Historisch Archief 1877-1940
D E A M J3-T-K.I1.2> A töM E R W K K £ B A D T O R
EII L A N D.
No.4529, .
deelte kan njen hierbij te
wjj in de 'Nieuwe Anihem
10 SepteaBer 1905 fiebben aangegeven "m
geval a «Is allen''dienen i^ja de tosten
? 34000 boogef dan tegenwoordig, ingeval.
b als broederdiensten vrijstelling bigyen
geven k«n er f 80&.00&-worde»- bezuriaigd..
Hierbij is" bet' bjtjvertS: gedeelte 'j» der
lichting, de oefening duurt 9#" maand, de
geheele diensttij l 13 ja|en. Hètt mep eerst
»et blijvend gedeelte op dan
kanMae*eveneéns op twee wijzen te werk- gaan.
ismie in Mc Waai
Tegenover'diërnïn "cf 'meer twyfelachtige'
voordeel en staat echter een fceheele reeks
treurige.. iiadeeleai h
De Pruis ik zeg niet de Duits^ber, maar
déPruis is van nature op de' hand van
deépolitie.- Ik- geloof, dat er geen land ter
wereld besfaaV'^aar <$opr het publiek zoo
gauw iets bij :de politie wördi' aangegeven
als in PruiseoQv pMt-i}00* heeft de Pruisische
politie zoo 'eel silccec. Hoewel 'baar beambten
RHnder i*kw«f in/ minÖw- vernuftig, minder
handig in- het maken vasi onderstellingen zijn,
dan de rranfcMe; pojhfebeainbten, ve?kry gen
z§toch d^ prachtigste h'Snllaten, eenvoudig
omdat de geheele bevolking, 'zoodra zich een
gelegenheid vwordt et, mee beJpt aan het
werk vamdëpolitie. De Pruisische regeering
rftoedigt déze neiging uit alle macht aan en
id Berlijn en in liet Overige deel van bet
koninkrijk is langzamerhand eea geheel sys
teem yan aanbreng- premies geschapen.
Wy hebban een injtiuct matsen afkeer van
dergelijke gebruiken. Toch valt er wel iets
voor te zeggen. Dat de gluiperige lafaard,
die alleen om n ander téschaden, hem
sulletjes gaat . verraden of aangeven, een
minderwaardig. -Weien i*, spreekt van zelf.
Maar in pirjnjuipe moet men,'oin rechtvaardig
te zijn, iemands daden beoOrdeelen hapr zijn
beweegredenen. Nu wordt de Pruis blijkbaar
tot het aangeven van het een of andere kwaad
dat hij Ueeft zien 'bedry'Ven, of de n of
andere overtreding ven de wet, diéhem
bekend is,- gedreven door dien geest van
discipline, jvaarvan ik eenige voorbeelden
heb gegeven, liet een of ander is.vérboden.
Hij doet het --"piet, hoesrei ., h-y misschien
in verjpekinfc k6fBt',>'hét fe doen. Ziet hij
nu, dat een ander toégef ft aan «yn begeerte,
niet zooals hij tegen de verlei lint? strijdt,
dan laakt hij hem om zyn zwakheid of zy'n
verzet, en, evenzeer als het natuurlijk is, dat
hij voldaan "is óver zich zelf, omdat hy' niet
bezwtsten ,is, is het natuurlijk, dat bij het
billyk vïndt dat de schuldige wordt gestraft.
Alt :hy zeer edelmoedig, óf zeer christelijk
was, zou hij niet verder gaan; uit eigen
ondervinding; d« macht van de verzoeking
kenpende, zou Kij den misslag' Vfrgevèn, of,
vol minachting voor_ de -zwakheid van een
ander, zou hy zich 'tevreden s'ffelen nvet het
fiere hewustz§n:van zy'n igen'drfiigdiaarugeid.
Maar .wat men zou kunnen eischen' van een
oud, gV'eu'ljveerd ra«, kan men ni«t vertellen
'van tijen dnbéfcbaafJen, nauwelyk-sden
kin!dj«scioenen .Qrit wassen' Prüi§. Hij is
geJisciplineerijf, m bnwuttyèt m multiijn ptrtem. '.Zoóals
ik r< eds g*!zegÜ? tiéb : hij kao alleen maar
gehoorzamen, zondige* , een óórdeel te vellen
ovef".nët"onÏMng"e!tf iéVèl( Ea dat is al heel
veelt voor eép v'ölk'f' -dat 'eenwen na het
Laty'hsclièintst dierènv.eTlén .bekleed in zyn
woeste bossehen i*geT3lëvèn'.'
Gezag ! Z jodra ergens eenig gezag zich
doet geiden, buïg! de Duiisehër zich daarvoor.
Hij zegt :' het gezag bestaat, daarom Is het
nuttig; de, reden i -t- mij onbekend, maar zal
er tóch wél rijn, iS moet das, gehoorzamen."
De portier yan'-een, "hotel met zijn
gega'óneer Te 'pef, is een echte potentaat. All
bedienden zijn zijne 'onderdanen. De reizigers
noemen hein altijd:: Mijnheer de portier!"
,Dëkellner, die' uw geld in onfvangst
neemt gewoonlijk zijn de kellners, die u be
dienen slechts zjjn ondergeschikten wordt :
Oberkellner" genoemd. En daar de titel
kellner" niet bepaald aanzienlijk is, en de
Oberkellner" een macht is, hebben eerbie
dige gasten de gewoonte aangenomen, hem
kortaf Ober1* te noemen. Maar in
Duitschland blijft men nooit halverwege op den
weg van den eerbied steken, vandaar dat
men hier en daar al hoort zeggen: Herr
Ober." Mijnheer de Overste! Is dat eigenlijk
niet om je dood te lachen?
Het resultaat van dit alles is, dat zij, die
met autoriteit bekleed zijn, wel eens mis
bruik daarvan maken, vooral tegenover de
kleine burgerij. En van tijd tot tijd is het
wel eens noodig. hen tot de orde te roepen.
Ii- mand, die een uniform diaagt zegt bij
zichzelf: Die man daar draagt geen uniform,
dat «al ik hem wel eens laten voelen". En
dat doen zij dan ook terdege. De
NoordPruimen gaan zelfj no2 verder zij ver
beelden zich allemaal, dat zij uniform dragen
In sommige eenvoudige restaurants in Berlijn
wordt door de kullnprs, die on lerofficier of
misschien zelfs maar gemeen soldaat zijn
geweest, tot de gasten gesproken alsof het
een troep rfcrnten was. De aanmatigende
onbeschaamdheid van hun toon is zonder
weerga. Zij zeegen: Jlittel tot u, zooals een
sergeant voorwaarts marsch ! commandeert.
Ik wil trachten mijn indrukken te
illuslreeren door eenige voorbeelden. Wij zijn
in een klein doro met ongeveer drie duizend
inwoners. Een lid van den gemeenteraad
uit een naburige groote sla l, lijk, van zeer
goede 'ainiüe (neef van een minister) heeft
iets te vlagen aan den stationschef van het
plaat-je. Met den hoed in de hand gaat hij
naar hem toe.
De stationschef, een dikbuiige kerel, met
uitpuilende oogen, kykt hem onbeschaamd
laat ik er bij zegden, d-it hij niet weet
wit-n hij voor zich heeft luistert met half
afgewend gelaat en geeft op het verzoek geen
ander antwoord, dan : oninngblijk", terwijl
ny' hem- meteen den rug toedraait. Het rijke
enne?nteraadslid, ran goeden huize, met een
nederige smeekelingsuitdrukkings op het ge
laat, Ptond daar tegenover dien onbehouwen
dikzik met zijn roode pet als e'?n negerslaaf
tegen o -er den koning van Engeland, keizer
van Ind .
Ik voelde mij een beetje vernederd door
do nederigheid van mijn vriend, en tegelij
kertijd in een toestard van verzet tegen de
voorschriften, waarvan die kerels in livrei
ZOO'-B onbeschaamd misbruik weten te naken.
Zon Ier misplaatst patrioiisme durf ik toch
geimt bekennen, dat ik aan de miu of meer
verwaande ^emakkelijkheid vanden Fiansch.
en zij u soms wel eens voorgewende
onverschilligheid in de tegenwoordigheid van
beambten, de Toorkenr zou geven boven de
slaafóche bescheidenheid van den Duïtecber,
Ik heb «lechtg zeer zelden eenig gevoel
van in opstand komen tegen dézen druk van
het geaag aangetroffen. Alleen de Duügchera,
die nnn land verlaten hebben, zgn zich emp.
bewast.
Er wordt veel te veel voor mjj gezorgd",
zeide een Berlijnw tegen mij, en dal hindert
mij. AU is m\jn huig uitga, zon ik graag een
beetje vrijheid hebben en niet vouftdurend
de 'hand van een ambtenaar van het open
baar ge '.ag willen voelen, die my beschermt,
maar tegelijkertyd belemmert in mijn bewe
gingen."
* *
*
Op een dag besprak ik deze qnaesties met
een uitstekend Berlynseh hoogleeraar.
Gy moet ons onze blinde onderwerping
aan het gexag, en onze nederigheid tegenover
gestelde machten niet benijden", zeide hij.
't Is waar dat wy onzen voorspoed en onze
kracht voor e«n. deel te danken hebben aan
die min of meer slaafsche onderworpenheid,
inaar dat komt, omdat wij die noodig had'
den, om den toestand, waarin wij ons be
vonden, te boven te komen, en bovendien,
omdat ij in onzen aard ligt. Gy Franschen
hebt een anderen weg gekozen, en hebt uw
bestemming eerder beieikt. W\j zijn op -weg,
de onze te bereiken, lis Duitschland zich
?wil verheffen, dan moeten de Duitschers
zich bewast worden van hou persoonlijke
waardigheid en moet het Bevoel voor
vr\jIie4d iu hen worden ontwikkeld! Bij maar
al te .veel Duitschers neemt de gehoorzaam
heid de plaats in van intelligentie, initiatief,
eigen oordeel en redeneering.
Daar staat tegenover, dat Frankryk, als
het zy'n oude plaats in de wereld weer wil
innemen, afstand moet doen van zijn over
dreven oppositie-geest en zucht tot hekelen,
en het nut van orde en dientengevolge van
discipline moet leeren erkennen, in n woord.
gij zalt u vry'willig en beredeneerd moeten
diseiplineeren, terwijl wij onze blinde ge
dweeheid en ontzag znlien moeten afschud
den om tot beredeneerd ontzagen vrijwillige
gehoorzaambied. te komen, (ig zult u ge
wennen aan orde, wij zullen ons gewennen
aan vryheid. Op die wy ze zul'en wij tot elk-ar
komen, en elkaar op ideale wyze aanvullen.
Tegenwoordig worden wij van elkaar geschei
den juist door dat wy beiden in niteisten
vervallen, (rij gehoorzaamt zelfs niet aan de
wet en, die gy maakt ('et maar eens op uw
conservatieven -en uw socialisten!) wij ge
hoorzamen te gemakkelijk aan den
willekeurigen dwang, dien mfen ons oplegl.
Bg u vindt men een geest van
onafhankelgkheid, die tot anarchie overgaat, en
die enze zucht tot orde kwetst, bij ons,
een eeuwenlange gewoonte, ons zonder
discusisie te onderwerpen aan het gezag, die u
onuitsprekelijk ergert."
Maar hebt gij wel opgenurkt, dat ons volk,
dat zich zoo gewillig scüikt in de materieele
voorwaarden, die het worden opgelegJ, er
niet over denkt, afstand te doen van zijn
geestelyke vrijheid? Gij zult, behalve mis
schien in Amerika, geen land ter wereld
viuden, waar de vryheid van gedachte zoo
groot is als in Duitschlanti.'
E«n bekend Berlijnseh geleerde, die ik
eenigen tjjd later ontmoette, Dr. Vogt, die
mij zijn laboratorium had laten zien, waa in
hij hersencoupes van een tweehonderdste
militneter maakt oin de geheimen der cellen te
bestudeeren, was van dezelfde meening om
trent de buitengewone vrijheid vangedachte
in Duitechland. Hij haalde eenige voorbeelden
voor mij aan:
Een Pater Jezuïet uit Luxemburg, pater
Wasmaun, een zeer bekwaam zoöloog, die
een uitgebreide studio heeft gemaakt van de
parasieten der ulieren verkondigt aan de
oevers van den Rijn de theorieën van
Darwin. Hij erkent, dat de merifch afstamt van
de apen, hetgeen de kerk tot nu toe altijd
heeft bestr.edeu. 't Is «aar, dat hij een middel
heeft gevonden om deze wetenschappelijke
stelling met de dugma's der kerk Ie ver
zoenen door een hoogst vernuftige uitlegging
De mensch stamt wel is waar-af van de
apen," ze^t hij, maar op het tijdstip, dat de
aap mensch ij geworden, heeft God hem op
wonderdadige wijze met verstand begiftigd.
Dat maakt het onderscheid uit tusschen dieren
en mens-chen. De eersten zijn door God in
hun oorspronkelijken staat gelaten, de laatsten
bezitten een geweten, een iiel !" In de
Protestantsche kerk zijn op 't oogenblik een
menigte predikanten, die van zich doen
spreken in Duitsohland. Zij zijn zoo ver
gekomen, dat zij van den kansel volkomen
persoonlijke leers'ellin^en veikpndigen.
De kerkeraden, die van Keulen o. a
trachten tusschen beide te komen en f'en
afgedwaalden heider op het rechte pad terug
te brengen Maar hij biedt weerstand, en
zijn gemeenteleden volgen hem, zelfs drei
gende, de Kerk te verlaten, wanneer men
hen niet met rust laat. En de Kerkeraden
doen een oogje toe. Talrijke predikanten
gaan tot op de grenzen van het pantheïsme,
zóó zeer verschilt hun wij :e van Bijbeluit
legging van de orthodoxe. De onlangs
overleden predikant Kal t holt' uit Bremen, was
president van de Vereeniging van Monisten,
een Vereeni^inir, die Ie theorieën v&n Haeckel
aanneemt, welke, r mduit gezegd, voor Chris
tenen atheïsme zijn
Ka ten laatste", besloot de eminente
psycholoog, gij moet niet vergeten, dat
Luther een Duitscher wa»!...."
Etn slotwoord büde Blerdillfjfsttn.
. i.
De redevoeringen, door de hoeren Kuyper
en Te Winkel bij de Bilderdijkfeesten ge
houden, liggen vóór mij. Men zal begrijpen
dat ik rnij liefst van eone beoordeeling
dezer twee overigens niet onverdienstelijke
geschriften onthoud.
Iets anders is evenwel de nadere on die
pere betëekenis, die aan zulk eene herden
king kan worden gehecht, /al Bilderdijk
weer in eere komen ? Zal hij weer worden
gelezen ? Zal iaën wedef tot Rilderdijk
teruggétóri ? Zat m«n het Wij-Vende in iijn werk
erkennen? Ziedaar vragen, welke met
veel andere kunnen worden aangevuld, eu
die mij niet onverschillig laten.
De Bjlderdijkfeesten hebben, schijnbaar,
weer eene rechtzinnig- protestantsch« en zeer
zonderlinge party naar voren gebracht, die
zich zelf antirevolutionair noemt en die
beweert op Bilderdyk terug te gaan, ofschoon
haar in mijn oog zeer vreemdsoortig pro
gram pas 111 later tijd ontstaan is en of
schoon Bilderdijk een veel te veel op zich
zelf staande zonderling, een veel te eenzaam
genie is geweest om met of zonder markt
geschreeuw een bepaalde'partij om zich te
vereenigen. Hoe het zij, ik acht het zoo
wel in het beiang van Bilderdijk's nage
dachtenis als in dat van ons Nederlandsuhe
volk, dat aan de staatkundige
bokkesprongen van onzen grooten dichter voortaan
niet te veel aandacht worde geschonken.
Zijn taal- en dichtwerk, en dat alleen, be
hoort op den voorgrond te komen.
Vraagt men, welke zijde van Bilderdijk's
groote en talrijke talenten ik vóór alles in
het licht gesteld wensch te zien, dan ant
woord ik: zijn taal- en vertaalgenie. De
mensch, zelfs de grootn menscb, kan niet
alles gelijkelijk omvatten, en zelfs de groote
denkers en dichters hebben toch weer elk
hun licht- en hun schaduwzijde. Zoo schijnt
Goethe vóór alles de pantheïstische
natuurpocet. Zoo is Shakspere (heeft hij ooit be
staan) meer dan anderen de onsterfelijke
schilder van menschelijbe karakters. Men
kan tal van voorbeelden noemen. Beschouwe
men Bilderdijk vooral in het licht van zijne
taal en van zijne vertalingen.
De dichter behoeft, bij zulk eene beschou
wing, volstrekt niet te gronde te gaan. In
tegendeel. L)e taal is het cement van den
arbeid des dichters. En in alle letterkunde
sjielen dichterlijke -vertalingen eii
ver.olkinaen een grooten, een belangrijken rol.
Wat de taal betreft, moet Bilderdijk ons
stoeds een groot, een onsterfelijk voorbeeld
blyven. .Noch onze kathedergeleerden, noch
de meerderheid onzer schrijvers zien dit
voldoende in: de eersteii niet, omdat zij
niet reiken bij B.lderdijk's scheppend
taalvernufr, en niet begrijpen dat een dichter
die taal maakt en schept verre verheven
is boven de zoogenaamde wetenschap van
aal-v.erzamelende en .taal-opteekenende
schoolmeesters de tweeden niet, omdat
zij er dikwijls maar op los schrijven zonder
voldoende kennis van taal en stijl en zonder
diep taalgevocl, alsof schrijven niet tegelijk
een fijne kunst en eene diepzinnige weten
schap ware, alleen over te laten aan die
hooge en koninklijke geesten, die hun
taaiinstrument welluidend bespelen en die de
pen met meesterschap hanteeren. In dit
opzicht blijft Bilderdijk ons aller meester.
Hij was een tuoveiiaar met do taal, een
echt taal virtuoos.
,\Vat in de tweede plaats Bilderdijk's
dichterlijke .vertalingen betreft, een onder
werp ten nauwste niet aijn taal samenhan
gende, 7.00 heeft hij ook hierdoor zich een
eereplaata verworven in onze rijke maar
te weinig bekende en te luttel verspreile
letterkunde. Zie ik goed, dan is hierop
noch door den lofredenaar Te Winkel, noch
door den lofredenaar Kuyper voldoende en
met den noodigen nadruk gewezen. Toch
schuilt hierin wellicht Bilderdijk's grjotste
verdienste. Geen. tweede dichter heeft mis
schien ooit, in welke taal ook, zoo ver
dienstelijk en zoo veelomvattend werk ge
leverd. Zeer weinigen zijn .er althans, die
BiLlerdiJk hierin schijnen te evenaren.
Ik ben niet blind voor tle fouten van
den vertaler Bildprdijk, voor <iijn willekeur
en overmatige vrijheid, maai- welke schit
terende lichtpunten staan hiertegenover.
Hoe goed heeft hij de Grieken begrepen.
en geestig en lijn overgebnu-ht. Welk
een meesterstukjes ziju zijne meer of min
vrije vertolkingen en navolgingen van
Horatius. Hoeveel schoons bergt niet zijn
Ossiaan. Welk een aantal f'raüie roman
cen en balladen uit den vreemde leid Ie
hij bij ons binnen. Hoe leeft de Oostersche
poëzie, niet alleen Hebreeuwsch maar ook
Arabisch en Turksch en Persisolr, op zijne
snaren. Hoezeer heeft hij het karakter van
Italiaansche en Spaansche taal en letter
kunde gevoeld en begrepen. Ook het
Uslaiidsch was hem niet onbekend. Kn zoo
zou ik kunnen voortgaan, want de opsom
ming is nog verre: van volledig. Op dit
voetspoor moeten wij allen Biliii rdijk volgen,
zijn leerlingen zijn of' worden, zijn arbeid
voortzetten en voltooien.
De stichting van een blijvend
Bilderdijkarchief (of museum), ongeveer zooals te
Weiiuar voor Goethe is ingericht, kan
daartoe den besten stoot geven. Kn de
befte aanleiding daartoe kan worden de
tegenwoordige Bilderdijk-tentoonstelling.
(Slot volgt). H. C. MUI.LEB.
l)l Voorbïj)anger, door JlAur.n'j
WACEXVOOKT. Uitgave van II. J. Becht, Amst.
Manrits Wagenvoort beschouwt zijn boek
als een huis, en aan de deur van dit huis
houdt hij ?.ijn lezers een oogenblik slaande,
want h'ij koestert den wens;h althans ditmaal
begrepen te worden.
Kr zul en natuurlijk lezers zijn die /.'n boek
binnendringen/ mderte letten op dezen sein ij
ver, die daar aan de deurstijl zoo dapper
heeft postgevat, maar dat doet minder ter
zake ; het verlies i->, laat ons hopen, aan de
zij Ie van die haastige lui.
Ik deel geenszins de meening, dat een
voorrede, een begeleiding oi de d<»ur, zooals
Wagenvoort bet technisch noemt, uit den
boo'.e i?. Integendeel, we weten daarmee eerst
recht wat (ie auteur met z'n werk bedoelt,
en kunnen dadelijk toetsen.
Ken bjek moet voor zichzelf spreken,
zeggen velen. Ooh kon! Legt men vele kri
tieken raast elkaar, dan blijkt dat uder
beo ir leelaar er iets anders in heeft gevonden
en vaak slaan de inlichten lijnrecht tegen
over elt aar.
Men verlangt in kunst en zeer
terecht-dat de auteur zich zooveel mogelijk buiten
z'n werk houdt, d.w.z. dat we van hem per
soonlijk zoo min mogelijk merken, opdat 't
verhaal zelf' tot ons kan spreken. Waar als
de auteur nu eec bepaalde bedoeling met
z'n boek voor heeft, waarom zou hij 't ons
niet gemakkelijk mogen maken door on/.e
aandacht vooraf erop te vestigen? Ken
schrijfer moet zi.'li dat recht nooit liten ont
nemen, en kritici moesten niet zoo
generalizeerend daarvan gewagen. Immers, 't
iiangt toch alles af van den aai d der
inededeeJing. In den tijd toen men schreef: het
boek is afgedrukt en de uitgever vraagt een
voorrede* in .dien tjjd was't slenr, en breken
daarmee een noodzaak. De schrijvers hadden
blijkbaar niets te zeggen, 't Eene boek was
'n verhaal als 't voorgaande, zonder meer.
Maar als de ty'dsn yerander°n, veranderen
ook de meeningen en dan kan't voorkomen,
dat een schrijver iets heeft mede te deelen. Zoo
als nu Wagenvoort, die beweert, dat de kunst
dienstbaar behoort te zy'n aan een idee, eu 'D
spreekt dat we 't a'sdan niét zonder verkla
rende uiteenzetting kunnen stelten.
Of de kunst al of niet moet dienstbaar zijn
aan een idee, hierop ga ik niet in. Stelling
en bestrijding zouden even dwaas'blijken,
want kunst is kunst met of zonder idee.
Ken goed (te<chreven boek met 'n idee
blijft goed en een slecht boek zonder
nevenbedoeling is slecht enkel uit zichzelf. Daarvan
gaat niets af en daar kaïi niets bij.
Evenwel, literaire kunst die nog iets meer
wil zy'n dan enkele realiteitsweergave of
produkt van fantastische verbeelding, knnst die
sterk 't leven synthetizeert of een strijdvraag
opwerpt, kan, indien wordt bereikt, dubbele
winste geven.
?!a zie,, daar zit het z*^rtepunt. VVant de
mensch ia van nature halsstarrig en wil niet
graag de les worden ge'ezen of geringeloord.
De auteur moet zich dua wel heel zeker
voelen van zichzelf.
Van die zekerheid, van dat meesterschap
is ied^r voor zich gewoonlijk dik overtuigd.
En hier pchuilt dus 't gevaar; 't gevaar voor
den auteur ze'f, want h'rj geeft de zwakke
punten zelf aan. Welbeschouwd, blijkt dus
een voorrede altijd een voordeel voorden.
Laten wy als recensenten ons dus niet boos
aanstellen als een auteur de domheid begaat
de wapens tegen zichzelf te wetten. Hjj maakt
het ons enkel een weinig geinakkelyker.
Ziedaar alles.
In z'u woord vooraf vertelt Waaenvoott
dan, dat de rnenschen wier geschiedenis hij
hier f.<:hetst niet bestaan. Ze leefden enkel
in den Levant van zijn verbeeldingswereld.
Maar gedurende zijn verblyf in Smyrna,
had bij een vergeten stukje Holland gevon
den en dat trachtte hij te schetsen.
De heer Wagenvoort is duj blijkbaar be
vreesd, dat enkelen met zijn boek naar Smyrna
zouden trekken om de originalen van z'n
konterfeitsels te g-ian zoeken, m. a. w. dat
zijn boek zou zijn een roman a clef. 't Kan
de meeste lezers al heel weinig schelen of
de personen uit 't boek bestaande uienschen
waren of fiktieve, voor de waarde van
Wagecvoort's betoog, komt het, dunkt mij, rnii,de.r
er op aan, dat de personen en toestanden
direkt zijn ontleend aan de werkelijkheid dan
ontsproten aan 't vindingrijke brein van een
zoo y'verig auteur als hij.
Hier is opnieuw een voorbeeld van merk
waardige verwarring in literatuur. Green
realiteitsweergave asjeblieft, zegt de auteur,
integendeel, 't c.yn kinderen van m'n rijke ver
beelding, alsof ons speciaal hier die realiteit
niet meer waard is dan al de verbeelding des
heeren Wagen coort! Hij wil hier toch ij ceren
voor een idee : het zei..den van onderwij '.erg
en personen van takt en bekwaamheid om
onze taal in verre.streken te hau Iha^en. Hoe
wil hij dan dat wy' hem gelooven? Fan
tasten zijn weinig reëel, overlrijven allicht.
Wat wij noodig hebben is de, simpele waar
heid. Merkt du heer Wagenvoort 't gevaar
lijke van een idee, vooral a's hij zelf beducht
is voor de weergave van werkelijkheid. De
verbeelding schijnt nog altijd 't vliegwiel te
zijn waarmee auteurs zich naar den Heiicon
willen opzwaaien, och arme!:
Kn nu 't boek ?
Uaan we door de deur het huis binnen
k ril i kus
OVagenvoort zegt: het huis van dit boek,
maar dit zal wel een schrijffout zijn) dan
at uiten TC a\ dadelijk op zekeren Floris Ver
kerk, die met de Andromeda in Smyrna is
aangekomen, eu wijl de schrijver ons daar
zooeven heeft aangehouden en orn de
etiekking verteld, begrijpen we dadelijk dat die
Floris Verkerk de man met 't aanwijsstokje
is. de oude explikateur op de kermis, die ons
alles nu eens haarfijn zal vertellen. Kn wij
vergissen ons Biet : we maken door hem subiet
kennis met de geheele Hollandsche kolonie.
Achtt reen volgens zien we defileeren de
ploertige De Bie en de sjoviale Delder, consul
en consulesse van Spalkenberg, de oude graaf
orgau, kortom heel de Srnyrnootsche samen
leving.
Dit procedee is wel wat gemakkelijk en
heeft het nadeel, dat alle personen min of
meer worden gezien door d?n bril van den
introduceerder, achter wie onmiddellijk de
auteur staat. Kn al zeer hinderlijk werkt dit,
als ons maar d bout poitant de ploertigheid
van De Bie en al de onaangenaamheden van
de anderen wordt verteld. We komen er toe die
meneer Floris Verkerk te verdenken van een
al te groote braafheid, van. te groote be
wustheid van eigen verdienste en rechtscha
penheid. Kn dit vermoeden wordt er niet
minder op, zoo zonder reden, als we vlak
er op een soort autobiografie, niet minder
dan een dertig bladerden lang van dezen
Floris te genieten krijgen en juist op 't
oogenblik als we daar in Smyrna even thuis
geraken, 't Kan den lezer heel weinig
intere^seeren wat voor zielsgeschieden;s die Floris
Verkerk heefc doorstreden, want 't gaat niet
om hem, maar om 't milieu van Smyrna,
om die verbasterde Hollanders, en datbedg
zijn met zichzelf zóó midden in 't werk maakt
wel even kregel.
Vermoedelijk heeft Wagenvoort bij den op
zet dit voor leven van Floris Verkerk zich
gedacht als een dramatisch'gegeven in de
liefdestragedie van freule Klize vari Torgau
Kn inderdaad, deze bespiegeling op het juiste
ooienhlik ingeweven, kon aau 't werk als
roman-produkt (niet als strekking, o neen!)
allicht een diepere betëekenis geven 't Zou
dan een zielekonflikt hebben opgeroepen,
een innerlijke weifel laten zien, z >odat dui
delijk werd waarom freule Van Torgau
geen vertrouwen in hem vond en zich He f er
den dood gaf, nu zij geen lichtstraal meer
voor zich zag Wagenvoort heeft 't moment
niet psychologisch weten te kiezen, eh zooals
nu ingelascht, doet deze meditatie beslist
nadeel.
Dit wijst al dadelijk op een zwakke kom
positie en gemis aan eenheid, en aau dien
indruk ontkomen we niet.
Bladzij na bladzij lezen we, al door
verwachfend en op den uitkijk naar de
dramatizeering van de idee in het voorwoord
aangekondigd. 'Maar de dramatische ontwik
keling en de idee blijven uit, eu we zien
aan 't eind niet veel andere als een chronique
scamlaleuse.
, Dat: ,ln...griep Hollanders ver van 't.
n^ederland langzamerhand gaan verbasteren,
zoodat van taal en zeden weinig o ?e_rbljj ven,
dit is geen voldoende dramatisch gegeven;
immers dat spreekt vanzelf. Men kan
zeggen, dat het ons eerder zou treffen als 't
andersom bleek, en een open vraag blijft
't of het uitzenden van, onderwijzers hierin
veel verandering ten goede kan brengen.
Maar hoe ook, duidelijk is 't ons niet
gegeworden uit het geschetste verloop. Men
begrijpe my niet verkeerd : Ik bestry'd niet
de kwestie zelf, .heb 't enkel over 't niet
slagen van de vooraf aangekondigde idee.
Daarvoor diende de schryver hoel wat
dieper te tasten. Hij had ons deze
Hollandsche kolonie moeten schetsen, achteruitgaande
van geslacht op geslacht, enkel omdat ?e
zichzelf niet bleven, omdat ze van stoere,
krachtige Hollanders die ze eens waren,
verwaterden tot zwakke, verwelkte kosmo
polieten. Dit heeft hij ons niet gegeven. Hij
schetste ons enkel de ondergang van 'n
familie, die van Torgau, en niet als gevolg
van de gewraakte gebreken, maar door
spel en lichtiinnigheid van den vader, die
't kapitaal in Parijs er doorbracht. Dit is
dus een oorzaak apart eu niet de hoofdzaak,
en daarmee verloop t het boek uiet strekking
en al in 't niet. Ken oogenblik schetste
Wagen-voort raak toen hy in weemoed
het oude, vervallen Roemfcieni bes-chreef,
het dorp door Hollanders gesticht tet buiten
verblijf, nu geheel ruïne. Wagenvoort had
hier de spoel in handen, maar wetfde niet
voort; het stram, en bleef hol en leeg. Maar
't is waar, hy had ook zroveel te vertellen over
de chrgymen Hicksen z'n overspelige vrouw;
over de oude graaf eu z'n zoon en de jacht
partij la Tolstoï; van de1 markies Laucelotti
en zoovoort, en dit deed hij toch wel goed.
Literair staat 't boek niet zoo hoog, (ruimte
ontbreekt om dit hier ter plaatse aan te
toonen) doch 't kan er wel mee door, als de
handen,* sterker werd gedramatizeerd, de
leidende gedachte niet zoo verdween in details.
Heel goed slaagde hy in menig tafereeltje
op zichzelf. De beschrijving van da bruiloft
is wérkelijk ongemeen, pikant, maar met d e
scènes verbrokkelde de eenheid en de opzet
van z'n werk, en vreemd, aan 't tind
zitten we zonder idee.
Maar 't is waar, die staat extra gedrukt
voor in 't boek, mar kan de lezei 't vinden
en die idee zelf schijnt by onze regefring
door te werktn. Men zendi reeds krachten
uit tot het geven van onderwijs in onze taal.
Is 't boek, als kurn-t-m^t-strekking niet ge
slaagd, de idee heeft zijn dienst gedaan, en
dit is mogelijk een winst die W'agenvooit
zich mag toerekenen.
G. VAN HULZEN.
Upton Sinclair.
ScMjnr van The Jungle".
In het September nummer van M. A. P.
(Mainly About IVoplc) beschrijft Upton
Sinclair zijn leven en deelt o.a. 'mee hce hij
socialist werd en hoe hy er toe kwam Tne
Jungle" te schrijven.
In zijn korte autobiographie deelt Sinclair
ons mee, dat zijn oude)s behoorden tot een
der aristocratische geslachten uit het zuidjn
van N-Amerika, die door de afschaffing der
slavernij werden geruïneerd. Hij bezocht de
aca leiuie, doch lectuur en muziek hadden
voor hem een grooter aantrekkingskracht
dan de studie der wetenschappen. Toen hij
zestien jaar oud was, begon hy' ia zijn eigen,
onderhoud te voorzien door het schrijven
van reis- en rooversavonturen voor jongens.
Deae placht hij aan een stenograaf te
dicteeren, het aantal woorden dat op deze manier
op papier werd gezet, bedroeg tusschen de
zes en acht duizend per dag. Gedurende al
dien tijd, zegt hij, leelde bij met drie intieme
vrienden, die zijn kaïakter vormden en die
verantw oordelij ft zijn voor zy'n revoluüonnair
optreden tegenover de wereld. Hun namen
zijn: Jezu-", Hamlet en Shelley.
Toen hij twintig jaar oud' was, verhaalt
Sinclair, ging hij de bcsschen in om de
groote Amerikaansche roman" te schrijven.
Toen deze voltooid was, was hij getrouwd
en bestond zijn geheele rijkdom uit acht
dollars.
Weldra ontdekte hij tot zijn schrik, dat
zijn roman geen aftrtk had, dat men niet
geloofde in zijn genie, en dat hij buiten de
gehtclébeschaafde wereld stond, als
verworpeling en landlooper. Hij kon niet langer
onderhouden ie kwartjesromans schrijven :
bij de poging alleen kromp zy'n ziel ineen
van smart eu de uitgevers van de kwartjes
romans zagen spoedig, dat er iets aan haperde
en Heten hem links Hggen.
Kn zoo schoot er voor hem niets anders
over, dan naar de bosschen terug tekeeren,
daar in een tent of hut te gaan wonen, zijn
zieke vrouw op te passen, het kind te ver
zorgen, de boel aan kant te houden en ....
letterkunde te schrijven. Iets van de woede
en de bitterheid, door deze ondervindingen
in hem opgewekt, leide hij in een boi-k
genaamd : Het dagboek van Arthur Stirling,"
dat nogal opgang heeft gemaakt, zoowel in
Engeland a's in Amerika. Maar het was f en
boek over zijn eigen ziel en voorloopig heeft
de wereld nog geen tijd eenige aaiid.cht te
schenken aan het zieleleven der menseden.
Zijn lijden duurde voort, totdat hij de Socia
listische beweging ontdekte, totdat hij geleeri
had zijn ei^en strijd om het bestaan te ver
eenzelvigen n.et den strijd om. het bestaan
van de geheele menschheid.
Het was een wondervolle ontdekking, die,
ik deed, gaat Sinc air voort, want zij bracht
mij de oplossing van al mijn vraagstukken.
Kn tezelfdertijd ontdekte ik mijn eigen
plaats in de wereld, en het doel en de be
tëekenis van al mijn ondervindingen.
Ik alleen uit alle mannen van opvoeding
en talent was aan lager wal geraakt en had
het leven van een prolelariër geleil, zoodat
ik, een jonge nip.ri van vijf en twintig jaar,
uit eigen ondervinding dingen wist, waarvan
dokters en wijzen, geleerden en staatslieden
geen begrip hadden. Op eigen lichaam had
ik de uitwerking van koude en honger be
proefd, van ellende, ziekte en wanhoop.
Ik had tot het uiterste de kracht van den
persoonlijken wil op de proef gesteld en ;ijn
onmacht bevonden. Ik had het begin en den
snellen voortgang der ontaarding naar geest
en ziel en Hel aam gadegeslagen in mijzelf
en, wat nog af-chuwlijker is, in hen d;e ik
liefhad. Kn aldus kende ik met een diepte
van kenni-, die door niemand in twijfel kon
worden getrokken, de oorzaak en de bete
kenis van alle kwalen, die in de
hcdendaagsche maatschappij woeden van dronken
schap, waanzin, zwaarmoidiglieil eu
zelf