De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1906 2 september pagina 7

2 september 1906 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1523 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. A bres l a-Heotak. internationale tentoonstelling zooveel werken van landgenooten verkocht als toen, en toch waren Bauer en Witsen niet vertegen woordigd l Het aantal verkochte etsen en gravures bedroeg ruim tachtig. Van de exposanten verkochten Dupont, Storm van 's Gravesande, Ed. Becht, Dingemans, Graadt van Roggen, Nieuwenkamp, Derksen van Angeren, Marie Heijning, Toorop, van der Valk, Haverman, Veldheer, Etha Fles, Zilcken, Kramer, Etienne Bosch. Sommigen dezer, als Dupont, Derksen van Angeren en Graadt van Roggen, van twintig tot twaalf verschillende afdrukken. De koopers waren voor het meerendeel Italianen en Italiaanscbe kunstinrichtingen; maar naast deze ook vele reizigers, waaronder tal van Amerikanen en Duitschers. Is het nu nog noodig, na zulk een, schit terend resultaat, te wijzen op het belang van ?onze nationale zwart-en-witkunst, n op dat van welbegrepen, goed doordachte Eijposities? Pn. Z. MnzieltaorileuliflpiL ?G. H. G. VON BRUCKKN FOCK. Zeven Praeludiën voor piano. Algemeene Muziekhandel Amsterdam. COENELIB VAN OOSTERZEE. Carnaval, 3 Fantaisies pour Ie Piano op. 58. Sechs leichte Stücke für Klavier, 4 handig op. 55. A. A. Noske, Middelbug. JEANNEBÖTTQER. Traumereien. Cyclus Klavier stukken. De Algem. Muziekh. Amsterdam. CHBISTIAAN KRIENS. Un moment fantastique, Valse de concert pour Piano, No. 2. An Album Leaf, No. 3. Regret, No. 4 Old fashioned love-song, No.5 a Dutch Lullaby for Piano. G. H. van Eek,'s-Gravenhage. PETER VAN ANROOY. Fragmenten uit de muziek voor het Kerstsprookje das kalte Herz". A. A. Noske, Middelburg. J. A. H. WAGENAAK-v. RIEMSDIJK. Oud-Nederlandsche Danswijzen, voor Piano, tweehandig. Firma J. A. H. Wagenaar(Deierkauf), Utrecht. BERNARD TEN CATE. Cantilene pastorale pour orgue. Schott frères, Bruxelles. ANTON PONTEN. Twaalf voor-, tusschen- en naspelen voor orgel, op. 19. Wed. J. R. v. Rossum, Utrecht. A. H. AMOKY. Marche solennelle" nuptiale en Pensee méditative", voor orgel op.52No.3 en 4. Recueil de morceaux de musique d'orgue. Vve Leopold Muraille, Liège. Gelijk steeds in het zomerseizoen wil ik ook thans enkele regelen wijden aan compositiën, die mij door verschillende uitgevers zijn toegezonden. Het zestiende opus van G. H. G. von Brucken Fock, een zevental Praeludiën voor piano, geeft volkomen wat wij van dien componist het recht hebben te verwachten. Prachtig klinkende klaviermuziek, geheel uit het wezen van het instrument geboren en waarover een poëzie ligt uitgespreid, die slechts uit het warme dichterhart van den componist kan ontspruiten. Natuurlijk zijn alle zeven praeludiën niet even omvang- en belangrijk. De tweede in d kl. terts, de zesde in D gr. terts en de zevende in Es komen mij voor piano stukken te zyn van een zoo groote beteekenis als ik in den laatsten tyd niet zag verschijnen. Met von Brucken Fook gemeen heeft Cornelie van Oosterzee den voortreffelijken Klaviersatz". Ook haar Opus 58 is uit de piano geboren. No. l een vlotte marsch met fiksch motief, No. 2 een barcarolleachtige zes achtste maats-melodie en No. 3, een vluchtige, geestige danse des almées". Men wordt niet moede deze stukjes te spelen, en wanneer mevrouw Clotilde Samuel-Kleeberg, aan wie ze zijn opgedragen, ze ten gehoore zal brengen, dan kan men van een fijn, exquis genot verzekerd zijn. Met haar opus 55 heeft mej. van Oosterzee in een sterk gevoelde behoefte voorzien. Stukjes voor piano, vierhandig, van gedistingueerd gehalte, bestain er ten onzent nog te weinig. De Traumereien" van Jeanne Böttger be zitten nog niet die rypheid in de factuur die de zooevengenoemde compositiën kenmerkt. In den vorm kooien nog enkele conventioneele dingen voor; zoo b. v. den steeds in alle stukjes terugkeerenden Agitato-tussctienzin. Ongetwijfeld heeft echter mej. Böttger talent; -wanneer dat tot meerdere ontwikkeling ge komen zal zijn, mag men met belangstelling afwachten wat zij in de toekomst praesteeren zal. Van de piano-compositiën des heeren Christiaan Kriens is zeker Un moment fantastique" de voornaamste. Het is een brillant geschreven wals, die zeker onder de vingers van een Raoul Pugno, aan wie zij is opgedragen, herboren zal worden tot een schitterend, pittig stuk. Waarom gebruikt de heer Kriens bij den chromatischen toonlad der in den toonaard van Des de noten G.?, gis en cis, in plaats van ges, as en des ? Dat ziet zonderling uit. De andere stukjes van dezen componist zijn zoo gemakkelijk, dat ze onder ieders bereik vallen; ze zijn vin minder beteekenis dan de wals, maar hebben iets zoet-vloeiends dat ze spoedig vrienden zal -doen verwerven. Vroeger reeds schreef ik over de muziek ?van das kalte Herz' , bij gelegenheid van hare opvoering te Utrecht. Het zal zeker ieder belangstellende in het talent van van Anrooy ?welgevallig zijn te weten, dat de inleiding voor het tweede bedrijf en de Pilzentanz" in een arrangement voor piano (tweehandig) van den componist verschenen zijn. De zeer duidelijke notities over de instrumentatie zullen zooveel mogelyk den speler heenhelpen over het min of meer onbevredigende van een klavierarrangement, dat zich naar my n meening bij den Pilzentanz" vooral vrg sterk doet gevoelen. Het is bekend hoezeer de bewerking van oud-Nederlandsche danswyzen voor piano vierhandig door Van Riemsdijk, uitgegeven door de Vereeniging van Noord-Nederlands Muziekgeschiedenis sympathie, heeft gevon den bjj ons publiek. De heer J. A. H. Wagenaar, uitgever te Utrecht, heeft met toestemming der Vereeniging, een goed geslaagde bewerking dier Danswijzen voor piano, tweehandig vervaardigd, die zeker eveneens veel waardeering verdient. Onze landgenoot Bernard ten Cate, te Brussel woonachtig, heeft in zijn Cantilene pastorale" voor orgel, opgedragen aan de kunstlievende koningin van Roemenië, een zeer welluidend, melodieus orgelstukje ver vaardigd, dat wel is waar meer verwantschap verraadt met den Franschen componeertrant, dan met de degelijke cornponeerwyze van ons, rechtgeaarde afstammelingen van Sweelinck, maar dat toch zeker wel verdient zijn weg te vinden. De componist heeft een duidelijke aanwijzing voor de registratie by zyn werk doen afdrukken. Een sterk contrast met dit elegante orgel stuk vormt de verzameling van twaalf voor-, lusschen- en naspelen van Anton Ponten. Deze componist verloochent zyn afstamming van Sweelirck niet. Hoogst ernstig en stem mig zijn die pre-, inter- en postludiums. Wel kon hier en daar meer phantasie aan den dag gelegd zyn, ook kon het geheel meer den stempel dragen van onzen hedendaagschen tijd, (den componist zij de studie van Max Reger's orgel werken aanbevolen) maar over het geheel mag men hier spreken van een verdienstelijken arbeid. De beide werkjes van den heer A. H. Amory houden het midden tusschen de compositiën van de twee voorgaande auteurs Ontegen zeggelijk is de marche nuptiale" het belang rijkst. De vraag schijnt gerechtvaardigd waarom de heer Amory niet meer gebruik gemaakt heeft van het Te Deu m-motief', te meer nu bij het zoo interessant geharmo niseerd heeft. Beide stukjes klinken echter voortreffelijk voor het instrument. ANT. AVERKAJIP. Münïolonies in M-Limliürg. Waar, in de laatste jaren, de kolenmijn industrie in het Zuiden van ons land steeds hoogere vlucht heeft genomen, zoodat de tijden niet ver meer zijn, dat de heerlijke landstreek, die Zuid-Limburg genoemd wordt, een der voornaamste centra van industrie in ons vaderland zal wezen, treedt met den dag ook meer en meer het vraagstuk op den voorgrond, op welke wijze men het best de duizenden zal herbergen, die eene industrie, als het ontginnen van steenkolenvelden, noodzakelijk naar die landstreek doet stroo men. Met het opkomen der|kolenmijn- exploi tatie in Zuid-Limburg heeft ook de toename der bevolking gelijken tred gehouden, zoodat thans het woningvraagstuk voor die streken meer en meer urgent wordt. Veel studie is van dit onderwerp tot dus verre niet gemaakt, hetgeen wel verwonde ring mag wekken, waar, in verschillende andere industrie-centra van ons land, het woning vraagstuk steeds een der eerste zorgen was van hen, die over eene goede huisvesting voor de arbeidende klasse hadden te waken. De verwaarloozing van dit vraagstuk voor de mijnbouw-bevolking is des te meer te betreuren, naarmate déie klasse van menschen, mér dan eenige andere, behoefte heeft aan gezonde, luchtige huisvesting. Voorden mijn werker, die het grootste deel van den dag moet doorbrengen, diep on<ler de aarde, in bedompte en donkere gangen, met niet of ter nauwernood voldoende luchtverversching, en daarbij zeer zwaren arbeid te verrichten heeft, is eene frissche en ruime woning, waar hij werkelijk rust en ontspan ning na zijn zware dagtaak kan vinden, eene eerste levensvoorwaarde. Toch is het woningvraagstuk voor de ZuidLimburgsche inijnstreek niet geheel en al verwaarloosd en zijn, en worden er ook thans nog, pogingen in het werk gesteld, om deze moeilijke kwestie zoo gelukkig mogelijk op te lossen. Teneinde te voorzien in den door de sterke bevolkingstoename dagelijks grooter worden den woningnood, is men overgegaan tot het bouwen van complexen van arbeiderswonin gen, liefst zoo ver mogelijk van de bebouwde kom en uitsluitend bestemd voor mijnwerkers, welke woningen worden aangeduid met den algemeenen naam: kolonies. Keeds meerdere van zulke kolonies werden in den loop der jaren door de mijn-exploitanten ge bouwd. Zoo vindt men op het grondgebied van Heerlen, het centrum der Zuid-Limburgsche mijn-industrie, vier zulke kolonies, en wel een aan den Sittarderweg, een aan de hoeve Morgenster, een aan den Schaesbergerweg en een in het gehucht Bautsch. De drie eerste behoortn tot de Maatschappij tot Exploitatie van Z. L. steenkolenmijnen," de laatste tot de staatsmijn Wilhelmina". Verder ligt er een kolonie te Eijgelshoven, terwijl de Domaniale mijn te Kerkrade een dertigtal mijnwerkerswoningen in eigendom heeft, welke echter geen eigenlijke kolonie kunnen genoemd worden. Ook de kolonie der staatsmijn te Bautsch is geen kolonie in den eigenlijken zin van het woord, dair zij ligt in het gehucht Bautsch, dat weer aan de Heerlerbaan gelegen is. Wat valt er nu omtrent deze kolonies op te merken? Daar wij niet wenschen gerekend te worden onder die soort van menschen, welke, hetzij uit eigenbelang, hetzij uit persoonlijke anti pathie of sympathie, niets dan goeds of niets dan slechts over deze wijze van woning voor ziening weet te vertellen, zullen wij hier on partijdig de voor- en nadeelen der mijn kolonies in Zuid-Limburg nagaan, onpartijdig onze meening, door langdurig verblijf in het hartje der Zuid-Limburgsche mijnindustrie gevestigd, weergegeven. O?er liet algemeen staan de kolonies in niet al te besten reuk bij de vredelievende bevolking van Zuid-Limburg. Te dikwijls spelen zich in de kolonies tooneeltjes af, waarbij drank en mes de hoofdrollen ver vullen, dan dat de Li inburger veel sympathie voor die kolonies zou koesteren. Men is ze ongetwijfeld liever kwijt dan rijk. Daar «e echter een noodzakelijk kwaad zijn, mag men ze niet al te erg veroordeelen. Het volk in Zuid-Limburg was niet gewend aan de industrie en is ook niet gewend aan hare gevolgen. Ware dit wél zoo, de bevolking zou gunstiger over de kolonies oordeelen, want de kolonies hebben, naast hare nadeelen, ook hare voordeelen. Onder de voordeelen mag wel op de eerste plaats genoemd worden het verschaffen aan den mijnwerker van eene woning en eene goedkoope woning. Uit oeconomisch oogpunt komen de myndirecties in Zuid-Limburg er toe, kolonies voor de arbeiders te bouwen. Wanneer thans een vreemde en, zooals gewoonlijk, onbe middelde mynwerker zich komt aanmelden, heeft hjj dadelijk indien alle woningen tenminste niet bewoond zyn een kolonie woning, terwjjl diezelfde mynwerker elders niet licht eene woning gehuurd zal krijgen, omdat men" zich door onbekend volk niet wil laten bedotten, terwjjl daarentegen de m\jn, als werkgeefster, niet kan beetgenomen worden. De huur immers wordt den mijn werkers door de directie van hun loon af gehouden, hetgeen bij het aangaan van de buur geconditioneerd wordt. Echter heeft de mijnwerker niet alleen eene woning, hij heeft in de kolonie ook eene goedkoope woning. Te oordeelen naar de huur, welke de mijn directies berekenen, schenen zy van de kolonies geen rentabele zaak te maken en zich tevreden te stellen met het doel, den arbeiders mogelijkheid te geven in de nabij heid der mijnen te wonen. Om de aanlegkosten niet te zeer te verhoogen, koopt een mijn, op circa tien minuten afstand van de kom, een terrein, dat eene waarde heeft, veel minder dan de myn in de kom zou moeten betalen. Naargelang de grootte wordt dit terrein bebouwd met een zeker aantal huizen, waarbij een tuintje voor iederen huurder. De huurprijs is algemeen lager dan bij particulieren betaald wordt. Een enkel voorbeeld ter illustratie. De Mij. tot Ex ploitatie van Z.-L. Steenkolenmijnen" liet verleden jaar, aan den Schaesbergerweg, een kolonie bouwen, bestaande uit zes blokken, ieder van vier woningen. Elke woning bestaat uit een kelder, twee beneden- en twee boven kamers, zolder, stal en tuin. Voor zoo'n woning betaalt de mijnwerker 12 Mark per maand, terwyl zulk een arbeiderswoning, in particulier bezit, minstens 20 Mark zou kosten. Een tweede voordeel biedt het koloniesysteem op hygiënisch gebied. De huizen liggen, in tegenstelling met arbeiderswijken in de stad b. v., niet aaneengesloten, zoodat overal voldoende licht en lucht kan binnen dringen. Daarenboven heeft iedere arbeider zijn lapje grond, dat hij bewerken kan, en waardoor hij zelf veel in zijn onderhoud kan voorzien. De vertrekken der huizen zelf zijn nog al ruim en in 't kolonie-reglement der Mij. tot Exploitatie van Z.-L. Steenkolen mijnen" staat o.a. dat binnenshuis op bepaalde tijden gewit moet worden. Op een en ander houdt een kolonie-verwalter (opzichter) toe zicht. Naast deze voordeelen, aan het kolonie systeem verbonden, bestaan echter ook ernstige bezwaren tegen deze wijze van volks huisvesting, bezwaren, deels voor de mijn werkers zelf, deels ook voor de overige bevolking der mijnstreek. Een niet te verbloemen feit is het, dat het volkje, dat thans de kolonies bewoont, voor het meerendeel internationaal schuim is. Be halve vele Nederlanders, treft men onderde Zuid-Limburgsche mynwerkersbevolking de meest verschillendenationaliteiten aan. Belgen, Duitschers, Oostenrijkers, Russen en Polen, die menigwerf in eigen vaderland iets op hun kerfstok hadden en van alles en nog wat meemaakten, zakken af naar het gastvrije Zuid-Limburg, om werk te zoeken aan een of andere kolenmijn. Gereedelijk vinden zij daar werk, wijl, jammer genoeg, over het algemeen weinig of geen navraag gedaan wordt naar hun verleden en allén gelet op zoo goedkoop mogelijke arbeidskrachten. 1) Door zulke vreemde en gevaarlijke elementen worden de vrijheid en veiligheid der ZuidLimburgsche bevolking er natuurlijk niet beter op l Nu is het een groot bezwaar, dat de kolonies ver van de kom liggen, zoodat het politie toezicht moeilyker wordt. Het volkje, reeds erg vrij en driest, wordt daardoor nog brutaler en leeft zeer losbandig, hetgeen vooral op de loondagen valt op te merken. Maatschappelijke deugden behoeft men er dan ook niet te zoeken. Doordat de kolonies zoo geïsoleerd liggen, gevoelen hare bewoners zich heeren meester op hun erf en niet zelden gebeurt het, dat een vreedzaam wandelaar in den avond door dat kolonievolkje wordt lastig gevallen en gemolesteerd. Gelukkig schuilen er echter ook goede elementen onder de mijnwerkers en voor dezen is het kolonie-systeem al even be zwaarlijk als voor de niet-mjjnwerkersbevolking. Er ligt voor hen iets deprimeerends in de verplichting, oin onder dat schuim te wonen. Daarenboven beschouwen zij het kolonie-systeem als een door de mijndirecties te haat genomen middel welke bedoeling ongetwijfeld ten deele bij de directies heeft voorgezeten, toen zij begonnen te bouwen l om dat mijnwerkersvolkje zich toch maar zoover mogelijk van het lijf te houden. En deze gedachte pijnigt den goedgezinden mijn werker. Hij ziet zich als uitgestooten uit de maatschappelijke samenleving, allén en uit sluitend omdat hij mijnwerker is. Gewoonlijk blijft de fatsoenlijke en goedgezinde mijn werker dan ook niet lang in -de kolonie en zoekt zich, zoo spoedig mogelijk, een woning, in een der gehuchten, zelfs al moet hij daar hoogere huur betalen. Over het algemeen echter is er in de kom bijna geen plaats voor den mijnwerker te vinden, wijl de huren er veel te hoog zijn. Het grootste bezwaar van het kolonie systeem evenwel is, dat de mijndirectie de koloniebewoners geheel in hare macht heeft. Wegens gebrek aan arbeiderswoningen is de mijnw erker gedwongen in de kolonies te wonen. Wil de mijnwerker niet werken, wil hij het mijnleven vaarwel zeggen, om iets anders te beginnen, dan moet hij de kolonie uit. Volgens het bestaande kolonie-reglement der Maat schappij tot Exploitatie van Z. L. steenkolen mijnen" krijgt hij slechts cn dag van te voren aangezegd, dat hij de kolonie moet verlaten, dus heden erin, morgen eruit. 2) Wat zulk een macht: het in handen hebben van een ge deelte der arbeiders bij een eventueele staking beteekent, is gemakkelijk te bevroeden ! Daar enboven kan de directie, ingeval er woningen in de kolonie leeg staan, eiken mijnwerker, niet in het bezit van een eigen woning, dwingen, in de kolonie te wonen. Dat door dergelijke bepalingen voor deze tóch reeds oeconomisch zwakkeren een zeer ongezonde toestand geschapen wordt, behoeven wij wel niet meer aan te toonen. Deze toestand eischt dan ook dringend verbetering. Er is echter nog een derde en laatste be zwaar. Boven merkten wy reeds op, dat de huur wordt afgehouden van het loon, hetgeen by het aangaan van de huur wordt overeen gekomen. Tegen deze bepaling is de mynwerker nooit in verzet gekomen. Sedert enkele maanden echter is by de Mij. tot Exploitatie van Z. L. steenkolenmijnen" eene bepaling in het leven geroepen, welke wél verzet heeft uitgelokt van den kant der mijnwerkers, want volgens d.ze bepaling moet voortaan een halve maand huur vooruit betaald worden. De regeling hiervan is als volgt. De huurprijs bedraagt maandelijks 12 Mark. Op den eersten loondag 3) van een nieuw koloniebewoner wordt van het loon 12 Mark ingehouden en vervolgens iederen loondag 6 Mark, zoodat de mijndirectie 6 Mark of een halve maand huur in handen heeft. Ofschoon deze maat regel er, op het eerste oog, zeer kras en wille keurig uitziet, is hij toch slechts schijnbaar draconisch" en door de directie wel te ver dedigen. Door de koloniebewoners tot nu toe synoniem met schuim wordt bijna dagelijks zouden wij haast zeggen, schade aan de hlizen toegebracht. In den afgeloopen winter zijn o. a. in verschillende kolonie woningen de vloeren losgebroken en hebben toen gediend tot brandhout. Vertrok nu zoo'n vernielzuchtige huurder na een zekeren loon dag, dan had de directie met haar afgetakeld huis het nakijken. Nu echter heeft ze, tenge volge van dezen nieuwen maatregel, tenminste een klein verhaal op den vertrekkenden mijn werker. De mijndirectie zorgt dus voor hare eigen beurs, en men kan het haar moeilijk kwalijk nemen. Allén valt het te betreuren dat door dezen maatregel ook weer de goed gezinde mijnwerker getroffen wordt, want dat het wel iets heeft van een paardenmiddel zal niemand ontkennen l Dat het bestaande kolonie-systeem zijne licht- en schaduwzijde heeft, meenen wij vol doende te hebben aangetoond. Een tweede vraag is echter, of het systeem door een beter kan worden vervangen. Particulieren mijnwerkerswoningen bou wen ? Veel verschil in het gehalte der mijn werkers, die zich daar komen vestigen, zou er niet door ontstaan. Daarenboven, welke particulier zou zoo iets aandurven? De mijndirecties zijn verzekerd van de huursom, een particulier is dit niet, en beslag leggen op meubelen van een mijnwerker zal het achter stallige niet dekken. 4) De toestand, waarvan hier sprake i?, zal volgens onze bescheiden meening, dan eerst beter worden, wanneer zich in Zuid-Limburg mettertijd een Limburgsche mijnwerkerfstand gevormd heeft, waardoor vreemde elementen meer en meer zullen wegblijven. Deze laatste OOM- EDUftRP ? EN -NEEF ? WJLU6M ? oNTrtOÊTEfJ -ELK«fliy OP-Pe ? BÊKeniPË-HÖKTELÜK/S ? WJZ£ ?HÉT- Vflfi*flflN' MflflKT -Zie M -Z-EER-WSR/V -DOCH ?. F*flN K Ry K- EÊF T ? HÉT- EEN-oPFKÏSSC HÏNC. ? ?ONZE- EENI4C-LOUIS ?SPEELT- H£T-Lf)«TiT £ -&EDROF ? VflN-HET ? «5 P E L - DEO. ? TR OPEN *r-KEK*-ON-1 ER.-VfU>efM.«Nt>tcH E-CRICKETSPELERS - REMB!?flrtï>TFeE5TeN -MET- EEN -E JU EN «TRrt/V» -vfl/V.NOORfW'JK -££N- Wi USftTSTE -t/RN-rti/Ot/STUS ? W(,(\BT -pflN- WE5ÉROM MET

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl