De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1906 9 september pagina 7

9 september 1906 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1524 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. van Peters heeft overgenomen. De bewonderaars van Anton Peters roemen nu nog zijn Hamlet" van Ducis, en] verhalen van de ontzetting, die zich van hen meester maakte, als hij sprak in het tooneel met de geesten, al voort schrijdende over het geheele tooneel, van rechts naar links, of als hij later opkwam met de lijkbus in den arm en zijn stem een weedom had, die op allen oversloeg. v Ook de dichter H. J. Schimmel ge voelde groote bewondering voor Peters en moet zelfs hevig aangegrepen zijn geweest, als hij zangerig schoon zijn Joan Wouters speelde en zeide als muziek. J. A. VRUGTMAN, uit Zutphen, vermaard declamator, vooral tusschen de jaren 1860?1H70. Zoolang Peters Joan Wouters was, bleef Schimmel met hem dweepen; maar toen Schimmel meer kwam onder den invloed van Shakespeare, verminderde die overgroote ingenomenheid. Bij den jongen Utrechtschen rederijker "W. P. de Leur verminderde de liefde voor Peters talent nooit; zij werd sterker en sterker, zij dreef hem naar het tooneel, waar hij meende, dat zijne plaats was, omdat hij uitmuntte in het voordragen. in den trant dier dagen. Bovendien had hij veel geleerd van den, vóór veertig jaar, door heel ons land beroemden declamator J. A. Vrugtman uit Zutphen, wat zeggen, en vooral wat gesticuleeren aanging. W. P. de Leur achtte zich om die iiiuiiiiiiiiMiiiiiimiiiiiiiiiiii IIIIIIIIIIIIIIIHIIII UIT DB NATU CLXXXVII. De Steinerne Renne. Als je als kind op school van de Duitsche middelgebergten en in 't bijzonder van den Harz hebt geleerd, en de meester, die goed vertellen kan, is er zelf geweest, of heeft er veel over gehoord en gelezen, dan blij ven je gewoonlijk heel je leven drie namen bjj Broeken, Bodethal en Steinerne Renne. Zoo ging 't my ten minste. Dat Steinerne Renne vooral, maakte op müindertijd een heel bizonderen indruk; waarschijnlijk door dat 't woord zelf al een suggestie is. Daar er in ons landje zelf nog zoo veel moois bestaat, dat ik i,og niet gezien heb, i8 't verlangen naar 't buitenlandsch natuurschoon niet heel sterk bij me; maar nu ik voor studie van bloemen en steenen toch in den Harz moest zijn, lag Jat woord me tel kens te plagen en er kwamen me allerlei buitengewone natuurtafereelen als visioenen wenken en lokken. Al was 't alleen, om dat alles eens goed op zij te zetten, moest de Steinerne Renne dezen keer wel op't reispro gram komen; bovendien lag de Renne op onzen weg naar den Rennekenberg. Maar ik bereidde mij voor op groote ontgoocheling, zoodat het toch geen onaangename teleurstelling kon worden. Steinerne Renne", ik wist dat 't een riviertje was met een ondiep rotsbed vol groote steenen, waarover 't met zeer sterk verval een lang eind heen stroomt. Nu, zoo iets kan pen zich wel voorstellen met behulp van een plaatje en een praatje; ieder heeft wel eens een serie watervalletjes ge zien, al is 't maar in een Geldersch beekje of een kunstmatige waterpartij op een bui tenplaats; een vijf en twintig van die dingen, wat flinker dan bij ons, de helling wat sterker en de steenen wat grooter, zoo ongeveer zal 't zijn. Dat was mij n fantasie-voorstelling van de Steinerne Renne; ook wist ik dat het er op mooie vacantiedagen krioelde van toeristen. Den weg er heen had ik voldoende van de kaart geleerd om mij niet te kunnen vergissen; ook als wij ons nu eens niet langer door een stroom reizigers op sleeptouw wilden laten nemen, maar eigen wegen bewandelen. Alles lag 's avonds klaar voor den tocht op den volgenden morgen, maar in den voornacht begon het te onweeren en te re genen of 't met emmers uit den hemel werd gegoten. Tegen den morgen stortregende het nog geweldig. Van de bergen aan de overzijde van het dal, dat by' 't hotel nog al breed is, was niets te zien; hoogstens een beetje helling hier en daar, waar huizen en boomen door den mist heen schemerden. We'konden ons verbeelden ergens bij Rhenen, Nijmegen of Valkenberg te logeeren. Dat was een misrekening, maar heel ter neergeslagen waren we niet; de regendag kwam net goed van pas, om inkoopen te doen in Wernigerode; vooral damesschoenen die beter tegen een klauterpartij bestand zijn, dan de gebruikelijke; en ik had notities te maken en genoeg voorraad om te teekenen; dat spaarde later t\jd uit; nu waren ook de in drukken nog versch en de bloemen in de plantenbus nog frisch. Twee dus naar stad met een mandje in een treintje van twee dubbeltjes; daar was ik gelukkig niet bij; twee onder de veranda, achter een gordijntje van regen water; maar 't teekenen ging best en mijn redenen als geschapen voor het tooneel. En gelijk de bekende Willem van H. v. Alphen, die bij het opgaan van de zon, zich langer niet kon bedwingen, maar^ aan den bron moest gaan zitten om een lofzang aan te heffen, zoo liep W. P. de Leur hoe langs hoe meer naar het tooneel, om er aan te komen. Zoo hielden ten laatste geen dammen en dijken hem meer tegen om zijn zin te volgen. Hij kon zich langer niet bedwingen", toog naar Amsterdam en meldde zich aan bij den heer Tjasink tooneeldirecteur aan den stadschouwburg. Den beer W. P. de Leur, heeft het bij al zijne eenvoudigheid, bij al zijne nede righeid nooit ontbroken aan goed in zicht, en hij is zich- steeds bewust ge weest, dat men den Heeren" als vroeger den Kegenten" geven moest wat de Heeren" en de Regenten", in trotschen overmoed zich genadiglijk lieten welge vallen. Om bij Tjasink in genade te worden aangenomen, had de heer J. Vrugtman en dat is zeker op zijn verzoek geweest bij mevrouw M. J. Kleine?Grartman een goed woordje voor hem gedaan en deze weer bij Tjasink, op wiens hart zij een groot vermogen had. Toen de heer W. P. de Leur dan ook, aan den Stadsschouwburg kwam, om zich als tooneelspeler aan te melden, werd hij door den heer Tjasink minzaam ontvangen, di^ hem zelf zeer kort in kamer no. 11. de kamer van den schouw burg1, waar Tjasink de meisjes beoor deelde, die zich aanmeldden voor het ballet, liet wachten, waar hij binnen geleid was door den tooneelbode Kanes. Tjasink nam W. P. de Leur aan als volontair. Dat was inlSö. Vier maanden vervulde deze aan den Stadsschouwburg kleine rolletjes tot hij met Januari de rol kreeg van Arent van Aemstel in Vondel's Gijsbreght, waarin mevr. M. J. Kleine-Gartman de Badeloch was. Anton Peters gaf W. P. de Leur les. Welke zalige uren die lesuren voor den bewon deraar geweest zijn, kan men begrijpen. De zaligheid steeg ten top, toen op het schouwburgbiljet de woorden gedrukt werden: Arent van Aemstel... de, 11 r. W. P. de Leur, Itiveekeling van Anton Peters, als 1ste proeve. De Leur mocht over die proef te vreden zijn. Peters leende er zijn naam voor en Peters knikte goedkeurend. In volle zielsverrukking werd de Leur nog meer dan ooit een volgeling yan Peters, d. i. hij tooverde zich een lok op het voorhoofd, de zoogenaamde Peterslok". Hij was in het aanbrengen van den Peterslok" niet de eenige, vele Rederijkers, die zich tot iets groot's ge boren waanden, legden den Peterslok" aan. IIIIIIIIIIMIIIHIMIIIIIIIIHIIIIIIItimillllllH dochtertje ontcijferde aandachtig een Duitsche reisgids om de lui hier beter te leeren ver staan. Ze had al een jaar Duitsch geleerd, maar ze spraken hier, scheen het, niet 't rechte Duitsch. Op eens zei ze: Er staat in de Gids, dat de Steinerne Renne zomers het mooist is bg een hevige regenbui of vlak er na. Kijk maar. En u ziet toch de natuur graag als er niet zooveel menschen zijn ; nu zullen zij wel allemaal onder de veranda's zitten net als hier, laten wy er gauw heen gaan. We hebben een paraplu." Ja, n met ons beiden, goed om klets nat te worden. En de schoenen?" Dat droogt wel weer, 't is een onweersbui, en onder mjjn keep kan ik schoenen en kou sen stoppen als 't noodig is. Als er geen menschen onder weg zijn, kan er ook geen een naar kijken." 'k Keek even met zelfver wijt naar de tweede witte blouse, die niet vuil mocht worden, en vijf nr'nuten later plasten wij heerlijk, samen onder n paraplu gedrukt, door den ondergeloopen tuin van 't hotel. Nu hadden we keus, een uur te wachten op een treintje, dat ons bijna halfweg zou brengen, of er maar dadelijk op los te trekken, De aanvang was schoon het ver schiet verflauwend. Ver als tooneelspeler heeft W. P. de Leur het niet gebracht. Meer een gevolg yan den tijd, die ging breken met poëzie en declamatie, en meer het uitbeelden op den voorgrond bracht. andere en betere wijze het tooneel nuttig zou kunnen zijn. Hij trad af als tooneel speler om als tooneelschikker zich te oefenen, en al werkende hard wer kende, ? vol ijver, liefde en toewijding het te brengen tot Hoofdregisseur der Koninklijke Vereeniging: het NederTJASINK, PETERS en ROOBOL. Directeuren van den Stadsschouwburg, zich in die hoedanigheid schrijvende, als : Roobol, Tjasink en Peters". Het eerst trad Peters uit de Directie en ging naar Den Haag; daarna Roobol. Tjasink bleef alleen over. Hij was de laitste directeur van den houten schouw burg op het Leidscheplein. Aan het reeds genoemde goede inzicht en het overleg, dat W. P. de Leur steeds heeft gekenmerkt, zag hij spoedig in, dat een goed spreker met de grootste toe wijding nog geen mensclten-intbeelder is of wordt. Het vaderlijke in de Leur heeft hem goed doen spelen rollen van den eersten of tweeden grond. Den grootsten tooneelspeler overtrof hij echter in het opnemen van rollen," d. w. z. in een minimum van tijd een rol leeren en onder de knie hebben, een rol van een ander, die plotseling ziek wordt. In n nacht zou Leur den heelen Gysbreyht er in gepompt hebben. Doch ijver en kunst zijn verseheiden. Hij begreep, en de gelegenheid-bood zich aan, dat hij op llllllMIIMIIIMIIIIIIimJUMtmilMIItlllHMM op hoop van ze^Sn^jn <ftn vorm van droogte. Het laatste plan was het avontuurlijkste en daartoe besloten we. Gewapend met twee bergstokken en beschermd door een paraplu, een overjas en een keep ging de trek door 't natte gras en de nog natter klei, langs een fabriek waar ze papier maken van gemalen sparreboomen. Daar achter de fabriek begon 't stijgend paadje dat n»ar't station Steinerne Renne voert. Tot onze groote verbazing was 't pad niet alleen begaanbaar, maar zoo droog, neen, nu niet zoo droog als kurk, maar toch zoo, dat ge er, met overschoenen aan, geen natte voeten zou kunnen krijgen. Gaten en kuilen en kleiige plekken waren er genoeg, maar je gleed niet af zooals we gevreesd hadden. Dat kwam doordat overal op de natste ge deelten van 't smalle pad een soort van grijsgeel zand was gestort, hier Brockennand ge noemd, 'fc Is een natuurlek afslijpsel van rotsblokken, zooals ik later merkte, dat onder de watervallen van de Holte mme wordt ver zameld ; dit zand, eigenlijk granietsplinters, is niet fijn, en zoo scherp, dat het pijn doet, als men 't in de gesloten hand drukt; maar 't doet hier uitmuntend dienst als wegdroger, 't zuigt Steinerne Renne. landsch Tooneel. De laatste rol speelde hij 3 Juli 1878, zijnde: Philip Beaufort in Nacht en Morgen," naar ik meen, met een wandel stok met wit ivoren knop, die zeer de aandacht afleidde. Bij het overgaan van tooneelspeler tot regisseur, kwamen W. P. de Leur de woorden van den vermaarden Declamator Vrugtman in de gedachte, die hij hem geschreven had, toen hij, zeer tegen den zin van zijn vader, den handel wilde ver laten voor het tooneel, woorden, waarvan hij nu de volle waarheid begreep. Vrugtman had namentlijk deze ook thans nog behartigenswaarde woorden geschreven: iliMililiiMiijiiiiiiMiimiimimiiiMuiHiliiiiniMi 't water in als een spons en je loopt er zoo lekker op als op veerkrachtig mos. Dat dit zand hier gestort was, hadden wij natuurlijk te danken aan de massa's toeristen, die op weg naar de Steinerne Renne en de Broeken dit pad volgen; zoo is 't toch nog ergens goed voor, als een mooie plek bijzonder in trek is. Ons pad klom slingerend omhoog door een mooi ijl sparrebosch, waar de bruine grond al gevlekt werd door kleurige paddestoelen en door bloemen, waarvan de namen alleen een natuurvriend aan 't watertanden kunnen brengen. Rechts bij een vlakte, een verbreeding van den weg stroomt een beekje over groote keisteenen, een heel lief, levendig beekje, het spatte over steenen, met varens en mossen begroeid ; en 't was zoo vol, dat het hier en daar bijstroompjes en eilandjes vormde tusschen dedennevoelen. Onverwachts kregen we uitzicht; 't bosch hield op en we stonden voor den breeden ingang van een dal; rechts stond een groote fabriek waar graniet wordt gepolijst met zand, en links een huisje en spoorstaven tegen de helling op. Dat was 't station Steinerne Renne en het begin van den weg, die naar de beroemde plek voert. En wonder boven wonder: het regende hier niet; wel schoven er veel ijle wolken snel na elkaar langs de heuveltoppen alsof daar boven de berggeesten niet groote zakdoeken wuifden. Maar zoo nu en dan was opeens 't uit zicht weg, en voelden we 't zachtjes druppelen op handen en gezicht; dat was niet erg, we liepen dan maar even door een wolk. Voor Nederlanders nu geen alledaagsche onder vinding. Wat waren we blij, oadanks den regen er op uit te zijn getrokken ; 't was bijna 't mooiste dat wij dien dag te zien zouden krijgen. De zon brak door en verlichte de begroeide zijde en den top van de Silberner Mann" een inerkwaardigen kwartsberg met zilvererts. Voor ons lag een mooie boachweg, breed en ellen als een wielerbaan en ook zoo'n beetje hellend, rechts de Holtemrne, 't riviertje dat de rest van 't dal vult. Wat een keien liggen hier l De minste nog van oen om van g als de Dolmen bij de Lage Vuursche. Wel vijf minuten gaans lang liggen die dingetjes bij honderden onder de boomen tusschen de rivier en den weg, alle met groen of geel mos be groeid. Ook in de slingerende en schuimende Holtemme liggen keien zoo groot en zoo veel, dat 't pootjes baaien er een genot moet zijn, (deskundigen gehoord); vooral omdat je overal bij kunt gaan zitten en 't water de kracht van een douche heeft. Botweg; houdt de breede allee op bij een klein en mooi café-hotel: Silberner Mann. Daar staat een Ansichten-en Andenken-kraam, nu in zeil gepakt, vanwege den regen ; koopers zijn er toch niet, evenmin als dorstige wan delaars, want alle tafeltjes staan leeg en bedroppeld, twee kellners schuilen druilig over den slechten dag onder een afdak. Nu naderen de bergen zoo, dat we voor twee smalle paden staan, 't eene voert volgens den wegwijzer naar de Kleine Renne de andere naar de Steinerne Renne. We kiezen den laatsten weg, dat spreekt; 't is alweer een voetpad tegen de rotswanden, half gehouwen, half gesprengd", vrij breed en in 't eerst nog al vlak. Links stijgt de berg op, waaruit es waarover boom wortels kruipen als dikke bruine slangen ; steenblok stapelt zich op steenblok, torenhoog; rechts is de diepte, waarin de Holtemme klotst en hij weg Een Rederijker wordt, in den kring zijner bekenden, spoedig een man van beteekenis, maar als hij de planken betreedt, eischt men kunst, werkelijke kunst, en men vindt om daartoe te komen, niet altijd een hand, die ons grijpt, en een schouder, die ons steunt." * * * Bij W. P. de Leur's komst op het Leidsche plein, heerschte er een geheel andere toestand dan tegenwoordig. Het ballet was er in vollen bloei. De heeren en mevrouwen Van Hamme, de heer Berkman, Varangot, Witt, de eerste dansers-beroemheden uit het Buitenland, de Entree-danseressen, de coryphëen en het verdere corps de ballet, de decoraties, het orkest, kortom allen waren en alles was voortreffelijk en van den eersten rang. Bij een bezoek te Amsterdam zou niemand ooit verzuimen om in den schouwburg er het door geheel Europa ver maarde ballet te gaan zien. De jongelui waren er alle avonden, en wisten wóndersnel, dat de eerste en mooiste danseressen woonde bij Pollen, Leidschestraat, hoek Leidsche dwarsstraat, bij den voorzaat der Pollen, die er een bescheidener zaak dreef dan die van thans. Ook hadden in dien tijd de Arlequinades een grooten naam. Zij werden met kermistijd gege ven, en dan trok heel Amsterdam er heen, verlokt door wat zij gezien hadden op de mooie schouwburgplaten, meestal geteekend door Charles Rochussen. Koninklijke. Provinciale en Stedelijke subsidies by de kostelooze gunning van den schouwburg- konden de buitengewone uitgaven voor het ballet, dat duizenden en duizenden guldens kostte, goed maken. Toen de Provinciale en Stedelijke sub sidies verdwenen, en het kosteloos be spelen van den Stadsschouwburg op hield, verdwenen ook de prachtige bal letten. Nog jaren werden zij in het Paleis van Volksvlijt voortgezet, doch zij konden niet zijn, wat de vroegere waren. Thans leven zij slechts voort in de herinnering. * * * In W. P. de Leur's huiskamer hangt een afbeelding van drie heeren, het zijn de drie directeuren van den Amsterdamschen Schouwburg: Roobol, Tjasink en Peters. Hem vragende, hoe hij aan deze zeld zame fotografie kwam, deed hij het volgende verhaal: Bij mevrouw Kleine in haar huiskamer hing een groepje artiesten: Roobol Tjasink en Peters. Altijd keek ik er met zooveel belangstelling na, dat zij eens tot haar zuster zei: Jans! als ik dood ben moet Leur dat hebben." Ik heb het toen ook ontvangen en gaf het een plaats in mijn schuilt onder varens en steenen, onder bloemen en mos. De diepte wordt een kloof, dan een afgrond. De steenen eerst als de Amersfoortsche kei, dijen uit tot het dubbele, 't vier voudige ; het worden ronde afgeslepen rots blokken van meer dan manshoogte. Graniet stukken van een verdieping grootte dalen van de wanden in den afgrond neer tot in de rivier; hooge sparren, eiken, beuk, koraal vlier en lijsterbessen schieten op uit alle hoeken en gaten. Altijd door hooger en altijd maar woester wordt de omgeving de afgrond is nu heel breed, een plein zonder bodem; steil als de trappen in een stadswoning dalen in de groene reuzenkuil paden af, die al dieper en dieper wegvoeren tot in de kokende rivier. Weer drijft er een wolk, een kleine, nu onder ons en stoot tegen een granietmuur, verdwijnt als wolk en vloeit als water langs de steenen. Nu zijn wij bij een bocht. Hier liggen de ontzaglijke rotsblokken, die links naar boven de helling vormen, steil op elkaar gestapeld, een eindje verder zijn ze door elkaar, op en over elkander gesmeten; gevaarten van 5 en 6 meter lang, breed en hoog, liggen schuin, dwars en puntig op andere van kleiner om vang, zoodat er nissen en kelders ontstaan waar meer dan een mensch in schuilen kan en over en tusschen die woeste ineenstortingen en opstapelingen groeit het en bloeit het. Daarop staan schots en scheef de oude sparren, of ze liggen geklemd, gescheurd en gebroken en afgestort er over heen. Daar schitteren oranje lijsterbessen,vuurroode kamperfoelie en koraalroode vlier, daar staan hooge digitalissen en roode en gele wügenroosjes en kruiskruiden en de mooiste steenvarens; daar heeft de natuur een demonische schoon heid ; wel wat angstwekkend, voor wie zooiets nog niet gewoon is. En altijd rechts dat koken en klotsen van 't water in de rivier; die stijgt met ons mee en smakt en dondert zijn water over de reuzenkeien en vertelt met rumoer dat hij alleen dit werkje hier indertijd heeft opge knapt; nu is 't nog rnaar een onweersbui die hem kracht geeft, maar als er ijs zit en hij de winterstorin achter zich heeft, dan moet je naar hem komen kijken, om te zien wat hij kan. Nu wordt weer de rivier de Holtemme in onze gedachten de hoofdpersoon waarom alles draait; 't verval wordt sterker met eiken pas die wij doen ; de reeks van watervallen be gint en duurt voort, terwijl wij met moeite tegen 't laatste gladde steile rotspad op klimmen; het geluid is overweldigend, het buldert, ratelt, rommelt, dat er geen sprake van is elkaar te verstaan en het witte schuim spat over rotsen en pad heen ons in 't gezicht. Boven bij 't hotel is 't iets kalmer. Over een uurtje", zegt de kellner, als 't regen water is afgevoerd, kun je hier gewoon met elkaar praten." Het plaatje hierbij is 't eenige van de vele die ik er van gezien heb, dat een vrij goeden indruk kan geven ; niet van de massa's water, die op dien regenachtige morgen werden af gevoerd, maar hoe een klein stukje van de Steinerne Renne er op een afstand uitziet op een kalmen mooien dag. De steenen in 't midden rechts moet u in uw gedachten de grootte laten aannemen van een tamelijke woonkamer. E. HEIMANS.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl