Historisch Archief 1877-1940
F. 1523
DE AMSTERDAMMER
A°. 1906.
WEEK
FOOR NEDERLAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
O3Duc5Lerrec5La.ctio-va.iiJ". IDIE3IKIOO.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden
f 1.50, fr. p. post f 1.65
mail ,,
10.Voor Indiëper jaar B
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12! /»
Bit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover het Grand Café, te Parijs.
Zondag 2 September.
Advertentiën van 1?5 regels f 1.25, elke regel meer f 0.25
Reclames per regel 0.40
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma
KUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel is 38 Pfennig.
INHOUD:
VAN VERRE EN VAN NABIJ: De
Troonsopvolging. Aanbevelingen bij de
rechterlyke macht, door J. H. Heerspink.
Duitschland, door Jules Huret, (den Figaro
na-verteld). 'SOCIALE AANGELEGEN
HEDEN : Algemeene werkstaking en sociaal
democratie, door Henriette Roland Holst.
Vertaling van J. T. A., beoordeeld door H.
J. Tasman. FEUILLETON: Ouwe Peter,
door S. C. Tinbergen. KUNST ES LET
TEREN : Het Congres van Noord en Zuid,
door G. van Hulzen. De Doolage, door
Herman Teirlincks, beoordeeld door Dirk
Coster. VOOR DAMES: WillSn, door F.
8. M. Guyot. ALLERLEI, door Caprice.
UIT DE'NATUUR, door E. Heimans. Jan
Stuyt, (met portret en af b.). Collectie van
Wisselingh. Pulchri, Den Haag, door
Plasschaert. Orer de kunsttentoonstellingen
te Venetië, door Pb. Z. Penteekening van
H. G. Ibels. Muziekbeoordeelingen, door
Ant. Averkamp. Münkoloniea in
ZuidLimburg, door een Zuid-Limburger.
Teekening van de maand Augustus, door Chris
Kras Kzn. INGEZONDEN. FINAN.
CIEELE EN OECONOMISOHE KRONIEK,
doorD.Stigter. BOEKAANKONDIGING.
ALLERLEI. DAMRUBRIEK. SCHAAK
SPEL. ADVERTENTIËN.
De troonsopvolging.
Sedert enkele weken is, om begrijpelijke
reden, de troonsopvolging van Nederland,
vooral in de buitenlandsche pers, en van
de buitenlandsche pers in 't bijzonder
in de Duitsche pers, weer eens aan de
orde.
Hoofdbladen als de Kölnische, Berliner
Tageblatt, Frankfurter, enz. spraken over
haar, en zoo kwam van over de grens
reeds een aanbeveling om aan de
Nederduitsche alias de plat-duitsche ?
verwanten van den Prins-öemaal bij de
troonsopvolging te denken. Het Han
delsblad, dat misschien met wat al te
veel nadruk H. M. Wilhelmina gesmeekt
had, vooral toch rust te nemen, als de
dokters dat noodig mochten achten, had
blijkbaar zeker wel onderrichte krin
gen!" hier op het denkbeeld gebracht,
een goed woordje voor den Prins-Gemaal
te doen, om hem voor zulk een rusttijd
vak tot werfe-regent!" .bedoeld was
natuurlijk regent" te benoemen. Bij
deze gelegenheid kon het Berliner
Tageblatt uit dezelfde bron ons Neder
landers berichten, dat bij een nieuwe
regeling van de troonsopvolging de
Nederduitsdie familie van den
PrinsGemaal in de eerste plaats in aanmerking
zou komen, indien H.M. kinderloos mocht
overlijden. Het Handelsblad vond het
niet overbodig het onzinnige van deze
mededeeling in het licht te stellen.
Maar dat alsdan de nederduitsche"
wat beteekent dit woord? familie van
prins Hendrik in de eerste plaats in aan
merking zou komen, klinkt al heel zonder
ling en toont volslagen onkunde met het
vorstenhuis waartoe prins Hendrik behoort.
Zijn (oudere) halfbroeder hertog Johan,
die het regentschap in Mecklenburg
Schwerin heeft gevoerd, is wél gehuwd met
een dochter van wijlen princes Sophie der
Nederlanden, groothertogin van Saksen
Weimar en tante van onze Koningin, maar dat
huwelijk, reeds in 1886 gesloten, is kinder
loos gebleven. Een oudere half broeder, her
tog Paul Frederik, is gehuwd met een prinses
van Windisch-Graetz en heeft o. a. een
21jarigen zoon, maar is evenals zijn vrouw en
kinderen katholiek. Een oudere halfzuster
is gehuwd met den Kussischen grootvorst
Wladimir, wiens zonen Cyril en Boris bekend
zijn uit den Russisch-Japanschen oorlog. Dan
is een volle zuster van Prins Hendrik ge
huwd met den regeerenden groothertog van
Oldenburg, en eindelijk heeft hg nog een
ouderen vollen broeder, hertog Adolf Fre
derik, die ongehuwd is."
Nu, dat er n Hollander zou zijn,
die zoo iets fraais heeft uitgedacht,
gelooven wrj niet. Dit bericht uit
wel onderrichte kringen," zal elders,
waar men noch onze grondwet, noch den
geest der natie kent, zijn oorsprong
hebben gevonden; maar men kan er al
vast uit leeren, dat buiten onze land
palen er zullen zijn, die Nederland gaarne
door een Mecklenburger zouden ge
regeerd zien.
De correspondent van de Frankfurter
weet op zijn beurt te verzekeren, hoe
het volstrekt geen geheim is, dat velen
uit alle partijen liever de Eepubliek
zouden zien uitgeroepen dan een Reusz
ala koning te aanvaarden, te eer nu in
de praktijk der regeering Holland der
mate democratisch is, dat Van Houten
de kroon een ornament heeft genoemd.
Om ons echter toch niet koningloos te
laten, geeft hij zich de moeite de Von
Wieds een soort van populariteit in
Nederland toe te schrijven, alsof de
Prinsen uit dit Huis niet evengoed
Duitschers waren van geboorte en op
voeding, op een kroontje belust, als
de Reuszen, zonder iets van het
Nederlandsche leven in zich te hebben op
genomen.
Hoe men in Duitschland zelf zich met
deze aangelegenheid bezig houdt, haar
als een zaak beschouwt waarvan ieder
het fijne 'wel weet, kan men b.v. afleiden
uit het feit, dat de spotbladen het als
een onderwerp ter stichting van het
publiek behandelen. De -Lustige Bliitter
geeft het volgende :
Hollandische Erbïolge.
Wie hat es Holland doch so gut!
Die Auswahl ist ganz ungeheuer;
Der Aspiranten sind so viel,
Die passen für des Staates Steuer.
Da sind zuerst 'mal die von Beuaz,
Die künnten wohl das Amt bekleiden,
Drei Heinriche, die sich in nichts
Als durch die Zifier unterscheiden.
Und die erbötig allesamt,
Dem neuen Vaterland zu nutzen,
Ja eventuell, als angestammt,
Ihr Blut für Holland zu verspritzen,
Da ist der Erbprinz Friedrich Wied,
Und der hat wiederum zwei Knaben,
Die zweifellos Beruf und Lust
Zu Hollands Herrscherthrone haben.
Da sind zwei Skandinavier auch,
Die von dem Stammbaum abgezweigt sind,
Harald und Gustav, die gewisz
Dem Zepter gar nicht abgeneigt sind.
Da sind auch Preuszen, hurra hoch !
Vorlüufig Leutenants und Prinzen,
Doch das genügt; ein solches Haupt
Pragt sich famos auf Hollands Münzen,
Kein Mangel also, in der Tat,
Und jeder von den vielzuvielen
Wird, wenn er in die Stiehwahl kommt,
Holliindisch atmen, denken, fiihlen.
Und jeder ist im Training sehon,
Dasz er im Konkurrenz-Turniere
Das Rigorosum für den Thron
Magna cum laude absolviere.
Vielleicht entschlieszt man sich im Haag,
Wenn's ernst wird im gegeb'nen Falle,
Den Staat und was dazu gehort
Zu parzellieren unter alle.
Auf jeden kam' ein Stückchen Land,
Das könnt' er als Monarch durchstiebelu,
Und etwas Delfter Porzellan
Und eine Menge Tulpenzwiebeln.
Welke fouten er ook in dit dichtsel
mogen zijn aan te wijzen, deze duitsche
geloofsbelijdenis stemt ongetwijfeld in
hoofdzaak met de Hollandsche overeen.
In dit poëem wordt Saksen-Weimar
Eisenach, het eerst gerechtigde Huis ter
troonsopvolging niet genoemd, maar krij
gen ook Pruisische prinsen een kansje; en
inderdaad zou het een onvergefelijke
lichtzinnigheid zijn den patroon aller
duitsche kroon pretendenten, den man die
geen gelegenheid laat voorbijgaan om
zich als oranjevorst en vriend te
presenteeren, buiten rekening te laten. Ook nu
weder, terwijl de Europeesche pers tel
kens redeneert over de stelling van Neder
land, tusschen Engeland en Frankrijk
aan de ne, en Duitschland aan de
andere zijde geplaatst, en over het moge
lijk of waarschijnlijk uitsterven
deiOranjes met de daaraan verbonden
zóó Duitsch-gekleurde troonsopvolgings
kwesties, heeft de keizer er voor ge
zorgd, dat men hem hier te lande niet
vergeten zou bij Wilhelmina's
geboortefeest, en heeft hij een generaal ge*
zonden om met een Oranje-gesehenkje
haar aan zijn Oranje-bestaan te herin
neren. Of het oogenblik daartoe gunstig
gekozen was, onder de gegeven omstan
digheden, deze daad van takt en van
kieschheid mag heeten te getuigen, be
twijfelen wij ten zeerste. Immers men
zal moeilijk kunnen voorbij zien, dat bij
de vriendelijkheden door vorsten aan
vorsten bewezen, zelfs bij zoo iets
heerlijks als de kussen op Eduards wangen
gedrukt... in de eerste plaats wordt ge
dacht aan politiek.
Dat men in Duitschland de troonsop
volging in Nederland als een Duitsche
zaak beschouwt is natuurlijk. Al wordt
Nederland tot dusverre dan ook
democratisch geregeerd, men weet zeer
goed dat het bezetten van den troon door
een van Duitsche afkomst, met Duitsche
begrippen en uitsluitend Duitsche relaties,
een machtige factor kan zijn om te komen
tot een nauwer staat- en staathuishoud
kundige aansluiting; waarnaar over de
Oostergrens zoo gehaakt wordt. Voor ons
Nederlanders echter, die prijs stellen op
het behoud onzer zelfstandigheid en
onafhankelijkheid; die er van overtuigd
zijn dat Duitschland ons niet met ge
weld kan veroveren, omdat de inter
nationale verhoudingen dit onmogelijk
maken, maar dat het steeds trachten
zal ons langs geleidelijken weg, van
achteren ons drukkende en van voren
ons trekkende, tot toegeven te dwingen,
is juist het groote bezwaar tegen de
thans bestaande regeling der troonsop
volging, dat zij ons als een soort van
erfgoed aan den een of anderen
Duitschen vorst overlevert; als hadden
wij Nederlanders geen enkel
vaderlandsch belang van eenige beteekenis in
de wereld, dan de zekerheid, d:it er na
het einde van het Oranjehuis toch iemand
zou zijn wie doet er niet toe, als hij
maar op het grondwettelijk lijstje voor
komt ? tegen wien wij het genoegen
zullen hebben Majesteit" te mogen
zeggen!
Zulk een toestand kan onmogelijk be
stendigd worden. Hij had nooit mogen
bestaan. Inderdaad is het een raadsel
hoe ook een enkele Regeering maar, bij de
verantwoordelijkheid die zij voor'slands
wel en wee draagt, hem heeft kunnen
dulden. En wat men nog zou willen
toeschrijven aan afwezigheid van aan
leiding en gebrek aan inzicht, voor het
verleden, wat kan er de oorzaak van zijn
dat thans nog de oude regeling der
troonsopvolging van kracht blijft, nu ieder
weet, dat Nederland in geval van kinder
loos overlijden vau Koningin Wilhelmina,
zal worden weggeschonken, aan den een
of ander die niets gevoelen kan voor
ons Volk ? Toen er sprake» kwam van
een grondwetsherziening, teneinde het
blanco-artikel voor het kiesrecht mogelijk
te maken, hebben wij aanstonds gezegd,
dat meer dan dat blanco-artikel noodig
was, een herziening van de staatsregeling,
opdat wij te eeniger tijd niet gehouden
zouden zijn met een troonsopvolging,
genoegen te nemen, welke, met of zonder
dwang van buiten, het volk, zonder daar
over geraadpleegd te zijn, werd opgelegd.
Nederland staat voor het onaangenaam
geval, dat het tijdens het leven van
Koningin Wilhelmina d. i. zoo spoe
dig mogelijk, want ook koninginnen zijn
sterflijk ? beslissen moet over troons
opvolging of staatsvorm. Men denke zich
slechts welk een verwarring er zou ont
staan en welk een gevoel van onvoldaan
heid zich bij de natie zou openbaren, in
dien een zeer te betreuren toeval wilde, dat
men feitelijk onder deze grondwet tot han
delen gedwongen werd! Spoedeischend
is daarom niet een grondwetsherziening
voor een blanco-artikel, maar een grond
wetsherziening, die dadelijk algemeen
kiesrecht brengt, opdat in waarheid het
Nederlandsche Volk in staat gesteld
worde een parlement te verkrijgen, dat
het vertegenwoordigt bij de keus van den
staatsvorm, en zoo deze de monarchale
zij, bij de beslissing omtrent de troons
opvolging. Wie zou durven ontken
nen dat zulk een keus of beslissing lid
(jansene ruil,- toebehoort?
Een dubbele grondwetsherziening
alzoo, maar die in veel korter tijd zou
kunnen afloopen, dan die welke thans
reeds een jaar in voorbereiding is, ter
wijl zij, naar het schijnt, over troonsop
volging en staatsvorm zal beschikken
met een volksvertegenwoordiging, die
schier het hal r e- cnfk, behalve in fictie,
onvertegenwoordigd laat.
Ons dunkt, vaderlandsliefde moet zich
verzetten tegen zulk gevaarlijk werk
en zooveel uitstel. .
Aanbevelingen bij de rech
terlijke macht.
Mijnheer de Hoofdredacteur.
Officieel heeten bij aanbevelingen voor
rechterlijke betrekkingen anciënniteit, be
kwaamheid en geschiktheid" de vereischten
te zijn, aan welke de sollicitant heeft te
voldoen. Oppervlakkig schijnen die ver
eischten geene toelichting"te behoeven. Toch
schijnt het tegenwoordig noodig, als men
let op de gevolgde wijze van aanbeveling.
Bij eenig nadenken nu zal niemand be
twisten, dat het aantal dienstjaren d. i.
de tijd, gedurende welken hij den dienst
praesteerde den ambtenaar, die die jaren
in staatsdienst doorbracht, mede rechtma
tige aanspraak geeft op eene plaats op de
lijst van aanbeveling voor eene rechterlijke
betrekking. Immers dat aantal vormt een
tijdperk van gepraesteerde diensten, waarin
een vertrouwbare grondslag voor juiste
beoordeeling en voor verdienste of verkre
gen recht van den ambtenaar ligt besloten.
Naarmate het aantal stijgt, worden de
gegevens rijker en daardoor juister en
tegelijk het verkregen recht grooter.
Duidelijker nog dan anciënniteit spreekt
het begrip bekwaamheid" voor zich. Voor
dit begrip is bestaansvoorwaarde aanleg.
Met aanleg alleen kan men echter niet vol
staan. De aanleg moet zijn ontwikkeld.
Oefening van aanleg voert tot de hoogte
der kunst. Uit haar vloeit voort
geoefendheid, welke in haar wezen dezelfde en in
begripsruimte even omvattend kan worden
gerekend als bekwaamheid. Zij toch is
volkomen aanlegsontwikkeling. Niet te ont
kennen valt, dat dit vereischte hooge waarde
heeft. Kan een sollicitant er op bogen, dan
verleent het hem bijgevolg onwaardeerbaren
steun.
Misschien is van de drie geschiktheid"
het minst duidelijk vereischte. Toch laat
ook dit zich niet moeielijfc verklaren. Ge
schiktheid is de andere benaming voor aan
passingsvermogen. De ambtenaar dient
blijken te hebben gegeven van vertrouwd
heid met zijn werkkring, welke zich toont
in do gemakkelijkheid om geheel te voldoen
aan de eischen, gesteld zoo door hot leven
als door de werkzaamheden.
Officieel ook is bij sollicitatie het onder
zoek naar het bestaan dier vereischten langs
den weg van ambtelijke inlichtingen (rap
porten) aangewezen.
Na ingewonnen inlichting omtrent het
bestaan der vereischten langs ambtelijken
weg draagt het rechterlijk college voor in
de lijst van aanbeveling.
Op genoemde ycreischten werd bij
eventuëele discussie (hoe zelden wordt zij ge
voerd!) in de Tweede Kamer de nadruk
gelegd.
En de praktijk? "NVel, zult ge zeggen,
die sluit er zich bij aan. Hoe vergist gij
u! Ja, dat aansluiten moest in de rede
liggen. Maar de praktijk verschilt zoozeer
vau de theorie, dat uij bij nadere
kennismakijit; geneigd zijt tot den uitroep :
quantum mutatus ab illo!" Keeds in 1898
werd in een degelijk artikel in de Nieuwe,
Eotti-rdiimmi-r daarop gewezen.
Tusschen hoop en vrees wordt de solli
citant voortdurend geslingerd. Vol hoop
begeeft een sollicitant, die niet geheel ten
onrechte een beroep kan doen op het be
staan der vereischten, zich op reis. Veelal
is de reis kostbaar en tijdroovend. In do
plaats van bestemming brengt hij aan het
voordragend college zijne bezoeken. Maar
reeds de vluchtige indruk, welken die be
zoeken te voorschijn roepen, ontgoochelt
hein eenigszins. Hij toch krijgt het gevoel
van een reiziger, die zijne waren komt
aanprijzen bij hem onbekende menschen,
wien hij op zijn beurt ook vreemd blijft.
Nieuwen moed echter schept hij uit zijne
rechtmatige aanspraak. Deze zal immers
duidelijk in het licht treden door de in
lichtingen langs ambtelijken weg. Een vage
vrees bekruipt hem, of die inlichtingen wel
objectief worden gegeven. Nijd kan zoo ge
makkelijk het oog verblinden. Nochtans,
het bewustzijn van zijn goed recht, gegrond
op het bestaan der vereischten, houdt zijne
hoop levendig.
Met vertrouwen ziet hij daarom de lijst
van aanbeveling tegemoet. Hoe beschaamt
echter dikwijls de uitslag dat vertrouwen!
Menige lijst van aanbeveling houdt geene
rekening met de vereischten. Terstond rijst de
vraau naar de mogelijkheid van zulk een
uitslag. Men gelooft zijne oogen bijna niet,
als men bedenkt, dat de rechterlijke macht
is de macht, bevoegd tot bedeeling van het
recht. Is zulk een uitslag, vraagt men,
mogelijk bij eeno macht, die in het Staats
verband is belast met de rechtspraak, waar
door zij de ..rechtszekerheid" moet verwe
zenlijken ? Is die uitslag in overeenstemming
te brengen met het rechtsgevoel, hetwelk
bij die macht door voortdurende uitoefening
van de nobele taak der rechtsbedeeling
buitengewoon moot zijn ontwikkeld ?
In die uitslag misschien eene uiting van
krachtig streven naar het hooge doel dor
rechtspraak gerechtigheid"? Neen, gerecht
vaardigde twijfel dringt zich op en wordt
bij liet zoekeir naar gronden slechts ver
sterkt. Onafweerbaar is de indruk, dat
geheime en ongeoorloofde invloeden hebben
gewerkt. Die invloeden schijnen uitnemend
geschikt rechtmatige aanspraken op zij te
schuiven. Maar iets geheel anders is, of aan
zulke invloeden mag worden toegegeven
in een tijd, waarin de schoone leus sociale
rechtvaardigheid'" weerklinkt. Zij toch,
worden zij aangewend, zijn met die leus in
brutalen en lijnrechten strijd. Een misstand
roepen zij in het leven, waarop bijna nooit
is gewezen en welke toch evenzeer om
herstel roept als andere misstanden in de
maatschappij. Slechts niet bestreden, star
conservatisme houdt dan dien misstand in
het leven. Het wordt dan tijd, dat die mis
stand wordt weggenomen, opdat uit de
rechtvaardigheidsbrqn niet worde geput
groote onrechtvaardigheid.
Het officieel aangenomen stelsel van aan
beveling is bestemd tot gebruik. In de
zonderlinge lijsten van aanbeveling ligt
een sterk vermoeden, dat de praktijk er
een caricatuur van maakt of het in onbruik
doet geraken. Met welk recht? Waartoe
dient daarenboven een stelsel, als het niet
wordt gebruikt? Van tweeën nu een. Men
schaffe het stelsel af en zette daarmede de
deur open voor willekeur of men herstelle
het in eer en voldoe daarmede aan den
geest des tijds.
Enschedé. J. H. HEEKSTIXK.
Mtsclilaufl.
door JULES HURET, (den Figaro nd-verteld).
De Straat.
In Duitschland zijn tweeërlei slag men
schen, zooals er tweeërlei soort steden bestaan.
Doodsche stadjes, teerend op sleur en
traditie; stedekens dof en droomerig, tusschen
wier schuttende muren de menschen een
plantenleven leiden; babbelnesten, zonder
trams, geriefelijke hotels en mooie huizen;
niet een diepe minachting voor hygiëne.
Staaltjes hiervan: Qöttingon in Hanover,
Schwerin in Mecklenburg.
Tegenover dit schimmelig boeltje, vindt
men er zonder overgang of middenweg,
Amerikaansche steden, vol leven, licht en drukte;
kranige handels- en fabrieksteden : Keulen,
Hamburg, Leipzig, Berlijn; vooral de
Rijnprovincies en Westfalen staan bij den
Parijzenaar in goede reuk.
Bij aankomst in Duitsche steden, is men
getroffen, door het aantal electrieche trams,
en den overvloed van Bismarck- en Wilhelm
Istandbeelden.
De heer Huret was ze bij den aanvang van
zyn onderzoekingsreis gaan tellen, doch hij
heeft die liefhebberij .moeten opgeven, even
als het verzamelen van briefkaarten met
beeltenissen van bovengenoemde, stramme,
stoere Germanen. Er was geen doen aan! J'y
ai renonce : il y en a trop.
In Berlijn hebben de huizen drie & vier
verdiepingen, niet meer. De bouwpolitie wil
van Amerikaansche Sky-scrapers"niet weten.
Smalle huizen, vooral in de winkelstraten:
Friedrichstrasse en Leipzigerstrasse.
De Friedrichstrasse, kokervormig bij 't
Centraalstation, wordt steeds wijder en wijder,
vooral voorbij het boulevard-achtige Unter
den Linden".
Indrukwekkend is het aantal Kneipen".
Somber, tóch ongezellig in den winter ; altijd
hangt in die drukbezochte bierlokalen een
weëe geur van bier, varkensyleesch en uit
gedoofde cigaren.
De Siegesallee" waar Wilhelm II de mar
merbusten zy'ner voorvaderen heeft laten
plaatsen, vindt de heer Huret evenals de
meeste Berlijners : zoo ! zoo ! Ook weer te vél
borstbeelden; hoewel het blanke marmer te
midden van het groene loof, een aangenaam
effect maakt.
De Berlyners moeten hél trotsch zijn op
Charlottenburg, beweert de Franschman. Een
prachtige voorstad van Berlijn, het heerlyk
Charlottenburg. C'est ici que l'on peut
apprécier dans tout son clat l'ancien gout
allemand."
Doch, over oude architectuur wijdt Huret
niet uit. Hij verklaart, dat de pronkerige
bouwtrant der huizen langs Kurfiirstendamm
in Kleist- en Kantstrasse van welvaart ge
tuigt. Balcons met bloemen,
rococo-versieringen, grillig doortrekken en afbreken van
lynen, torentjes, colonnaden, donjons,
peristyles, frontons, cariatiden, bewyzen, dat bouw
kundigen, met lofwaardige mildheid van alles
hebben willen geven. Te veel soms.
Dikwijls onrustig lijngewirrel, vermoeiend
voor 't oog. De verbaasde Franschman vraagt
zich af, hoe 't mogelijk is, dat rechtlijnige
Duitschers" zich iu zoo'n chaotisch alle
gaartje hebben kunnen schikken. Sommige
vinden die pronkerig-drukke bouworde
hél leelijk; dat zegt Huret op een
wijze, die aan duidelijkheid niets te wenschen
overlaat, waarin rashaat hél even
opflikkert, en waaraan Gallische hoffelijkheid
vreemd is: Beaucoup d'entre eux, d'ailleurs,
preferent l'aspect de nos rues parisiennes,
uniformes et plates, et en ceci ils sont
logiques avec eus-mêmes."
Van pleinen en straten versierd met
bloemperken en boonien, is Huret 'een be
wonderaar. De boomen onderling aan elkaar
verbonden door festoenen van groene bla
deren, wilde-wingerd-slingers, worden door
hem bizonder gewaardeerd. Feestelijk en
decoratief vindt hij die versieringen.
Dien feest-indruk krijgt men ook aan de
Cóte d'azur" waar forsche en slanke palmen
door rozen-ketenen aan elkaar gereid staan;
kleurende, geurende guirlanden, spelemeiend
met boomgroepen, dartel, sierlijk, getuigend
van overdaad en Zuider-weelde.
* *
*
De aanblik der straten, gelegen in het
centrum van Berlijn, geeft door typische
drukte van voetgangers, een onvervalschten
groot-steedschen indruk.
Onze Paryzenaar vraagt zich af, w&irom,
al die menschen voor hem, iets provin
ciaals hebben. Hij weet het zelf niet nauw
keurig onder woorden te brengen.
Hij mist te Berlijn het luide spreken, het
drukke beweeg.het lachen van den Parijzenaar.
Hij geeft gaarne toe, dat de Berlijner voor
geestig en vroolijk doorgaat, maar de menigte
maakt op Huret den indruk van saaie, ge
wichtige, ernstige, passielooze menschen.
Het provinciale tintje wyt hij aan de kleeding
van mannen en vrouwen. Slappe vilthoeden,
grove schoenen; dames-toiletten een paar
jaar bij de mode ten achteren, dames met
korte rokken, zelfs dikkertjes, met onoogelyke
figuren, loopen kortgerokt. Het geheel wekt bij
den Franschman gedachten aan
achterbuurtParyzenaars op hun Zondags. Hij ontdekt op
zijn ommegangen, jonge meisjes met frissche
snuitjes en vergeet-me-niet-oogen, maar ook
die zijn slecht gekleed; weinig kostbare
blousjea en groote stroohoeden met opge
slagen rand, hoeden gegarneerd met gestreept
lint, of een reep gekleurde zijde of kant, die
achterwaarts druilig neerhangt. Ik geloof
haast, dat Huret te Berlijn zijn
toiletaanteekeningen ook op Zondag, en ook in achter
buurten maakte I Het dragen van witte
matelots en van den paletot-sac vindt hij
leelijk.
Wat den paletot-aac betreft, daarin heeft
hij gelijk. Een vrouw met eenig gevoel
voor lynen, moet zich niet kleeden met een
mantel, die zich brutaalweg als «ai annonceert.
Witte matelots staan goed en guitig, maar,