed dit sierlijk werk optrekken. Was hij een wijsgeer? Men zou het ver moeden als men de spreuk leest, die hij op het balcon deed aanbrengen: Omnia orta occi dunt", wat Groethe vertaalde Alles was besteht ist werth, dass es zu Grunde geht". De heerlijkheid der patriciërs ging te niet en met haar de deftigheid van de Bocht. Heeft Jan Six daar een voorge voel van gehad, toen hij zijn Latijn aan zijn gevel luchtte? Nog worden althans enkele huizen door deftige Amsterdam mers bewoond. Maar de exodus iiaar elders gaat steeds door, en het zal niet lang meer duren, of overal tikt de schrijf machine in de weidsche vertrekken, waar eens de patriciërs hun rijkdom tentoon spreidden. Heerengracht 476. (Zie het huif tteerengracht 5O7 op pagCollectie m flsseliügli. PulcM Deo Haag. 'k Zal niet met de belangrijke collectie Fantin Latour's beginnen, raaar met de Gabriëls. Waarom? omiat eindelijk deze laatste schilder wat begint te worden erkend, 'k zou zeggen haast ondanks den kunsthan del. Zijne hoedanigheden, de qualiteit van dit werk, waren mij te tastbaar dan dat ik de slaaprige actie ten opzichte van dit vol komen begreep, 'k Weet, er was niet veel in handen van den kunsthandel dit is een reden dat er geen gang in zat. Want de handel maakt de prijzen. Ze let daarbij niet altijd op hoedanigheid. Het is dikwijls puur win»t bejai*. Soms zelfs een soort tulpenhandel". De Gabriëls hier zijn de volgende: . Landschap. Een schilderij dat nog niet met een gansch vrije hand geschilderd is maar dat een bijzondere rust bezit. Van voren riet, dan water en lage boomen; een molen staand tegen de lucht die enkle dunne wolken-repen bevat. De bekoring hiervan is: dit werkje bevat de rust die oude schil derijen zoo aandoenlijk maakt en die er in kwam door enkel zuivere observatie. 67 is een polderlandschap met molens. 68 Het Dijkje dat vroeger al op een tentoonstelling was: het wegje gaand tegen den dijk op. Een grijze lucht. Links boomen en een vrouwtje. Rechts even een kleurige parasol tegen de lucht aan, met het figuurtje eron Ier. Als altijd zuiver; en eigenaardig toch typee rend door dat parasol-tje in zijn kleur en vorm tegen de lucht. 69 is Veenderij. Een man baggerend, lucht, water, een schuitje. De man in actie. Een notitie van kleuren : de lucht reflecteerend in het water, zuiver; het water als vloeistof uitgedrukt; met veel ruimte erin. 71 is Landweg. Dit is eigenlijk een der pittigste schilderijtjes van de ten toonstelling. De compositie eigenaardig, ge makkelijk, ruim. De observatie van den vorm puntig, zuiver-atmosferiech, zoodat de lucht van Breitners gele rijders alle eigenschap als lucht verliest, en een streepklenr wordt,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl