Historisch Archief 1877-1940
l
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1526
Oud-Amsterdam
DOOK
A. W. WEISSMAN.
IV.
De Oude Kerk.
(Slot).
Toen, in 1564, het koor ten langen
leste J voltooid was, nam men den toren
onderhanden, die, met zijn lage houten
spits, in wier lantaarn een klokkenspel
hing, niet goed bij de verhoogde en
vergroote kerk paste. Aan het muurwerk
werden herstellingen verricht, die in
1565 gereed kwamen, gelijk een nog
aanwezige gevelsteen bewijst. Maar toen,
in 1738, andermaal een herstelling van
barsten, doch door zijn opvolgers Claude
Fremy en Pieter Seest zoo goed her
goten, dat het C-dur accoord in de
grootste zuiverheid klinkt. Men heeft
zich daarvan kunnen overtuigen, toen
deze klokken, die tientallen van jaren
tot onbeweeglijkheid veroordeeld waren,
in 1898 weer werden geluid ter gelegen
heid van de inhuldiging der Koningin.
De laatste vergrooting, die de kerk
vóór de Hervorming onderging bestond
in het maken van een vertrek &an de
noordoostzijde. Op den gevelsteen zijn de
Groetenis des Engels en het jaartal 1571
uitgehouwen. Wagenaar heeft hier het
Heilige Graf gezocht, de heer De Bont
de collegekamer van het Onze Lieve
Vrouwengild. Ik meen echter, dat dit
Snijwerk der koorbanken in de Oude kerk.
dit muurwerk plaats had, werd het
karakter der architectuur geheel ver
anderd.
Op dezen onderbouw werd de tegen
woordige spits geplaatst, welke, door
Joost Janszoon, gezegd Bilhamer, ont
worpen en in 1566 door Gillis Qüirijns uit
gevoerd, een der meest belangrijke voort
brengselen der Nederlandsche bouwkunst
is. Immers wij vinden hier het oudste voor
beeld van een vertaling in Renaissance
stijl der Laat-gothische spitsen, wier
schoonste boven het kruis der St.
Bavokerk te Haarlem staat. Bilhamers schep
ping heeft tot talrijke navolgingen
geleid, waarvan men de meest trouwe
op de Waag te Alkmaar ziet, terwijl de
torens van Hendrik de Keyser, als die
der Zuiderkerk, de Montalbaanstoren en
de Munttoren, meer vrije variaties op
hetzelfde thema zijn.
De nieuwe spits werd van een klok
kenspel, dat te Mechelen door Jacob
Waghenens en Adriaen Steijlert gegoten
was, voorzien. De oude luiklok, in 1511
door Willem en Jasper Moor gemaakt,
bleef op haar plaats, maar een andere
van 1505 hing men boven in de spits.
Zulk een 16e eeuwsch carillon ? dat in
het Rijksmuseum bewijst het ons dage
lijks was echter alles behalve wellui
dend; zelfs de beste gieters waren toen
niet in staat, om zuiver stemmende
klokken te maken.
Daarom werd aan Francais Hemony,
welke deze kunst zoo uitnemend ver
stond, in 1659 opgedragen, het tegen
woordig klokkenspel te gieten, dat onder
de beste behoort, welke uit de werkplaats
van dezen vermaarden meester kwamen.
Toen werd de luiklok naar den toren der
Zuiderkerk gebracht, en goot Hemony
drie nieuwe, waarvan de grootste nog
bestaat. De beide andere zijn later ge
vertrek de sacristie geweest is, die bij
geen kerk mocht ontbreken.
Zeven jaar later kwam de groote ver
andering. Amsterdam verliet de
Spaansche zijde en nog getuigt het opschrift
boven het koorhek: 't Misbruyck, in
Godes Kerck allengskens ingebracht, is
hier weer afgedaan int jaer Tseventich
acht."
Toen verdwenen de veertig altaren en
het sacramentshuis, toen werd de zilveren
vergulde monstrans door Burgemeester
Cornelis Jacobsz. Brouwer gekocht en
aan de St. Nicolaaskerk te Calcar ver
eerd, waar zij nog is, toen werden de
beelden, schilderijen en verdere sieraden
verwijderd.
Toch is hier niet zóó opgeruimd ge
worden als elders soms. Men liet in het
koor de oude banken, omstreeks 1500
gemaakt, staan. Zij zijn daar nog, en het
snijwerk, waarmede zij versierd werden,
bleef in tamelijk goeden staat. Dit
snijwerk bevindt zich aan de zooge
naamde misericordes, die dus heetten
omdat zij, wanneer de koordienst eischte,
dat de geestelijken stonden en de zittin
gen omhoog geslagen waren, eenigen
steun gaven en het staan vergemakke
lijkten.
Meestal zijn deze misericordes met
voorstellingen voorzien, die naar
hedendaagsche begrippen aanstootelijk geoor
deeld worden. Men moet echter beden
ken dat, als de zittingen neergeslagen
waren, het snijwerk onzichtbaar bleef,
en dat het, bij het staan, al evenmin
gezien werd.
Enkele minder kiesche voorstellingen
zijn ook in de Oude Kerk wel te vinden.
Maar de meeste, blijkbaar toespelingen
op middeneeuwsche zegswijzen, zijn heel
aardig. Den hond in den pot vinden",
tusschen twee stoelen gaan zitten", een
aap die den bijbel leest'" lachen als een
boer die kiespijn heeft" zijn uitdrukkin
gen, die wij nog gebruiken. Andere ge
raakten in vergetelheid.
Ook de orgels liet men bestaan,
ofschoon er in de 16e en 17e eeuw bij
de godsdienstoefeningen geen gebruik
van werd gemaakt. Zij werden slechts
op sommige uren in de week bespeeld,
wat vooral toen Jan Pieter Sweelinck
aan het klavier zat, veel volks trok. Het
kleine orgel aan de noordzijde, dat tot
het begeleiden van den koordienst was
gebruikt, kreeg omstreeks 1670 een
nieuwe kas, waarvan de luiken door
Cornelis Brizébeschilderd zijn.
Het groote orgel, in 1545 gemaakt,
werd, toen sinds 1700 het orgelspel weer
het gezang begeleidde, onvoldoende ge
acht.
Aan Christiaan Vater uit Hannover
droeg men de vernieuwing op en Jurriaaa
Westerman leverde de fraaie kas, die
sinds 1726 in de kerk prijkt. Johannes
Caspar Muller heeft van 1739?1742 dit
orgel verbeterd, en er een instrument
van gemaakt, dat bij het Haarlemsche
weinig achterstaat.
Het koor werd voor het sluiten van
huwelijken bestemd, en de aanzienlijken
trouwden bij voorkeur in deze kerk.
&In het midden der 17e eeuw werd een
nieuw koorhek van eikenhout en koper
gemaakt. Een herinnering aan de on
overwinnelijke vloot is op de afsluiting
van het koor nog te lezen.
Als de paren zich ten huwelijk kwamen
aanmelden, vonden zij boven een deur
den raad: 't Is haest getrout, dat lange
rout." En als zij zich daardoor niet had
den laten afschrikken dan kwam, boven
de deur van het koor, Melanchthon hun
herinneren:
Twist, Hoovaerdy end' Overdaet
Doen, dat gheen Huys seer lange staet.
TIn den laatsten tijd is de Oude Kerk
voor de aanzienlijke huwelijken minder
in trek. Toch leent haar koor zich beter
voor de plechtigheden, dan andere
Amsterdamsche kerken. Daarom zou het
goed zijn, als men tot het aloud gebruik
terugkeerde.
De Oude Kerk bevat de graven van
verschillende zeehelden, tot wier eer de
Sta ten-Generaal gedenkteekenen hebben
doen aanbrengen. In den noorder zij
breuk van het koor rust de held van
Gibraltar.
Heemskerck, die dwers door 't ijs en 't ijzer
dorste streven
Liet d' eer aent Land, hier 't lijf, voor
Gibraltar het leven,
gezegd 't Haantje, zijn gedenkteeken in
1633 kreeg.
Beide gedenkteekenen, ofschoon een
voudig, en hoofdzakelijk architectonisch
opgevat, getuigen van een goeden smaak,
wat men niet zeggen kan van het
monument, door Artis de Witt voor
den in 1666 gesneuvelden Abraham van
der Hulst vervaardigd. De compositie is
overladen, de engelfiguurtjes zijn leelijk
de liggende figuur van den zeeheld is
theatraal.
Veel beter is het grafteeken, dat
RomKerkmeesterskamer in de Oude kerk.
luidt het kernachtige grafschrift, dat
Hooft er voor maakte, en dat meer
waarde heeft, dan het Latijnsche proza
of de Latijnsche poëzie, bij zulke gele
genheden gebruikelijk.
Hendrik de Keyser heeft dit monu
ment, tegen een pijler geplaatst, gemaakt.
Het werd nagevolgd aan de zuidzijde van
het koor, toen de zeeheld Cornelis Jansz.,
De Oude kerk van het Noordoosten gezien.
itiiiiiiiiiiimimiiiiiiM
LüDIS BOUWMEESTER.
Het laatste portret van Louis Bouwmeester, in wit gala kostuum, gemaakt te
Batavia, kort foor zijn terugkeer naar
PnlÉri.
Den Haag.
Deze tentoonstelling van de Haagsche
Teekenmaatschappij is mij een aanleiding om
mijn bewondering te betuigen voor de buiten
gewone welwillendheid, vriendelijkheid, voor
zichtigheid, myner Haagsche mede-kritici.
Hoe schiet ik te kort, hoe ver blijf ik van
het doel uit dezer drie maatschappelijke
deugden. Ik benijdde de heeren zelden
ik moet ze nu benijden. Ik weet niet waar
ze alle deze zachtheden des gemoeds vonden,
deze ouderwetscheedel-aardigheid, die vroeger
(zie oude kunstkronyken) en vroegeren
schrijvenden op verrukkende manier eigen
?was. Ze zij n toonbeelden, uithangborden van.
maatschappelijke wellevendheid. Ze zijn er ;
zoo ze er nog niet kwamen, zie 't ze al
reusseeren ; niet door te handelen, niet door
voorzichtigheid, nee door de boven ver
melde zachtheid. Welke gemoederen welke
christenen welke deemoed voor het schoon!
Ik zou zoo gaarne, ze zachkens aan de oor
lel vattend, vragen : hoe gewierd u deze
deze zoetheid ? Wie zond u de welluidende,
streelende berichten ? Wie raffineerde uw
gespreks-vorm, wie sleep tot deze fijnheden
uwe schrijfwijs dat ge zoo eindloos kweelend
en veelend spraakt over wat hier te zien
is, bij deze teekenmaatschappij ? Want het
schijnen mij alle leugens toe die geschreeft.
Het is mijn fout. Ge zijt zoo velen, zoo
edelaardig zoo talrijk zijn de sententieën
uwer goedkeuring bij Zeus uw lof
heeft veel immer spuitende fonteinen. Het
schijnt mij toe dat het hier in Holland niet
meer de zaak bleef van de kunst (schreien
en vreugden in eeuwigheid) maar dat het is
geworden tot een soort maatschappelijke con
ventie, het kritiek-schrijven. Het schijnt mij
toe, dierbaren, dat met de val der kunst, gij
mede vielt. Maar 't moet een vergissing zijn.
Ik zie u te zelden. Ik voeg den stap mijner
voeten te zelden bij de sporen op nw pad.
Ik zie u drentelen (in mijne verbeeldingen
nu) teeder drentelen en vrouwengilletjes geven
van verrukking luide roep is te onhoofsch
wanneer ge de werken ziet die de wanden
dezer tentoonstelling beslaan". Hoe moet ge
met kuische gevoeligheid van te bloode
maagden uw voeten laten gaan over den
weidschen looper dezer zalen; hoe listig
zoetjes zullen uw dijbeentjes spierlustig be
wegen boven de zachte rondingen uwer
knieën. Te zwaar zij a mijn voeten bij uwe
danspassen. Te scherp en te snel mijn stem
tegenover uw wijsjes ! Ik zie u.
Gij komt bij de Achinis en peinst mildelijk
ge ziet de Akkeringa's : ge looft dien maker,
ge aarzelt voor de Arntzenius enwordt
vroolijk bij de marktjes. (Het strandje Xo. S is
het beste). Zoetjes ontmoet ge de aquarel
van Bastert (het scheepje zoo door zeilend
zou over de struiken heen gaan, het huisje
staat zonder een enkele reflex in de om
ringende lucht, de partijen der boomen zijn
niet gevoeld genoeg behandeld). Ge vindt
Bauer, en Rembrandt! Rembrandt l
rembrantiek, (toch zijn deze Bauers altijd
decoratief coulisseachtig van de beste werken
dezer zwakke tentoonstelling). Ge komt langs
Biseo en zwijgt lichtelijk, ge weet dit is uit
den tijd; ge admireert het werk van Suze
Robertsen en bewondert luid of noode naar
uw aard (wat ze hier heeft is krachtig maar
onrustig, niet geaquarelleerd, eer geschil
derd): meer treft u de groote Blommers die
8 mille kost het is u niet veel, het is u
goedkoop (maar het paard deugt niet, maar
de man zit niet in elkaar echter komen
zulke kleinigheden er niet op aan tegenwoor
dig. Als Amerika wil, dan is acht mille
een koopje); E. Bosch en ge mompelt Roma
alterna, en spreekt niet ran Tarpejaansche
rots waar uwe schrijverij moest af gesmeten
worden (niet slecht is de twee kerels rijdend
door het straatje); Briët bespreekt ge weinig
(toch is deze Allebé-achtige aquarel waarvan
een schilderij ook bestaat een van de aan
genaamste werkjes ter tentoonstelling); ge ziet
de Du Chattel's (zoo zijn uw zieltjes) de
Lecomte's, dien Eerelman, dien eerlijken jon
geling die zijn ploeger zoo meneer.achtig
laat ploegen (wanneer eindigt dit), de Van
Essen salueert ge aangenaam" (de
honden zijn het beste) en ze staan versteld
voor het dierbre portret van deze dame
rosen-groene door die andere dame uit
Taormina (mevrouw, hoe is die linkerarm
zoo raar I); Haverman's lijnen en kleuren
zijn per se entzückend (hjj heeft zooveel
ondergrondschen invloed); Henkes hij
bout Verhulst in 1670 voor Willem van
der Zaan beitelde. Hier is decompositie
rustig en vertoonen zoowel de engeltjes
als het reliëfportret den besten stijl van
den meester. Dezelfde opvatting en de
zelfde hoedanigheden vinden wij in
Verhulst's monument van 1674, voor Isaac
Sweers opgericht.
De Oude Kerk is het merkwaardigste
bedehuis, dat Amsterdam bezit. Terwijl
de Nieuwe Kerk, door den brand van
1645, vrijwel alles, wat zij uit de mid
deleeuwen nog over had, verloor, is de
Oude Kerk voor zulk een ramp gespaard
gebleven, en al heeft de tijd natuurlijk
zijn invloed doen gelden, de opmerkzame
beschouwer vindt overal onderdeelen, die
hem omtrent de geschiedenis van het
bouwwerk inlichten.
Die invloed van den tijd maakte de
Oude Kerk tot het schilderachtig geheel,
hetwelk wij bewonderen, en dat zou
verdwijnen, wanneer men de uitteraard
hopelooze poging zou wagen, om door
een restauratie het gebouw tot den toe
stand van 1570 terug te brengen.
Mijn vriend Posthumus Meijjes, aan
wien de zorg voor de Amsterdamsche
kerken is opgedragen, zal zich voor een
dergelijk waagstuk niet laten vinden, en
alles in den ouden toestand laten, daar
ben ik zeker van. En wanneer hij aan
zijn voornemen gevolg kan geven, om
binnenkort de eikenhoutverf" ? te
kwader ure daarop gesmeerd ? van het
eikenhouten gemeubelte te doen ver
dwijnen, dan zal ook de kerk van binnen
zich weder in haar oude schoonheid ver
toonen.
Hoe fraai zulk eikenhout zich voor
doet, ziet men nu reeds in de kerk
voogdenkamer, waar de prachtige be
timmering uit de 18e eeuw indertijd
aan de kwast van den verwer is ontsnapt.
Der thans zeshonderdjarige zij nog
een lang bestaan beschoren!
iiiiiimiliiiiMiiiiimiinm
heeft een tentoonstelling in Berlijn. De
Israëls: Isaac (die slechter werk zond dan
ge verwacht van hem) prijs zij hem, den
waarnemer* van het Parijsche leven; Joztf
Israël» ge kwijlt. Niettegenstaande uw
speeksel vloed is de, geldlellende toch de belang
rijkste teekening. Hoewel er natuurlijk geen
enkelen invloed van Rembrandt in is (schreef
de meester dit zelf niet, en bezondigde hij
zijn ouderdom niet met dezen niet vol te
houden bewering) is de verf hier niet meer
verf maar geestelijke trilling geworden. Ge
moet het geheel nemen?maar 82 jaar ook.
Het Binnenhuis het kindje in de wieg is
me te rood; in Drenthe (een fantaisie maar
met irreële belichtingen en met onvoortrolbare
kruiwagens,en vreemde menschen)beide mocht
ik er niet zien maar er is in den geldteller
niettegenstaande vele fouten (zie de linker
hand b.v.) een atmosfeer als een droom overal
doorheen. Joris is gevaarlijk met z'n Sappho.
De W. Maris leek me beter toen ik hem bij
SchüIIer zag. Volendam vermoed ik is des
jongen W. Maris laatst verblijf. Het werk is
te leeg, te modieus. Mastenbroek is raar en
onecht, onrustig. Zoo is schaapskooi van
mevrouw Mesdag-van Houten ergens van
daan, daar plots neergezet: ze vormt geen
organisch geheel met den grond, ze is juri
disch gesproken eer roerend dan onroerend
goed.
Nakken is Nakken. Diens roem blijft on
danks mij ik gun het iedereen stevig
staand. De beide Roelofs: ik weet ge wilt
liever door anderen geprezen zjjn, of
zachtkens behandeld maar gelooft ge zelf dat
de zwanen" goed werk is, het horrible rood
ziet ge er dat niet op, hoe hangt het kind
in de armen der vrouw, hoe theater" is
alles, hoe onechoon I Is het meisjeskopje
niet blikkerig, 't slapend kindje eveneens niet
van dien aard. Ik moet bekennen dat ik het
voorspeld heb dat ge te handig waart, te
vluchtig wierdt, en toch hadt ge vroeger in
een schilderijtje wel tens wat kleur, op een
muur van een kamer, of op een tafeltje met
allerlei rommel. Is 't al toegeven aan
kunstkooper? aan publiek? 'k ben overtuigd
dat ge meent dat ik ongelyk hebt en gij
gelijk met zoo te werken maar ik weet
dat ge zoo voortgaand laag terecht zult
komen. Het werk van Willem Roelofs Jr.