Historisch Archief 1877-1940
KM530
DE AMSTERDAMMER
A°. 1906,
WEEKBLAD
NEDERLAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
O n. d. e r redactie -van. J". JDIE IKI O O.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken yerkrngbaar , 0.121/»
Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capacines tegenover Het Grand Café, te Parijs.
Zondag 21 October.
Advertentiën van l?5 regels f 1.25, elke regel meer f 0.25
Reclames per regel , 0.40
Annonces nit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firm»
RUDOLF SIOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel is SB Pfennigi
INHOUD:
VAN VEERE EN VAN NABIJ: Het
instellen, van een fonds tot spoedige afwer
king van de stelling van Amsterdam, door
E. van Gendt. Het Huis van Hare Majesteit
de Koningin. Naar aanleiding van een
stukje legerorganisatie", II, (slot), door A. O.
Eehm. Boyaal. FEUILLETON: De
gelukkige Lord Fabrigas. Naar het Enjselseh,
van J. Morer Clouston, II. KUNST EN
LETTEBEN: Kleur-etsen, door W.
Steenhoff. Een slotwoord bij de Bilderdykfeesten,
II, door H. C. Muller. Sprotjet door M.
Scharten-Antink, beoord. door J. Steynen.
VÖOE DAMES: Vrouwenkiesrecht in Pro
en Contra", door Jul. Keizer, I.
Vereeniging Huisverzorging" te Amsterdam, met
at b. ALLEELEI, door Caprice. UIT
DE NATUUE," door E. Heimftns.'
OudAmsterdam, door A. W. Weissiüan, met af b.,
V. De Gemeentelijke Bank van Leening
in hare concurrentie met de particuliere
industrie, door C. G. Polvliet.
Penteekening van H. G. Ibels. Harde maatregelen,
door F. van der Goes. Eeinier Claeszen,
door V. Kunst te Eotterdam, door E. W.
P. de Vries Jr. FINANCIEELE EN
OECONOMI3CHE KEONIEK, door D.
Stigter. Koninklijke Vlaamsche Academie.
Wedstrijden, II, (slot). SCHETSJES.
DAMEUBEIEK. SCHAAKSPEL.
ADVEETENTIEN.
Het instellen van een fonds tot
spoedige afwerking van de
Stelling van Amsterdam.
Bij Koninklijke boodschap van 22 Sep
tember 1.1., is een hoogst belangrijk ontwerp
van wet bij de Staten-Generaal aanhangig
gemaakt, houdende instelling van een Fonds
tot spoedige afwerking van de stelling van
Amsterdam. Het gaat hier om het wel en
wee van deze -we hadden bijna gezegd
beruchte stelling. En daar het nu in deze
niet alleen geldt een onderwerp, dat de
landsverdediging in groote mate raakt, doch
ook de belastingschuldigen daarbij ten
nauwste betrokken zijn, achten we het ge
raden het Nederlandsche volk eens een kijkje
in dit onderdeel van onze militaire wereld
te geven.
In het jaar 1874 dan kwam de z. g.
^Vestingwet" waarbij o.a. werd vastgesteld,
welke versterkingen tot de landsverdediging
zouden behooren, tot stand. In 1875 werd
voor dit onderwerp voor de eerste maal een
bedrag op de staatsbegrooting gebracht en
door de Volksvertegenwoordiging gevoteerd.
In volgende jaren werd daarmede voort
gegaan. Al spoedig echter bleek dat 'slands
finantiën zich verzetten tegen het, binnen
den in de wet aangegeven tijd (negen jaar)
voltooien van de nieuwe werken met
aankleve van dien. Van dezen tijd af, bleef
men om het zoo maar eens uit te drukken
modderen Al naarmate de ministers
van oorlog met de volksvertegenwoordigers
konden opschieten of zelfbehoud (als mi
nister) in 't spel kwam, werd meer of minder
geld voor dit onderwerp op de staatsbe
grooting gebracht. Om deze bewering te
staven, laten we hieronder volgen een op
gaaf van de bedragen, welke van 1875 tot
1907, door de opvolgende ministers van
oorlog, werden aangevraagd en door de
Volksvertegenwoordiging toegestaan.
Voor 1875
1877
1879
1881
1883
1885
» 1887
1889
1891
1893
1895
1897
1899
1901
1903
1905
? 3,000.000,
2.610.000,
2.897.000,
1.400.000,
,. 2.591.400,
1.663.900,
1.677.780,
928.500,
2.952.000,
1.904.000,
1.125.000,
1.050.000,
619.000,
850,000,
1.116.500,
965.000,
1876
1878
1880
1882
1884
1886
1888
1890
1892
1894
1896
1898
1900
1902
1904
1906
? 2.700.000,
1.880.000,
2.540.000,
1.987.000,
1.446.000,
1.912.970,
1.026.000,
1.327.500,
1.375.000,
1.591.000,
797.000,
1.109.000,
851.000,
932.380,
1.145.000,
520.000.
Uit vorenstaande cijfers blijkt o. a. over
tuigend, dat van een stelsel bij de uitvoering
van de vestingwet nimmer sprake is ge
weest, evenmin als van haast maken, wel
van het tegendeel.
In het bijzonder trekt het de aandacht,
dat de minister van oorlog, die thans op
bespoediging van de afwerking aaudringt,
voor 1906 belangïk minder heeft aange
vraagd dan vorige Ministers, die geen haast
maakten. Vrede met de volksvertegenwoor
diging bleef er mogelijk door behouden,
doch inconsequent blijft de handeling.
Ieder minister van oorlog bereed by dit
onderwerp zijn stokpaard en geen van allen
heeft het zoo ver kunnen brengen, dat een
heid van gedachte over de inrichting van
de stelling van Amsterdam is ontstaan.
Verschil van opinie daaromtrent bestaat
nog inzonderheid aangaande de uitgebreid
heid van den kring.
Zooals gezegd, men bleef modderen en
thans 82 jaar nadat de vestingwet" in
'' ' ""
er zich op beroemen, zonder veel morren,
? 49.566.194 (rond) voor de uitvoering van
de vestingwet te hebben opgebracht. En
dat met de wetenschap dat Nederland al
dien tijd onverdedigbaar was, immers de
noodige versterkingen waren niet aanwezig
of niet in orde.
Kan het erger, zoo" vraagt men zich on
willekeurig af?
Men staat verbaasd hoe het mogelijk is
dat de opvolgende ministers van oorlog zulk
een groote verantwoordelijkheid op hun
schouders hebben durven laden en dat zij
de belangen van de belastingschuldigen op
zulk een grove wijze hebben kunnen
verwaarloozen. Het is immers een algemeen
bekend feit, dat al dat getreuzel en ge
modder over een tijdvak van 32 jaar be
langrijk meer kosten na zich moet slepen
dan dat de afwerking in 9 jaren zooals
in de vestingwet was bepaald ware
geschied.
De Minister Staal heeft zij het dan
ook niet met opzet de afgetreden minis
ters van oorlog in deze, terecht, een groot
verwijt gemaakt. Op bladz. l van de memorie
van toelichting bij gemeld wetsontwerp
teekent die ministor het volgende aan:
Dat het nog benoodigd bedrag, wanneer
de afwerking in korter tijd plaats heeft,
hoogst waarschijnlijk lager zal zijn dan in
geval van minder snelle uitvoering behoeft
wel geen betoog. De ervaring toch leert,
dat caeteris paribus schielijke vol
tooiing van waterstaats- of vestingwerken
in het algemeen van gunstigen invloed op
het kostenbedrag is."
Zij die meenden dat nu toch eindelijk de
stelling van Amsterdam hare voltooiing wel
zou naderen, bedriegen zich intusschen zeer.
Uit de bij me'er gemeld wetsontwerp ge
voegde memorie van toelichting blijkt
immers dat daarvoor nog acht millioeu
galden noodig is, terwijl voor de bewapening
en de munitieuitrusting c. a. voor de stelling
nog ? 2150.000 gemoeid zal wezen om deze
geheel compleet te maken.
Bij de beoordeeling dezer cijfers dientin
aanmerking te worden genomen, dat nog
belangrijke uitgaven voor de-andere stel
lingen en liniën te wachten staan. Wij
teekenen hieromtrent slechts aan wat de
N. R. Courant dezer dagen omtrent de
stelling van den Helder mededeelde. Dat
kwam hierop neer, dat de met het onder
zoek over herziening en aanvulling der
defensie-middelen aan de zeezijde belaste
commissie tot het besluit is gekomen, dat
schatten noodig zullen zijn, wil men het
kustfront in staat stellen met hoop op goed
gevolg den strijd tegen een modernen oorlogs
vloot aan te binden. Men noemt zelfs een
bedrag van zeventien mlllioen gulden.
We verwachten geen tegenspraak als we
zeggen, dat er alle aanleiding bestaat de
toekomst inzake de landsverdediging donker
ja zelfs zeer donker in te zien.
Het denkbeeld om voor de spoedige af
werking van de Stelling van Amsterdam
een afzonderlijk fonds in het leven te roepen,
steunt volgens de ministers van oorlog en
van financiën op de overweging, dat het
wenschelijk is te achten:
1. Een duidelijk beeld te verkrijgen van
de bedragen die de afwerking zal kosten;
2. onafhankelijk van de vraag, in hoeverre
de voor de spoedige afwerking vere/xc/tte
gelden, hetzij al* vlottende schuld, hetzij als
geconsolideerde leening 1), zullen blijken te
moeten worden opgenomen, in elk geval
het werk" te kunnen belasten met een
binnen weinige jaren af te lossen schuld,
in den vorm van een rentedragend voor
schot uit 's Rijks schatkist aan een fonds
voor het werk;
3. om, zoolang er, hetzij voor het werk
zelf, hetzij voor de terugbetaling van het
daarvoor uit de schatkist gegeven voorschot,
uitgaven ten laste van de gewone middelen
moeten worden gebracht, het VIII hoofd
stuk der staatsbegrooting daarmede te be
zwaren.
Naar verluidt is nog eenmaal bij het
departement van oorlog sprake geweest om
een fonds in te stellen in den geest als nu
wordt voorgesteld. Het moet geweest zijn
tijdens generaal Rooseboom commandant
van de stelling van Amsterdam was. Deze
doortastende autoriteit dwong als het ware
den minister van oorlog Eland om reeds in
vredestijd een voorraad levensmiddelen op
te leggen. Daarvoor nu zou zoodanig fonds
worden ingesteld. Overleg met den minister
van financiën, Pierson, had reeds plaats
gehad. Middellerwijl werd generaal Roose
boom zeer ten nadeele. van het Neder
landsche leger benoemd tot
gouverneurgeneraal van Oost-Indië. Van de instelling
van een fonds zoowel als van het opleggen
van levensmiddelen in de stelling kwam
zooals wel verwacht werd niets.
Aangaande het in vredestijd opleggen yan
een voorraad levensmiddelen in de stelling
van Amsterdam, valt het volgende op te
merken: De approviandeering van deze
stelling heeft de gemoederen van tal van
militaire- en burger-autoriteiten sedert jaar
en dag in beroering gehouden. Honderde
vergaderingen zijn belegd, prijsvragen wer
den uitgeschreven en kruiwagens papier
zijn daarmede gemoeid geweest. Daar de
ruimte niet toelaat hier in détails te treden,
bepalen we ons tot de mededeeling, dat men
algemeen, enkele ministers van oorlog mo
gelijk uitgezonderd, van meening is, dat te
1) Wjj cursiveeren omdat hier de aap uit
Aai monw komt.
dezen opzichte, in vredestijd, maatregelen
genomen moeten worden, waaronder in de
eerste plaats behoort het opleggen van een
voorrraad levensmiddelen zoowel voor de
bezetting als voor de burgerbevolking. Zoo
als hiervoren werd opgemerkt, is aan
zoodanigen maatregel, onder de regeerjng
Pierson-Eland reeds in zoover uitvoering
gegeven, dat omgezien werd naar een mid
del om aan het noodige geld te komen.
Na het aftreden van generaal Rooseboom
als stelling-commandant werd onder die
zelfde Regeering (!!) een Staatscommissie
benoemd, waarin ook knappe mannen uit
de Amsterdamsche handelswereld zitting
namen en die haar gevoelen omtrent de
approviandeering zou doen kennen. Kan
men hetgeen is uitgelekt vertrouwen en
daarvoor bestaat alle aanleiding dan
kwam deze staatscommissie tot de conclu
sie, dat dadelijke maatregelen noodig waren
en daarmede acht millioen gulden gemoeid
zullen zijn, terwijl de jaarlijks terugko
mende kosten op vijf ton werden begroot.
Nu zou men meenen dat voor de Regee
ring dan toch de tijd was aangebroken om
de hand aan den ploeg te slaan. En wat
ziet men gebeuren? De eene na de andere
minister van oorlog steekt er geen hand
naar uit, tot dat de tegenwoordige minister
dezer dagen aan den volke komt verkon
digen dat hy 'het niet noodzakelijk acht
OM sommige, levensmiddelen en andere ver
pleging sartikelen voor de troepen en de
burgerbecolking in vredestijd permanent voor
raden op te leggen. Naar zijne overtuiging
zullen de omstandigheden, waaronder de
verdedigende oorlog eventueel zal gevoerd
worden, niet beletten dat in de behoefte
aan een en ander kan worden voorzien, in
dien slechts in tijd van vrede maatregelen
worden genomen om, zoodra oorlogsgevaar
kan geacht worden aanwezig te zijn, on
verwijld tot aanschaffing van groote hoe
veelheden levensmiddelen en andere
verplegingsartikelen over te gaan.
Tot het voorbereiden van die maatrege
len is de minister werkzaam.
Wij vermeenen niet ver van de waarheid
te zijn als we zeggen, dat ook deze minis
ter voor de groote geldelijke gevolgen is
terug gedeinsd.
De volksvertegenwoordiging heeft hier
dus te kiezen tusschen de voorstellen van
de bekwaamste militaire en burger des
kundigen, welke groote kosten na zich
sleepen, doch die ook zekerheid voor eene be
hoorlijke approviandeering garen en de
plannen van den tegenwoordigen minister
van oorlog waarvan men niet alleen de
kosten niet kent maar die bovendien geen
waarborgen geven, dat men, bij eeneeventneele
mobilisatie, niet voor een schrotnelijken toe
stand zal komen te xtaan.
Naar algemeen gevoelen wordt de volks
vertegenwoordiging hier door de regeering
voor eene te groote verantwoordelijkheid
gesteld. Zij (de volksvertegenwoordiging)
kan en mag in de onderwerjjelijke zaken
zonder degelijke en onpartijdige voorlichting
geen beslissing nemen, deze is daartoe veel
te gewichtig. In dit verband dient hoe
eerder hoe beter eene enquête-commissie
ingesteld te worden, welke een onderzoek
zal hebben te doen aangaande:
1. de vestingwet zelve en de uitvoering
welke daaraan is gegeven;
2. de mogelijkheid om, zonder gevaar
voor 'slands verdediging, de stelling van
Amsterdam op eenvoudigen voet (met kleiner
kring) in te richten;
3. de approviandeering van de stelling
van Amsterdam, inzonderheid of het onder
houd van de bezetting en van meer dan
een half millioen burgerpersonen maanden
lang verzekerd is te achten, zonder dat
gevolg wordt gegeven aan de voorstellen
der bekende staats-commissie en welke,
zooals reeds werd aangestipt, daarop neer
komen dat onmiddellijk maatregelen moeten
worden genomen en waarmede al dadelijk
acht millioen gulden gemoeid zullen wezen
en verder jaarlijks vijf ton;
4. de geldelijke gevolgen, welke eene
geheele afwerking, bewapening, approvian
deering enz. van de stellingen en ver
sterkte plaatsen in de vestingwet genoemd
zullen na zich slepen.
Eene staatx-commixsie vindt hier hare
plaats ook daarom niet, omdat de tegen
woordige Regeering d& voorstellen van
zoodanige commissie in zake de approvian
deering van de stelling van Amsterdam
zooals hiervoren werd aangestipt een
voudig negeert.
Allén een enqutte-commixxie kan de
noodige gegevens verkrijgen en het
gewenschte licht in de duistere zaak doen
schijnen.
Met die gegevens in de hand maar
eerder ook niet kunnen de volksvertegen
woordigers bij de onderwerpelijke aange
legenheden naar eed en plicht de belangen
der landsverdediging en die der Neder
landsche belastingschuldigen voorstaan.
Moge ook in deze blijken dat het Neder
landsche Volk niet ten onrechte groot ver
trouwen in hare vertegenwoordigers stelt.
Oct. 1906. E. VAX GENDT.
Het Huis van Hare Majesteit
de Koningin.
Men schrijft ons:
Al heeft het wat lang geduurd, H. M. de
Koningin heeft toch voldaan aan de ook
in dit weekblad meermalen gemaakte
opmejking, dat het niet wel aangaat en
zelfs ongrondwettig was, dat Haar parti
culiere secretaris uit 's Rijks kas werd
bezoldigd. Immers, de zee-officier in acti
viteit, die deze betrekking vervulde, is
dezer dagen eervol uit den militairen dienst
ontslagen en benoemd tot Kamerheer in
gewonen dienst.
Dankbaar, maar niet geheel voldaan, zijn
intusschen de belastingschuldigen. Zij toch
hadden verwacht, dat Hare Majesteit de
instelling van haar Militaire Huis" geheel
voor hare rekening zou hebben genomen.
Het heeft geen zin, zoo wordt beweerd, dat
Hare Majesteit er een Militair Huis op na
houdt, bestaande, behalve de chef, uit actief
dienende officieren en waarvan de bezoldi
gingen de oorlogsbegropting drukken.Zonder
bezwaar zouden de actief dienende officieren
door gepensionneerden en eervol ontslagenen
vervangen kunnen worden.
Zoodanige regeling zou voorzeker veel
meer strooken met de bepalingen der
Grondwet.
Het beschikbaar stellen van een kapitein
van het leger voor den Prins-Gemaal kan
geheel overbodig worden geacht.
Z. H. toch laat zich immers zoo weinig
met leger en marinezaken in, dat die kapi
tein best gemist kan worden. Is ze een
enkele maal, voor uiterlijk vertoon, noodig,
dan kan een adjudant in buitengewpnen
dienst (buiten het leger staande) in dienst
worden gesteld. Deze heeren zouden daar
mede bovendien zeer gecoifl'eerd wezen.
Hoe weinig de Prins der Nederlanden
zich met onze militaire belangen inlaat,
bleek ons het laatst bij het te water laten
van het marinevaartuig De Heemskerk te
Amsterdam.
Z. H. toch had niet eens de moeite ge
nomen om de enkele woorden, welke hij tot
de marine-autoriteiten richtte, te
memoriseeren. Hij las ze van een briefje, dat hij,
eenigszins bedekt, in de hand hield, voor.
Hoe dit intusschen zij, zoowel Hare
Majesteit de Koningin als de Prins hebben
geen behoefte aan actief dienende officieren
voor het Militaire Huis", die door het Rijk
worden bezoldigd.
Gedachtig aan het spreekwoord een aan
houder wint", vestigen we de aandacht nog
eens op dit punt.
* *
*
Zeker zijn wij het in hoofdzaak met den
schrijver van 't bovenstaande eens. Jaren
lang hebben wij gestreden tegen dit militair
hofvertoon, als ware een oorlogstoestand de
normale, en het Koninginneschap een mili
taire instelling. Het militaire Huis is een
luxe-uitgaaf in strijd met den geest onzer
burgerlijke natie. Dat echter de
Prinsgemaal zich weinig met onze militaire be
langen inlaat, is o.i. veeleer te prijzen dan
te laken. Z. H. onderscheidt zich b.v. als
heideontginner en kan als zoodanig voor
land en volk veel meer nut stichten, dan
als militair ter zee of te land. En is hij
geen linguïst of orator wat doet dat er
toe'? wij weten immers maar al te goed,
dat gelegenheidsspeecheu, hoe ook voorge
dragen, de moeite van het van buitenleeren
maar zelden waard zijn. Red.
Naar aanleiding van een stukje
legerorganisatie."
11. (Slot).
A. Allen dienen SJ4 maand, doch de
soldaten worden met V>% maand, l October,
met groot verlof gezonden en men houdt
alleen onderde wapens tot l December, resp.
15 Juni, de korporaals, die tot sergeant en
militie-luitenant worden opgeleid, stel 2 per
compagnie, d. i. bij 250 compagnieën 500
korporaals. Om ruimte in de kazernes te
behouden en om 's winters personeel te
hebben voor oefening van het militie-kader,
late men in Maart pi. m. 13.200 man opko
men tot l December, en l October eveneens
pi. m. 13.200 man tot 15 Juni.
De kosten zijn dan geval A :
1.050 m. 15 md. 15. 750 m. l md.
ber. wap.
26.400 6X =171.600 l
27.450 2 = 54.900 l
herh. oef. 2 licht.
1.000 2 = 2.000 m. l md.
kaderopl. 2 maal.
Totaal
Nu
Minder
244.250 m. l md.
246.250 l
... 2000 man voor een
maand a ? 20 ? 40.000.
Doch het is billijk dat men hen, die anders
wegens broeders diensten worden vrijgesteld,
een korte veldoefening toesta, en hen niet
dadelijk in oorlogstijd in het vuur brengt;
d. i. hen bestemt voor de depots met eene
eerste oefening van 4 maanden, dit zijn
er jaarlijks pi. m. 7150, stel 7200. Men ver
krijgt dan geval B :
1.050 m. 15 md. = 15.750 m. l md.
her. wap.
26.400 4 =105.600 l
19.200 21/2 = 48.000 l
27,450 2 = 55.900 l
herh. oef. 2 licht.
1.000 2 = 2.000 m. l md.
kaderopl.
226.250
246.250
Minder
. . 20.000 m. l md. a ? 20
= ?400.000.
Even als boven late men om dezelfde rede
nen in Maart pl.m. 13.000 man voor 8H
maand en 5200 voor 4 maanden opkomen,
de rest pi. m. 6200 voor 8K maand en-2000
voor 4 maanden, komt op l October tot
15 Juni; resp. l Februari, naar omstandig
heden te regelen en in verband met de
belangen der miliciens.
Misschien kunnen de militie-luitenanta
niet in 8>i maand geheel gevormd worden,
men zende ze dan toch met verlof, zij wonen
dan alleen eenige theoretische en pracfïsche
oefeningen bij op bepaalde dagen in de
garnizoenen hunner inwoning, ze zijn dan,
bij die oefeningen in uniform gekleed, en
genieten daggeld. Dit kan voor 250 sergean
ten ? 250 per oefening en dus pi. m. ? 3500
bedragen voor 14 oefeningen in 3Vs maand;
zij worden dan na n jaar dienst
militieluitenant. Een hoofd vereischte bij zulk eene
korte oefeningsperiode is dat de man goed
leert schieten, ieder man kan, als de schiet
oefeningen na zes a zeven weken dienst be
ginnen, in 4H maand 38 schietoefeningen
bijwonen, twee per week. Onder geen
voorwendsel zou iemand hiervan mogen
worden vrijgesteld. Komt een compagnie
op wacht (in haar geheel) op den dag der
schietoefening, dan haalt ze dien den anderen
dag in, corveën mogen geene aanleiding
geven om die oefening niet bij te wonen,
werk in magazijnen wordt door militaire
werkers verricht, de chambreéwordt ge
sloten gedurende de oefeningen, elk man
heeft een gesloten kastje, kamerwachts zijn
dan niet noodig. Het schietregister mag
geen enkel man aanwijzen gerechtigd om
de schietoefening niet bij te wonen, dan
afwezigen (hospitaal, verlof, arrestanten),
doch ook deze halen de oefening in. ieder,
die langer dan veertien dagen afwezig is
geweest in de &1A maand dienst, blijft na.
Wordt dit systeem ook voor andere oefeningen
gevolgd, dan heeft elk soldaat gedurende
de 6)4 maand minstens l oefening per dag
en kan als voldoend geoefend op l October
resp. 15 April met verlof gaan. Gedurende
het eerste jaar van zijn militieplicht geeft
iedereen bij zijn resp. compagnie een vol
doend adres op, dat hij onmiddellijk per
telegram kan worden opgeroepen, dan kan,
bij dreigende onlusten binnenslands, b
onweerswolken aan den politieken hori
zont binnen n dag telkens een geheele
lichting 27450 man onder de wapens zijn.
Alleen voor de bereden wapens kan de
opheffing van het blijvend gedeelte een na
deel zijn als er niet genoeg vrijwilligers by
de cavalerie en rijdende artilerie zijn, dus
geen voldoend personeel om a l'instant te
mobiliseeren.
Dit zal meer en meer het geval worden,
het dienstnemen als vrijwilliger neemt
gaandeweg af, hooge handgelden vermogen
hier tegen niets, men verkrijgt er misschien
tijdelijk wat personeel mede, doch dit is
niet van de beste soort, dat ziet men aan
het treurig voorbeeld der huzaren te Venlo.
Om nu het gebrek aan vrijwilligers weg
te nemen, deele men elk jaar zooveel mili
ciens bij deze twee wapens in, dat zij met
ne lichting kunnen mobiliseeren,' d. i.
hoogstens 100 bij elk veldescadron en 95 bij
elke rijdende batterij, de rest wordt nage
zonden op den 3en mobilisatiedag. Men zal
dus tot 1600 miliciens van ne lichting
bij de cavalerie en 190 bij de rijdende
artillerie kunnen indeelen, totaal pl.m. 1800,
doch dit behoeft geene kosten te veroor
zaken, want elk milicien meer komt inplaats
van een vrijwillige minder. Voor de
veldartillerie, die hare mobilisatie kan af wach
ten, kan het in belang der oefeningen zijn,
haar meer miliciens toe te staan dan nu
er twee lichtingen onder de wapens blijven,
stel dat men elke batterij (geen
treincompagnie) van ne lichting 50 man moest geven
d. i. voor 24 batterijen 1200 man, dus 600 mili
ciens meer dan wij er boven voor uittrokken.
Dit veroorzaakt eene uitgaaf van 600 (15 min
6% maand) 5100 man n maand a f 20
= f 102.000. Deze gelden zijn echter zeer
goed besteed, want men kan dan met het
personeel van een regiment veldartillerie
bij 6 jaargangen 6 veld- en 3
reservebatterijen in oorlogstijd oprichten, d. i. bij
4 regimenten veldartillerie 12 reserve batte
rijen in te deelen bij 2 diyisiën (24 ba
taljons) land weer. De treineompagniëen
ontvangen afzonderlijk miliciens, deze
dienen 8/4 maand en gaan zoo mogelijk
met 61A maand met verlof.
Ook bij de cavalerie zou men met de
overcomplete huzaren bij 6 jaargangen ge
makkelijk 8 reserve escadrons kunnen vor
men, in oorlogstijd bestemd voor b.g. 2
divisiën landweer, de rest na aftrek van het
personeel van de depots pl.m. 40 pCt., zou
fourneeren 120 ordpnnancen, 500 oppassers
voor bereden officieren en 4 stafwachten,
of gaat over naar den trein.
Om dan eene sterkte van pl.m. 85000
man voor de veldtroepen met eene reserve
van pl.m. 36000 man en pi m. 57000
landweermannen met eene reserve van
pl.m. 28000 te verkrijgen, zou men bij eene
jaarlijksche lichting van 20250 man met 5
lichtingen 20250 X 4.44 kunnen volstaan;
doch nu de miliciens in twee gedeelten
opkomen, Maart en October, het laatste ook
bij de bereden wapens, kan men de jongste
lichting grootendeels als ongeoefenden be
schouwen. Men neme dus 6 lichtingen d. i.
20250 X 5.27 = pl.m. 106.700 man voor
de veld- en bezettingstroepen d. i. 4 divisiën
compleet, 24 bezettingsbataljons, 44 com
pagnieën vestingartillerie en 4 compagnieën
mineurs; reserve 7200 X 5.27 = pl.m. 37900
man, allen bestemd voor de depots.
De landweer is dan sterk na 6 jaar pl.m.
17500 per lichting, en 5 lichtingen 17500 X
4.44 =; pl.m. 77000 man met een reserve