Historisch Archief 1877-1940
. 1527
DE AMSTERDAMMER
A°. 1906.
WEEKBLAD FOOK NEDERLAND
On.d.er recLaoti©
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
?v a. m. J". 3D IE IEC O O.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar , mail l0--"
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar , 0.121/»
Dit blad il verkrijgbaar Kiotk 10 Boulevard dea Capucines tegenover liet Grand Café, te Parij».
Zondag 30 September.
Advertentiën van 1?5 regels f 1.25, elke regel meer f 0.25
Reclames per regel 0.40
Annonces nit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma
RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. Ds prijs per regel U 35 Pfennig.
INHOUD:
VAN VEERE EN VAN NABIJ: Iets over
Handelsinformatie en Incaseo-bureaux, door
Gerard G. Lenselink. De verdediging der
Pers. Het verschenen van een belangryk
boek, door Vilh. Carstens. Discipline in
Duitschland, I. Houding van de
Nederlandsche Regeering tegenover
rykswerklie'den. FEUILLETON: DeBromtol, door H.
de Hoog, I. KUNST EN LETTEREN:
Muziekbeoordeelingen, III, door Ant.
Averkamp. Een andere rêve. Willem Kloos
over Willem Bilderdijk, d. dr. H. J. Boeken.
De Uiterste Dag, van Johannes Jörgensen,
vertaald met toestemming van den schrijver,
door Kees Meekel, beoordeeld door Henri H.
van Calker. Nog is Vlaanderen niet ver
loren. VOOR DAMES : Portret van Sophie
Offermans-van Hove, f. Een belangrijk
rapport, II, (slot^ door Elise A. Haighton.
ALLERLEI, door Caprice. Beeldhouwer
Toon Depuis, met portret en af b?Mr. Jan
van Rijswijck, burgemeester van Antwerpen, f,
September 1906, door J. Hoste met portret.
Jan van Rijswyck's Uitvaart, d. J. A. Levy.
J. Jelgerhuis Swildens, t, met portret. Nog
een en ander over de Indische Begrooting,
dienstjaar H07, door Veritas. Penteekening
van H. G. Ibels. FINANCIEELE EN
OECONOMISCHE KRONIEK, door D.
Stigter. UIT DE NATUUR, dooi; E. Heimans.
DAMRUBRIEK. SCHAAKSPEL. AD
VERTENTIËN.
Iets over
Handelsinformatieen Incasso-bnreaux.
i.
Handelsinformatie- en Ineasso-bureaux
moeten zijn kantoren, welke, geleid door
moreel hoogstaande lieden met veel
menachen- en zakenkennis, tegen vergoeding
den handel in handelsaangelegenheden van
voorlichting en advies dienen, benevens
zich belasten met de inning van dubieuse
en achterstallige handelsvorderingen, zoo
wel langs minnelijken als langs
gerechtelijken weg. De handel is reeds zoodanig
gewend aan het bestaan dier kantoren en
maakt er reeds een zoodanig gebruik van,
dat hij ze moeielijk zou kunnen missen,
waarmede in principe hun recht van bestaan
bewezen kan worden geacht.
Een goed handelsinformatie- en incasso
bureau moet echter op zulke grondslagen
rusten, dat het geregeld op tijd aan zijne
verplichtingen kan voldoen, waaronder als
een der eerste wel mag genoemd worden :
onmiddellijke afrekening van aan, zijne
cliënten toekomende gelden. A'oorts dient
het zich stelselmatig te onthouden van het
verdedigen van schuldenaren in welken
vorm ook, daar het kantoor anders geen
aanspraak zou mogen maken op den naam
van incasso-bureau, dus geen bureau zou
zijn in .het belang van crediteuren. Het
zoogenaamd verdedigen van schuldenaren
lost zich in de practijk trouwens (dank zij
de belemmerende bepalingen welke de wet
een sehuldeischer in den weg legt) veelal
op in de beantwoording der vraag: Door
?welke chicanes, excepties en verdachtma
kingen is de schuldenaar van de verplich
ting tot betalen af te helpen?
Van groot belang is ook, dat het bureau
in betrekking staat zooal niet tot feen
rechtsgeleerde, dan toch tot een rechts
kundige, die er voor berekend is de zelf
standige leiding der Kantongerechtzaken
van het bureau op zich te nemen, en in
de plaats waar het bureau gevestigd is en
in de omliggende Kantonplaatsen zelf die
zaken te behandelen. Zoo iemand is veel
beter op de hoogte der zaken on kan ze
dientengevolge vlugger afwerken dan het
bureau, dat gebruik maakt van de
tusschenkomst van een buiten het bureau staand
practizijn, die ook voor eigen zaken en
voor verschillende principalen optreedt, dus
niet speciaal in de zaken van het bureau
is ingewerkt, hetgeen tot vertraging en
oppervlakkigheid in do behandeling leidt.
Op informatie-gebied dient het bureau,
wat den duur van de geldigheid der
aanvraagbiljetten voor informatien betreft,
een grens te stellen, bijv. een tijd yan twee
jaren, opdat het ten allen tijde zijne ver
plichtingen kan overzien en binnen zekeren
tijd kan nakomen. Het bureau, dat boekjes
met aanvraagbiljetten voor onbeperkten
tijd uitgeeft, moet zich te eeniger tijd
vastwerken. Geen koopman zou er zich toe
leenen om te leveren, wanneer het den
kooper goeddunkt. Een beetje handelsfirma
weet ook wel hoeveel aanvraagbiljetten zij
in een bepaald tijdsverloop verbruikt. De
ontvangen abonnementsgelden mag het in
geen geval als zuivere winst of als bedrijfs
kapitaal beschouwen, daar er immers aller
lei verplichtingen tegenoverstaan, die het
binnen een bepaald tijdsverloop nioet na
komen. Voorts dient het in zijn optreden
tegenover het publiek geen air aan te
nemen alsof het publiek er is ten zijnen
behoeve, maar integendeel, zonder prijs
geving van zijn zelfstandigheid en onaf
hankelijkheid, ten allen tijde te toonen,
dat het er is ten behoeve yan den handel.
Een afkeurenswaardige manier van optreden
mag 't wel heeten wanneer een bureau,
zooals inderdaad gebeurt, door
tusschenkomst van reizigers of vertegenwoordigers,
klanten tracht te winnen door uitdrukkingen
als: '?Wij krijgen vroeg of laat ook wel
informatie-aanvragen op U", m.a.w. het is
uw belang ons tot vriend te hebben, indien
U wilt, dat wij t.z.t. gunstige inlichtingen
over U verschaffen. Is een dergelijk optreden
niet reeds voldoende om zoo'n bureau onder
de minder soliede te rangschikken?
De hooge eischen, waaraan een solied
kantoor op meergemeld gebied moet vol
doen, wil het den handel inderdaad goede
diensten kunnen bewijzen, brengt mee, dat
het eene behoorlijke bezoldiging aan zijne
cliënten in rekening brengt. Immers om
over geschikt personeel te kunnen beschikken
dient het voldoende salarissen uit te betalen.
Dergelijke werkkrachten nu, waaraan1 hooge
eischen gesteld moeten worden, wat mora
liteit, talen- en handelskennis betreft en
die bovendien schaarsch zijn, dienen
eenigzins ruim bezoldigd te worden, ook met
het oog hierop, dat het bureau en niet
minder de handel zelf er belang bij heeft,
dat het personeel, dat blijken heeft gegeven
van bekwaamheid en betrouwbaarheid, zoo
min mogelijk wisselt.
Jammer genoeg is de handel over 't alge
meen van een en ander nog niet genoeg
overtuigd. Nog maar al te vaak redeneert
de koopman: De gelden die ik voor bemoei
ingen van een handelsinformatie- en incasso
bureau uitgeef, zijn voor mij verliesposten,
die ik zoo laag mogelijk moet trachten te
houden, zoodat ik een goedkoop bureau
noodig heb. Wel beschouwd is deze rede
neering volmaakt onjuist. Immers een
informatie van een paar gulden zelfs van
lager bedrag behoedt juist den koopman
dikwijls voor verlies van honderden guldens,
terwijl menige dubieuse post tegen eene
vergoeding van vijf of tien procent, al
naar de opdracht-gever bij het bureau
geabonneerd is en de zaak in dan wel
buiten rechten afloopt, plus enkele kleine
onkosten, door tijdig en oordeelkundig op
treden van het bureau wordt geïncasseerd.
Het moet dan ook verbazing wekken, dat
men soms eerste klasse firma's, verleid door
oogenschijnlijk voordeelige tarieven en
schoonklinkende beloften, welke laatste
men zich wel wacht schriftelijk te geven,
ziet aangesloten bij een bureau, dat finan
cieel en moreel beneden peil staat en geen
enkelen waarborg kan bieden voor reëele
afdoening van zaken. Het kan niet uitblijven
of te eeniger tijd moet zoo'n firma dit tot
hare schade ontwaren. Goedkoop is duur
koop. Dit geldt vooral op 't gebied van
informatie en incasso.
(Slot vol(jt). GEKARD G. LEXSELIXK.
Een verdediging der Pers.
De N. C t. had ons aangevallen, wijl
wij de pers ten laste hadden gelegd, een
flegma, zoodat zij zelfs het ingezonden
stuk van majoor Kleij in Land en Volk
verschenen, waarin den luit. kol. v. d.
Hoft' iets zeer ergerlijks werd toege
schreven, niet aan haar lezers had doen
kennen.
Wij antwoordden op dien aanval in
ons No. van 10 September j.l.
Wij stelden daarin tegenover de be
weringen van de N. Ct. het volgende:
1. Dat van een bijzondere omzichtigheid
ten opzichte van de openbaarmaking"
gevorderd, geen sprake kan zijn, wijl
alleen het instellen van een onderzoek
haar eenig doel was.
2. Dat de N. Ct. had behooren te vermelden,
dat de man, die de beschuldiging uitte,
zich onderworpen wist aan het crimineel
wetboek van het krijgsvolk t. 1.
3. Dat de omschrijving der vermelde feiten
niet hoogst onbepaald" was, wijl de in
zender wreed zou zijn geworden als hij
de persoon en de zaak bij hun naam
had genoemd, en het stuk niet voor
opname vatbaar zou zijn geweest.
4, Dat de practische redenen" die de
bladen veelal er toe brengen ingezonden
stukkeu uit andere bladen niet over te
nemen, een redacteur die iets voor het
algemeéi belang gevoelt, niet mag weer
houden ernstige beschuldigingen betrek
king hebbende op een veel besproken
zaak publiek te maken.
5. Dat bij, tegen ons de pers verdedigend,
niet de hoofdzaak van ons betoog had
mogen verduisteren.
6. Dat er niet de geringste aanleiding be
stond om ons heftigheid te verwijten,
en dit verwijt alleen kon gedaan worden,
bij het verzwijgen van ons betoog.
7. Dat, wilde de N. Ct. iets tegen ons uit
richten, zij de volgende stellingen te weer
spreken had:
lo. dat het Ned. volk zoo goed als
onkundig is gebleven van het bedoelde
geval, omdat de Pers het voor haar
verzwegen heeft;
2o. dat het Ned. volk, in de mili
taire en civiele wereld, als regel in
stilte mort over onrecht, meestal
zwijgend draagt, omdat de onderge
schikten gelooven toch geen recht te
kunnen krijgen ;
3o. dat een houding als majoor
Kleij bij autoriteiten en de satisfaits
doorgaat, niet voor die van een held,
maar als een van een lastig man;
4o. dat deze toestand voor een goed
deel een gevolg is van ons flegmatisch
volkskarakter ;
5o. dat de Pers van dat flegma maar
al te zeer getuigenis aflegt;
en 60. dat in het leger, en in de
burgermaatschappij geheel andere toe
standen zouden heerschen, als de pers
meer volksopvoedster was dan zij
thans is.
8. Dat de quaestie-Kleij en deze zy n laatste
aanklacht tegen luit. kol. v. d. Hoff niets
te maken had met een anti-militaire
propaganda, de Nijmeegsche begrafenis
en de Naarder Broodmalaise"; alsof de
onjuistheid van de klachten soms door
soldaten en matrozen geuit, de N. Ct. ook
bij deze gelegenheid tot voorzichtigheid
had moeten aansporen !
9. Dat juist de weinige kritiek, die de
bladen op verzuimde plichtsvervulling,
ook der hoogeren oefenen, het duidelijkst
bewijst, hoe zwak hun neiging tot het
bevorderen van recht is.
10. Dat het een al te groote onnoozelheid
van een dagbladredacteur is, te beweren,
dat de clientèle geen invloed heeft op
de dagbladen, op het meer of minder
rustig zijn van de redactie bij het waar
nemen van schandelijke toestanden; bij
het verdedigen van recht of het be
strijden van onrecht ; waarbij wij herin
nerden aan de koeüeschandalen en de
houding der pers.
11. Dat hij ons beschuldigend van de
houding aan te nemen, van iemand die
zegt iets in 't midden te willen laten",
maar dat toch noemt valschelijkons een
vahchheidje in onze schoenen schoof
d. i. tegen beter weten in.
12. dat hij onze bedoeling meermalen ver
draaide en zich bij voorbaat trachtte
te dekken met de grove truc, door het
voor te stellen als waren wij gewoon
persoonlijk te antwoorden op onpersoonlijk
geschrijf.
En wat is nu het antwoord op dit
alles van de N. Ct., die het noodig had
geoordeeld ons aan te vallen ?
1. Dat zij zich bewust is zoo beknopt maar
eerlijk mogelijk weer te geven." (Zie
boven', inlusschen liet woord heftig" neemt
ze terug en het valschhïidji laat ze nog staan.')
2. dat zij en de meeste redacties het stuk van
den heer Kleij eerst uit de Groene zullen
hebben leeren kennen. (En u-at hebben
zij daarna gedaan "?)
3. Dat zij Kley's verklaring omtrent zijn on
derworpen zijn aan het crimineel wetboek
voor het krijgsvolk 1.1. heeft weggelaten,
omdat voor een ieder die met de gel
dende bepalingen der militaire recht
spraak ook maar eenigermate bekendis,
dit onderworpen zijn van zelf sprak!
(Arme Kley, die dit niet begnpen heeft ten
opzichte ran het Ned. publiek! )
4. Dat een hoogst onbeduidende zaak als
het onopgemerkt blijven van een inge
zonden stukje, dat door elke redactie
zou zijn geplaatst, indien aangeboden,
niet had mogen worden aangegrepen als
een gelegenheid tot klagen over gering
schatting van rechtsschennis bij de pers".
(Alsof fle houding van de pers na deze
publicatie, niet de juistheid onzer opmer
kingen had bewezen! Onopgemerkt," een
ingezonden stukje" dat zulk een treurig
voorval, ah feit uit het militaire
rechtsleven beschrijft.')
5. Voorts : hebben andere redacties majoor
Kleij niet geweigerd zijn stuk te plaatsen
of heeft bij haar niet verzocht aan de
verkregen openbaarheid meerdere uit
breiding to geren'' dan hangt ons
verwijt aan de pers, als een negatieve
opmerking zonder moreele beteekcnis in
de lucht. (Een mooie tegen onrecht strij
dende pers.')
Zoo bepalen we ons tot liet ZT/,?<??(//,v,
en moeten dan constateeren, dat de ^V.
('t. die, j!8 Aug. in alle plechtigheid
optredende, ons aanviel om de Pers te
verdedigen, thans <j<-li<rl haar betoog heeft
in den steek gelaten; geen enkel van haar
serieus bedoelde argumentjes, door ons
omvergeworpen, heeft ze weer recht ge
zet, om 11 u na zooveel tijd te komen met
dat fonkelnieuwe: een hoogst onbedui
dende zaak als het oiinpr/riiuTkt blijven
van een ingezonden stukje."
Hoe jammer dat zij den 23 Aug. in
volle wapenrusting te voorschijn komende,
juist dit blikken sabeltje vergat; wat
hoofdbrekens had het haar niet kunnen
besparen!
En zoo iets heet nu journalistiek.'
Het yerscÈneii yan een belamril loei,
In deze dagen verscheen: Mamiel
historïfjite de la Question dn Slesviij. Documents,
Cartes, Pièces justificatives et
Renseignements statistiques", geredigeerd door Franz
von Jessen, uitgegeven door de gezamenlijke
Sleeswijksche yereenigingen te Kopenhagen
in 1906. Verkrijgbaar bij do Gyldendalske
Boghandel" te Kopenhagen, (ilet werk bevat
474 pag.)
De Deensche uitgave verscheen reeds in
1901. Dit werk is gezonden aan alle
Europeesche Staten, de verschillende Ministers
van Buitenlandsche Zaken, de
Parlement*bibliotheken etc. etc.
De aanleiding tot de uitgave in het
Fransch, van dit werk is geweest om voor
de rechtbank der volken het Sleeswijksohe
vraagstuk bloot te leggen.
Duitsche bladen hebben sedert 1864 steeds
op een dikwijls valsche, onware wijze hunne
lezers over deze zaak ingelicht.
Daar Scandinavische bladen meestal alleen
door Scandinaviërs werden gelezen is deze
door de Duitschers gegevene valsche voor
stelling overal meer of minder doorge
drongen.
Het was geen gemakkelijke taak die de
welbekende redacteur Franz von Jessen
op zich nam, om mannen van aanzien met
onbetwistbare vakkennis te vinden, die de
omvangrijke stof, geheel objectief zonder
inmenging yan polemiek het internationale
publiek in licht leesbaren vorm zouden aan
bieden.
Alleen door zulk materiaal kunnen andere
volken een onpartijdig en rechtvaardig oor
deel vellen over Pruisen's optreden en ver
dere handelswijze in Sleeswijk.
Daar in de laatste tijden in Nederland
het onze is ook een klein land alge
meen toenemende interesse wordt gevoeld
voor de Scandinavische landen, (bewijs
daarvoor is de vele literatuur die vertaald
wordt, het toenemende reizen naar deze
landen, het oprichten van een
HollandschDeenscho yereeniging, het doceeren van de
Scandinavische talen aan de universiteit te
Utrecht) meende ik dat het yan belang kon
zijn, indien men zich een juiste meening
vormde over het Scandinavische vraagstuk.
Men begrijpt dan beter wanneer men in
deze landen reist, de antipathie die daar
nog steeds heerscht, speciaal tegen Pruisen,
hetwelk Sleeswijk in 1864 alleen door de
macht van den sterkere, aan Denemarken
ontroofde.
Hoe later zelfs de Duitsche kroonjuristen
over des koning van Pruisen's recht op
Sleeswijk oordeelden, heb ik in een vorig
artikel medegedeeld.
Enkele namen van de mannen die den
heer F. von Jessen terzijde stonden bij zijn
werk zal ik hier noemen, deze en gene zijn
hier te lande geen onbekenden.
Prof. dr. jur. Ilenning Matzen, dr. phil.
Alex Thorsüe, bibleothekaris Emil
Elberling, rijksarchivaris Thiset, prof. Wimmer,
prof. Johannes Steenstrup, dr. P. K. Thorsen,
dr. H. V. Clausen, rector Lauridsen, archi
varis F. J. West, redacteur P. Simonsen en
anderen.
Dat de Duitsche bladen woedend zijn
over de uitgave van dit werk in het Fransch
en de algemeene verspreiding daarvan ge
tuigen genoeg de artikelen in de door de
Duitsche regeering FIJTANTIKEL ondersteunde
bladen, die in Noord-Sleeswijk uitkomen.
Het is steeds deze door den Staat FIXAXTIKEI,
ondersteunde Duitsche bladen er om te doen
geweest overal in Duitschland een verkeerd
licht te doen schijnen over de toestanden in
Sleeswijk eu bladen te vinden die deze meer
of minder onware artikelen overnamen.
Het oude blad van Bismarck : Hamburger
SachrichteH was steeds gewillig de meest
verdraaide voorstelling van de toestanden
in Sleesvrijk te verspreiden.
In Berlijn zongen dezelfde melodie die
]'o*t, lifiiinei- Nrituste. Nachric/ttcH, Der
lïe.chslote, Die Kri'itzzcitung en andere
couranten. Deze couranten werkten altijd
hand in liand met de Duitsche verecniging
in Noord-Sleeswijk.
Een groot deel onbevangen Duitschers,
die met eigen oogen en ooren in Sleeswijk
gezien en gehoord hebben, veroordeelden
dan ook zeer, en terecht de spiormeerende
verdachtmakende eu steeds vijandschap
zaaiende wijze waarop de Duitsche
vereeniging on couranten optreden, tegenover de
inheenische bevolking.
Door deze verkeerde wijze van voorstellen
is liet eigenaardig te zien hoe deze zuur
desem doorgedrongen is in het bewustzijn
van een groot deel der volkeren die hunne
wijsheid uit deze bronnen putten on die
geen tijd, kennis en gelegenheid hebben
zich op de hoogte te stellen van iiet onware
van deze weergovingen. Jaren lang' is het
grootu publiek kunstmatig op deze onware
wijze voorgelicht.
Het is dan ook geen vonder dat juist die
soort vereenigingen en bladen zeer afgeven
op hot uitnemende idee, dank zij redacteur
Franz v. Jessen en zijne medewerkers dat
door het uitgeven van bovengenoemd boek
do geheele wereld zich op de hoogte kan
stellen vau het onrecht dat Sleeswijk weder
varen is eti wedervaart.
Hier zal ook weer het oude spreekwoord
bewaarheid worden: Al is de leugen nog
zoo snel, do waarheid achterhaalt haar wel."
Ijlst, löSept. 1906. VILH. CAKSTKXS.
Discijliue in DnitscManfl.
i.
Aan de reeks brieven uit Duitschland van
Jules Huret, die successievelijk in den Figaro
verschenen, ontleenen wij nog het volgende:
De Franschman, die naar Duitschland reist,
krijgt de eerste onaangename sensatie van
duitsche dicipline reeds op het perron van
de Gare du Nord, waar dik, blond en
stijf in hun bruine uniform en met hun
gegalonneerde petten, de beambten van de
Compagnie des Wagons-lits hem staan op te
wachten. Dat onaangename gevoel is voor
mij onafscheidelijk verbonden met den
benau wenden geur van de gecomprimeerde lucht,
die op het oogenblik van vertrek aan de
rem ontsnapt en het scherpe fluiten van de
locomotief. Van dat oogenblik af is het voor
den deugdzamen man, die onbekend is met
de macht van een stuk van honderd sous, of
voor den zninigen reiziger, die deze macht
wil ignoreeren, voor goed gedaan met spotten
over dicipline, reglementen en autoriteit.
Een Fransch consul zeide tot mij: Alsik
uit Duitschland in Frankrijk terug kom, heb
ik een gevoel, alsof niemand er een sikkepit
om geeft." Hij wilde daarmee niet zeggen,
dat niemand er een sikkepit om gaf of
hij terugkwam hetgeen zonder twijfel waar
was maar wilde eenvoudig het in 't
oogloopende contrast onder woorden brengen,
dat hij had opgemerkt in de opvattingen
omtrent plicht, die den bewoners der beide
landen eigen is.
De zaak is", zeide een ander, dat wij
Franschen niet het ware plichtsgevoel be
zitten, het gevoel, dat in Duitschland ieder
een doet handelen in naam van een abstract
principe, geheel buiten de angst voor terecht
wijzingen, het gezag van zijn superieuren om,
en evenzeer buiten het verlangen om, door
anderen te worden geprezen, toegejuicht of
bewonderd. Een Duitscher doet zijn plicht
even goed, even nauwgezet, al is zijn chef
niet aanwezig, en zelfs wanneer deze het
nooit te weten zal komen. Wij Franschen
en natuurlijk, niet waar ? wij zeggen dat
zoo maar in 't algemeen wij handelen
slechts met het oog op ons persoonlijk be
lang, op onze persoonlijke eerzucht, of uit
een behoefte aan werkzaamheid, die, als zij
eenmaal voldaan is, ons volkomen ongewa
pend laat tegenover een onvoltooiden arbeid.
Een Fransch beambte, een Fransch werkman,
zullen het altijd er op aan leggen, zoo weinig
mogelijk te doen, of zij beklagen zich zelf,
óf zy zuchten over het harde van hun lot.
Wanneer zij een vervelende of vermoeiende
bezigheid kunnen vermijden, dan kan men
er van overtuigd zijn, dat zij het zullen doen.
De Duitscher zal die zelfde bezigheid vol
brengen, hoe lastig of onaangenaam zij ook
moge zijn. Daarentegen moet ge van hem
geen spoor vau overtolligen y'ver verwach
ten, geen enkele poging om het beste te
zoeken eenvoudig uit liefde voor het vol
maakte. Dat is iets onbekends in Duitsch
land, en daarentegen iets zeer gewoons
bij ons.
De consul had gelijk - de indruk van
discipline is werkelijk overweldigend, zoodra
men de grenzen heeft overschreden. Verge
leken met de Duitsche controleurs en douane7
beambten maakt het personeel van den'
Schlafwagen den indruk van een troep
Italiaansche dansers, Wanneer gy in een station
om u heen kijkt, wordt gij dadelijk door de
orde, de netheid, de nauwkeurigheid van
alles om u heen, zelf tot discipline gesugge
reerd. Probeer het nooit, naar buiten te gaan
op een plaats waarbij ingang" staat, of
binnen te komen door een uitgang".
Waag het niet, links te gaan, waar rechts
of recbts waar links te lezen staat. Als gij u ver
gist, dan helpt het u niets, of gij al tracht
uit te leggen, dat gij haast hebt, het helpt
u niets, of gij u boos maakt, smeekt, glim
lacht zelfs, gij moogt niet verder! .??*?Op
een morgen, toen ik juist op het nippertje
was voor mijn trein, haóV ik tnij vergist in
het perron. Ik had o-ier een afstand van
tien meter mijn coupékunnen bereiken, maar
ik was gedwongen, in vollen draf een
balven kilometer tunnels, trappen en perrons
af te leggen, met geen ander resultaat, dan
dat ik den trein voor mijn neus zag wegrijden.
Mijn woede was onbeschrijfelijk. Dien dag
is er een onverwoestbare haat in mij ontstaan
jegens het farizei'sme der Duitsche beambten.
Tegenwoordig denk ik er niet meer over,
uiij te verzetten tegen datgene wat voorge
schreven is. Al is een voorschrift in mijn
oogen door en door dwaas en onlogisch,
ik buig mij er voor, inwendig spottend,
maar zonder te protesteeren. En de tijd
is niet verre, dat voel ik, dat ik zelfs niet
meer spotten zal. Ik zal dan den geestes
toestand hebben bereikt van de zestig millioen
onderdanen van Keizer Wilhelm.
* #
fl
ik ben al zoo ver gekomen, dat ik er niet
meer over denk, mij te verbazen over den
eersten machinist van een electriscbe cen
trale die, toen hem in mijn tegenwoordigheid
iets door zijn directeur werd gevraagd, zich
als een schildwacht in postuur zette, de
hakken tegen elkaar sloeg, en antwoordde
op den toon van een schooljongen, die een
les opzegt. Of over den boerenjongen uit
Brandenburg, die gisteren pas in de stad is
aangekomen, en die, zoodra hij in een
stalknechtlivrei is gestoken, zich stijf opricht
en ook al de hakken tegen elkaar slaat.
Want hoorbaar de hakken tegen elkaar
slaan is in dit land het meest voorkomende
en het meest verhevene gebaar waartoe
menschelijke voeten in staat zijn. Een ideale
beweging, tegelijkertijd vol gloed
envolzelfbeheerschingl Een uiting van vaderlands
liefde en nationaal instinct! De nachtwachter
uit mijn wijk groet mij op die wijze, als
bij mij tegen komt; met aaneengesloten voeten
en de hand aan zijn pet, ziet hij er uit als
een oude tinnen soldaat.
Het elegante heertje, dat zich in een salon
aan u voorstelt, slaat zijn hakken tegen el
kaar. Er bestaan schoenen, waarvan de
hielbelegstukken speciaal erop gemaakt zijn, het
tegen elkaar slaan van de hakken goed hoor
baar te maken, hetgeen in sommige geval
len van veel nut kan zyn. Als voorbeeld
diene het volgende: Twee jonge Einjahrig
Freiwilliger komen dineeren in een hotel. In de
eetzaal zit een officier te eten.Dejongelnimogen
niet blijven, zonder toestemming van den
officier. Stijf rechtop naderen zij het tafeltje
van den officier, die geheel in zijn maal ver
diept, hen niet ziet. Maar, juist op hetzelfde
oogenblik slaan de beide jongelui, met een
flinken klap de hakken tegen elkaar. Op het