Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTKllDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
. 1531
B. T ZEi O U. EIST.
Reproducties naar enkele zijner schilderijen, tentoongesteld gedurende October en November
in den Kunsthandel van J. J. Biesing te 's-Gravenhage.
Op het kanaal.
tórugje over de vaan.
:?( '«R»'
«r,, , 't t
Haringkade te Soheveningen.
Straat in den Haag.
Op de Wetering.
In het bosch.
Jacques Perk was een rijzige jongman; het welbesneden gelaat in oogen
en mond vol bewegelijkheid en uitdrukking, de dikke, blonde haarbos golvend om
het hoofd, met levensvol en luimig woord, vurig bezield voor zijne kunst in met
al den overmoed eener welig opwellende gave van uiting." Mr. C. VOSMAKH.
Jaiques Perk.
l Nov. 1881?1 Nov. 1896.
Zouden wij, n u wij toch leven in de
periode van jubileums en van klassen
strijd, niet een klasse-verdeeling kunnen
instellen in de jubileums?
Zouden wij niet kunnen onderscheiden
kwantiteits- en kwaliteits-jubileums,
bombarie-jubileums en intieme jubileums?
Ieder man van beteekenis, op hulde van
den nazaat belust, zou dan zijn streven
kunnen richten op de eene of andere
klasse, zooals men spaart voor een
begrafenis met pluimen en honderd bid
ders of tevreden is, als V. Hugo, met
de corbillard des piuvres."
Bij de eerste klasse behoort dan min
stens honderd j*ar afgestorvenheid, min
stens een half millioen versregels of een
evenredig aantal andere gewrochten,
aanpassing aan (tijdens het jubileum)
vigeerende kerkelijke en politieke ge
zindheid, daarbij feestredenen, galavoor
stellingen ? en zoo mogelijk decoratie,
vuurwerk en standbeelden. Bij de
tweede klasse behoort alles wat echte
grootheid, en een klein aantal stille,
maar waarlijk dankbare vereerders, een
enkel welgemeend geschriftje en innige
hulde in enkele blijde en begrijpende
gemoederen. Voor die tweede klasse is
ook een kwart eeuw dood-zijn voldoende.
Bij den dood van Jacques l'erk, nu
vijfentwintig jaar geleden, werd de op
merking gemaakt dat een vroege dood
een bewijs is van genegenheid der Goden.
Ach! het moge waar zijn dat
dehemelsche machten het goed meenden met
den jongen dichter, maar als een be
wijs van liefde voor ons vaderland en
onze vaderlandsche kunst kan ik het niet
verstaan.
Eerder vind ik aanleiding voor de
bittere klacht dat wij wel in een god
vergeten land en in een onder zwaren
vloek gebogen volk moeten leven, als er
de eerste stem die na eeuwen voos ge
bulder, banaal gepraat, deftig gerijmei,
en min of meer bescheiden provinciaal
gedicht, moedig den gansch ongewonen
helderen klank verhief van weidsche
universeele schoonheid, zoo onverbiddelijk
snel werd gesmourd, dat de eerste
gestalte die zich tusschen zooveel
burgelijke eerzaamheid en onzekere wijsheid
zoo stellig welbewust oprichtte tot een
hoogere, algemeen wereldschc staat en
waardigheid, zoo plotseling en wreed
werd neergeveld.
Yoorzeker! den jongen man werd een
harde lijdensweg, onvermijdbaar bij 't
handhaven zijner fiere houding, liefderijk
bespaard, maar ons volk werden ook de
zoete vruchten van vreugde en schoon
heid onthouden, die aan zulk een
lijdensboorn groeien.
Een genie, een groot dichter kenmerkt
zich niet door n enkele zeer buiten
gewone begaafdheid, maar door een com
plex van eigenschappen, waarbij het,
evenals in in een alliage van metalen,
meer op de juiste onderlinge verhouding
aankomt dan op de groote hoeveelheid
van een of ander element.
Drie kenmerken zou ik voor den echten
dichter als de voornaamsten willen op
geven ;
1. de roeping, het gevoel van vocatie,
het innige reeds zeer vroeg ontwakende
besef dat men voor niets anders bestemd
is als voor dichter, en dat het
dichterzijn ruimschoots het offer van een
gansch leven waard is. Treffend vinden
wij dit kenmerk bij den Duitachen dich
ter Hebbel, in zijn dagboek gestaafd ;
2. de ethos, het karakter, dat is dus
eigenlijk de zuivere en harmonische
structuur der ziel, die zich terstond open
baart in een oorspronkelijke en onwrik
bare levenswijsheid, zoodat de bloedjonge
dichter soms woorden zegt waarvan de
diepte en waarheid eerst door den man
van 50 jaar recht begrepen wordt. Terecht
zegt Hebbel, dat een der schoonste zijden
der poëzie deze is, dat niemand een groot
dichter kan zijn zonder een groot karakter;
;'). het eigenlijk talent, het zang-ver
mogen, de geschiktheid tot directe
verklanking van het innerlijk wezen. Dit
vermogen volgt uit de ziels-structuur
zooals de zuivere klank eener klok volgt
uit zijn vorm en foutloos samenstel. Van
den anderen kant legt weer het sterke
taalvermogen den grond des eigen wezens
bloot, zooals het scherpe ploegijzer den
akkerbodem.
Zoeken wij naar deze kenmerken bij
den jongen Perk dan vinden wij ze in
werkelijk verrassende duidelijkheid voor
handen. Nog herinner ik mij mijn be
wonderende verbazing bij het zien van
een velletje kladpapier, dat na zijn dood
op zijn schrijftafel gevonden was en waar
op hij lange reeksen rijmwoorden onder
elkander had gezet. Om het bizondere
daarvan te begrijpen moet men tegelijk
met hem, als jong dichter, den fatalen
druk ondervonden hebben van een nuchter,
spotziek volk, bang voor al wat naar
aanstellerij zweemt, en scherp ironisch
gestemd tegen het métier van rijmelaar.
Een gezindheid, waarin het juist toen
door een dichter nog wel, Multatuli,
krachtig werd gesteund.
Een ontzachlijk dichterlijk zelfbewust
zijn werd vereischt om in dien tijd, in
dien sfeer, in dien volksgeest, rustig als
twintigjarig jong man zulke verzen neer
te schrijver en zich geduldig te oefenen
in het metier.
En Perk's fier, zelfstandig, heldhaftig
karakter spreekt uit al zijn regels.
Gij hebt, als dichter, niet vergeefs bestaan
als 't n bekoort, en stijft in moed en streven."
Ziehier vocatie en karakter tevens.
Alleen de edele, vurige Multatuli kwam
hem in karakter nabij, maar een dichter
besef als Perk had hij niet.
Over het talent behoef ik niet te spreken.
Dat is, zou ik zeggen, reeds te veel gedaan.
Door steeds en steeds weer op zijn
klankbeeldings vermogen te wijzen, scheen het
wel of zijn overlevende tijdgenooten hun
eigen gebrek aan zijn andere dichter
eigenschappen wilden maskeeren. Is er
grooter onjuistheid mogelijk dan Perk
voor te stellen als den vorm en klank
dichter, bij wien gedachten niet te vinden
zijn? Elk zijner sonnetten bi.jua, soms
tot aan den grens van gezochtheid, ver
loopt in diepe bespiegeling. De gedachte
is immer hoofdzaak in zijn vers.
liet gevoel van vocatie is iets wat
men kan overnemen. Als n uit eigen
oorspronkelijke kracht heeft vastgesteld :
het dichterschap is edel en goed", dan
is het geen kunst meer zichzelf tot de
geroepenen te rekenen. Dat hebben dan
na Perk ook dozijnen gedaan. Ook het
talent is niet zoo zeldzaam, en we hebben
dan ook Xeerlands weeke grond" in de
laatste kwart-eeuw een teelt van
dichteren" zien voortbrengen.
Alleen het karakter, daarmede gaat
het niet zoo gemakkelijk. Men kan wel
de gebaren en manieren van een ethisch
groot aangelegde natuur nadoen, maar
de innerlijke structuur kan men niet
overnemen. En ik herhaal hier wat ik
reeds vroeger beweerde, dat het treurig
verloop en de betrekkelijk weinige in
vloed die de z.g. beweging van 80 gehad
heeft, alleen daaraan is te wijten dat
gén dergenen die zich als voorgangers
opwierpen of als zoodanig beschouwd
werden, voor hun talent een vasten basis
vonden in een krachtig, wel-ge
quilibreerd, edel en harmonisch karakter.
Allen zijn zij, na bevrijding uit de
conventioneele banden, duizelig en tuitelig
geworden, 't evenwicht kwijt-geraakt, en
hier of daar, van uit hun eenzame hoogte
weer i u platgetreden velden aangeland.
Alleen van Verwey kan men zeggen
dat hij, zonder het gewonnene prijs te
geven, misschien onder invloed van den
waardigen en bezadigden dichter Pot
gieter, het evenwicht hervonden heeft.
Maar Potgieter en Verwey zijn echte
vaderlanders, zonder het vurige, onstui
mige, heldhaftige dat den jongen l'erk
bezielde, en hem duidelijk aanspoorde
tot wijder wereld-vlucht.
Droefheid besluipt mij bij deze her
denking, als ik overweeg welk zeldzaam
geluk het voor ons volk was, dat er een
jonge held opstond, die op zijn twintig
ste jaar, waarschijnlijk nog zonder het
zelf te beseffen, evenveel beloofde als wat
de grootste dichters van eenig volk heb
ben gegeven want waar is werk van
een twintigjarige als dit?... en dan dat
dit leven werd afgesneden, en vijf- en
twintig jaren lang een treurig tooneel
van verwarring, liederlijkheid, ijdelheid,
heerschzucht, anarchie en twist zijn ver
dwijnen opvolgde. Terwijl ten slotte een
vijfde druk zijner verzen verschijnt onder
protectie van een zalvende oratie, waar
uit de pas gebalsemde mummie der
rethorica u weder tegengrijnst, en een
geluid u toegalmt zooals dat een eeuw
lang voor Perk's verschijnen, van de
katheders van Felix Meritis heeft geda
verd, met wijzigingen up to date.
Waarlijk, de goden meenden het beter
met den jongen dichter dan met onze
vaderlandsche kunst. AVel is de oude
vloek van dezen roofstaat tusschen
Dollart en Schelde nog niet gelicht. ( )HS
past inkeer, en toegewijdde werkzaam
heid en geduld. Wij hebben hem toch
gehad, en de zoete illusie van wat hij
misschien nog voor ons geweest had
kunnen zijn, worde ons niet misgund.
Uw schoonheid blijft hierbinnen glanzen
[spreiden
Waar ge als de zon in zee in zijt verzonken."
F. VAX EEDEN.
II EMELV A ART. *)
De ronde ruimte blauwt in zonnegloed,
En wijkt ver in de verte en hoog naar boven,
Mijn ziel wiekt als een leeuwrikslied naar
(boven,
Tot boven 't licit haar lichter licht gemoet:
Zij baadt zich iu den lauwen aethervloed,
En hoort met hosiannaas 't leven loven,
Het floers is weg van de eeuwigheid
ge(schoven,
De Godheid troont... diep in mijn trotsch
feemoed ;
De hemel is mijn hart, en met den voet
Druk ik loodzwaar den schemel mijner aard',
En, nederhlikkend, is mijn glimlach zoet:
Ik zie daar onverstand en zielevoosheid...
Genoegen lacht... ik lach... en met een vaart
Stoot ik de wereld weg in de eindeloosheid.
*) (Overgenomen met toestemming van den
uitgever 8. L. v. Looy.)
Ora Pcëzie en Filozofie.
Die dichters zijn toch rare mensen.
Ze hebben allemaal 'n tikje beet. Ze zijn
niet normaal. Ze zijn dronken ; in die lijden
namelik, ais ze dichters zijn.
Ja, de dichterlike bezieling is een soort
van dronkenschap.
'n Dronken mens steekt z'n armen ten
hemel en roept met grofe woorden : 0/< / en
Och!... als er helemaal niets bezonders is.
En zo doen de dichters.