Historisch Archief 1877-1940
1526
DE AMSTERDAMMEB
A°. 1906,
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
O:ra.cLer recl-a.oti©
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan 'de Kiosken verkrijgbaar , 0.121/»
Dit blad i» verkrijgbaar osk 10 Boulevard dei Capucine» tegenover het Grand Café, te Parijs.
Zondag 23 September.
Advertentiën van 1?5 regels f 1.25, elke regel meer ?. f 0.25
Reclames per regel m 0.40
Annonces uit DuitscUand, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma
RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel ia 35 Pfennig.
x INHOUD:
VAN VERRE EN VAN NABIJ: Vloot óf
lleger? De Troonrede.
SOCIAJLEAANt-GELEGENHEDEN: De Staat en de
Werke.loozen, II, (slot), door H. 8. Gevaarlijke
.?woorden, door Jacob Israël de Haan.
J-FEUlLLETON: De canapé. Naar het Buitsch,
van Wilhelm Wolters. KUNST EN
LET'iTEREN: Een berucht tofneelstuk, II.(slot),
door W. G. van Nouhuys. Preluden, door
AAnnie M. Toe Laer,beoord. door W.'Graadt van
i Roggen. Het XXIXste Taal- en
Letterkun.dig Kongres, De N. R. Ct. en Lu vanDeyesel,
?'door J. B. Schepers. Fantin Latour, door
iPlasschaert. VOOR DAMES: Een belangrijk
rapport, I, door Elise A. Haighton. ALLER
LEI, door Caprice. UIT DE NATUOTR, door
IE. Heimans. Ond-Amsterdam, door A. W.
Weissman, IV, (slot), met afb. Portret
>van Louis Bouwmeester. Hollandsen*
'Teekenmaatschappfl. Pulchri, Den Haag, door
iPlasschaert. Afbeelding van het monument
^van graaf Lodewyk van Nassau. Indische
'begrooting voor 1907, door C. van der Pol.
Penteekening van H. G. Ibels. De Russische
Moedsjiek. Naar het Duitsch, van Eugen
ZabeJ. Muziek beoordeelingen, II, door Ant.
Averiamp. FINANCIEELE EN
OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter.
Moaaïek. INGEZONDEN. DAMRUBRIEK,
fiGHAAKSPEL. ADVERTENTIËN.
Vloot óf Leger?
De Ned. Ver. Onze Vloot heeft eindelijk
eenig teeken van leven gegeven.
Primo is «ij zoo vriendelijk ons haar
Algemeenen Raad" mee te deelen.
Deze bestaat uit vele, die de zeelief
hebben, als officier, vakman, reeder, bouw
meester, handelsman, enz., drie conser
vatieve dagbladredacteuren, enkele Eerste
en Tweede Kamerleden, allen te zamen
met de geleerdheid vereenigd in Prof.
Dr. P. J. Blok, hoogl. in de Geschie
denis, en Prof. de Groot, hoogl. in de
Thomistische Wijsbegeerte, terwijl de
heer Mesdag, de zeeschilder, het pittoreske
van het element vertegenwoordigt.
Deze Raad verzekert, dat de
Vereeniging zich ten doel «telt:
De kennis van en de belangstelling in de
Nederlandsche Zeemacht aan te kweeken en
te versterken bij alle Nederlandsche onder
danen in het Moederland, in de koloniën en
in het buitenland en dus ook by het
NederJandsche volk het besef op te wekken en te
(verlevendigen aan de onmisbaarheid eener
(krachtige oorlogsmarine, zoo krachtig als onze
jiationale omstandigheden gedoogen".
Een krachtige oorlogsmarine dus, zoo
ik-rachtig als onze nationale omstandig
heden gedoogen. En deze heet onmisbaar,
ten .einde:
1. Onze neutraliteit ook en vooral in de
overzeesche bezittingen op afdoende wijze te
kunnen handhaven, en 2. zoo al niet tegen
de vloot eener groote mogendheid opgewas
sen, otis toch als bondgenoot begeerlijk te
doen zijn.
Daartoe moet het Nederlandsche volk be
seffen :
den plicht om onze nationaliteit ook ter
zee te kunnea verdedigen ;
het belang eener oorlogsvloot ter bescher
ming van onze koloniën en van onzen handel
in streken, waar geen of geen voldoende
rechtszekerheid bestaat voor personen en
goederen;
de gewisheid dat bij het verlies onzer
koloniën een groote bron van welvaart voor
alle klassen der maatschappij zou opdrogen;
de zekerheid dat, b\j een te niet gaan onzer
nationaliteit, ons belangrjjk hoogere lasten
voor de defensie en met name voor de marine
zouden worden opgelegd, dan voor het aan
schaffen en onderhouden eener krachtiger
zeemacht dan onze tegenwoordige noodig
zouden wezen
Deze vierledige overtuiging, eenmaal onder
het Nederlandsche volk levende, zal voor elke
regeering een onmisbare steun en voor elke
Volksvertegenwoordiging een machtige
gpoorslag zijn, om tot het verkrijgen en in stand
houden eener qualitatief en quantitatief vol
doende zeemacht haar plicht te doen.
Zoolang wy niet moedeloos het hoofd in den
Echoot willen leggen bij elk gevaar, maar ons
door vijand of bondgenoot willen doen eerbie
digen, is een vloot zoo sterk als onze nationale
kracht gedoogt, een gebiedende eisen tot hand
having van Nederlands onafhankelijkheid".
Wanneer wij dit lezen, schijnt ons het
allervoornaamste in de redeneering te
ontbreken.
Wij zouden toch wel allereerst eenige
toelichting hebben mogen ontvangen
zoo in het algemeen, gedetailleerd is niet
noodig?hoeveel honderd millioen gulden
de heeren noodig achten, om een vloot te
koopen, quantitatief en qualitatief vol
doende" om onze neutraliteit hier en in
Indiëop een afdoende wijs" te kunnen
handhaven.
Vervolgens: waartoe wij ons zouden
moeten inrichten om een begeerlijk bond
genoot te worden ... van Duitschland
of hebben de heeren een bondgenoot
schap met Engeland op het oog?
En indien, we zouden zoo zeggen, het
rfataalste wat er voor Nederland te beden
ken is, voor ons ware weggelegd: met een
der .groote mogendheden samen uit vech
ten te gaan zou daartoe dan juist een
vloot vereischt worden ? Van een goed
'leger voorzien, zouden wij immers even
begeerlijk voor zoo'n bondgenoot kunnen
zijn.
Verder: hoe stellen zich de heeren,
de handhaving onzer neutraliteit in
Indiëvoor?
De vloot die hier onze neutraliteit zou
moeten verzekeren kan dit niet ook
in Indiëdoen. Een vloot hier, die vijf,
zes weken varen moet om door het kanaal
van Suez naar Indiëte stoomen, en onder
weg steeds gevaar loopt aangevallen te
worden, kan toch moeilijk beschouwd
worden als een defensie-middel voor Indi
en onze neutraliteit!
En een vloot in Indiëzelf om onze
Koloniën tegen groote mogendheden te
verdedigen, te beschermen"... welk
een vloot moet dat wel zijn ?
Om duidelijk te zijn hadden de heeren
veel nadrukkelijker de vloot, waarvoor
zij ijveren, moeten omschrijven, en al
begrijpen wij nu wel de bedoeling, het
publiek kan immers niet zoo dadelijk tot
het inzicht komen, dat de Ned. Ver.
Onze Vloot"... het Nederlandsche volk
gaarne zou verlokken, nog meer
oorlogschepen te helpen bekostigen voor een
vlootje, dat, zoo het er toe komt, ons op
geen enkele manier baten kan, daar wij
hier alleen kunnen denken aan
reuzenvloten van Rijken, die ook nog iets
anders dan vloten alleen ter hunner be
schikking hebben.
Om het nu maar zeer eenvoudig uit
te drukken: de Ned. Ver. Onze Vloot"
? hoopt ons volk, inplaats van tot het
verlagen van het Marine-budget, tot het
verhoogen van het Marine-budget te
brengen en stuurt dus regelrecht tegen
den volkswensch in.
Dit nu vinden wij een bedenkelijke
zijde van deze vereeniging, geheeten
Onze Vloot". Ware zij voornemens
gelden te verzamelen om door
Vlootvrienden het Rijk een mooi oorlogschip
te laten aanbieden al zou dat dan
zelfs nog wat veel op een cadeau als een
olifant gelijken, wijl het onderhoud enz.
voor 's Rijks rekening kwam we
zouden er nog vrede mee kunnen hebben;
ieder mensch gunnen wij gaarne zijn lief
hebberij en zijn ideaal. Maar als er ge
sproken wordt van de onmisbaarheid
eener krachtige oorlogs marine", om in
hoedanigheid met England, Duitschland,
Frankrijk, Japan, enz. op n lijn te
komen" denkt men natuurlijk aan een
aantal schepen van eeuigo millioenen
per stuk: en nu zijn de gaven, die
Onze Vloot" zelf zich voorstelt
uittedeelen om zoo iets te bereiken, indien
al waardevol, toch in verhouding tot
het doel niet bijster groot: Een schild,
een beker, als prijs voor overwinnaars
in het schijfschieten, een waardevolle
naamplaat voor een schip, oen zijdon vlag
door Nederlandsche vrouwen bewerkt, en
zooveel meer," terwijl de middelen verder
tot bewerking van de natie, ook geen
gevoeligen aanslag doen op der heeren
en dames portemonnaie.
Volksvoordrachten zullen moeten worden
gehouden omtrent het verleden, het heden
en de toekomst onzer zeemacht, door licht
beelden toegelicht.
Tentoonstellingen, levende beelden en be
toogingen moeten de aandacht trekken, prik
kelen en gaande houden; bezoeken aan de
rijkswerven en aan de oorlogsschepen moeten
de belangstelling kweeken.
Adressen kunnen gericht worden aan Re
geering en Volksvertegenwoordiging.
Vliegende blaadjes, kort en pakkend ge
steld, telkens terugkeerend, moeten worden
verspreid en bij de dagbladen vragen om
gastvrijheid ; zoo noodig moet ook een eigen
tijdschrift het licht zien".
Ontmoeten wij nu op de lijst van den
Algemeenen Raad, de namen lui y per,
Ds. Talma, Wassenaar en de Waal
Malefijt, dan is het vermoeden gewettigd,
dat deze heeren met zulke geschenkjes
en propaganda-middeltjes een formi
dabel aantal millioenen uit de schatkist
zullen trachten los te krijgen, daar zij,
even als wij zelf, het hartelijk eens zijn
met den Standaard-redacteur, die nog niet
zoo lang geleden gedemonstreerd heeft,
dat hpt srpllpn van PPR zwak of klein
tegenover een sterk of groot oorlogschip
of eskader eenvoudig misdadig is.
Om al deze redenen, nu 0-nze Vloot"
blijkens de woorden van den Algemeenen
Raad er niet aan denkt het Rijk bij te
springen, om een vloot te bouwen en te
onderhouden mogen wij ongetwijfeld
zonder van verkeerde bedoelingen te
kunnen verdacht wordt, het Nederl. Volk
waarschuwen, dat Onze Vloot" het op
zijn zakken heeft voorzien, ten einde alle
die het millioenen-verslindende vlootje,
dat wij bezitten, eer een ramp dan eeu
voordeel voor ons land achten, te dwin
gen daarvoor nog meer bij te dragen.
Dat een groote vloot veel te veel kost,
dan dat wij er aan zouden kunnen denken
haar te bouwen en te onderhouden, weet
ieder; even als het waarlijk geen betoog
behoeft, dat een klein vlootje, voor een
landje als 't onze, gelegen naast Staten
als Duitschland, Engeland en Frankrijk,
van geenerlei nut is, om onze neutrali
teit te handhaven. Wat Nederland doen
kan tot handhaving zijner neutraliteit is
eene behoorlijke kustverdediging met
levende en doode weermiddelen, een
versperring zijner toegangen ter zee en
voorts, of liever in de eerste plaats het
vormen van een zóó krachtig leger als
met zijn bevolkingscijfer in overeenstem
ming is. Wat Nederland echter tot
dusver gedaan heeft is zijn geld op
dikwijls zeer onoordeelkundige wijs
vermorsen aan een vlootje, een legertje en een
forticificatie-stelsel zonder rust, zoodat
geen van drieën op zichzelf of te samen
ook maar het geringste vertrouwen
schenken. En daarbij is het defensie
hoofdstuk onzer Staatsbegrooting alleen
voor hier te lande reeds gestegen tot
het ontzettend cijfer van 44 millioen.
Een cijfer zóó hoog, dat door het geheele
land, onder alle partijen, de overtuiging
is gevestigd, dat we nu eindelijk eens
tot bezuiniging, tot verlaging van budget
moeten komen op dit terrein. En inder
daad als men nagaat, hoe schriel in de
dringenste behoeften wordt voorzien, zoo
ze niet ganschelijk onverzorgd worden
gelaten; hoe karig we moeten zijn, ten
opzichte van volksopvoeding, van kunst
en wetenschap; hoe weinig de Staat kan
doen voor handel en nijverheid; hoe onze
steden in vergelijking met die van het
buitenland een armelijkheid vertoonen,
dat men zich heeft te schamen als men
van over de grenzen terugkeert en
dit wijl het Rijk de millioenen niet kan
missen, die de gemeenten behoeven, zullen
zij een dragelijk bestaan voeren hoe
zou men kunnen ontkennen, dat zonder
verwijl een doortastende bezuiniging
op onze defensieuitgaven plicht is?
Want zoo als het nu is, gaan wij, in
vergelijking met de beschaafde landen
om ons heen, zienbaar achteruit. Het
verwondert ons dan ook ten zeerste .onder
zoovele belanghebbenden in dien Alge
meenen Raad" onzen burgemeester te
ontmoeten. Wie kan beter weten dan
deze wakkere man, hoo groot eigenlijk
de nooden der hoofdstad zijn ? Amsterdam
heeft alleen reeds om de schade voor
zijn uiterlijk leven in t/> lialfn schatten
te besteden, en hoe veel zal dit niet
zijn, eer het beantwoordt aan de soberste
eischen eener moderne wereldstad ge
steld ? En nu zullen wij niet voorbijzien,
dat Amsterdam eeu stad is waar ook
weieens eeu oorlogsschip wordt ge
bouwd maar, gij burgemeester Van
Leeuwen, kunt gij zooveel treurigs zien
als Uw armoedige en door het Rijk
klein gehouden gemeente te aanschouwen
biedt, en nog droomen van ... een grootere
r hot!
* *
*
De Xederlandsche Staat moet bij het
jaarlijks opkomen van nieuwe onafwijs
bare eischen voor de stoffelijke en zede
lijke welvaartsontwikkeling bezuinigen
op haar ouderwetsche weelderige huis
houding, en op haar veel te hoog defensie
budget dit staat vast.
Daarom hebben wij gaarne erkennende
dat er in een vloot voor een natie met
een verleden als de onze iets bekoorlijks
steekt reeds vroeger voorgesteld, het
vlootje af te schaffen, nu deze met het
oog op onze ligging tusschen Frankrijk,
Engeland en Duitschland voor
Aewtitralifr/fa-verdediging evenmin eenige
beteekenis heeft als de stelling Amsterdam.
Indien wij onze neutraliteit tegenover
Duitschland weten te bewaren, bestaat
er voor ons geen gevaar. Een Ifyer dus
is het allernoodigste En zulk een
leger juist bezitten wij niet al ware
het alleen maar, omdat geen natie van
onze kracht n een vloot n een leger
n een fortenreeks kan bekostigen, als
waartoe men jaren lang door een stelsel
loos handelen ons gedrongen heeft.
Wat zal nu Onze doof?'
Bezuinigd moet er worden.
Zal zij aanbevelen, in adressen, welke
zij in uitzicht stelt, toch vooral geen gelden
verder te geven voor den door en voor
ons zelf opgezetten muizen val: de vesting
Amsterdam? Of zal zij van de
oorlogsbegrooting een millioen of tien trachten
vrij te krijgen, voor een of twee schepen
meer?
Maar hiermee zou nog niets gewonnen
zijn, want bezuinigd moet er worden,
opdat het geld aan productiever werk
kunne besteed worden, zoo men niet wil,
dat wij in de oogen van den buitenlander
steeds meer het uiterlijk zullen verkrijgen
van een achterlijk en verachterend volk.
Moeten nu de 44 millioen voor defensie
nog 54 worden of zal de Vereeniging
Onze Vloot", trots vlootuitbreiding, onze
defensie-begrooting helpen terugbrengen
tot «34 millioen? Nietwaar, nog een
alleszins respectabel cijfer!
Toch, hoe benauwend de gedachte ook
zij, dat er zijn, die pogen willen onzes
volks hoogste belangen op te offeren aan
de traditioneele vlootzwier... wij maken
ons niet al te ongerust. Wat Onze
Vloot" beoogt is dermate in strijd met
de eischen eener verstandige vaderlands
liefde, dat men bij de nuchterheid onzer
natie met den besten wil in de pasge
boren Vereeniging niets anders kan zien
dan een doodgeboren kindje.
De Troonrede.
De troonrede heeft ditmaal weinig
afkeuring gevonden en ook weinig be
wondering. Men krijgt, haar lezende,
zoo den indruk, als heeft men te doen
met een trouwhartig man; een burger
man, die zijn zaak met ijver en nauw
gezetheid tracht voort te zetten, tevreden
met een bescheiden maar voldoend in
komen ; die er aan hecht in zijn omgeving
met eenige achting te worden gewaar
deerd; een die ook zijn benijders en
mededingers geen vat op zich wil geven,
zoodat hij in zijn kerk al heel licht tot
ouderling, en in zijn burgerlijke ge
meente tot raadslid zou kunnen worden
gekozen. Met het oog op de hoeveelheid
van de aanteekeningen, welke hij ge
maakt heeft, zou het niet onmogelijk
zijn, dat de een of ander dezen man
typeerende, geneigd zich betoonde hem
voor een kruier of' commissionair aan te
zien, wiens lange boodschappenlijstje,
meer in het geheugen dan op het papier
geordend, hem bloot zou kunnen stellen
aan het begaan van vergissingen en het
veel te laat komen waar hij wezen wil;
maar op welk punt men ook zijn
volmaaktheid zou durven in twijfel trek
ken, niemand zal zich bedenken om
hem een volle portefeuille met
geldswaardig papier toe te vertrouwen ...
men kan het aan zijn gezicht zien, hij
is zoo secuur als de Bank. En nu zijn
er ongetwijfeld schepselen van hooger
orde in de wereld, maar ook deze
mindersoortige is in veel gevallen onmisbaar,
al zou menigeen voor zijn dagelijksche
beschouwing en omgang hem niet uit
kiezen, wijl zij te zeer van geest en be
zieling is misdeeld.
Wat men in deze troonrede, waarin
zelfs enkele verrassinkjes voorkomen, te
vergeefs zoekt, het is de frischheid van
eenig bedenken, dat hooger dan de toon
bank reikt. Het gaat alles zoo voort
op de zoo lang reeds besproken en dus
bekende wijs. Niets wordt gekatalogiseerd
of ter tafel gebracht, wat iemand nu
eens kan doen uitroepen, ah, dat is iets
bijzonders, daaraan herken ik een man!
Zoo b.v. weten wij allen, dat er bij
de sterflijkheid van de Koningin onder
de thans geldende Grondwet, een groot ge
vaar ons land boven het hoofd hangt, en het
wel de eerste plicht is van elk ministerie,
om daaraan door grondwetsherziening
een einde te maken. Indien bij iets, bestaat
bij het afwenden van deze mogelijkheid
periculian in mom". Maar zie, over
dit spoedeisdi-eiid geval geen woord, geen
wenk. Het ministerie, dat even goed
als ieder ander weet, hoe elk oogenblik
de bliksem kan inslaan gaat maar voort
met zijn werk als. de kruidenier
die blozend en zweetend voor zijn klanten
de waren afweegt, met een gezicht als
of hij zeggen wilde: wat maakt mij dat
weerlicht nou!
Om iets anders te noemen. Dat de
drie hoofdbronnen van volkswelvaart, de
handel, de nijverheid, de landbouw, in
den modernen tijd den krachtigsten staats
steun vorderen, welke alleen mogelijk is
door haar onder afzonderlijk beheer, met
een eigen portefeuille, te stellen, zal wel
niet meer betwijfeld worden ook door
Veegens niet. Maar wat blijkt hier in
deze troonrede van ? Veegens zwoegt van
den ochtend tot den avond; als die kruier,
waarvan wij hier boven spraken,«feezorgt
hij alles wat op Handel, Nijverheid,
Landbouw en Veeteelt betrekking heeft
en dan nog, als «en apart portefeuil
letje daarbij, heeft hij de Arbeid voor
zijn deel. Wanneer hij nu eens met
zijn collega van Buitenzaken, die zelfs
over het consulaat en de diplomatie
geen woord te vertellen heeft, een rege
ling had voorbereid tot instelling van
een afzonderlijk Departement van Han
del en Nijverheid, tot hervorming van
het Departement van Buitenlandsche
Zaken, waaronder nog altijd de consuls
ressorteeren naast de diplomaten, die van
Handel en Nijverheid gemeenlijk niet
meer weten dan de kennis, die hun in
hun ledig representatief bestaan wordt
bijgebracht... bij wien zou thans de ge
dachte hebben kunnen opkomen, aan een
winkel, met den ook door ons
hooggewaardeerden Veegens als werkezelerin?
Vreesden wij, dat onze meening onduide
lijk ware weergeven, we zouden nog een
aantal voorbeelden kunnen noemen ter
illustratie. Waar dit evenwel niet het
geval is, wenschen wij ons te hoeden voor
den schijn, alsof wij in 't algemeen teleur
gesteld waren over het ieverige van dit
kabinet, dat, moest men het, niet naar
de sociale, maar naar de politieke hoogte
welke het bereikt, een rang toe schrijven,
geen beteren naam zou kunnen worden
gegeven dan die van een
middenstandskabinet.
HlimilllllMIUIIHIIIIIUIIIIIII!
iiiiiiinHniiHiiMiiii
Sociale,
IftilltMimillllllllllllIIIIIIM
De Staat en fle f erieloozen,
II. (Slot).
Op verschillende gronden heb ik in een
vorig artikel over dit onderwerp trachten
aan te toonen, dat, waar in ons land meer
en meer de vorm der vakorganisatie wordt:
landelijk, gecentraliseerd, en waar de toe
stand der gemeentelijke financiën in de
groote steden nu juist niet zoo bijzonder
schitterend is, ook de hulp van overheids
wege op den duur zal moeten komen uit de
Staatskas, en verleend zal moeten worden aan
de kassen der vakbonden, niet in de plaats
van den gemeentelijken steun (naar het
Gentsche stelsel), maar daarnevens.
lieeds in drie Europeesche staten wordt
thans daarvan een voorbeeld gegeven, of'is
er een aanvang mee gemaakt.
In Frankrijk verscheen er in 't laatste
kwartaal van het vorige jaar een decreet 1)
aangevuld door een regeeringsbesluit van
13 April 1906, waarin onder bepaalde voor
waarden aan de werkeloozenkassen van
vakvereenigingen van Staatswege subsidie
wordt verleend. Voor het eerste jaar werd
daarvoor 10U.ÜO frcs. disponibel gesteld.
De voorwaarden, in dat décret" vervat,
komen hier op neor. Aanspraak op steun
uit deze Staats-subsidie kan worden gemaakt
door landelijke vereenigingen van
vakyenooten, van minstens 100 leden sterk, en
aan plaatselijke vereenigingen van minstens
50 leden sterk, de laatste op voorwaarde dat
ook de gemeente subsidie verleent; in beide
gevallen natuurlijk, aan de uitkeeringskas
tot steun der leden bij werkeloosheid" niet
aan de gewone huishoudelijke, of
weerstandskas. Leden, die meer dan drie maan
den contributieschuld hebben, tellen niet
mee. Elke gadingmakende vereeniging moet
l ex. van haar statuten opzenden aan het
Ministerie van Handel, en pas nadat de
vereeniging, resp. hare werkeloozenkas, zes
maanden gefunctioneerd heeft, is de aan
spraak geldig. Verder zijn verschillende
bepalingen voorgeschreven, die in de sta
tuten voor moeten komen, tot controle enz.
De boekhouding voor de gewone kassen en de
werkeloozenkas moet afzonderlijk zijn.De sub
sidie is berekend op de basis van ten hoogste
2 fr. ondersteuning per dag, voor ten hoogste
CO dagen in de 12 maanden. Voor vakbon
den met minstens 1000 leden, werkzaam in
minstens drie departementen, bedraagt de
subsidie hoogstens 32 put. van de totaalsom
der uitkeeringen wegens werkeloosheid, in
de kleinere vakvereenigingen hoogstens
16 pCt.
Hoogstens zes weken na elk kwartaal
moet door de gadingmakende vakvereenigin
gen de volledige administratie hunner
werkeloozenkassen bij de betrokken
auto1) Dëcret du 9 Septembre 1905 relatif
aux subventions aus caisses de chómage.