Historisch Archief 1877-1940
Bfo. 1527
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Mr. JAN VAN RIJSWIJK, burgemeester van Antwerpen, -J- September 1906.
Een woord van Julius Hoste.
Van Rijswyckl Die naam is voor de Vla
mingen heilig. Het ia een geslacht van
dichters, schrjjvers, artisten, redenaars, poli
tiekere, dat by'na 3/4 eener eeuw aan de spits
van da beweging tot ontslaving en bescha
ving strijdt van Vlaanderen. Van Ryswijck l
Een naam die klinkt als een wapenkreet.
Een naam die geworden is eene vlag en ook
een symbool. Be naam van Ryswyck is niet
enkel yolksgeliefd in de vaderstad, maar
verder in gansch Vlaamsch België.
Die naam waa ook de stalen hefboom, die
de steenblokken welke den weg naar omhoog
voor den volksjongen versperden, heeft doen
omkantelen en wegrollen. Door de eerste
plaats, die onze Jan" te Antwerpen innam,
voelde het Vlaamsche volk zich gevleid, ge
rustgesteld, vol hoop in de toekomst. ?
Eilaas! die zon is te vroeg ondergegaan.
En nu treuren de Vlamingen. Hun lieveling
is dood en wie zal hem in den komenden
dag vervangen.
Consnence en Van Rijswijck. O! wat al
herinneringen zouden wij niet kunnen
mededeelen over het veelbewogen leven van den
populairen Jan?
Te Brussel, aan de hoogeschool, moest hy'
aan de studenten lessen van levende en ook
doode talen geven om zijne studiën te kunnen
voortzetten.
Hoe dikwijls namen Conscience en uw
dienaar onzen jeugdigen Jan van Ryswyck
niet mede naar de oude Taverne St Jan, in de
St. Janstraat, om met ons het middag- of het
avondmaal te genieten.
Zoudt ge gelooven, Hoste, zegde mij eens
Conscience, dat onze Jan honger lijdt, maar zijne
ellende voor ons verbergt?"
En zoo was het ook.
Conscience ging hem dikwijls om 11 uren
afwachten aan de Hoogeschool, te Brussel,
nam hem mede zoo gezegd om hem een
zy'ner werken voor te lezen in zijne woon
van het museum Wiertz maar het was om
Jan eens lekker zijnen buik te laten vullen, zegde
de brave Conscience al lachende.
Onze knapste redenaar. Wy' ook, wy' hebben
den betboverenden indruk niet kunnen ont
gaan, dien hij op ontelbare menschen heeft
uitgeoefend. In de hoogste maat was hij, wat
men in 't fransch zegt un charmeur. Zijn per
soon een Antoon Van Dyck zy'ne stem
een zilveren klok zy'ne manieren een
gentleman zijn takt een diplomaat
zyne voornaamheid was van vulgaire ge
meenzaamheid kortom de eerste Sinjoor
onder de Sinjoren, maakten een
onuitwischbaren indruk op ons. En wat ons nog het
meest trof, dit was die uitmuntendheid, zoo
wonder overeenstemmende met zijn gemoed.
Zyne taal vertolkte welsprekend voorname,
niet alledaagsche gedachten, zoo keurig als
kleurig, bestrooid met een snuifje humor,
goedhartigheid en ontroering, want hy' had
een licht ontroerend en ontvlambaar gemoed,
dat hy onder zy'n officieel burgemeestersge
waad niet altijd kon inhouden.
We hoorden hem zoo gaarne spreken, zoo-'
wel als causeur in eene byeenkomst onder
ons als rhetor voor het publiek. Hy' was een
der zeldzame Vlaamsche sprekers, die vol
maakt Nederlandsen spreken. Nooit zullen wy
den betooverenden indruk vergeten, dien hy
op het jongste Nederlandsen Congres te Ant
werpen op de vergadering heeft gemaakt.
Het was eene zoete, niet weer te geven
melodie, die klonk als een zuivere zilveren
toon. Zyne welsprekendheid had eene bijzon
der aantrekkelijkheid, omdat zij sappig en
malsch was als eene spreuk van ons volk. Zoo
wist die tengere man de volksmassa mede te
slepen, te doen jubelen en te doen weenen, te
doen losbarsten als een storm, zooals geen
tweede in gansch Vlaamsch Belgiëhet kon.
Die welsprekendheid, welke ook soms aan
Cicero deed denken, was gevoed door sterke
klassieke studiën, door de beste redenaars uit
Engeland, Frankrijk en Duitschland. Jan Van
Ryswyck waa immers, zooals vele Vlamingen
een polygloot. By de ontvangsten van
uitlanders in de handelsmetropool wist hij hen te
woord te staan in hun eigen taal. Zoo wist hij
altijd het ys te breken en de achting en gene
genheid dier vreemden te verwerven.
Hij was geen dichter als Theodoor of Jan
Van Rijswijck, maar een dichterlyke natuur
in hoogsten graad. Dit dichterlyk gemoed
ontlastte zich dan ook in menige rede voering
of geschrift.
Zijne redevoeringen. Wie herinnert zich niet
de laatste redevoering, die hij te Antwerpen
tot de kinderen richtte om hun de liefde tot
de bloemen en de vogelen in te prenten
een meesterstuk van inhoud en vorm.
Als wij hier een wensch mogen uitdrukken,
dan vragen wy' eerbiedig dat men Jan van
Rijswijck's redevoeringen zou uitgeven nevens
zy'ne geschriften. Zij zullen door de Vlamin
gen zoo gretig gelezen worden als de
conciones der ouden.
Zijne benoeming als burgemeester. Toen wij
in ons Laatste Nieuws de eerste van allen
na den dood van De Wael schreven:
Antwerpen dient een bekwaam maar tevens
volksgezinden burgemeester te bezitten. Die man
is gevonden hij heet Jan van Rijswijck, de zoon
van het slachtoffer der klerikale vervolging".
Des anderdaags reeds sprong de franskil
jon s-Précurseur, uit zijne schelp, roepende:
II nous faut un homme du haut (O) Commerce.
Gansch allén stonden wij in de bres tegen
over al de Aiitwerpache dagbladen, want toen
bestond er aldaar nog geene centenpers.
Het populaire Antwerpen, al de
volksmaatschappy en, beantwoordden onzen oproep,
betoogingen werden ingericht ter eere van
Jan van Ryswy'ck en de franskiljonskliek van
den O Commerce moest voor den volksdrang
de vlag stryken!
Onze Jan werd te Brussel op het ministerie
geroepen en zijn eerste bezoek was op ons
bureel in de Mechelschestraat. alwaar zich
ook Peter Benoit en JuliusdeGeyter bevonden.
De goede tijding zijner benoeming werd
dien namiddag door ons plechtig gevierd in
het Hotel des Boulevards, alwaar we menige
flesch, onder ons vieren ontstopten!
De Geyter maakte dadelyk een gedicht.
Benoit schreef op staanden voet de muziek
en op minder dan 20 minuten zong men het
lied van Burgemeester Jan!....
De dood is wreed geweest voor hem. Sedert
vijf jaren voelde hrj zich verkwijnen, zy'ne
lichamelijke en zedelijke krachten afnemen.
Voor hem moest dit vergaan eene foltering
geweest zyn, die een geneesheer moet ge
voelen, wanneer hy aangetast door een
ongeneeslijken kanker, het einde met bijna mathe
matische juistheid voor zichzelf voorspelt.
Jan van Rijswijck is het slachtoffer geweest
van zijn ambt, van zyn burgerplicht. Men
mag zeggen dat hij zyn leven aan zy'ne
vaderstad heeft gegeven; dat hij verslonden
is geweest door den minotaurus, die een
groot-stad is voor hen die haar gewetensvol
willen besturen. Zijne vrienden en zijne tegen
strevers vijanden had de man niet ken
den de waarheid en zy' hadden de diepste
erbarming voor dit groot talent, dat stuk
voor stuk verdween.
De reine lucht van het Hageland heeft
zijnen doodstrijd wat verlengd, doch de dood
had hem reeds gemerkt. De aanspraak over
natuurschoonheid tot de kinderen, die Testelt
hem ingegeven had, was zyn zwanenzang.
Hij trad op als volksvertegenwoordiger en
a's burgemeester en met eene stoïcijnsche
philosophie bereidde hij zich tot het einde
dat hij met zijn helder verstand voorzag.
In dezen stervenden zomer nog vol zon en
koesterende warmte, waarin de bronswordende
natuur zich warmt en vermeit, vooraleer in
te slapen, is hij overleden in de armen van
zy'ne bewonderenswaardige vrouw en dochter
Doka, terwijl zijn eenige zoon in Oost-Indiëis.
Met stillen weemoed, met diepen eerbied,
zenden wij een laatsten groet naar de dood
sponde van hem, die de ziel van Antwerpen
is geweest, den koenen Vlaming, die de over
leveringen van zijn geslacht zoo heerlijk
heeft bewaard.
Zijn geheugen zal niet vergaan zoolang
Vlaanderen Vlaanderen is.
J. HOSTE.
Jan van Rgswgcï's Uitvaart.
Eene stad in rouw. Men neme het woord
in den meest letterlijken ziri, want de on
beschrijfelijke indruk wordt er door ver
klaard. Om l uur zou men ten ten stadhuize
om de katafalk, in de raadzaal, in eene
chambre ardente herschapen, zich vereeni
gen. Van den vroegen ochtend af, wachtte
eene volksmenigte, in diepe stilte, op het
voorplein. Toegelaten, begon de weemoedige
optocht, in al wassenden stroom. Honderden
en nogmaals honderden volgden elkaar, arm
en rijk, hoog en laag, de schitterende
uniform en de eenvoudige arbeiderskicl.
Een eerbiedige blik naar de baar, waarop
de advocatentoog was gespreid, en het
zielsverlangen was bevredigd. Straks, op
een wenk des burgemeesters, werd de gol
vende menschenmsssa gestuit. Er werd
gesproken ten aanhoore van hen, die in de
voorhal stonden. Dat het woord van een
Max Rooses, van een Paul Fredericqu aan
doening wekt, het behoeft niet gezegd.
Maar, meer dan aandoening, aangrijpende
ontroering deed Antwerpen's bevolking
ontstaan.
De droeve optocht zette zich in beweging.
Hare deelnemers telden naar duizenden.
Om het kerkhof te bereiken, volgde men te
voet, gansch de omfloersde stad door. Aan
?weerszijden van geheel dien weg stond de
bevolking in haag geschaard, rijen diep.
Niets, ook niet een eenvoudig gesprek
stoorde de spontane hulde. Deze uiting van
het volksgemoed, door niemand gelast, op
geweld gelijk een traan, gaf wijding aan
het oogenblik. Antwerpen's bevolking, door
drongen van de majesteit des doods, nam
afscheid van haren burgemeester, onder het
doffe dreunen van den beiaard en de
statigafgemeten tonen van de treurmuziek.
Hoe verklaart zich deze aanhankelijkheid,
onzichtbaar en onwaardeerbaar
gedenkteeken voor Jan van Rijswijck in de harten
gegrift ? Deze vraag stelt zich de aan
schouwer van zoo ontzagwekkende hulde
onwillekeurig.
Wanneer de pijnlijke ontroering, waar
mede men allerwege vernam dat, op volle
middaghoogte des levens, de draad van
dit bestaan werd afgebroken, geweken zal
zijn, zal men immers zich afvragen, wat het
geheim kan geweest zijn der bekoring, die
van dezen man uitging, en die, men mag
wel zeggen geheel de Vlaamscho volkspartij,
deel deed nemen in den rouw van Rijswijck's
diep getroffen gezin.
Als jurist, was hij talentvol van geest
en vlekkeloos van roep, maar de balie,
waartoe te behooren hij zich een eer re
kende, telt van zijns gelijken niet weinigen.
Als letterkundige, hanteerde hij de taal,
zijne fleurige, kleurige en dierbare
moedersprake gelijk een kunstenaar zijn speeltuig-,
maar in den fijngevoeligen kring zijner
geestverwanten werd hij ook daarin ge
venaard.
Als stedevoogd, straks als stedebestierder,
ontging hem niet ne bijzonderheid, die
het wel en wee der groote veste raakt,
maar minder wordt niet verwacht van hen
aan wie zij de waarneming harer veelzijdige
belangen toevertrouwt.
Wat is het dan, dat Jan van Rijswijek
zijne singuliere plaats aanwees?
Hoe komt zijn leven en werken in aller
heugenis gebeiteld ? Vanwaar de kinderlijke
innigheid, die wonderbaarlijk teeder, den
gerijpten man, door gansch de plaats zijner
inwoning, voornaam slechts, doch bezitting
tevens aanduidend, als Onzen Jan" ken
merkte P
Het eenige bescheid op deze vragen schijnt
in de Oudheid gegeven.
Pectus est quod disertum facü. Het
hart alleen maakt welsprekend, zoo zeide
een dergenen, die de redekunst zelve tot
voorwerp van nadenken hadden gemaakt.
Van deze uitspraak was Rijs'wijck niet
slechts de veraanschouwelijking maar de
belichaming.
In zijn kort maar werkzaam leven hield
veel hem bezig en trok velerlei zijne aan
dacht. Waar echter en wanneer hij zich
gaf, deed hij het geheel. In zijn rijk
geschakeerden geest was voor het halve, on
voltooide werk niet plaats. Was de eerste
stap gedaan, onmiddellijk teekende, zich
klaar het onwrikbaar nagestreefde einddoel.
Het helder-blauwe oog nam scherp waar,
dadelijk echter werd de indruk vastgehou
den en verwerkt in het hooggestemde
gemoed.
Van dien zielearbeid, van die loutering
der stof, door den adel zijner persoonlijkheid
was en gaf zijn rede den weerklank. Dit
werd begrepen en gevoeld, want machtig als
het woord zijn kan, aangrijpender nog is de
ingehouden aandoening, welke des sprekers
borst doorgloeit en doortintelt. Zóó sprak
Rijswijck, onverschillig waarover hij te spre
ken hebben mocht.
Vandaar de weemoed, die allen bevangt
nu deze man wordt gemist, zijn beraden
en toch zoo bedachtzame hand is verstijfd,
zijn zangerig stemgeluid niet meer zal
worden gehoord.
Blijve zijne nagedachtenis in hooge eere.
Daar zijn tijden, omstandigheden en wee
moedige levensraadselen, waarop
Shakespeare eens voor al het merk heeft geplaatst:
De rest is zwijgen".
A m s t., 28 Sept. 1906. J. A. LEVY.
J. JELGERHUIS SWILDENS f
Geb. 23 Mei 1829, gest. 18 Sept. 1906.
l
Het is een aangenaam werk een levens
bericht te schrijven bij de beeltenis van
dezen voortreft'eïijken burger. Zijn geheele
leven lang heeft hij zijn onuitputtelijke
werkkracht in dienst gesteld van het onder
wijs en den onderwijzersstand. Deze stand
is ontzaglijk veel aan hem verplicht.
J. Jelgerhuis Swildens werd geboren te
Leeuwarden. Op een en twintigjarigen
leeftijd had hij de bevoegdheid verkregen,
die gelijk staat met de tegenwoordige
hoofdacte. Nog voor dien tijd of niet veel
later legde hij met gunstig gevolg examen
af voor Fransch, Duitsch, Engelsen, wis
kunde, teekenen en gymnastiek. In 1858
werd hij benoemd tot hoofd eener school
te Drachten en spoedig was hij in Friesland
algemeen geacht. Dat bleek duidelijk, toen
hij in 1863 gekozen werd tot voorzitter
van de Gewestelijke vereeniging Friesland
van het Ned. Ond. Genootschap. In 1866
behoorde hij tot de kleine groep van man
nen, door wie de stoot werd gegeven tot
de stichting van Volksonderwijs". In 1870
vertrok hij naar Amsterdam, waar hij een
bijzondere school begon, die onder hem tot
grooten bloei geraakte. Als onderwijzer
heeft hij onvermoeid en zegenrijk gearbeid.
De heer J. L. Gunning heeft aan zijn graf
getuigd, hoeveel zijn oud-leerlingen aan
bem danken en hoe zijn ijver, zijn bemin
nelijkheid en strikte rechtvaardigheid door
hen op prijs werden gesteld, zoodat zy hem
nooit zullen vergeten.
Te Amsterdam ontplooide Swildens zijn
groote gaven van verstand en gemoed ten
dienste van de belangen van onderwijs en
onderwijzers. Hij deed dat in de groote
vakvereeniging, het Nederlandsch Onder
wijzers Genootschap, welker hoofdbestuur
te Amsterdam zetelt. Voor dit genootschap
en zijn vele nuttige instellingen heeft hij
ontzaglijk veel gewerkt. Het was hem een
doorn in het oog, dat de stand, waarvan
hijzelf zulk een hoogstaand vertegenwoor
diger was, nog zoo vaak in 't maatschappe
lijk leven zoo weinig werd geteld. Daarom
deed hij alles, wat hij kon, om dien stand
te verheffen. Naar deze verheffing streefde
hij door materieelen steun te verleenen aan
hen, die dezen behoefden en bovenal door
de onderwijzers op te wekken om door
samenwerking hun toestand te verbeteren.
Het Ondersteuningsfonds", een instelling
van het genootschap bestemd om de onder
wijzers, die hulp en steun noodig hadden
te helpen, had zijn bijzondere zorg. Als er
te helpen viel met raad of geld, dan stond
hij klaar met zijn werkkracht, zijn tijd,
zijn beurs. Hij was de man, die aan het
Ondersteuningsfonds" een kapitaal deed
toevloeien, door voor de arme schoolmeesters
bij de rijken steun te vragen. Ontzaglijk
velen zijn door zijn toedoen in moeilijke
omstandigheden geholpen. Achttien jaren
heeft hij het fonds met voorbeeldeloozen
ijver gediend.
Ook aan andere instellingen van het ge
nootschap besteedde hij zijn groote werk
kracht. Twaalf jaren was hij directeur van
de bloeiende levensverzekering-maatschappij
der onderwijzers, vier en twintig jaren een
van de bestuurders van het schoolmuseum,
veertien jaren lid van de directie der onder
wijzers-spaarbank. Hij behoorde tot de
veteranen van het genootschap, die er zoo
heel anders voor voelen dan de jongeren.
Ook zijn meest intieme leven was met het
genootschap verbonden.
De zorg voor de stoffelijke belangen der
onderwijzers deed hem die voor het onder
wijs nooit vergeten. Op vier en zestigjarigen
leeftijd aanvaardde hjj de betrekking van
arrondissements-schoolopziener. Met jeug
digen ijver heeft hij de taak vervuld, die
hij toen op de schouders nam, zooals de
onderwijzers in de arrondissementen
Medemblik en Hoorn getuigen kunnen. De heer
F. van Rijsens, de districts-schoolopziener
uit Alkmaar, deed het aan zijn graf met
de woorden, waarmee wij dit korte bericht
zullen eindigen: Hij was iemand, die voor
het onderwijs leefde en wiens dienstüver
buitengewoon was. Niets ontging zijn scher
pen blik; hy gevoelde zich gelukkig, als
hij kon prijzen en was gelukkig, als hij zag,
dat men aan de opvoeding der kinderen
zijn beste krachten wijdde. Nooit zullen wij
hem vergeten".
HlllllllllllllllllHIMIIIIIimmilllllMIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIfHIIIIIIIIIIIIIMIIIf
Nog een en ander over de Indi
sche Begrooting, dienstjaar 1907.
Bezuiniging militaire uitgaven.
Met genoegen zag ik in de onlangs inge
diende Indische Begrooting dat eindelijk een
begin zal gemaakt worden op de militaire
uitgaven in Nederland te bezuinigen en dat
de reeds zoo lang in de pen zijnde r
organisatiën der Koloniale Reserve en van het
Koloniaal Werfdepot nu wat flinker zullen
worden aangepakt.
Hulde aan den Minister die het mes durft
zetten in het op zoo luxieuse wijze inge
richte Werfdepot.
Niet minder dan ? 10.000 wordt Ln 1907 op
de uitgaven voor dat Depot bezuinigd maar
toch meen ik er op te moeten wijzen dat
die som al dadelijk, d.wz. voor het nieuwe
dienstjaar, verdubbeld kan worden.
Hoe stelt zich de Minister voor 10 mille
te bezuinigen?
Hierin tasten wy nog in het duister, daar
er twee gevallen mogelijk zijn om tot die
som te geraken, n. 1. a inkrimping tot ne
compagnie, b vervanging van de Officieren
der Landsmacht in Nederland door gepen
sioneerde of met verlof in Europa zijnde
Indische Officieren.
Beschouwen wy thans beide gevallen nader.
a. Is inkrimping tot ne compagnie mo
gelijk en wenschelijk? Mijn antwoord hierop
is een hartgrondig ja".
Gemiddeld worden er geen 2 man daags
voor den Indischen dienst geworven, (volgens
de courantenberichten bedroeg dat aantal in
de geheele. maand Augustus j.l. slechts 44,
dus gemiddeld 1.5 man per dag) en voor die
weinigen houdt men een kadersterkte van 2
compagniën op de been. Dagen en dagen