Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1522
Oud-Amsterdam
DOOR
A. W. W E I S 8 M A N.
III. De Bocht.
Sinds Julius Pruttelman Brommeijer
in dit blad zijne beschouwingen ten beste
geeft, weten de meeste Nederlanders,
l
on men de gevels te verminken, door
e deftige stoepen weg te breken, de
gangen bij de kamers aan te trekken,
en de Lieferanten-Eingang" onder de
stoep als Eingang für Herrschaften"
in te richten. Daar was iets
zinnebeel*digs in. De patriciërs der 17e en 18e
eeuw gingen in het gevoel van hun
grootheid hun stoep op, hun
achterkleinHeerengracht 450.
ofschoon zij geen Amsterdammers zijn,
wat de bewoners der hoofdstad onder
De Bocht verstaan, namelijk het gedeelte
van de Heerengracht, tusschen de
Leidschestraat en de Vijzelstraat gelegen.
Het werd al van ouda beschouwd als
een teeken van groote deftigheid, wan
neer iemand daar een huis bewoonde.
Maar de tijden veranderen, de menschen
met hen, de deftigheid acht zich te
Amsterdam niet langer op haar plaats
en waar eens de patriciërs huis aan huis
bevolkten, ziet men nu nog maar enkele
woningen, die voor haar oorspronkelijke
bestemming dienen. De fraaie verblijven
worden nu meest voor kantoren gebruikt.
Zoo is de grootheid van dit gedeelte der
aarde aan het voorbijgaan.
Ik heb De Bocht nog in haar bloei
gekend. De stallen achter de huizen, in
kinderen kropen den vroegeren kelder
ingang binnen.
Onlangs heeft een kunstzinnig man
zulk een voor veertig jaar weggebroken
stoep weer doen aanbrengen. Maar zijn
voorbeeld zal wel geen navolging vinden.
Want voor kantoor-ingang is een onder
deurtje goed genoeg.
Bij de Bocht behoorden de boomen.
Wel waren die er niet altijd geweest,
en komen op oude afbeeldingen slechts
kale kaden voor, maar in de 19e eeuw
verstond men onder Heerengracht zon
der boomen" de Egelantiersgracht, daar
hier de beplanting ontbrak.
De 20e eeuw heeft, van den winter,
de heusche Heerengracht zonder boomen
gezien. Wij hebben er toen gauw den
fotograaf heengestuurd, wie a het gelukt
is enkele kiekjes, ondanks het ongunstig
Heerengracht 460.
de Eeguliersd warsstraat en op de Kei
zersgracht, herbergden nog de paarden
en rijtuigen, zonder welke een deftig
Amsterdammer het vroeger evenmin kon
stellen als nu een bewoner van
Grosveaor Square te Londen.
Maar toen reeds, omstreeks 1865,
bejaargetijde, te nemen. Doch de
stadsboomplanters zijn hem toch nog soms
te vlug afgeweest, wat de dunne sprietjes,
de plaats van de oude reuzen ge
in
komen, getuigen.
Er bestaat een koperprent van J. Smit,
uit het laatst der 17e eeuw, voorstellende
De Heeregraft, van de Spiegelstraat
siende na de Leydsegraft." Op den voor
grond aanschouwt men daar het huis,
waar nu het kantoor der Nederlandsche
Handelmaatschappij is gevestigd.
Uit deze woning treedt een gezelschap,
in de statige kleedij, die toen in zwang
was; blijkbaar is de familie Trip bedoeld,
want op den spiegel van het jacht, dat
tot instappen gereed ligt, is haar wapen
afgebeeld. Een neger blaast op een hoorn,
een page draagt de sleep van mevrouw,
de schipper treedt eerbiedig nader, om
zijn heer te melden, dat hij tot vertrek
gereed is. Toen deze prent gemaakt
werd, waren de boomen maar klein.
Thans ziet men geen jachten meer in
de gracht liggen, geen negers steken den
klaroen", geen pages dragen den sleep
der dames. Zelfs de gevels zijn niet meer
zóó, als zij toen waren. En dat kan ons
slechts dan verwonderen, wanneer wij
onkundig zijn van de vele wisselingen,
waarvan de huizen getuigen waren.
Denken wij maar eens aan het nuis,
waar vroeger de burgemeesters Den Tex
en Vening Meinesz hebben gewoond.
Op onze prent aanschouwen wij het
nog zóó als het oorspronkelijk was. Toen
woonde daar burgemeester Joan Oorver,
die het vau 1669 tot 1671 had laten
bouwen, en die pas in 1716 overleed.
De gevel had destijds, ter wederszijden
van den hoofdingang, die door een balkon
overhuifd werd, maar n raam. Een
breede stoep versierde het gebouw.
De Oorvers stierven uit. De familie
Oorver Hooft trad in hun rechten, en
^mstreeks 1834 verkocht zij het huis aan
Mattheus Pieter Brands, die den gevel
liet wegbreken en vervangen door den
tegenwoordigen, welke zonder stoep en
met veel te smalle ramen, geen fraai werk
van bouwkunst kan worden genoemd.
Beter bewaard bleef de gevel meer
naar de Spiegelstraat, thans gemerkt
462, en geheel van hardsteen opge
trokken. Alleen de kruiskozijnen, die men
daar oorspronkelijk zag, werden door
andere, voor schuiframen ingericht, ver
vangen, een verandering die waarschijn
lijk in het begin der 19e eeuw zal heb
ben plaats gevonden. Bij die gelegenheid
heeft men ook de kozijnen naast de deur,
die voorheen smaller waren, op dezelfde
breedte van de overige gebracht. Maar
het fraaie Dorische portiek, door twee
beelden bekroond, bleef in wezen, en op
de lijst van het gebouw staan nog altijd
de Welvaart en de Koophandel, om den
voorbijganger te herinneren, op welke
wijze de middelen verkregen werden, die
zulk een bouwwerk mogelijk maakten.
De schepen Joseph Deutz, die in 1663
door Philips Vingboons zijn huis, thans
gemerkt 450, liet stichten, was een der
eersten, die op de toen pas aangelegde
bocht van de Heereogracht begon te
bouwen. Aan dezen gevel is niets ver
anderd. Alleen hebben schuif kozijnen de
kruiskozijnen, die men op Viugboons
ontwerp-teekening ziet, vervangen. Deze
gevel heeft, in zijn gewilde soberheid,
een grootsch aanzien.
Soms echter heeft een zóó groote wij
ziging plaats gevonden, dat er van de
oorspronkelijke vormen bijna niets over
bleef. In dit geval verkeert de gevel van
het gebouw der Nederlandsche Handel
maatschappij, nu Heerengracht 466. Het
werd door Vingboons voor Hieronimo de
Ha ze in 1664 ontworpen en uitgevoerd.
Van Vingboons' architectuur resten ons
echter nog slechts de kroonlijst en haar
fronton, met een adelaar versierd. Al
het overige is uit de 19e eeuw afkomstig.
Bij enkele gevels vond in het begin
der 19e eeuw een algeheele verbouwing
plaats. Een voorbeeld daarvan vinden
wij Heerengracht 460, waar alleen de
groote lijnen der ordonnantie uit de 17e
eeuw afkomstig kunnen zijn, doch zoo
wel de omgeving van de deur als de
kroonlijst omstreeks 1820 schijnen te zijn
gemaakt. Den gevel daarnaast, No. 458,
hebben wij nog een veertigtal jaren ge
leden zien verbouwen, toen de stoep werd
weggenomen, die nu weder is aange
bracht.
Al de gevels, tot dusverre besproken,
hebben betrekkelijk sobere vormen. Die
soberheid begon in den smaak te komen,
toen de patriciërs, deftig geworden, het
gingen versmaden, den voorbijganger
door'pracht van gevels hun rijkdom te
toonen, gelijk hun vaderen gedaan hadden.
Toch bleven nog enkele koopers van
bouwgronden er prijs op stellen, dat hun
huis zich door weelderige vormen zou
onderscheiden. Sinds Jacob van Campen
het Raadhuis gebouwd had, golden vooral
Korinthische pilasters als een sieraad, dat
def'tigen huizen voegde. Vingboons had
ze toegepast aan het huis der gebroeders
Trip op den Kloveniersburgwal, Is het
deze architect geweest, die den gevel
Heerengracht 476 heeft geordonneerd?
De Korinthische pilasters zouden het doen
vermoeden, ware het niet, dat onbehol
penheid, waarmede zij aan de beide zijden
werden afgesneden, ons op een minder
smaakvol bouwmeester wijst. Deze gevel
verloor niet slechts zijn stoep, doch werd,
in de 18e eeuw, van een bekroning voor
zien, die slecht bij het overige past.
Hoe die bekroning oorspronkelijk ge
weest zal zijn toont ons de gevel aan
de overzijde, nu gemerkt 507. Hier moet
echter ook heel wat veranderd wezen,
althans de middenpartij heeft den stijl
der ISe eeuw, terwijl de pilasters hun
pedestallen verloren, en daardoor een
lengte kregen, die niet strookt met de
regelen van Palladio, waaraan Vingboons
zich steeds heeft gehouden. De ergste
verminking onderging deze gevel om
streeks 1880, toen men de helft van de
'
Heerengracht 462.
stoep wegnam.
In de 18e eeuw begon er een kente
ring in den smaak te komen. De sobere
vormen van Vingboons behaagden niet
meer, en werden door de weelderige
architectuur vervangen, die na Lodewijk
XIV in Frankrijk was ontstaan. De
meeste gevels van Amsterdam zijn toen
verbouwd, doch in de Bocht werd weinig
aan den nieuwen smaak geofferd. Een
van de zeldzame voorbeelden van zulk
een verbouwing zien wij Heerengracht
over de Spiegelstraat 495. De schepen
Jan Six deed dit sierlijk werk optrekken.
Was hij een wijsgeer? Men zou het ver
moeden als men de spreuk leest, die hij
op het balcon deed aanbrengen: Omnia
orta occi dunt", wat Groethe vertaalde
Alles was besteht ist werth, dass es zu
Grunde geht".
De heerlijkheid der patriciërs ging te
niet en met haar de deftigheid van de
Bocht. Heeft Jan Six daar een voorge
voel van gehad, toen hij zijn Latijn aan
zijn gevel luchtte? Nog worden althans
enkele huizen door deftige Amsterdam
mers bewoond. Maar de exodus iiaar
elders gaat steeds door, en het zal niet
lang meer duren, of overal tikt de schrijf
machine in de weidsche vertrekken, waar
eens de patriciërs hun rijkdom tentoon
spreidden.
Heerengracht 476.
(Zie het huif tteerengracht 5O7 op
pagCollectie m flsseliügli. PulcM Deo Haag.
'k Zal niet met de belangrijke collectie
Fantin Latour's beginnen, raaar met de
Gabriëls. Waarom? omiat eindelijk deze
laatste schilder wat begint te worden erkend,
'k zou zeggen haast ondanks den kunsthan
del. Zijne hoedanigheden, de qualiteit van
dit werk, waren mij te tastbaar dan dat ik
de slaaprige actie ten opzichte van dit vol
komen begreep, 'k Weet, er was niet veel
in handen van den kunsthandel dit is
een reden dat er geen gang in zat. Want
de handel maakt de prijzen. Ze let daarbij niet
altijd op hoedanigheid. Het is dikwijls puur
win»t bejai*. Soms zelfs een soort
tulpenhandel". De Gabriëls hier zijn de volgende:
. Landschap. Een schilderij dat nog niet
met een gansch vrije hand geschilderd is
maar dat een bijzondere rust bezit. Van
voren riet, dan water en lage boomen; een
molen staand tegen de lucht die enkle dunne
wolken-repen bevat. De bekoring hiervan
is: dit werkje bevat de rust die oude schil
derijen zoo aandoenlijk maakt en die er in
kwam door enkel zuivere observatie. 67 is
een polderlandschap met molens. 68 Het
Dijkje dat vroeger al op een tentoonstelling
was: het wegje gaand tegen den dijk op.
Een grijze lucht. Links boomen en een
vrouwtje. Rechts even een kleurige parasol
tegen de lucht aan, met het figuurtje eron Ier.
Als altijd zuiver; en eigenaardig toch typee
rend door dat parasol-tje in zijn kleur en
vorm tegen de lucht. 69 is Veenderij. Een
man baggerend, lucht, water, een schuitje.
De man in actie. Een notitie van kleuren :
de lucht reflecteerend in het water, zuiver;
het water als vloeistof uitgedrukt; met veel
ruimte erin. 71 is Landweg. Dit is eigenlijk
een der pittigste schilderijtjes van de ten
toonstelling. De compositie eigenaardig, ge
makkelijk, ruim. De observatie van den vorm
puntig, zuiver-atmosferiech, zoodat de lucht
van Breitners gele rijders alle eigenschap
als lucht verliest, en een streepklenr wordt,