Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER
A°. 1906.
WEEKBLAD VOOR BEDEEL AND
O n. ei e r redactie
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
van. J". IDE K O O.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WABENDOKF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden ......? 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar , 0.121/!
Bit blad ia verkrijgbaar Kiotk 10 Boulevard do Capncines tegenover het Grand Café, te Parij».
Zondag 14 October.
Ad verten tien van 1?5 regels f 1.25, elke regel meer f 0.25
Reclames per regel , 0.40
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firm»
RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel is 35 Pfennig.
INHOUD:
VAN VERRE EN VAN NABIJ: Raad van
State.-?Iets over Handelsinformatie- en
Incasso-bureaux, door Gerard G. Lenselink.
Naar aanleiding van een stukje
legerorga?nisatie", L Discipline in Duitschland,
?(slot). FEUILLETON: De gelukkige Lord
Pabrigaa. Naar het Engelsen, van J. Morer
Clouston, I. KUNST EN LETTEREN:
Een slotwoord by°de Bilderdy'kfeesten, I,
door H. C. Muller. De Voorbijganger, door
Maurits Wagehvoort, beoordeeld door G. van
Hulzen. Upton Sinclair, door M. E. E. N.
VOOR DAMES : Kunstnaaldwerk en de Ten
toonstelling te Deventer, door R. W. P. de
Vries Jr. Een christelyk-soeioloog over
fabrieksarbeid van vrouwen, door H. S.
ALLERLEI, door Caprice. UIT DE NA
TUUR, door E. Heimans. Atelier Paul
Hink, met af b. Kunstverkpoping, met
af-b. . Een hulde aan den regisseur W. P.
de Leur, door R., met af b. Mr. C. A.
Cosman, f, door mr. J. A. Levy, met portret.
Charles Boissevain en de oorlog, door P. J.
de Bruine Ploos van Amstel. Portret van
mr. A. Slotenmaker, f. Portret van dr. P.
H. Ritter. Portret van dr. Easton. Por
tret van dr. A. P. Fokker, f. FINANCIEELE
EN OECONOMISCHE KRONIEK, door D.
Stigter. SCHETSJES: Zonderlinge ont
moeting, door graaf A. de Saint Aulaire.
DAMRUBRIEK. SCHAAKSPEL.
ADVERTENTIEN.
Raad van State.
. De indiening van het wetsontwerp,
waarbij aan de prinsen vanhet Koninklijk
Huis" die in den Raad van State zitting
hebben,gelijk stemrecht wordt verleendals
aan de overige leden, schijnt minder de
aandacht te hebben getrokken dan zij
verdient.
- Prinsen van het Koninklijk Huis van
Oranje zijn er, helaas niet.
De weidsche omschrijving van Prin
sen .van het Koninklijk Huis" heeft alleen
betrekking op den Prins-gemaal, Prins
Hendrik der Nederlanden, Hertog van
.Mecklenburg... de eenige, die alvast
?voor minstens 18 jaar in den Raad van
State zitting kan hebben. Art. 2 van de
'Wet van 21 Dec. 1861 luidt:
'. De Prins van Oranje heeft, nadat zijn
achttiende jaar is vervuld, zitting in den
iRaad van rechtswege en eene raadgevende
stem. Door ons kan aan de overige
Prinsen van ons Huis, wanneer zij meer
derjarig zijn, zitting en raadgevende stem
worden verleend."
? Welnu, deze zitting in den Raad, met
een raadgevende stem, heeft de
Prinsfemaal ontvangen. "Waartoe moet nu aan
en Prins-gemaal nog meer geschonken
.worden, dan waarmee de Prinsen van
Oranje zich hadden tevreden te stellen,
n dat onder den schijn, als wilde men
een nieuw recht scheppen voor Prinsen,
die er niet zijn?
Om door zijn stem invloed te kun
nen oefenen op den loop van zaken
in den Raad van State, nopens de ge
wichtige onderwerpen daar in den regel
behandeld, zeker niet. Die stem kan den
prins-gemaal in de meeste gevallen niet
anders dan tot last zijn. De Raad van
Staten is samengesteld uit de be
kwaamste mannen van het land, en werd
als zoodanig voor Prinsen opengesteld
als een soort van leerschool. Zij maakten
er, zij 't dan ook, hoe kan 't anders, in
't voorbijgaan, op zeer oppervlakkige
wijs kennis met onderwerpen, waarvan
zij niet geheel onkundig behoorden te
blijven. Wel kunnen er staatsraden
in buitengewonen dienst worden be
noemd maar dan alweder zeer bekwame
lieden, die bewijzen hebben gegeven,
hetzij van bekwaamheid in zaken van
wetgeving of bestuur, hetzij van bijzon
dere bekendheid met de aangelegenheden
van koloniën en bezittingen van den
staat in andere werelddeelen. Wat doet
nu een Prins-Hertog, die nogal een
buitenlandsche opvoeding heeft genoten,
in zulk een college metseen beslissende
stem ?
Dat men een prins-gemaal in
uiterlijken luister verhoogt door hem titels
te verleenen, ziedaar nu eenmaal een
fewoonte, die tamelijk onschuldig is.
ulke titulaire promoties hebben geen
ander doel dan hem een zekeren glans
te verleenen, waar hij aan de zijde van
H. M. zich beweegt; een glans die in
zijn representatief leven waarde voor hem
heeft. Maar geheel iets anders is het, in
een practisch college, waarvan het lid
maatschap met beslissende stem studie
en bekwwmheid vordert en onderstelt,
iemand, als ging het om een titel een
bekwaamheidsbrief te verleenen. Tot nu
heeft men dat zeer wijselijk, zelfs ten
opzichte van de Prinsen van Oranje, die
eenmaal het land zouden regeeren, bij
ons "niet gedaan.
Wat ter wereld mag nu het Ministerie
bewogen hebben van zulk een stelregel
af te wijken, en hoe kan dit anders ge
oordeeld worden dan principieel een fout ?
Het is dan ook zeer natuurlijk, dat
men is gaan onderzoeken of er achter
dit zoo onlogische voorstel misschien nog
iets anders school, dan de lust om den
prins-gemaal een bekivaamheidstitel te
schenken, en zoo heeft o.a. het Huisgezin
op het volgende gewezen.
Ook in dezen Raad zal de Prins Staats
raad door de voorgestelde wijziging een
beslissende stem eilangen. Daar hy nu ge
heel gelijkgesteld wordt met de andere
staatsraden, is de gelegenheid geopend dat,
by het opreden van den Regeeringsraad, de
yice-voorzitter van den Raad van State als
zoodanig aftreedt, en de Regeeringsraad,
waarnemend het koninklijk gezag, zijn mede
lid, den Prins-Staatsraad, tot vice-voorzitter
van den Raad van State en dus tot voor
zitter van den Regeeringsraad benoemt. Een
gevolg van de voorgeslagen wijziging, als
die tot wet wordt verheven, kan derhal 7e
zijn, dat by het openvallen van den troon,
ingeval de troonopvolger niet aanwezig, of
de troonopvolger onzeker is, prins Hendrik
zal kunnen optreden als voorzitter van den
Regeeringsraad".
En inderdaad, de mogelijkheid dat er
zulk een speculatie om nu het woord
geknoei maar niet te gebruiken aan
de orde is, schijnt geenszins buitenge
sloten. De Grondwet heeft den toestand
als volgt geregeld:
Het Koninklijk gezag wordt waargenomen
door den Raad van State:
lo. bij het overlijden des Konings, zoolang
niet ia de troonopvolging volgens art. 21 is
voorzien, voor den minderjarigen Troonop
volger geen Regent benoemd is, of de Troon
opvolger of Regent afwezig is;
2o. in de gevallen van artt. 40 en 44, zoo
lang de Regent ontbreekt of afwezig is; en
by overlijden van den Regent, zoolang zijn
opvolger niet benoemd is en het regentschap
aanvaard heeft;
3o. ingeval de troonopvolging onzeker is
en de Regent ontbreekt of afwezig is.
Deze waarneming houdt van regtswege op,
zoodra de bevoegde Troonopvolger of Regent
zy'ne waardigheid heeft aanvaard.
Wanneer in het regentschap moet worden
voorzien, dient de Raad van State het daar
toe strekkend ontwerp van wet in."
Op zeer kritieke momenten is dus de
Baad van State het lichaam, waarop de
natie heeft te vertrouwen als uitsluitend
handelende in haar belang. Daarom is
de richtige samenstelling van uit lichaam
een zaak van het hoogste gewicht. En
nu, terwijl de wetgever, den rang van
Prinsen respecteerende, hun het recht
van hun gevoelen" bij stemming op de
eerste of op de tweede plaats te doen
blijken, heeft verzekerd, maar hen vol
strekt van het vice-prexii(eiit.whap heeft
uitgesloten?,natuurlijk opdat de toestand
zuiver zou zijn , komt de regeering, er
met geen woord melding van makende,
de mogelijkheid scheppen, dat de toe
stand zoo onzuiver mogelijk wordt.
Immers, men behoeft toch waarlijk niet
tot bijzonderheden af te dalen, om te doen
begrijpen hoe bij de hier heerschende
onzekerheid aangaande de toekomst
onzer dynastie, er tal van gevallen zich
kunnen voordoen waarbij de aanwezigheid
niet alleen van een prins-gemaal
vicepresident van den Raad van State, doch
zelfs van een prins-gemaal als gewoon
lid van dien Raad, min gewenscht kan
zijn; en hij voor zichzelf in dubbelzinnige
verhouding kan komen te verkeeren.
Waartoe nu, terwijl de Grondwet en
Wet in deze volkomen correct zijn, den
toestand vervalscht ? Welke invloed, daar
toe op het Ministerie ook moge zijn ge
oefend, als aan het Nederlandsche volk
op de eerste plaats rekenschap verschul
digd, had het dien behooren te weerstaan.
En zoo daar ganschelijk geen invloed
mocht zijn geoefend, en het kabinet zelf
niet gedacht zou hebben aan de
inot/elijkhcid van een onzuiveren toestand
met de gevolgen van verwarring en span
ning, die het opende... welk een soort van
ernst en bekwaamheid heeft men dan
toe te schrijven aan deze Raadslieden
der Kroon?
Opmerkelijk bovendien, ja bovenal,
dat dergelijk voorstel op een tijd ver
schijnt, waarin Grondwetsherziening wordt
voorbereid. De inhoud van een wetsont
werp toch, als het nu voorgedragene,
indien 't aangenomen wordt, op geen
enkele wijs van practisch nut, maar dat
in den gevolge zeer nadeelig kan blijken
behoorde veeleer opgenomen te zijn in
een Grondwets-ontwerp, van waarborgen
omringd tegen te onderstellen gevaren,
en alleen goed te keuren bij een meer
derheid van twee derde der stemmen.
Thans echter, nu ieder weet, dat, zoo
H. M. onverhoopt mocht komen te ster
ven dat kan dus zijn iederen komenden
dag! Nederland overgeleverd zal wezen
aan een troonsopvolging-regeling, waar
mee de. geheele buitenlandsche pers den
draak steekt, laat jie Nederlandsche
Regeering, als bestonlf 8f voor haar geen
Inlicht, deze bedreiging van onze waar
digheid, van ons geluk en onze rust,
voortbestaan; alleen een Nederlandsch
Kabinet ziet geen wolkje aan de lucht
en vertoont zijn eigenaardige wijsheid,
door, als in een gauwigheid, nog even
onzen Raad van State bij gewone wet te
bederven bovendien. Waar moet dat heen?
Wat steekt hier achter?
Zou het niet wenschelijk zijn dit wets
ontwerp, tot na de Grondwetsherziening
te laten rusten?
Iets over
Handelsinformatieen Incasso-bureaus.
ir.
De bestaande handelsinformatie en
incasso-bureaux beantwoorden, op enkele uit
zonderingen na, zelfs niet aan matig gestelde
eisenen. De beslist solide kantoren op dit
gebied zijn wel te tellen;, de slechte een
voudig niet. Daartusschen treft men er aan,
die, zonder nu bepaald tot de slechte kan
toren te behooren, toch niet staan op een
gezonden financieelen basis. Zij zijn de
marktbedervers en werken wel tegen
ongeveer de helft van den prijs, dien een
goed bureau rekent en moet rekenen om
zaken te kunnen blijven doen. Hoewel zich
uitgevende als behartigers der belangen
van crediteuren schromen zij niet ook voor
debiteuren op te komen en allerlei chicanes
op te werpen om te trachten den schul
denaar van zijn betalingsplicht af te helpen,
chicanes waartegen zij juist, indien zij voor
crediteuren opkomen, herhaaldelijk geroe
pen zijn met alle kracht ie velde te trek
ken. Het spreekt van zelf, dat onder deze
bureaux er zijn, wier inferieure werkkrach
ten den aard van het uitgaande werk
bepalen en wier betalingen niet altijd even
vlot van stapel kunnen loopen. Dergelijke
kantoren maken, zonder nu juist met voor
bedachten rade minder solide te willen zijn,
eene misrekening. Zij geven of beloven te
veel voor te weinig geld, waaronder de aard
van het werk, dat afgeleverd wordt, moet
lijden. Goed werk is op dit gebied niet
goedkoop en kan niet goedkoop zijn.
Dit soort kantoren vormt den overgang
van de goede naar de bepaald slechte
kantoren, die in al hun doen en laten het
publiek om den tuin leiden en die eenvou
dig van' roof leven. Tegen dit soort kan
niet genoeg gewaarschuwd worden, al is
't waar, dat zulke kantoren, voor iemand
die even nadenkt, vaak de beste
waarschuwers tegen zichzelf zijn. In 't algemeen
toch mag bij de beoordeeling van dit soort
kantoren het volgende als stelregel worden
aangenomen: Hoe fraaier en wijdscher de
naam van het bureau, waarin vooral het
woord Maatschappij" of Vereeniging"
niet ontbreekt als lokaas voor het publiek;
hoe schoener beloften; hoe uitgebreider het
contract dat men u ter onderteekening
voorlegt en hoe voordeeliger (schijnbaar)
het tarief van kosten, hoe minder solide is
het kantoor. Het eenige streven van den
eigenaar van dergelijke bureaux is vele
abonné's (beter gezegd slachtoffers) te ma
ken, van wier abonnementsgelden hij een
lui leventje kan leiden. Men vrage niet
naar den levensloop van den eigenaar van
een dusdanig kantoor.
In velerlei bedrijven en betrekkingen
gefaald hebbende, is hem, door aan hem
beteekende gerechtelijke stukken eenige
rechtskennis aangewaaid, welke hij thans
in 't belang (?) van zijne cliënten wil aan
wenden. Wee den debiteur, die aan zoo'n
kantoor eenig geld ter uitbetaling aan den
crediteur toevertrouwt! Het bereikt niet de
bestemde plaats, terwijl de crediteur, die
dom genoeg is om dat kantoor vorderingen
ter incasso in handen te stellen, indien deze
aan het bureau betaald worden, tot zijn
schade zal ontwaren, dat hij alleen van
debiteur veranderd is en dat hij thans een
schuldenaar gekregen heeft, die er wel voor
zorgt, dat er geen verhaal op hem is. Het
komt voor, dat zoo'n bureau met opzet aan
firma's vorderingen vraagt, die reeds vruch
teloos in andere handen geweest zijn. Ge
lukt het zulke zaken in handen te krijgen,
dan worden na eenigen tijd een of meer
dier vorderingen (van gering bedrag) aan
den opdrachtgever betaald. De werkelijke
schuldenaar staat hier echter geheel buiten.
Het bureau heeft eenvoudig om zijn kunst
te laten zien en om zoodoende erin" te
komen, de vordering uit eigen beurs be
taald, natuurlijk met de bedoeling om het
verlies later met woeker terug te bekomen.
Eene eigenaardigheid van vele contracten
uitgaande van incasso-bureaux is, dat zij
gebaseerd zijn op de laksheid van den
koopman wat inachtneming van opzegter
mijnen betreft.
Meestal komt er de bepaling in voor, dat
bij gebreke van opzegging per
aangeteekenden brief aan de directie minstens drie
maanden vóór het eindigen van het abon
nementsjaar een nieuw abonnementsjaar
intreedt. Menigeen die de relatie met het
bureau wenscht te verbreken, verzuimt de
opzegging te doen, of gaat er te laat toe
over om spoedig van het bureau af te zijn,
of laat na de opzegging in den overeen
gekomen vorm mee te deelen, bijv. niet per
aangeteekenden brief, of wel mondeling
aan den colporteur, als gevolg waarvan de
zoogenaamde directie van het kantoor" tot
dagvaarding van haar eigen cliënt overgaat,
ten einde betaling van het abonnementsgeld
over het nieuw ingetreden jaar te bekomen.
Wie deze kans niet wil loopen trede met
zoo'n bureau niet in relatie! Een coulant
bureau kent deze bepaling niet. Zoo'n kan
toor vraagt den abonnétegen hot einde
van het abonnementsjaar of hij zich voor
een nieuw jaar wil verbinden.
III.
Hoe kan het publiek en meer in 't bij
zonder de handel zich in deze voor schade
behoeden ? Men teekene geen ellenlange
contracten die den onderteekenaar aan han
den en voeten binden ; men informeere eens
bij de politie, bij wie informatie- en
incassobureaux wel bekend zijn. Is men reeds
aangesloten bij een bureau waartegen men
eenigo verdenking heeft en kan men
voorloopig van dat bureau bezwaarlijk los ko
men, dan zie men goed toe hoe de kwitantie
luidt voor gelden die men betaalt. Meestal
staat er een vage aanduiding op, b.v. ter
nadere verrekening", met opzet zoo geko
zen om eventueel aan den arm der justitie
te kunnen ontsnappen. Men houcle voorts
goed aanteekening van de vorderingen, die
men het bureau in handen geeft en beware,
althans van zaken die nog niet zijn
afgeloopen, eventueele correspondentie van het
bureau.
De gelegenheid om met succes tegen de
onsolide bureaux actief op te treden, doet
zich, dank zij de sluwheid van de eigena
ren dier kantoren betrekkelijk weinig voor.
Van negatieve actie zal op den duur meer
heil te verwachten zijn. Het publiek toch
en in 't bijzonder de handel heeft 't voor
een grolt deel in zijn eigen macht aan het
parasitisch bestaan dier kantoren een einde
te maken. Als men zich niet meer laat
overhalen met die bureaux zaken te doen,
trots de schoonste aanbiedingen en belof
ten, kan een betere tijd voor de solide
bureaux aanbreken, zoodat deze dan nog
meer dan thans aan hooggestelde eischen
kunnen beantwoorden waarmede de
handel gebaat wordt.
GERAKD G. LESSELINK.
Naar aanleiding van een stukje
legerorganisatie."
i.
In den laatsten tijd komen in de nieuws
bladen herhaaldelijk artikelen voor over
de landweer; deze spreken meest allen een
ongunstig oordeel uit, zoowel wat de
krijgstucht, als het gebrek aan geoefend kader
en weinig deugdelijkheid van de landweer
aangaan.
Het ontwerp Eland is hiervan voor een
deel de oorzaak, door de langdurige dienst
tijd, 15 jaar, de vele herhalingsoefeningen,
5 en vooral de zwakheid, waarmede de in
stelling der 4-maanders oorspronkelijk
als depottroepen gedacht door enkele
leden der 2e Kamer getransformeerd in een
proef of eene dergelijke korte oefening niet
voldoende zou blijken om dit op grooten
schaal toe te passen, door den minister is
aanvaard. Het is zeker, dat wanneer de
4-maanders in werkelijkheid waren geoefend,
zooals de minister Eland dit voorstelde, er
van hunne oefening niets ware terecht ge
komen ; dit deed eenige leden der 2e Kamer
voorstellen om in plaats van ze in de winter
maanden en bij gedeelten te laten opkomen,
ze allen ter gelijkertijd op te roepen. Dit
denkbeeld verdient allen lof, maar de voor
stellers begingen de fout om ze van Juni
tot October onder de wapens te laten komen,
in plaats van 15 Maart tot 15 Juli, en hen
aan alle bataljons en hoogere oefeningen
met het culminatiepunt de manoeuvres te
laten deelnemen. Dat had de minister niet
moeten toestaan, zoo ging het stempel van
depottroepen, minder geoefenden verloren.
Voor de 2e Kamer was een milicien, die de
manoeuvres had bijgewoond een soldaat. Zij
besefte echter niet dat het niet voldoende
is om in het gelid manoeuvres mede te
maken en een paar dagen te marcheeren,
om een soldaat te stempelen tot een ver
trouwd schildwacht te velde, een geoefend
schutter, want dit is toch de eisch van den
huldigen tijd, een intelligent tirailleur, die
niet schiet dan wanneer er trefkans is, die
zijne munitie niet verspilt, zijn vizier niet
vergeet te verplaatsen volgens den afstand
en dus niet te hoog blijft schieten en den
vijand, ziende dat alle kogels over hem
heengaan, niet overmoedig maakt; hetgeen
het gevolg heeft dat de slechtte schutters
uit hunne positie worden gedrongen en de
nederlaag bevorderd.
De 4 maanders zijn het struikelblok ge
bleven voor eene doelmatige opleiding van
het geheel, de compagniescommandanten
moesten de taak van hun kader, dat van
af 15 Maart met de jongste lichting bezig
was, verdubbelen, nu er l Juni weer een
aantal heele of halve rekruten te oefenen
waren, die op tijd moesten worden afge
leverd, want ze moesten de manoeuvres
mede maken, dat was het wachtwoord. Wie
zou zich daar nu tegen durven verzetten ?
Zoo doende werd de geheele opleiding der
4 maanders een geknutsel, eerst bij de
voorbereidende oefeningen bij lamplicht in
kleine lokalen, later -bij de compagnie haast
je, rep je. Ze moeten klaar! Had men ze
in Maart laten opkomen met de andere
miliciens, dan waren er
geene_y,oorbereidende oefeningen noodig geweest, en hadden
ze met de anderen alle oefeningen
doorloopen; in Mei waren ze met de schietoefe
ningen begonnen, waren in de
compagnieschool, in het verspreide gevecht geheel
geoefend den len Juli in de bataljonsschool
overgegaan, om na enkele oefeningen in het
bataljon den 15en Juli met groot verlof te
vertrekken, als een geoefend depö^-soldaat.
Nu zijn en blijven ze noch visch noch vleesch,
te veel over het paard gebeurd schijnen ze
voor depottroepen te goed... en te weinig
degelijk geoefend zijn ze voor veldtroepen
niet vertrouwbaar. Het ministerie van oorlog
vond er toen op uit, nadat de 12 vesting
bataljons tot eene 4e divisie waren getrans
formeerd en er dus geene bezettingstroepen
meer beschikbaar waren, om de
overcomplete infanteristen, - aangevuld door 4
maanders, tot bezettingstroepen te formeeren
en wel tot een 5e en 6e bataljon per regi
ment. Nu zijn deze 4 maanders mits ze eene
goede compagniesoefening hebben
doorloopen en goed schutter zijn hiervoor zeer
goed geschikt, vooral nadat ze twee her
halingsoefeningen hebben medegemaakt, dus
zes maanden hebben gediend; doch het
groote nadeel was dat, men door het op
richten van de 4e divisie en de 5e en 6e batal
jons, al het kader bestemd voor de depots
of landweer verbruikte, de landweer werd
hierdoor een stiefkind, de 24 bataljons
worden wettige zonen.
Had men, zooals wij in onze brochure
van 1874 Proeve eener organisatie der
Nederlandsche strijdkrachten" de landweer
bij de compagnieën gelaten, ze hier laten
opkomen en geëncadreerd met de oudste
(derde overcomplete) luitenant. Van iedere
veld-compagnie, eenig minder kader (l ser
geantmajoor, 4 sergeanten, 4 korporaals)
van het leger) en ze tot commandant ge
geven een kapitein a la suite van elk batal
jon, in oorlogstijd tot majoor te benoemen,
de rest militiekader dat vanzelf inde land
weer komt; dan was de landweer goed geën
cadreerd, onder krachtig commando en de
krijgstucht kon goed zijn en zou het ook
waarschijnlijk zijn, nu de landweer opkwam
in de kazerne, bij de oude, bekende offi
cieren en onderofficieren. De kosten waren
veel minder, er zou ruimte genoeg zijn, als
men de landweer opriep in October nadat
de lichtingen tot herhalingsoefeningen met
verlof waren vertrokken. Het zou alleen
wat meer schrijfwerk voor de sergeant
majoors der compagnieën hebben gegeven,
die toch al vrij overladen zijn, doch men
had dit kunnen bekorten door niet elk jaar
nieuwe controles aan te leggen, maar afzon
derlijke controles, die eenige jaren mogen
duren, desnoods zes jaren. De 192 over
complete derde luitenants van de veldtroepen
waren dan bij mobilisatie kapitein geworden,
commandant eener land weer-compagnie, men
had alleen de staf van het bataljon op te
richten; de commandant, de kapiteins en
het aangewezen kader bleven achter bij het
vertrek der veldtroepen, zij namen de land
weer in ontvangst. Deze zou dan inkorten
tijd een degelijke, vertrouwde troep, een
verdubbeling van het leger zijn geworden.
Met artillerie en mineurs zou op gelijke
wijze worden gehandeld.
Nu de 24 reservebataljons al het beschik
bare kader verbruikt hebben bleef er voor
de landweer niets over dan ze in afzonder
lijke districten af te deelen met district
commandanten a ? 750?1400, d. is voor
48 districten ? 36?40.000 's jaars ze eigen
compagnies-commandanten te geven, die
voor 192 infanterie-, 40 artillerie- en 4
mineurs-compagnieën 236 X 400 = ? 94.400
's jaars vorderen, ongerekend de kosten
van het reserve kader en het inrichten van
tenten kampen etc. We zijn verlangend te
vernemen wat de landweer dit jaar heeft
gekost en hoeveel er nu telkens voor 2
lichtingen jaarlijks op de begrooting zal
moeten worden gebracht, nu blijkt dat deze
organisatie en regeling niet veel meer dan
een fiasco mag heeten, als de aangeheven
klachten ten minste eenigen grond hebben.
Wat de landstorm zal zijn, nu de land
weer al zoo tegenvalt, kan men wel den
ken, zonder groote kosten is hiervan niets
goeds te maken, omdat het grootste deel
zal bestaan uit ongeoefenden pi. m. 15.000
per jaargang, tegen 12.000 geoefenden. Men
zal uit de geoefenden weer landstorm com
pagnieën en bataljons moeten formeeren,
de ongeoefenden vrijgelotenen gaan hier
ook weer vrij uit.
Nu er zoo herhaald sprake is van het
opheffen van het blijvend gedeelte, nu de
dienst bij het leger en bij de landweer
zulk een veel jarige inspanning voor
enkelen vormt, nu er geen landstorm kan
worden opgericht, omdat de massa onge
oefend blijft; zou het nu niet eens tijd zijn
om een einde te maken aan de loting,
waardoor de een enkel voor een hoog
nummer te trekken niets van de lasten
der verdediging voor het vaderland heeft
te dragen en de ander gedurende een reeks
van jaren tot persoonlijke en geldelijke
offers is genoodzaakt ?
Met andere woorden men kome
totalgemeene dienstplicht, dan worden de lasten
tenminste gelijkelijk verdeeld, het aantal
jaren kan verminderen en men brengt aller
eerst voor den vijand de jonge mannen, die
nog geen huisgezin hebben en dus minder
te verliezen hebben.
Met het behoud van het blijvend,
ge