De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1906 30 september pagina 1

30 september 1906 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

. 1527 DE AMSTERDAMMER A°. 1906. WEEKBLAD FOOK NEDERLAND On.d.er recLaoti© Dit nummer bevat een bijvoegsel. ?v a. m. J". 3D IE IEC O O. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar , mail l0--" Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar , 0.121/» Dit blad il verkrijgbaar Kiotk 10 Boulevard dea Capucines tegenover liet Grand Café, te Parij». Zondag 30 September. Advertentiën van 1?5 regels f 1.25, elke regel meer f 0.25 Reclames per regel 0.40 Annonces nit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. Ds prijs per regel U 35 Pfennig. INHOUD: VAN VEERE EN VAN NABIJ: Iets over Handelsinformatie en Incaseo-bureaux, door Gerard G. Lenselink. De verdediging der Pers. Het verschenen van een belangryk boek, door Vilh. Carstens. Discipline in Duitschland, I. Houding van de Nederlandsche Regeering tegenover rykswerklie'den. FEUILLETON: DeBromtol, door H. de Hoog, I. KUNST EN LETTEREN: Muziekbeoordeelingen, III, door Ant. Averkamp. Een andere rêve. Willem Kloos over Willem Bilderdijk, d. dr. H. J. Boeken. De Uiterste Dag, van Johannes Jörgensen, vertaald met toestemming van den schrijver, door Kees Meekel, beoordeeld door Henri H. van Calker. Nog is Vlaanderen niet ver loren. VOOR DAMES : Portret van Sophie Offermans-van Hove, f. Een belangrijk rapport, II, (slot^ door Elise A. Haighton. ALLERLEI, door Caprice. Beeldhouwer Toon Depuis, met portret en af b?Mr. Jan van Rijswijck, burgemeester van Antwerpen, f, September 1906, door J. Hoste met portret. Jan van Rijswyck's Uitvaart, d. J. A. Levy. J. Jelgerhuis Swildens, t, met portret. Nog een en ander over de Indische Begrooting, dienstjaar H07, door Veritas. Penteekening van H. G. Ibels. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter. UIT DE NATUUR, dooi; E. Heimans. DAMRUBRIEK. SCHAAKSPEL. AD VERTENTIËN. Iets over Handelsinformatieen Incasso-bnreaux. i. Handelsinformatie- en Ineasso-bureaux moeten zijn kantoren, welke, geleid door moreel hoogstaande lieden met veel menachen- en zakenkennis, tegen vergoeding den handel in handelsaangelegenheden van voorlichting en advies dienen, benevens zich belasten met de inning van dubieuse en achterstallige handelsvorderingen, zoo wel langs minnelijken als langs gerechtelijken weg. De handel is reeds zoodanig gewend aan het bestaan dier kantoren en maakt er reeds een zoodanig gebruik van, dat hij ze moeielijk zou kunnen missen, waarmede in principe hun recht van bestaan bewezen kan worden geacht. Een goed handelsinformatie- en incasso bureau moet echter op zulke grondslagen rusten, dat het geregeld op tijd aan zijne verplichtingen kan voldoen, waaronder als een der eerste wel mag genoemd worden : onmiddellijke afrekening van aan, zijne cliënten toekomende gelden. A'oorts dient het zich stelselmatig te onthouden van het verdedigen van schuldenaren in welken vorm ook, daar het kantoor anders geen aanspraak zou mogen maken op den naam van incasso-bureau, dus geen bureau zou zijn in .het belang van crediteuren. Het zoogenaamd verdedigen van schuldenaren lost zich in de practijk trouwens (dank zij de belemmerende bepalingen welke de wet een sehuldeischer in den weg legt) veelal op in de beantwoording der vraag: Door ?welke chicanes, excepties en verdachtma kingen is de schuldenaar van de verplich ting tot betalen af te helpen? Van groot belang is ook, dat het bureau in betrekking staat zooal niet tot feen rechtsgeleerde, dan toch tot een rechts kundige, die er voor berekend is de zelf standige leiding der Kantongerechtzaken van het bureau op zich te nemen, en in de plaats waar het bureau gevestigd is en in de omliggende Kantonplaatsen zelf die zaken te behandelen. Zoo iemand is veel beter op de hoogte der zaken on kan ze dientengevolge vlugger afwerken dan het bureau, dat gebruik maakt van de tusschenkomst van een buiten het bureau staand practizijn, die ook voor eigen zaken en voor verschillende principalen optreedt, dus niet speciaal in de zaken van het bureau is ingewerkt, hetgeen tot vertraging en oppervlakkigheid in do behandeling leidt. Op informatie-gebied dient het bureau, wat den duur van de geldigheid der aanvraagbiljetten voor informatien betreft, een grens te stellen, bijv. een tijd yan twee jaren, opdat het ten allen tijde zijne ver plichtingen kan overzien en binnen zekeren tijd kan nakomen. Het bureau, dat boekjes met aanvraagbiljetten voor onbeperkten tijd uitgeeft, moet zich te eeniger tijd vastwerken. Geen koopman zou er zich toe leenen om te leveren, wanneer het den kooper goeddunkt. Een beetje handelsfirma weet ook wel hoeveel aanvraagbiljetten zij in een bepaald tijdsverloop verbruikt. De ontvangen abonnementsgelden mag het in geen geval als zuivere winst of als bedrijfs kapitaal beschouwen, daar er immers aller lei verplichtingen tegenoverstaan, die het binnen een bepaald tijdsverloop nioet na komen. Voorts dient het in zijn optreden tegenover het publiek geen air aan te nemen alsof het publiek er is ten zijnen behoeve, maar integendeel, zonder prijs geving van zijn zelfstandigheid en onaf hankelijkheid, ten allen tijde te toonen, dat het er is ten behoeve yan den handel. Een afkeurenswaardige manier van optreden mag 't wel heeten wanneer een bureau, zooals inderdaad gebeurt, door tusschenkomst van reizigers of vertegenwoordigers, klanten tracht te winnen door uitdrukkingen als: '?Wij krijgen vroeg of laat ook wel informatie-aanvragen op U", m.a.w. het is uw belang ons tot vriend te hebben, indien U wilt, dat wij t.z.t. gunstige inlichtingen over U verschaffen. Is een dergelijk optreden niet reeds voldoende om zoo'n bureau onder de minder soliede te rangschikken? De hooge eischen, waaraan een solied kantoor op meergemeld gebied moet vol doen, wil het den handel inderdaad goede diensten kunnen bewijzen, brengt mee, dat het eene behoorlijke bezoldiging aan zijne cliënten in rekening brengt. Immers om over geschikt personeel te kunnen beschikken dient het voldoende salarissen uit te betalen. Dergelijke werkkrachten nu, waaraan1 hooge eischen gesteld moeten worden, wat mora liteit, talen- en handelskennis betreft en die bovendien schaarsch zijn, dienen eenigzins ruim bezoldigd te worden, ook met het oog hierop, dat het bureau en niet minder de handel zelf er belang bij heeft, dat het personeel, dat blijken heeft gegeven van bekwaamheid en betrouwbaarheid, zoo min mogelijk wisselt. Jammer genoeg is de handel over 't alge meen van een en ander nog niet genoeg overtuigd. Nog maar al te vaak redeneert de koopman: De gelden die ik voor bemoei ingen van een handelsinformatie- en incasso bureau uitgeef, zijn voor mij verliesposten, die ik zoo laag mogelijk moet trachten te houden, zoodat ik een goedkoop bureau noodig heb. Wel beschouwd is deze rede neering volmaakt onjuist. Immers een informatie van een paar gulden zelfs van lager bedrag behoedt juist den koopman dikwijls voor verlies van honderden guldens, terwijl menige dubieuse post tegen eene vergoeding van vijf of tien procent, al naar de opdracht-gever bij het bureau geabonneerd is en de zaak in dan wel buiten rechten afloopt, plus enkele kleine onkosten, door tijdig en oordeelkundig op treden van het bureau wordt geïncasseerd. Het moet dan ook verbazing wekken, dat men soms eerste klasse firma's, verleid door oogenschijnlijk voordeelige tarieven en schoonklinkende beloften, welke laatste men zich wel wacht schriftelijk te geven, ziet aangesloten bij een bureau, dat finan cieel en moreel beneden peil staat en geen enkelen waarborg kan bieden voor reëele afdoening van zaken. Het kan niet uitblijven of te eeniger tijd moet zoo'n firma dit tot hare schade ontwaren. Goedkoop is duur koop. Dit geldt vooral op 't gebied van informatie en incasso. (Slot vol(jt). GEKARD G. LEXSELIXK. Een verdediging der Pers. De N. C t. had ons aangevallen, wijl wij de pers ten laste hadden gelegd, een flegma, zoodat zij zelfs het ingezonden stuk van majoor Kleij in Land en Volk verschenen, waarin den luit. kol. v. d. Hoft' iets zeer ergerlijks werd toege schreven, niet aan haar lezers had doen kennen. Wij antwoordden op dien aanval in ons No. van 10 September j.l. Wij stelden daarin tegenover de be weringen van de N. Ct. het volgende: 1. Dat van een bijzondere omzichtigheid ten opzichte van de openbaarmaking" gevorderd, geen sprake kan zijn, wijl alleen het instellen van een onderzoek haar eenig doel was. 2. Dat de N. Ct. had behooren te vermelden, dat de man, die de beschuldiging uitte, zich onderworpen wist aan het crimineel wetboek van het krijgsvolk t. 1. 3. Dat de omschrijving der vermelde feiten niet hoogst onbepaald" was, wijl de in zender wreed zou zijn geworden als hij de persoon en de zaak bij hun naam had genoemd, en het stuk niet voor opname vatbaar zou zijn geweest. 4, Dat de practische redenen" die de bladen veelal er toe brengen ingezonden stukkeu uit andere bladen niet over te nemen, een redacteur die iets voor het algemeéi belang gevoelt, niet mag weer houden ernstige beschuldigingen betrek king hebbende op een veel besproken zaak publiek te maken. 5. Dat bij, tegen ons de pers verdedigend, niet de hoofdzaak van ons betoog had mogen verduisteren. 6. Dat er niet de geringste aanleiding be stond om ons heftigheid te verwijten, en dit verwijt alleen kon gedaan worden, bij het verzwijgen van ons betoog. 7. Dat, wilde de N. Ct. iets tegen ons uit richten, zij de volgende stellingen te weer spreken had: lo. dat het Ned. volk zoo goed als onkundig is gebleven van het bedoelde geval, omdat de Pers het voor haar verzwegen heeft; 2o. dat het Ned. volk, in de mili taire en civiele wereld, als regel in stilte mort over onrecht, meestal zwijgend draagt, omdat de onderge schikten gelooven toch geen recht te kunnen krijgen ; 3o. dat een houding als majoor Kleij bij autoriteiten en de satisfaits doorgaat, niet voor die van een held, maar als een van een lastig man; 4o. dat deze toestand voor een goed deel een gevolg is van ons flegmatisch volkskarakter ; 5o. dat de Pers van dat flegma maar al te zeer getuigenis aflegt; en 60. dat in het leger, en in de burgermaatschappij geheel andere toe standen zouden heerschen, als de pers meer volksopvoedster was dan zij thans is. 8. Dat de quaestie-Kleij en deze zy n laatste aanklacht tegen luit. kol. v. d. Hoff niets te maken had met een anti-militaire propaganda, de Nijmeegsche begrafenis en de Naarder Broodmalaise"; alsof de onjuistheid van de klachten soms door soldaten en matrozen geuit, de N. Ct. ook bij deze gelegenheid tot voorzichtigheid had moeten aansporen ! 9. Dat juist de weinige kritiek, die de bladen op verzuimde plichtsvervulling, ook der hoogeren oefenen, het duidelijkst bewijst, hoe zwak hun neiging tot het bevorderen van recht is. 10. Dat het een al te groote onnoozelheid van een dagbladredacteur is, te beweren, dat de clientèle geen invloed heeft op de dagbladen, op het meer of minder rustig zijn van de redactie bij het waar nemen van schandelijke toestanden; bij het verdedigen van recht of het be strijden van onrecht ; waarbij wij herin nerden aan de koeüeschandalen en de houding der pers. 11. Dat hij ons beschuldigend van de houding aan te nemen, van iemand die zegt iets in 't midden te willen laten", maar dat toch noemt valschelijkons een vahchheidje in onze schoenen schoof d. i. tegen beter weten in. 12. dat hij onze bedoeling meermalen ver draaide en zich bij voorbaat trachtte te dekken met de grove truc, door het voor te stellen als waren wij gewoon persoonlijk te antwoorden op onpersoonlijk geschrijf. En wat is nu het antwoord op dit alles van de N. Ct., die het noodig had geoordeeld ons aan te vallen ? 1. Dat zij zich bewust is zoo beknopt maar eerlijk mogelijk weer te geven." (Zie boven', inlusschen liet woord heftig" neemt ze terug en het valschhïidji laat ze nog staan.') 2. dat zij en de meeste redacties het stuk van den heer Kleij eerst uit de Groene zullen hebben leeren kennen. (En u-at hebben zij daarna gedaan "?) 3. Dat zij Kley's verklaring omtrent zijn on derworpen zijn aan het crimineel wetboek voor het krijgsvolk 1.1. heeft weggelaten, omdat voor een ieder die met de gel dende bepalingen der militaire recht spraak ook maar eenigermate bekendis, dit onderworpen zijn van zelf sprak! (Arme Kley, die dit niet begnpen heeft ten opzichte ran het Ned. publiek! ) 4. Dat een hoogst onbeduidende zaak als het onopgemerkt blijven van een inge zonden stukje, dat door elke redactie zou zijn geplaatst, indien aangeboden, niet had mogen worden aangegrepen als een gelegenheid tot klagen over gering schatting van rechtsschennis bij de pers". (Alsof fle houding van de pers na deze publicatie, niet de juistheid onzer opmer kingen had bewezen! Onopgemerkt," een ingezonden stukje" dat zulk een treurig voorval, ah feit uit het militaire rechtsleven beschrijft.') 5. Voorts : hebben andere redacties majoor Kleij niet geweigerd zijn stuk te plaatsen of heeft bij haar niet verzocht aan de verkregen openbaarheid meerdere uit breiding to geren'' dan hangt ons verwijt aan de pers, als een negatieve opmerking zonder moreele beteekcnis in de lucht. (Een mooie tegen onrecht strij dende pers.') Zoo bepalen we ons tot liet ZT/,?<??(//,v, en moeten dan constateeren, dat de ^V. ('t. die, j!8 Aug. in alle plechtigheid optredende, ons aanviel om de Pers te verdedigen, thans <j<-li<rl haar betoog heeft in den steek gelaten; geen enkel van haar serieus bedoelde argumentjes, door ons omvergeworpen, heeft ze weer recht ge zet, om 11 u na zooveel tijd te komen met dat fonkelnieuwe: een hoogst onbedui dende zaak als het oiinpr/riiuTkt blijven van een ingezonden stukje." Hoe jammer dat zij den 23 Aug. in volle wapenrusting te voorschijn komende, juist dit blikken sabeltje vergat; wat hoofdbrekens had het haar niet kunnen besparen! En zoo iets heet nu journalistiek.' Het yerscÈneii yan een belamril loei, In deze dagen verscheen: Mamiel historïfjite de la Question dn Slesviij. Documents, Cartes, Pièces justificatives et Renseignements statistiques", geredigeerd door Franz von Jessen, uitgegeven door de gezamenlijke Sleeswijksche yereenigingen te Kopenhagen in 1906. Verkrijgbaar bij do Gyldendalske Boghandel" te Kopenhagen, (ilet werk bevat 474 pag.) De Deensche uitgave verscheen reeds in 1901. Dit werk is gezonden aan alle Europeesche Staten, de verschillende Ministers van Buitenlandsche Zaken, de Parlement*bibliotheken etc. etc. De aanleiding tot de uitgave in het Fransch, van dit werk is geweest om voor de rechtbank der volken het Sleeswijksohe vraagstuk bloot te leggen. Duitsche bladen hebben sedert 1864 steeds op een dikwijls valsche, onware wijze hunne lezers over deze zaak ingelicht. Daar Scandinavische bladen meestal alleen door Scandinaviërs werden gelezen is deze door de Duitschers gegevene valsche voor stelling overal meer of minder doorge drongen. Het was geen gemakkelijke taak die de welbekende redacteur Franz von Jessen op zich nam, om mannen van aanzien met onbetwistbare vakkennis te vinden, die de omvangrijke stof, geheel objectief zonder inmenging yan polemiek het internationale publiek in licht leesbaren vorm zouden aan bieden. Alleen door zulk materiaal kunnen andere volken een onpartijdig en rechtvaardig oor deel vellen over Pruisen's optreden en ver dere handelswijze in Sleeswijk. Daar in de laatste tijden in Nederland het onze is ook een klein land alge meen toenemende interesse wordt gevoeld voor de Scandinavische landen, (bewijs daarvoor is de vele literatuur die vertaald wordt, het toenemende reizen naar deze landen, het oprichten van een HollandschDeenscho yereeniging, het doceeren van de Scandinavische talen aan de universiteit te Utrecht) meende ik dat het yan belang kon zijn, indien men zich een juiste meening vormde over het Scandinavische vraagstuk. Men begrijpt dan beter wanneer men in deze landen reist, de antipathie die daar nog steeds heerscht, speciaal tegen Pruisen, hetwelk Sleeswijk in 1864 alleen door de macht van den sterkere, aan Denemarken ontroofde. Hoe later zelfs de Duitsche kroonjuristen over des koning van Pruisen's recht op Sleeswijk oordeelden, heb ik in een vorig artikel medegedeeld. Enkele namen van de mannen die den heer F. von Jessen terzijde stonden bij zijn werk zal ik hier noemen, deze en gene zijn hier te lande geen onbekenden. Prof. dr. jur. Ilenning Matzen, dr. phil. Alex Thorsüe, bibleothekaris Emil Elberling, rijksarchivaris Thiset, prof. Wimmer, prof. Johannes Steenstrup, dr. P. K. Thorsen, dr. H. V. Clausen, rector Lauridsen, archi varis F. J. West, redacteur P. Simonsen en anderen. Dat de Duitsche bladen woedend zijn over de uitgave van dit werk in het Fransch en de algemeene verspreiding daarvan ge tuigen genoeg de artikelen in de door de Duitsche regeering FIJTANTIKEL ondersteunde bladen, die in Noord-Sleeswijk uitkomen. Het is steeds deze door den Staat FIXAXTIKEI, ondersteunde Duitsche bladen er om te doen geweest overal in Duitschland een verkeerd licht te doen schijnen over de toestanden in Sleeswijk eu bladen te vinden die deze meer of minder onware artikelen overnamen. Het oude blad van Bismarck : Hamburger SachrichteH was steeds gewillig de meest verdraaide voorstelling van de toestanden in Sleesvrijk te verspreiden. In Berlijn zongen dezelfde melodie die ]'o*t, lifiiinei- Nrituste. Nachric/ttcH, Der lïe.chslote, Die Kri'itzzcitung en andere couranten. Deze couranten werkten altijd hand in liand met de Duitsche verecniging in Noord-Sleeswijk. Een groot deel onbevangen Duitschers, die met eigen oogen en ooren in Sleeswijk gezien en gehoord hebben, veroordeelden dan ook zeer, en terecht de spiormeerende verdachtmakende eu steeds vijandschap zaaiende wijze waarop de Duitsche vereeniging on couranten optreden, tegenover de inheenische bevolking. Door deze verkeerde wijze van voorstellen is liet eigenaardig te zien hoe deze zuur desem doorgedrongen is in het bewustzijn van een groot deel der volkeren die hunne wijsheid uit deze bronnen putten on die geen tijd, kennis en gelegenheid hebben zich op de hoogte te stellen van iiet onware van deze weergovingen. Jaren lang' is het grootu publiek kunstmatig op deze onware wijze voorgelicht. Het is dan ook geen vonder dat juist die soort vereenigingen en bladen zeer afgeven op hot uitnemende idee, dank zij redacteur Franz v. Jessen en zijne medewerkers dat door het uitgeven van bovengenoemd boek do geheele wereld zich op de hoogte kan stellen vau het onrecht dat Sleeswijk weder varen is eti wedervaart. Hier zal ook weer het oude spreekwoord bewaarheid worden: Al is de leugen nog zoo snel, do waarheid achterhaalt haar wel." Ijlst, löSept. 1906. VILH. CAKSTKXS. Discijliue in DnitscManfl. i. Aan de reeks brieven uit Duitschland van Jules Huret, die successievelijk in den Figaro verschenen, ontleenen wij nog het volgende: De Franschman, die naar Duitschland reist, krijgt de eerste onaangename sensatie van duitsche dicipline reeds op het perron van de Gare du Nord, waar dik, blond en stijf in hun bruine uniform en met hun gegalonneerde petten, de beambten van de Compagnie des Wagons-lits hem staan op te wachten. Dat onaangename gevoel is voor mij onafscheidelijk verbonden met den benau wenden geur van de gecomprimeerde lucht, die op het oogenblik van vertrek aan de rem ontsnapt en het scherpe fluiten van de locomotief. Van dat oogenblik af is het voor den deugdzamen man, die onbekend is met de macht van een stuk van honderd sous, of voor den zninigen reiziger, die deze macht wil ignoreeren, voor goed gedaan met spotten over dicipline, reglementen en autoriteit. Een Fransch consul zeide tot mij: Alsik uit Duitschland in Frankrijk terug kom, heb ik een gevoel, alsof niemand er een sikkepit om geeft." Hij wilde daarmee niet zeggen, dat niemand er een sikkepit om gaf of hij terugkwam hetgeen zonder twijfel waar was maar wilde eenvoudig het in 't oogloopende contrast onder woorden brengen, dat hij had opgemerkt in de opvattingen omtrent plicht, die den bewoners der beide landen eigen is. De zaak is", zeide een ander, dat wij Franschen niet het ware plichtsgevoel be zitten, het gevoel, dat in Duitschland ieder een doet handelen in naam van een abstract principe, geheel buiten de angst voor terecht wijzingen, het gezag van zijn superieuren om, en evenzeer buiten het verlangen om, door anderen te worden geprezen, toegejuicht of bewonderd. Een Duitscher doet zijn plicht even goed, even nauwgezet, al is zijn chef niet aanwezig, en zelfs wanneer deze het nooit te weten zal komen. Wij Franschen en natuurlijk, niet waar ? wij zeggen dat zoo maar in 't algemeen wij handelen slechts met het oog op ons persoonlijk be lang, op onze persoonlijke eerzucht, of uit een behoefte aan werkzaamheid, die, als zij eenmaal voldaan is, ons volkomen ongewa pend laat tegenover een onvoltooiden arbeid. Een Fransch beambte, een Fransch werkman, zullen het altijd er op aan leggen, zoo weinig mogelijk te doen, of zij beklagen zich zelf, óf zy zuchten over het harde van hun lot. Wanneer zij een vervelende of vermoeiende bezigheid kunnen vermijden, dan kan men er van overtuigd zijn, dat zij het zullen doen. De Duitscher zal die zelfde bezigheid vol brengen, hoe lastig of onaangenaam zij ook moge zijn. Daarentegen moet ge van hem geen spoor vau overtolligen y'ver verwach ten, geen enkele poging om het beste te zoeken eenvoudig uit liefde voor het vol maakte. Dat is iets onbekends in Duitsch land, en daarentegen iets zeer gewoons bij ons. De consul had gelijk - de indruk van discipline is werkelijk overweldigend, zoodra men de grenzen heeft overschreden. Verge leken met de Duitsche controleurs en douane7 beambten maakt het personeel van den' Schlafwagen den indruk van een troep Italiaansche dansers, Wanneer gy in een station om u heen kijkt, wordt gij dadelijk door de orde, de netheid, de nauwkeurigheid van alles om u heen, zelf tot discipline gesugge reerd. Probeer het nooit, naar buiten te gaan op een plaats waarbij ingang" staat, of binnen te komen door een uitgang". Waag het niet, links te gaan, waar rechts of recbts waar links te lezen staat. Als gij u ver gist, dan helpt het u niets, of gij al tracht uit te leggen, dat gij haast hebt, het helpt u niets, of gij u boos maakt, smeekt, glim lacht zelfs, gij moogt niet verder! .??*?Op een morgen, toen ik juist op het nippertje was voor mijn trein, haóV ik tnij vergist in het perron. Ik had o-ier een afstand van tien meter mijn coupékunnen bereiken, maar ik was gedwongen, in vollen draf een balven kilometer tunnels, trappen en perrons af te leggen, met geen ander resultaat, dan dat ik den trein voor mijn neus zag wegrijden. Mijn woede was onbeschrijfelijk. Dien dag is er een onverwoestbare haat in mij ontstaan jegens het farizei'sme der Duitsche beambten. Tegenwoordig denk ik er niet meer over, uiij te verzetten tegen datgene wat voorge schreven is. Al is een voorschrift in mijn oogen door en door dwaas en onlogisch, ik buig mij er voor, inwendig spottend, maar zonder te protesteeren. En de tijd is niet verre, dat voel ik, dat ik zelfs niet meer spotten zal. Ik zal dan den geestes toestand hebben bereikt van de zestig millioen onderdanen van Keizer Wilhelm. * # fl ik ben al zoo ver gekomen, dat ik er niet meer over denk, mij te verbazen over den eersten machinist van een electriscbe cen trale die, toen hem in mijn tegenwoordigheid iets door zijn directeur werd gevraagd, zich als een schildwacht in postuur zette, de hakken tegen elkaar sloeg, en antwoordde op den toon van een schooljongen, die een les opzegt. Of over den boerenjongen uit Brandenburg, die gisteren pas in de stad is aangekomen, en die, zoodra hij in een stalknechtlivrei is gestoken, zich stijf opricht en ook al de hakken tegen elkaar slaat. Want hoorbaar de hakken tegen elkaar slaan is in dit land het meest voorkomende en het meest verhevene gebaar waartoe menschelijke voeten in staat zijn. Een ideale beweging, tegelijkertijd vol gloed envolzelfbeheerschingl Een uiting van vaderlands liefde en nationaal instinct! De nachtwachter uit mijn wijk groet mij op die wijze, als bij mij tegen komt; met aaneengesloten voeten en de hand aan zijn pet, ziet hij er uit als een oude tinnen soldaat. Het elegante heertje, dat zich in een salon aan u voorstelt, slaat zijn hakken tegen el kaar. Er bestaan schoenen, waarvan de hielbelegstukken speciaal erop gemaakt zijn, het tegen elkaar slaan van de hakken goed hoor baar te maken, hetgeen in sommige geval len van veel nut kan zyn. Als voorbeeld diene het volgende: Twee jonge Einjahrig Freiwilliger komen dineeren in een hotel. In de eetzaal zit een officier te eten.Dejongelnimogen niet blijven, zonder toestemming van den officier. Stijf rechtop naderen zij het tafeltje van den officier, die geheel in zijn maal ver diept, hen niet ziet. Maar, juist op hetzelfde oogenblik slaan de beide jongelui, met een flinken klap de hakken tegen elkaar. Op het

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl