Historisch Archief 1877-1940
No. 1530
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
HOR.EE
H, Cl.
????Toot «va.- '
recevoir v a
iiiimnitttiiiiimmiiMiniiiiitiiiiiiiiiiiiimiMinnnnintimiiiiinimnmi
men het doek goed beschouwt, dan ziet
men, dat, juist boven die figuren, zich
?een naad vertoont. Hieruit zou kunnen
worden opgemaakt, dat dit bovendeel,
waar hoofdzakelijk de architectuur ge
schilderd is, door een andere hand werd
vervaardigd. Ik veronderstel, dat Grerrit
Berckheyde hier het penseel heeft ge
voerd. Deze Haarlemsche schilder toch
heeft talrijke afbeeldingen van den Dam
vervaardigd. Onze schilderij moet om
streeks 1665 gemaakt zijn, omdat toen
?de koepeltoren van het Stadhuis pas
voltooid was, en deze, blijkbaar naar de
natuur geschilderd, is afgebeeld. Volgens
Van der Willigen heeft Jan Steen van
1659 tot 1670 te Haarlem gewoond, wat
zijn samenwerken Berckheyde nog waar
schijnlijker maakt.
Het is te hopen, dat het Koninklijk
Oudheidkundig Genootschap deze belang
wekkende schilderij, nadat zij hersteld
en schoongemaakt is, in bruikleen aan
het Rijksmuseum moge afstaan. Men kan
haar dan vergelijken met het stuk van
Gerrit Berckheyde dat deze verzameling
bevat, en dat den Dam vertoont gezien
van het zelfde punt.
De Gemeentelijke Ml m Umi in bare
concurrentie iet te particuliere ioflnstrie.
In een der exemplaren van dit weekblad
van 1905 zeiden wij:
Officieele Banken van Leening, huizen van
koop met recht van wederinkoop, bankin
stellingen waar op pand beleend wordt,
credietbanken voor deftige lieden en voor
neringdoenden, pandjeshuizen, enz. enz. allen
hebben het doel om voorschot te geven op
onderpand."
Met officieele banken van leening beoogen
de gemeentebesturen de geldbehoevenden te
vrijw&ren voor afzetterijen, voor woekerwlnst,
daar een wet op de woeker ten onzent ont
breekt," enz.
Wij toonden met cijfers aan, ontleend aan
het jaarverslag van de Bank van Leening
te Amsterdam over 1904, dat, tengevolge
van onoordeelkundige administratieve
maatmaatregelen door commissarissen genomen,
b.v. de renteheffing (waaronder een
administratieloon) die veel te hoog is en het doel,
hierboven aangegeven, zoodoende niet wordt
bereikt. Integendeel zelfs moedigt deze hooge
renteheffing de particuliere industrie ten
deze aan om nog meer te eischen dan ze al
deed, 4 a 6 cents per maand van de ? 1.?,
plus hang- of staangeld en mogelijke bena
dering van het pand. Het métier" is dan
ook zóó gezocht geworden, dat Amsterdam
tegenwoordig wemelt van de pandjeshuizen
waarvan de houders en houdsters, bij gemis
aaneen Rijkswet en zondereenige controle van
gemeentewege, met de daar hulp zoekenden
doen wat ze willen.
Wij hadden gehoopt dat commissarissen
der inrichting aan de wenken, in het belang
dezer zaak door ons gegeven, de aandacht
zouden geschonken hebben; het zijn toch
cijfers die wy aangaven en het jaarverslag
over 1905, zoo ook de begrooting van de
gemeente Amsterdam voor 1907, stelden ons
niet weinig te leur, want hoewel voortdurend
sedret het jaar 1901 bij de Stads Bank van
Leening achteruitgang in de beleening is te
constateeren, zoo wordt er weinig gedaan
om de inrichting meer en meer met de
eischen des tijds in overeenstemming te
brengen, om met succes te blijven
concurreeren met de op woeker meer en meer
beluste particuliere industrie. Deze toch
breidt zich ongelooflijk uit, terwijl de ge
meentelijke instelling weinig doet om aan
het doel, hierboven genoemd, zooveel mogelijk
te beantwoorden.
Waar blijven b.v. de hulpbanken of filialen
in de nieuwere stads-gedeelten, waar de
pandjeshuizen bij 10-tallen verrijzen? Wat
doet men om voortdurend dezen vijand te
verkennen en op 't spoor te volgen ? Men zij
gedachtig aan de spreuk : Stilstand is ach
teruitgang." Men beoordeele de uitkomsten :
BELEEND.
Panden Voorschot
1898 875452 ? 2,521,277.
1899 905884 2,879,700.
1900 1044932 , 3,053,274.
1901 1133468 , 4,200.525.
1902 1034428 , 3,805,013.
1903 969891 , 3,699,702.
1904 1044707 , 3,944,956.
1905 1022526 , 3,905,154.
VERKOCHT.
Panden Voorschot
1898 25248 ? 92,860.
1899 25593 73,580.
1900 28475 99,046.
1901 27367 96,385.
1902 37722 131,863
1903 37416 134,738.
1904 40750 160,346.
1905 40520 154 884.
Gemid
deld
? 2.88
3.17
3.49
3.70
3.73
3.81
3.74
3.82
Gemid
deld
3.70
2.80
2.70
2.40
3.60
4
3.90
3.80
?
Ziet men niet, dat, waar de beleening van
het jaar 1901 tot en met '05 met 119042
panden en ? 361,371.?voorschot vermin
derde, allen naar de pandjeshuizen gegaan, dat
daarentegen de verkoop met 13153 panden
en ?58,499.?voorschot vermeerderde?!
Deze achteruitgang in beleensom stelt tocb
by schatting eene vermindering van inkomst
voor van pl.m. ?15,000 'sjaars.
Terwijl men ontving aan :
Rente Adm.loon Te zamen
1898 ? 114,659 word niet geheven
1899 123,171 id.
1900 121,912 id.
1901 129,711 id.
1902 141,029 ? 25,526 ? 166,555
1903 134,411 32,848 167,259
1904 141,115 34,052 175,767
1905 138,323 34,306 172,629
Van dein 1905 ontvangen kosten brachten op:
Rente Adm. loon
de 8 pCt. panden ? 11,823.?? 8,548.
10 4,476.?. 2,600.
13 122,023.?23,158.
Door het in 1902 tijdelijk noodzakelijk ge
oordeeld administratieloon, betaalden meer
kosten, de pandgevers van:
de 8 pCt. panden ... 72 pCt.
10 ... 58
13 ... 12
Voor de weekpanden, panden periodiek
's Maandags beleend en Zaterdags gehaald,
bedragende deze ruim 40 pCt. van het geheel
aantal beleende panden, wordt eiken Zaterdag
rente en adm. loon geheven. Voor panden
waarop een voorschot van minder dan ? 1.
bedragen deze kosten eiken Zaterdag minstens
l cent rente en l cent adm. loon.
In het jaarverslag over 1903 kwam een
zeer nuttige opgave voor, die ontbreekt aan
de verslagen over 1804 en '05, n.l. dat het
adm.loon bedroeg voor de panden:
van ? 0.40 voorschot tot ? 1.?l et.
en had opgebracht voor 304,473
panden ? 3,045
bov. f 1. - voorschot t/m ? 2.50 2 et.
en had opgebracht voor 384,211
panden 7,684
bov. f 2.50 voorschot t/m ? 6.?5 et.
en had opgebracht voor 188,518
panden 9,426
bov. ? 6 voorschot t/m ?10.?10 et.
en had opgebracht voor 51,460
panden 5,146
bov. ?10.?voorsch. t/m ?24.?12 et.
en had opgebracht voor 40,470
panden 4,857
bov. ?24.?voorsch. t/m ?50.?15 et.
en had opgebracht voor 10,526
panden 1,579
bov. f 50.?voorschot 25 et.
en had opgebracht voor 4,450
panden ., 1,112
Te zamen . . ?32,849
Wie betalen dus het administratieloon en
waarom bestendigt inen deze tijdelijke, nu,
bij zuinig beheer, niet meer noodzakelijke
heffing.
't Is toch duidelijk, dat als een pand
jeshuig, wij zullen maar niet zeggen (clan
destien), l et. per weekpand per week
vraagt, dat het, ia de buurt «ijnde, wordt te
hulp geroepen en men zich daar tevreden
stelt met van 50 tot 100 pCt. winst. En wer
kelijk de inrichting te Amsterdam kan, bij
goed beheer, die ? 3045, die van de panden
tot f 1.?worden geheven aan adm.loon,
best missen.
Wil men geen afstand doen van het toch
zóó drukkend adm. loon, rnen ontwerpe een
meer billijk en meer gelijk drukkend, b.v.:
voor panden van ? 0.40 tot ? 0.90 vrij
L- 1.50 ? 0.01
2.?2.50 0.02
3.?3.50
4.?4.50
12.
10.
per
20.
50.
100.hooger
0.03
0.04
0.01
L
0.12
0.15
0.20
0.25
105.Wat de renteheffing aangaat, zoo is volgens
de begrooting voor 1907 de bestaande rente
heffing en het adm. loon voor drie jaren
gebleven zooals ze waren. Maar ook de be
staande rentehejjing is onbillijk tegenover de
pandgevers; de een betaalt te veel, de andere
te weinig. Zoo betaalt men b.v. op een pand
van ? 24.?voorschot, beleend den 9en en
gelost den 23en d. a. v. een halve maand en
voor hetzelfde pand beleend den Sen en ge
lost den 24en anderhalve maand rente, ter
wijl de rente voor een pand van ? 24.
voorschot, beleend 8 en gelost 24, bedraagt
? 0.39 en voor een pand van ?25.?gedu
rende dien tijd beleend, ? 0.15. Uniform
tarief, dezelfde rentevoet voor alle panden,
met een minimum van l of }4 maand en rente
berekening bij halve maanden zij aanbevolen.
In het verslag over 1900 komt voor :
Niettegenstaande de door de Bank afge
geven bel eenbriefjes in dit opzicht toch
duidelijk genoeg waren, bleek uit verschil
lende gevallen ter kennisse van de Directie
gebracht, dat somtijds niet onbelangrijke
oedragen op bedriegelijke wijze werden ge
leend van personen, die, onbekend met deze
bewijzen, ze als onderpand aannamen en dan
zonder er op te letten, dat aan den pand
gever reeds het grootste deel der waarde van
rle panden (wij cursiveeren) als voorschot was
uitgekeerd, deze waarde, die eveneens op het
briefje vermeld staat en niet het verschil
tusschen waarde en voorschot in aanmerking
namen. Daarom is sedert Maart aan die
waarde nu nog eene omschrijving toegevoegd
om hierop de aandacht te vestigen en deze
toelichting schijnt wel te beantwoorden aan
de bedoeling om bovengenoemde praktijken
tegen te gaan." En verder : Uit de omstan
digheid, dat dus percentsgewijs de schade
minder en de voorschotten iets hooger zijn,
blijkt, dat de taxatie bij de beleeuiiig wel
wat kon worden verhoogd."
Ziedaar nu in veel woorden de erkenning:
Er wordt te laag getaxeerd. De hoofd factor
waarom de meeste Banken van Leening,
binnen- en buitenlands, finantieel niet kun
nen bestaan met hun eigen bedrijf en gelegen
in de ongemotiveerde angst van schade bij
verkoop die de taxateurs dragen en
hoofdzaKelijk ook moeten dragen.
Er wordt te laag getaxeerd door de taxa
teurs en wel alleen om schade bij eventueelen
verkoop te ontgaan.
Waarom werden de door
ondergeteekenden ingevoerde oefeningen onder leiding
van den controleur-taxateur afgeschaft, die
zóó noodig bleken en waarom werd nog steeds
geen controleur-taxateur uitsluitend belast
met de hulplocalen aangesteld ?
Werd er zoo juist mogelijk getaxeerd en
daarna zoo hoog mogelijk voorschot gegeven, dan
vervielen gaandeweg de meeste bezwaren aan
onze officieele Banken van Leening verbonden,
zoo zouden o. a.:
1. de inkomsten bij juister (hooger) taxatie
natuurlijk vermeerderen en de instelling
zonder opofferingen van de zijde der Ge
meente, ook in kleinere gemeenten, zich
zelve meestal kunnen bedruipen;
2. de pandgevers meer voorschot ont
vangen op de te pand gegeven zaken ofwel
minder zaken behoeven te missen voor het
door hen verlangd voorschot;
3. de opkoopers van beleenbriefjes en
andere exploiteurs der inrichtingen minder
exploitatie-veld hebben en dit gaandeweg
zien verdwijnen; (zie boven het aangehaalde
uit het verslag van Amsterdam);
4. de woeker-inrichtingen, ia den aanhef
genoemd, een zware concurrentie krijgen en
bij krachtige controle van regeeringswege,
successivelijk verminderen; dit is reeds door
de praktijk bewezen;
5. de onzedelijke handelingen dezer ge
meentenaren, bestaande in schandelijke prak
tijken, oplichting en woeker, aan diefstal
gelijk, bedoeld in art. 135 der Gemeentewet,
waartegen de gemeentebesturen konden en
moesten waken, zijnde in ieders oo* een
woekerzwam van de ergste soort in de ge
meentelijke samenleving, beperkt worden.
De bevoegdheid om in te grijpen in deze
van het Gemeentebestuur, schijnt ons boven
bedenking verheven te zijn. Zeker echter zou
eene Rijks-regeling meer afdoende wezen en
pieer eenvormig tot het doel leiden, maar
in afwachting daarvan zoude men toch de
oogen eens den kost kunnen geven en
ingrijpen, men zei gedachtig aan het woord
woekerzwam.
De concurrentie der pandjeshuizen c. s.
tegen de gemeentelijke Banken van leening
is toch onzedelijk te noemen, want moesten
de klanten der eersten in de laatsten hun
hulp zoeken, dan zou deze gemeentelijke
instelling ter voorkoming van woeker meer aan
dat doel beantwoorden.
We zeiden het reeds in den aanvang: Het
wemelt van die inrichtingen en in Amsterdam
worden daarin meer beleen ingen gesloten
dan te zamen in de elf Banken van leening,
trouwens een veel te klein getal.
Ten einde hierin te voorzien, h ure men in
de nieuwe gemeentewijken een onderhuis van
twee tages en richt de onderste in voor de
beleening, terwijl de bovenste worde bewoond
door een Ie beambte, die zooveel mogelijk ten
allen tijde moet helpen als men hulp zoekt.
Komt er veel bezoek en dus ruimte-gebrek,
dan brengt men de panden over naar een
hulpbank. De lossing geschiedt voor deze
panden als nu reeds 't geval is voor die
welke aan 't Hoofdgebouw verblijven. Maar
men kan veel bergen in n tage, men
bezoeke daartoe ter kennismaking slechts een
pandjeshuis.
Zoodoende zal men practisch in de groote
behoeften voorzien en door alle onnoodige
uitgaven bij de gemeentelijke inrichtingen
te vermijden, de renteheffing kunnen ver
minderen en de hulpzoekenden werkelijk hulp
in dénabijheid verschaii'en.
Moge men algemeen het belang der zaak
gaan inzien en de bijna onzichtbare zwam,
invretende veelal in de volksklasse, de noo
dige aandacht gaan schenken en commissiën
van toezicht zich een weinig meer in de zaak
inweraen. Dilettantisme is hier onverant
woordelijk.
C. G. POLVLIET.
Oud-Directeur der titads-Bank
ran leening te Amsterdam.
Harde maatregelen.
(Het leerlingwezen bij den A. N. D. B.)
Indien de meening door den heer De Haan
op deze plaats onlangs verdedigd, beschouwd
moest worden als een toevallig persoonlijk
gevoelen dat een uitzondering vormde, dan
zou er voor anderen weinig of geen reden
zijn er iets over te zeggen. Men kan moeilijk
iedere individueele uiting tegen welke men
bezwaar heeft, tot een onderwerp »-an debat
maken. Het was trouwens de inzender die
een aanval had ondernomen op den redakteur
van het diamantwerkers-orgaan, en de aan
gevallene, zoover we weten, behoort niet tot
de lieden die in zulke omstandigheden hulp
van buiten noodig hebben. Maar de zaak
hierbij betrokken is van zoo groot belang,
en het gevoelen van den heer De Haan,
verre van eenigszins een uitzondering te zijn,
zoo algemeen verspreid, dat een paar woorden
van een derde die er anders over denkt,
?wellicht niet te veel zullen zijn.
# *
*
De organisatie van de arbeiders in het
diamantvak, heeft, zooals de lezer weet,
betreü'ende het leerling /vezen met de patroons
een overeenkomst aangegaan, die niet zonder
harden strijd strijd beteekent ook voor
deze arbeiders ontbering van het noodige
tot stand kwam. Het is algemeen bekend
dat in een bedrijf aan kunstwerk verwant,
en waar bovendien de grondstof een hooge
waarde bezit, de zaak van het leerlingschap
eeii zeer groote beteekenis heeft. Het
diainantvak (er zal wel verschil zijn in de
onderdeelen; is moeilijker te leeren dan vele
andere handwerken. Kr is meer voor noodig
dan meèloopen en afkijken, wat voor veel
andere handwerken voldoende is of wat
althans voldoende geoordeeld wordt. De
leerling is niet zoo spoedig een jonge werk
man, een helper; hij blijft langer iemand
die een leertijd doormaakt. In andere werk
plaatsen zijn leerjongens al dadelijk hand
langers en als zoodanig nuttig, doch andere
nevendieiisten als het halen van boterkoek
komen in dit bodrijf weinig of niet tepas.
Het spreekt verder wel van zelf dat de
strijdende arbeiders van dit gegeven gebruik
zullen maken. Technisch zal de eene soort
van arbeid wel altijd meer zwarigheden
blijven aanbieden dan do andere, maar het
is alleen onder het loonstelsel dat aan een
zekere mate van technische zwarigheid het
ekonomische en taktische voordeel is ver
bonden, dat de toegang tot liet vak betrekkelijk
moeilijk is. En even als de bewoners van een
bergland bij de inrichting van hun
defensiewezen allereerst bedacht zullen zijn op de
versperring van de toch reeds moeilijk te
betreden toegangswegen, zullen de diamant
werkers de omstandigheid dat men in hun
korps niet kan worden opgenomen dan na
een vrij langdurigen en goed te besteden
leertijd, tot versterking van hun positie wil
len aanwenden.
Aan den anderen kant staat vast dat de
toegang tot het vak door zeer velen gezocht
wordt. Het diamant werkersbedrij f is wel het
eenige dat trekt door de loonen, die excep
tioneel hoog zijn, en dat daarom zeer sterk
trekt. VVij kunnen kortheidshalve volstaan
met de vermelding van het feit dat wel
niemand zal betwijfelen. Konden de jongelui
er zoo ongeveer van zelf bijkomen, als in
veel andere beroepen, dan zou de arbeids
markt in deze nijverheid overvoerd worden
en voortdurend overvoerd blijven. Wer
den heden alle beletselen opgeheven, dan
zou na eenigen tijd het getal van
werkvragende arbeiders zoo sterk zijn toegeno
men, dat de patroons den gelegen neid zouden
kunnen gebruiken om den levensstandaard
ontzaggelijk te drukken. Lage loonen en
werkeloosheid zouden de gevolgen zijn. De
bij uitstek gunstige positie van het werkvolk
zou verkeeren in een bij uitstek ongunstige
positie. Omdat vry langen tijd waarschijnlijk
de loonen vergelijkenderwijs hoog zouden
blijven : door de kracht die niet opeens aan
de organisatie zou worden ontnomen, door
de niet zoo gemakkelijk te bevredigen be
hoefte aan goede werklieden, juist door die
oorzaken, dus, die nu samenwerken ten bate
van het personeel, zo 11 de toevoer van nieuwe
arbeidskrachten, meer dan noodig was, blijven
aanhouden ook nadat de levensstandaard
reeds belangrijk was gedaald natuurlijk
tot nog grootere schade.
Wij zien derhalve twee omstandigheden,
als door een gelukkig toeval, samenwerken.
Beperking van den aanvoer is van het meeste
gewicht n de entree tot het vak is rela
tief bezwaarlijk. Geen wonder dat de leidende
krachten van de organisatie de regeling van
het leerlingschap, waardoor de aanvoer van
nieuwe arbeidskracht bij wijze van
kompromis met de partij van het tegenover
gestelde belang beperkt wordt, zoo streng
mogelijk willen handhaven. Versterking
van het van nature reeds sterke punt, een
punt dat de gansche stelling der arbeiders
beheerscht, is hun gebiedende plicht.
* *
*
De heer Jacob Israël de Haan ontkent niet
het belang en de nuttigheid van de regeling,
maar dat zij zedelijk geoorloofd zou zijn.
Nuttig en onzedelijk is zijn oordeel (No. van
9 Sept.) Onzedelijk, omdat, door het weren
van personen die graag bij het vak zouden
gaan, maar niet in de termen vallen om als
bondsleerling te worden aangenomen, de
organisatie misbruik maakt van hare macht,
ten koste van de vrijheid van anderen."
Alle anderen worden geweerd door het onder
wijzen van personen die geen bondsleerling
zijn streng te verbieden. De Haan deelt van
de wijze waarop de A. N. D. B. het verbod
tracht door te voeren, zeer merkwaardige
voorbeelden mee. Het is niet geoorloofd dat
de vader zijn zoon, noch dat de vrouw haar
man het vak leert. Zij die de regeling over
treden, worden uit den bond geroyeerd, wat
nagenoeg gelijk staat met de menschen
broodeloos maken. Kan men de leermeesters niet
te pakken krijgen, dan worden de ouders van
de leerlingen genomen. Zijn ze winkeliers,
makelaars of hoe ook afhankelijk, een zoo uit
gebreide en hecht georganiseerde vereeniging
kan hun doen gevoelen wat het zegt haar
displezier op te wekken. Uitdrukkingen als
verpesters van 't vak, die het op uw leven
gemunt hebben" worden niet gespaard aan
lieden wier eeuig misdrijf vaak is, geen
winstbejag om de penningen van het leerloon,
maar de wensch aan hun eigen kroost een
goed ambacht te leeren. Het staat als een
paal boven water: de vrijheid van bedrijf,
de vrijheid van beroepskeuze is in het diamant
vak aan banden gelegd en verzet wordt
streng gestraft. De lezers zullen zich herinneren
dat zoowel het een als het ander, maar het
laatste vooral, de verontwaardiging van dea
heer De Haan in hooge mate heeft gewekt.
Doch niet hij alleen, ook menige andere
Jacob Israël zal gaan meenen, dat dit alles
ongeperniitteerde dingen zijn, tn dat een
wereld waarin een ander, een werkman nog
wel, zijn eigen vakkennis (het eeuige wat hij
op de wereld bezft) niet mag nalaten aan
zijn kinderen, een wereld is die, zooals De
Haan zegt, op haar kop staat.
Men kan natuurlijk iemand het recht niet
ontzeggen er zoo over te denkeu. Het is
louter een kwestie van gevoel of men om
de hardheden, die er het onvermijdelijk: ge
volg vaii zijn, het stelsel wil afkeuren. Eerder
dan die min of meer onnienjchelijke daden
te bedrijven, moesten de georganiseerde dia
mantwerkers afzien van hun voordeel wie
zoo spreekt, spreekt ongetwijfel i naar het
hart van een groot aantal mecschen. Alleen
spreekt hij niet van het standpunt der arbei
ders. Uit het stuk van Jacob de Haan kan
men zien, dat hij het standpunt der arbeiders
ook niet begrijpt. Het gevoel dat hem drijft
is het burgerlijke, rechtsgevoel. Wij willen
doen zien dat nog geheel anders over de
zaak geoordeeld kan worden, en de gronden
aanvoeren waarom zij voor het arbeiders- of
proletarische rechtsgevoel volkomen in den
haak is.
Het is niet dat de aangewezen gevolgen
van het strikte handhaven der regeling ons
voorkomen op zich zelf beschouwd kleinig
heden te zijn. Voor de betrokken personen
is de toestand erg genoeg. Wie zich verplaat
sen wil in hun omstandigheden zal erken
nen dat zij niet alleen in hun stoüelijke
belangen getroflen worden, maar somtijds
ook gedwarsboomd in hun meest
achtenswaardige wenschen. Een heiligen plicht, zelfs,
worden zij in enkele gevallen belet te ver
vullen : de zorg voor hun gezin... . Doch
dit alles, behoeven we het te zeggen, geldt
niet van dezen maatregel alleen. Iets er van,
voor het minst, geldt van lederen maatregel
die op eenige wijze de vrijheid van aroeid,
en daarmee de vrijheid van broodwinning,
verkort. Dezelfde grieven zijn dan ook bij
de invoering en reeds bij de bespreking van
al zoodanige beperkingen ruimschoots te
berde gebracht. Juist dezer dagen nog heeft
men kunnen hooren hoe verschrikkelijk het
is, de winkeliers te willen dwingen na 9 uur
de uitoefening van hun eerlijk en nuttig
beroep op te schorten tot den volgende.",
dag. Bescherming van vrouwelijke arbeiders,
ook, is veeleer een wreed onrecht genoemd,
dat vele meisjes naar de prostitutie dreef
en vele moeders verhinderde den kost te
verdienen voor haar kinderen. Zonder twijfel
bevatten die klachten waarheid. Om nu alleen
over de regeling van den loonarbeid te spre
ken, bestrijden we geenszins dat iedere be
perking ten gunste van de klasse der arbeiders
of van sommige uitgebreide kategorieën, al
thans in den beginne zeer nadeelig, ja, nood
lottig kan uitvallen voor personen.
Maar dit is, zeggen we, niet de schuld van
de regeling; het is de schuld van het loon
stelsel. Het is geen reden om tegen de
beperking te zijn, maar het doet ons zien
hoe zelfs een goede maatregel onder het
loonstelsel voor sommigen verderfelijk kan
worden. In het loonstelsel is de arbeid geen
verrichting tot produktie alleen, welke gehou
den moet worden binnen de voor het welzijn
der producenten heilzame grenzen. Arbeiden
is voor de arbeiders de levering van een
waar die hun eenig bestaansmiddel is, en,
hoe noodzakelijk een inkrimping van arbeids
tijd en arbeidsgelegenheid in vele gevallen
moge zijn, zoo blijft het waarschijnlijk dat de
bestaansvoorwaarden van sommigen er door
verzwaard zullen worden. Wij leggen ons
neer by het kleinere kwaad, ter wille van het
grootere gewin. De belangen van een min
derheid moeten wijken voor de belangen van
de meerderheid. Het is een euvel dat niet
aan de arbeiders te wijten is, wanneer de
menigte niet geholpen kan worden zonder
dat individuen worden geschaad. Van het
loonstelsel ondervinden zij niets dan de
nadeelen, en het komt hun daarom voor dat
een hervorming volkomen zedelijk is, in
overeenstemming met wat zij houden voor
billijk en rechtvaardig, die althans voor een
zoo groot mogelijk getal arbeiders de nadeelen
tempert.
* *
Vermindering van arbeidsgelegenheid is
ook in de diamantindustrie voor niet wei
nigen een kwaad ding. Maar er staat tegen
over dat het 't eenige middel is om de ge
varen af te wenden (die nooit geheel af te
wenden zullen zijn) waarvan wij hebben ge
sproken. Nu ligt het in den aard van het
gevoel door den vorigen schrijver bepleit,
dat het deze gevaren te licht stelt. Daarvoor
is het dan ook het gevoel dat bij een geheel
ander maatschappelijk standpurt past, het
standpunt niet van de belanghebbenden.
Woordelijk zegt de heer De Haan, en zijn
geheele voorstelling van de kwestie maakt
dien indruk, dat met de beperking van het
getal leerlingen een voordeel beoogd en ook
verzekerd werd. Maar waar het op aankomt
is niet het verzekeren van een voordeel, maar
het weren van een nadeel. Van een nadeel dat
moeilijk overschat kan worden. Het matigen
van den aanvoer van nieuwe arbeidskrachten
is een levenskwestie voor de massa van de
menschen wien het aangaat. De toegang tot
het bedrijf moet ijverig bewaakt en met kracht
verdedigd worden. Een paar man meer of
minder zou natuurlijk niets beteekenen, doch
de verplaatsing van arbeid naar het diamant
vak zou, ware de toegang vrij, enorm zijn
en niet eindigen eer het levenspeil van de
werklieden (met enkele uitzonderingen voor
speciale omstandigheden) gedaald was tot
dat van de massa der Nederlandsche arbei
ders. Bij hetgeen boven hierover gezegd is,
moet nog in aanmerking worden genomen
dat de goede tijden die de diamentwerkers
thans beleven niet eeuwig zullen duren. Wat
men nooit en nergens in het kapitalisme
heeft gezien, zal men ook hier nu niet zien:
een boven de wisselvalligheid van het kapita
lisme verheven positie van het proletariaat.
Kleinigheden, althans gebeurtenissen die ge
heel buiten de bemoeiing van de organisatie
vallen, kunnen voor langen tijd en plotseling
aan den gunstigen toestand een eind maken.
Reeds nu en in de beste tijden heeft het
vak zijn werkeloozen, zijn reserve-leger van
arbeiders. Binnen de thans bestaande perken
blijft de berucnte werking Van het kapita
lisme, dat de arbeiders beurtelings trekt en
afstoot, haar verderfelijk spel drijven. Wat
dit worden zou onder de leuze vrijheid van
arbeid", die thans niets meer beteekent dat
de vrijheid voor het kapitaal om den arbeid
naar hartelust uit te buiten, kan men zich
licht voorstellen.
Eindelijk dient rnen niet te vergeten dat
wanneer het een zekere kategorie van arbei
ders gelukt is zich eenigermate te beveiligen
tegen de excessen van uitbuiting, de veilig
heidsmaatregelen met de meeste nauwgezet
heid en in volle kracht toegepast moeten
worden. Wie zich liet vermurwen door het
schouwspel van de hardheid van sommigen,
zou verantwoordelijk zijn voor het leed van
de velen. Een stelsel als de regeling van het
leerlingschap moet onverbiddelijk worden
gehandhaafd. Oogluikend toegepast, is het
onmiddelijk vervallen, en daarmee de waar
borg die het opleverde De deur kan niet op
een kier worden gehouden, daarvoor is de
aandrang van buiten te machtig. Ging men
om de hardheid te matigen met de uitvoering
de hand lichten, dan zou de regeling weldra
de kracht missen om haar gewichtige taak
te vervullen : het helpen bewaren van een
moeite vol gewonnen welstand voor vele
duizende loonarbeiders.
De lezer ziet wat aan deze zaak vast is ;
niets minder dan de vraag of die vele dui
zende arbeiders met hun gezinnen zullen
afzakken in de aan broodsgebrek grenzende
armoede van het grootste deel hunner klasse,
dan wel of zij het betrekkelijk goede zullen
behouden (zoover niet andere faktoren het
zullen drukken) dat zij in den georganiseerden
strijd hebben verworven en dat hen in staat
stelt andere arbeidersvereenigingen te steu
nen met hun voorbeeld en met hun geld.
Wie bedenkt wat gebeuren zou wanneer de
patroons alles te zeggen zouden krijgen, moet
toegeven dat de hardheid van de leerling
regeling, als verdedigingsmaatregel tegen de
patroons dringend noodig, een nietigheid is.
Doch wat is dit anders dan te erkennen dat
het recht is aan den kant der arbeiders?
Dat velen dit anders zullen voelen, die
overigens met hunne sympathieën niet on
voorwaardelijk aan de zijde der ondernemers
plegen te staan heeft een goede reden. Men
is hier te lande aan scherpe vormen en
hevige uitbarstingen van den klassenstrijd
niet gewoon. Er zijn bovendien nog zeer
velen die er niet rechtsstreeks bij betrokken
zijn geworden. Voor zoover dit het geval is
denken een groot aantal burgers nog
demokratisch genoeg om in de arbeidersbeweging
het rechtvaardige streven van een groote
menigte te zien, die maatschappelijke verbe
teringen verlangt welke niemand onnoodig
acht. Komen de hevige uitbarstingen
zooals de spoorwegstaking van 1903, die een
doorgaans onverschillige massa van het
publiek raakte en hevig tegen de arbeiders
innam dan doet zich het klassebesef ge
voelen dat in normale tijden bij de Neder
landse hèbourgeoisie geen sterk sentiment'is.
De diamantwerkers, echter, zijn van liever
lede in een positie gekomen die dit voor ons
land buitengewone heeft, dat er geen geringe
macht aan verbonden is. 'Zij maken daarom
een uitzondering op den rsgel van bijna ge
heel hulpelooze menschen te zijn, die het
medelijden wekken van onpartijdige, niet