Historisch Archief 1877-1940
Na 1581
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
L'Onile 5a.m. : On jatt comment c,a cummtntt ...
fetit Jïp; Onne )ait f>a.i commenCteJéJtnit.'
IIIIIIIHI iiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiniili iiiiriiiiilii MI iiiinliiii
Ze hebben 'n bezondere dronk over zich.
'n Bewonderings-dronk, waarin ze mooi maken
en groot, ook teder en fijn, ook geheimzinnig
«n toverlik, al die gewor e dingen die maar...
gewone dingen zijn.
Hun ogen zien anders, hun handen voelen
anders, hun neus ruikt anders, hun oren
horen anders, hun verstand denkt anders;
ze maken van de wereld een heel andere
wereld dan ze is voor de gewone mensen.
?En dan zeegen ze, dat dat de wereld is, in
hare wezenlike werkelikheid.
Nou enfin, denken de burgerlui, ze moeten
't zelf weten; maar: wij geloven dat 't alle
maal maar dichterlike larie is. Verbeelding l
ziet u. Inbeelding, gepraat in de wind.
Daar heb je nou 'n verliefd dichter.
Gods! Mens! wat 'n drukte.
Nou ja, wjj burgermensen zijn ook wel
anders, als we dat te pakken hebben, als we
verkikkerd zijn op 'n meiske ; we zeggen ook
wel dat ze 'n engeltje is, zeser ; maar we be
houden toch ons verstand; we denken aan
godsdienst en fatsoen en broodwinning
enzo, en mochten we al 'ns 'n paar woordjes
onzin hebben geschreven in. die tijd, dan
generen we ons daar later behoorlik over;
maar we laten die dingen niet drukken
Verbeel-je, dat onze klanten, nu we eenmaal
gezeten-winkelier en deftig ouderling zijn, dat
onze klanten onze oude minnebrieven gingen
lezen.
Nee maar!
In elk geval staat er niet veel meer onzin
in, dan ; engeltje, lieveling, gelukkig zijn, trouwe
vriend en leidsman, en zo.'
:Want we behie den ons gezond verstand.
Maar 'n verliefde dichter,
As je dat leest, dan zou-je je...
Eerst ging hij alken door de wereld. Toen hij
nog niet verliefd was n.l Eenzaam, trots. Hm!
Zichzelf genoeg! Jawel. Kü-je begrijpen.
De dag ziggt zwaar voor hem, zonder licht,
lauwe loomheid lag op beemd en aarre. wi,totdat...
mens, hou je vast...
totdat hij verliefd werd.zeg je misschien? Kom!
Neen, tot plots met knetterenden donderslag het
twijgend zwerk uiteenbarstteen met schellen,
bliktemschicht hem sloeg. Dit wil zeggen dat-ie 'n
lief meisje zag.
Nu valt-ie in een liehtzwijmeling. Geen
wonder.
Maar gelukkig, hij ontwaakt weer. Hij
vrijft z'n ogen. en wat ziet-ie boven in de
lucht, geschraagd door duizend kleuren bogen ?
Nou, wat denk-ie, mens?
Datzelfde meisie.
Och, ik vergis me:
De Jonkvrouw; Sanctimma Virgo; Heilige
Maagd; Symbool van Schoonheid, Liefde, Licht
4n Leven; de Ziel van het Al, het Zijnde.
En dat is nu de Mathilde van Jacques
Perk. Zie bladzijde 16 van JACQUES PERK door
dr. J. ALEIDA NIJLAND, van welk boekje dit
?opstel een aankondiging wil wezen.
Toen Heinrich Heine op zijn sterfbed lag,
spotte hij, dat alle kunst ten slotte toch
maar een blauwe nevel was.
Willem Kloos houdt hierover 'n hele
redenatie in zijn bekende Inleiding op Perk,
maar hij begrypt die woorden niet.
En toch zit er niets biezonders achter.
Een blauwe nevel; die het dal mooi maakt;
?die het oog verbaast; die na 't
heuvelbestijgen ons een oogenblik de spraak be
neemt, omdat we niet wisten dat de wereld
zoo mooi was; die van het ordinaire boeren
dorp met zijn gewone akkerland een sprook
jeswereld maakt, waar de vieze huisjes en
het simpele kerkje nu onstoffelik schijnen,
etheries-mystieke woningen voor geesten van
hogere soort.
Een blauwe nevel is de Poëzie, die wademt
uit des dichters ziel en de dingen omvloeit
«n omgolft, tot ze schijnen in schoonheid,
niet meer zijnde wat ze waren.
Een nevel, opdomend uit extaze, en extaze
brengend in de menach die hem kan zien.
Maar daar komt de wind, de nevel
ver<lwynt, de gewone realiteit dringt weer door,
en de dingen zijn weer wat ze waren.
Weg extaze, weg Poëzie.
Dut heeft Heine gezien en begrepen op
zyn sterfbed in een nuchter-helder ogenblik.
Met die merkwaardige woorden in de mond
was bij geen Dichter, maar Filozoof. Daarom
verstond Kloos hem niet.
Jacques Perk kan ook wel iets dergeliks
gevoeld hebben in de laatste uren. Want
vanouds was er iets van de filozoof in die
jonge man. Hij schreef dan ook in een brief:
TJ weet dat ik niet als anderen ben, dat
mijne gevoelens ruimer en inniger zijn dan
gelijknamige by den grooten hoop, en dat
zij mij nochtans omgolven owler de
souvereiniteit van eengelouterd denkvermogen", (bl.64).
Die zelf-waarneming en zelf-analyse, waarde
door mij gecursiveerde woorden op doelen,
zyn zuiver filozoflea. Ook in de sonnetten
wordt men gedurig herinnerd aan dat wijs
gerige element in hem. Bijv. in Wilg en
Popel met de beginregel:
Meen niet, dat ene deugd voor allen past l
De wijsgerige natuur was in deze dichter
zoo sterk, dat, bij langer leven, uit de buiten
gewone poëet misschien een buitengewoon
fllozoof was gegroeid. (Dit ware vordering
geweest, en geen teruggang.) En ik acht het
?dus zeer mogelik dat hij op 't sterfbed het
zelfde zal gevoeld hebben ala Heine: Poëzie,
een nevel.
Trouwens op het sterf bed wordt zo menigeen
helderziende, wiens blik in heel z'n leven
slechts omnevelde dingen heeft gevonden.
Want het is algemeen - menselik dat men
de dingen omwolkt; het is ze. f s een
natuurbehoefte.
In sommige struiken ziet men des zomers
vlokjes schuim hangen, en als men die opent
dan vindt men er insecten in: tere, weke
diertjes, die niet kunnen bestaan zonder dat
vlokkig wolkje van schuim om zich, en die
de wereld slechts zien, door dat schuim heen;
els ze zien n.l.
En zo zijn de mensen. Ze zien de dingen
niet naakt, geljjk ze zün, maar altijd om
floerst, omneveld, omwolkt.
Ze konden niet leven, als ze de dingen
moesten zien in heldere naaktheid.
Slechts de allerlaagste bourgeois en de
hoogste filozofen kunnen daar tegen.
Ook zy die op hun sterfbed liggen en
afscheid hebben genomen van het wereldse;
want al wat er fllozofies was in hen, wordt
dan wakker. Daardoor begreep Heine toen
de Poëzie als de nevel der dichters, die mooi
maakt en de wereld haar schone schijn geeft.
Jacques Perk was dus verliefd en zijn wereld
lag gehuld in blauwe en gouden nevelen.
De jonge man leefde in extaze van de morgen
tot de avond en heel de nacht door; hij
breidde zijn armen uit over het aardrijk als
wilde hy 't zegenend omvatten; hij had de
blik naar de wolken als wilde hij vorsend
lezen in Gods oog. En in die zalige bedwel
ming ging hij redeneren als filozoof, het inner
lijk wezen der liefde zoekend, een stelsel
bouwend.
Door Eros voelt hij zich, uitgaande van een
Stoffelik Schoon, tot dat Hogere ingewijd. Zodra
zijn ziel zich dat hogere Zijn is bewust geworden,
streeft zij met alle kracht daarheen, i-erloehenend
wat zij eerst aanbad, zoekt de weg, eigen smart
niet schuwend, door een helle- tot een hemelvaart,
hoger, altijd hoger, tot zij het hoogste zijn in
natuur» harmonie als eeuwige schoonheid vinden
zal, en zich door de evolutie, van zijn denken en
voelen als kunstenaar voelt gerijpt, kunstenaar,
die in klaarder bewustzijn van het Hogere,
Schoonheid zien zal, Schoonheid zien moet in
alles wat is. (Biz. 14?15).
Goeie morgen I
Nu moet ik eventjes opstaan en door 't
venster kijken naar de nuchtere straat.
Is dat filozofie ?
Zie, ik ben van natuurswege de vriend
van alle filozofen. Als een echte illozoof
spreekt, dan gaat mijn hart open; bij elk
waarlik filozofies woord, is mijn ziel als een
hongerige hond die een stukje vlees ruikt.
Maar bij die dichterlike, geëxtaziëerde
lozofle van Jacques Perk, blijft mijn hart dicht
en mijn ziel blijft onverschillig liggen.
Ik moet alleen maar glimlachen om die
schijn-verhevenheid en schijn-diepzmnigheid,
die onaantastbaar wordt verklaard met het
heilig epitheton : platonies.
Maar ik houd niet van Plato met z'n
fantasties geredeneer. En ook niet van Boëtius,
by wie de filozofle een Hoge, Statige Vrouwe
is, die met haar hoofd in de wolken dringt,
ja tot in de hemel, en die dus bij de Goden
op tafel kijkt.
Maar u heb lief, Laotse; en u, Socrates,
zoals ik u heb geconstrueerd uit Plato en
Xenophon; en u, Schopenhauer, als gij ten
minste niet over uw stelsel bazelt en geen
Indiese wijsheid bij ons populariseert, maar
als gij uw eigen kijk op het leven vertelt, in
simpelheid, als gewoon, ongeleerd mens; en
ook u, mijn Meester, Cornelis Ikkink, gij
Zelfdenker, naast wie ik ben opgegroeid, en
die een eigen geestelik Leven in mij hebt
wakker gemaakt.
De echte wijsbegeerte is humanisties; een
voudig, makkelik te begrijpen; zeker, zij zoekt
ook God, maar niet in do wolken, doch in de
mens en in alles om ons heen, ook in de
kleinste dingen; zij wil niet vliegen, maar
houdt de voeten op de aarde, ja, gaat er
kalmpjes bij zitten op de trottoirband, om
'ns heel op haar gemak toe te kijken, wat
dat toch is, wat daar passeert op straat: de
Mens en het Leven.
Neen, dat ia geen lozofie. Het is fantazie,
gelijk die gehele Piato idee:
Eros trekt de menseziel naar het Goddelike,
d. i. het Goede, Wijze, Schone, naar de
Waarheid van het eeuwig Zijnde, Eros is de band
tussen hemel en aarde. (bl. 8).
Ja, wie in de wolken staart, kan daar veel
zien: een gouden godenstad zelfs, als bij
zonsondergang zij hun wonderlike pracht
tonen van rood, goud en zilver en rose Gij
ziet de goden zweven daarboven en neerda
len naar de aarde, en in extaze bouwt gij op
die waarneming een theorie over het
goddelike in de mens en over de eeuwige ge
meenschap tussen hemel en aarde, die pas
duidelik wordt in sommige uitverkoren
schepselen, zoals verliefde dichters.
Zoo'n blik op de wolken kan heel, mooi
wezen, en al die woorden erbij, heel mooi;
verheven poëzie; maar het is geen filozo&e;
het moet zich niet geven als realiteit.
En dat is mijn blik op deMathilde-cj'cius
van Perk. Hij is verliefd; uit zijn gemoed
straalt een wonderlicht dat de wereld doet
zweven in blauwe en gouden en zilveren
nevels; hij staart zelf verbaasd op die
neveien, die hij houdt voor objectieve realiteit,
en begint nu te redenerea, te verklaren.
En bet wordt een schone droom. Een zoete
dwaling". En al zijn schynbaar-filozoh'ese
woorden hebben voor de werkelike filozoof
niet meer waarde, maar ook niet minder,
dan het gekweel van een eenzame vogel in
't eikehout, des avonds bij dalende zonne,
zacht-weemoedig gekweel, neuriënd-dromend,
als van verloren geluk.
Laten wij dus geen ernstig-redenerend
gezicht zetten bij Perk's Liefdes-filozofie, om
ze te verklaren en doorgronden, maar laat
ons stil dromend luisteren, als naar een
schoon verhaal, waarvan we niet vragen of
het werkelik gebeurd is.
Maar is de Poëzie dan geen realiteit ? Is
't maar verbeelding? inbeelding? larie? of al
lemaal gekheid", zooals de bourgeois geloven?
Ze is even reëel als 't licht dat over een
landschap valt,
het gouden zomerlicht, waarin elke gras
halm glanst,
of het stil-vrolik herfstlicht, dat wat ge
sluierd is door weemoed,
of het sombere Novemberlicht, dat dreigt
en grauwt.
Ook de Poëzie der dingen komt aldus van
buiten. Het is geen objectieve realiteit. Zij
straalt uit het mensegemoed, daarin verwekt
door de dingen zelf, die in haar schijncel
gaan leven.
Het contact va a de dingen met een naakt
en teder mensegemoed, verwekt poëzie. En
als daaraan een vorm wordt gegeven, zó <iat
nu ook in hoorders, toeschouwers of lezers die
poëzie ontstaat, dan is er kunst geschapen.
Wel realiteit dus, maar subjectieve en
meestal tijdelike realiteit.
De lezers, die de Poëzie voor objectieve
waarachtigheid houden die uit de dingen zelf
komt, vragen : Wie was toch die Mathilde?
Hoe heet ze ? Waar woont ze ?
Ze zouden ze gaarne ontmoeten, en weten
hoe ze gekleed is, en haar stem horen, en
haar gewoonten kennen.
En och, het is een gewoon meisje; uw nicht
misschien; of uw zuster; of uw eigen meisje,
dat gewone meisje, lief zeker, lief, maar toch
niet om er zoveel verzen op te maken, wel?
En als de dichter een redenering bouwt,
een stelsel, een wereldverklaring op de wolken
zyner aandoeningen, dan luistert en kijkt
de gelovige lezer met eerbied, en tracht te
begrijpen, te verklaren, in te dringen met zijn
verstand in die verheven Filozofie die eigen
lijk moest heten Fantazie of Poëzie.
* *
*
Deze oude gedachten van me, zijn nog een s
boven gekomen bij het lezen van dr. Aleida
Nijland's boekje over Jacques Perk.
Het is een uitmuntend boekje, geschreven
met liefde en scherpzinnigheid. Wie Perk wil
leren keanen, vergemakkelikt zich de kennis
making zeer, door eerst deze inleidende stu
die te lezen. Alleen «al hij wel eens verwon
derd zijn, dat hij zich zo moet inspannen
om bij Perk waar te nemen, hetgeen bij dr.
Nijland toch zo tastbaar wordt voorgelegd.
Want hetgeen bij de dicnter een vage, blauwe
draad is, die door de sonnetten heen loopt
en hier en daar haast onzichtbaar wordt,
dat is bij Aleida Nijland : zwaar, scherp afge
tekend; geen draad, maar een kabeltouw haast.
Wat er bovendien aan ontbreekt, is: een
zachte glimlach.
Als ik juffrouw Xijland kalm aankijk in
hare geestdriftige ogen, dan zeg ik, na een
ogenblik, defiiniërend: een Gelovige Lezeres.
Gelovig in de realiteit dier wolkerige,
platoniese filozofie.
Breda.
J. MATHIJS ACKKT.
NASCHRIFT.
l Xov. 1881?1 Xov. 1906.
En nu gedenken wij de vijf en twintigste
sterfdag van Perk, die overleed de Ie
Xovember 1881, daags voor Allerzielen.
Een mooie dag in de roomse wereld,
Allerzielen.
Dag van zwarte sluiers, witte rozen, paarse
violen en gele immortellen, als de klokken
haar tonen voortrollen door de stille
hertstlucht, en allen die een teder gemoed hebben,
zich peinzend en mij merend voelen, en het
verleden oproeptn uit de groeve der verge
telheid, en zachtkens spreken om de schim
men der doden niet te verdrijven, die zweven
op dezen dag om ze heen.
Ze gaan ter kerke en laten hunne ziele
wiegen op de weemoedige tonen van orgel
en priesterstem.
Wiegen, tot zij wegsluimert uit deze uren,
om weer wakker te worden in het verleden
te midden der bleke doden die zachtkens
lachen van liefde en dank.
En ze gaan naar 't kerkhof, waar bij de
ingang het kiezel knarst onder de voet en
dwalen af door mulle zandpaden naar een
eenzaam plekje.
En door de dag heen, zijn ze ook vaak
stil en teruggetrokken omdat te midden hun
ner bezigheden de adem des doods over ze
heenwaait, en stille huiveringen geeft van
weemoed en droefheid.
De gedachtenissen hebben grote waarde
vandaag.
Het verbleekte portret aan de muur spreekt,
als ze er even voor blijven staan kijken.
Ze gaan naar de kast en zoeken een oud
bidprentje; lezen de datums en de spreuken en
leggen het eerbiedig weg. Een oude brief met
gele letters wordt ontplooiden een stemme des
doods klinkt uit dat papier. Ligt daar niet
het horloge van de gestorvene ? Ze nemen
het op en houden het aan 't oor, zoals de
kinderen spelen. Ze gunnen zich het treurige
spel, en draaien het op met een paar slagen.
Tikke-tikke-tikke tikke l O, wat een onrust.
Haastig leggen zij het uurwerk neer, sluiten
de kast en vluchten heen, als waren ze
schuldig aan verstoring van. de rust der doden.
De herinnering aan Perk's sterfdag vloeit
toevallig samen met de Allerzielen-stemming.
Dat kan best. Het Roomse voelen en Perk's
gemoed zijn elkaar niet vreemd.
Hij die schreef:
Gelooven, bidden is Matkilde's plicht.'
Hij kou de dogma's niet aanvaarden der
Kerk, maar het fijne gevoelsleven van 't
Katholicisme was verwant aan het zijne.
De massa kent natuurlik dat lijne innerlike
leven niet. In sommige grote Roomse steden
lijkt het kerkhof op Allerzielen-dag wel een
boerekermis. Men vertrapt de plekjes die
dierbaar zijn aan anderen en pjouwt lustig
met bloemen en kransen, en 's avonds ziet
men vette papieren, smoezelige linten en
andere rommel het heilige oord vervuilen.
Zó zijn ook vaak ile nationale herden
kingsfeesten der massa; zo'n boerekermis.
Maar als publiek dan toch zoo'n behoefte
heeft aan herinnerings-gefuif, zou het dan
maar niet beter zijn, dat men j aar Uks op n
vaderlandse Allerzielen- of anders
Alllerheiligendag alle vaderlandse schrijvers en schil
ders herdacht, die zijn opgenomen in de
Hemel des vaderlandsen Roems?
Het is voor de menigte toch hetzelfde:
Rem brandt of Cats of Erasmus of Thomas
van Kempen of Willem Bilderdijk of Willem
Kloos of Willem die den Madoc maakte".
Allemaal beroemde mannen; allemaal Heilig
verklaard door de geboden olliciële bewonde
ring, waaraan de menigte trouw gehoorzaamt.
En de enkelen die zich wat dichter voel
den staan bij enkele dier mannen in 't
biezon<ier, konden rustig in kleine kring de Grote
Doden gedenken, door zuivere erkenning, nu
eens van wat ze moois en dan weer van wat
ze zwak» hadden.
J. M. A.
Pprlr
reit.
1881?1906.
De Schoonheid daagt, met stralen
om de slapen.
PEHK.
Neen Jacques Perk is niet, gelijk Bilder
dijk, een machtige eik, breed uit den grond
en stoer oprijzend, en die, vql-dragend,
wanneer nijdige winden den kruin kwamen
zweepen, zijn wrange, harde vruchten
neórhagelde op de verontwaardigd-schuddende
hoofden der menschen ; h^j is veeleer de
lieve, ranke wijnstok, die in den milden
tuin van Holland langs den beschuttenden
muur zijn weelderigen groei heeft uitge
dragen en, hoog het zonlicht tegemoet, zijn
edele vruchten zetten gaat.
En het is alleen het voorrecht der fijnen
van geest om, gedragen door een sterk,
levend gevoel, te kunnen, te mógen reiken
naar de volrijne, volheerlijke trossen, mat
bewaasd.
Wat is het mooi en machtig -aandoend
dat er eikenboomen in het land hun
stoeren kruin verheffen,- maar o, wat is het
bovenal heerlijk en goddelijk-rijk dat er
welige wingerd», zwaar-vruchtdragend tie
ren willen.
Het is waar van dézen wijnstok, van zijn
nederigen stam kunt gij niets van uw
gading maken. Geen stokpaardje om er
,antiheesetje ' mee te spelen, ja zelfs geen
behoorlijke stok kunt ge u snijden om er
een vermeend tegenstander overvloedig mee
te lijf te gaap. En zijn zoeten most, zijn
fonkelenden wijn gaf hij u niet om er een
ander de ooren mee te wasschen.
Noen, dronken zult ge uzelven drinken
aan zijn overdaad, dronken van vreugde en
ongekend heil.
Hoort, hoort, gij die klein zijt en laag
bij den grond: Zóó hoog heeft hij zijn lok
kende beloften boven uw hoofd doen rijpen,
Zijn rijke weelde in 't licht gebracht opdat,
als in 't onbewuste weten niet toe te
hooren, gij niet kunnen noch ooit vermo
gen zult zijn lavend loon voor uw geringe
streven te vermeest'ren.
Het zal niet gezegd mogen worden dat,
nu vijf- en- twintig jaren sinds den dood
van dezen edele vergingen, zijn nagedach
tenis niet heerlijk hulde werd gebracht.
Wel is het jarontal, veroischt naar 't
schijnt om voor het Xederlandsuhe volk
alle vooroordeel en wanbegrip te overscha
duwen, nog zóó hoog niet geklommen, maar
is het niet een blijdschap te hooren
allereenstemnnge waardeering van l'erk, óók
van de Katholieken, en óók van het jong,
Calvinistisch geslacht, dat in Ons Tijd
schrift" /ijn veldtocht begon, en die wel
haast in een zegetocht veranderen ziet.
En onze eenige, waarachtige hulde is dat
wij steeds beter Perk en alle grooten van
ons geslacht trachten telkens klaarder te
verstaan, steeds dieper in hun werk door
te dringen om onze hechte waardeering in
voedenden bodem vaster te doen wortelen.
Beter is dit dan monument oi' gedenksteen.
Beter is het, zaai van een kost'lijken
boom voorzichtig wér uit te zaaien en te
hoeden wanneer het wassen wil, dan dat
we, leege ijdelheid bevredigend, onzen naam
zijn bast in snijden gaan.
Jacques Perk behoort ons allen. De waar
achtige dichter is niet het eigendom van
een bepaalden groep, hij is het heilig bezit
van allen die, hem lezend, zijn schoonheid
in hun ziel ervaren hebben.
Die, doorgedrongen tot zijn heilige der
heiligen, wetïrkeerend, met den af'schijn
deigeziene heerlijkheid op hun gelaat, anderen
kondschap brengen mogen van wat hun
daar wedervoer.
Aan den dichter Willem Kloos, die ons
dezen fijnen geest heeft leeren doorvoelen
en verstaan, nebben wij, daarom juist, na
meloos veel te danken.
Jacques Perk, die de lente was, heeft
den zomer waarin wij thans leven, niet ge
zien, niet zelfs vermoed. En dit is weemoed.
Maar als de zomer brengt wat beloftevolle
lente gebloesemd heeft, dan is er berusting,
troostvolle berusting.
En wij jongeren, die de schoonheid zoeken
te dienen om haar zelfs wil, (wij, Cal
vinisten, omdat de schoonheid God verheer
lijkt) wij hebben slechts vastelijk en
aary.elloos voort te treden in het spoor van
Vondel en Hooft, Potgieter, Perk en Gezelle,
want dit is de vóórt-dnrende hulde den
princelijken doode, dien wij hier
liefderijkzegenend herdenken, in eerbied gebracht.
HEXDKIK MULDER.
Jeeps Feit
Jacques Perk, 9 jaar ou i, rnet schrift aan
ztjtie tante. Betsy Perk.
l November 1881?1906.1)
Een vermogen, om de Natuur te herschep
pen in plastisch-volkomen verbeeldingen; een
aandoenlijk uitstorten van ontroeringen: liefde,
afscheidsemart, hartstocht; een in vastlynigen
bouw uitbeelden van de Idee: dat de liefde
tot de Schoonheid (de beminde vereenzelvigd
met het Heelal) slechts in de Verbeelding
bevrediging vindt; een geweldig doodsgevoel,
naast een verrukkelijke levensblijheid; een
overbrengen van Hollandsche kunst in
Europeesche sferen: studie en invloed van klas
sieken, Engelsch, Fransen en Duitsch; in
voering van nieuwe versvormen; een ge
hechtheid toch ook aan wat in Hollandsen
schoon is: Vondel en Hooft; een groote
artistieke gedegenheid en oorspronkelijkheid
van taal ik spreek van de oude uitgave ;
ziedaar een reeks eigenschappen die bewijzen
dat Jacques Perk in zich de kern heeft gehad
van al de poëzie der laatste vijf en twintig
jaren. Zooals een jong dichter niet zelden
in zijn eerste groote werk alles uitspreekt
wat in hem is: niet uitgewerkt, maar in
beginsel, zoodat bjj nooit iets and.ere doen
zal, dan de talenten ontplooien wier aan
wezigheid uit dat eerste werk kon worden
aangetoond hij kan zuiverder en grooter
worden, maar niet rijker, dan hij van den
beginne was ; zoo houdt dat prachtige oor
spronkelijke bundeltje de voorspelling in
van een kwarteeuw poëzie.
De Aandoening is ongetwijfeld büKloos
grootscher geweest, de Natuur-aanschouwing
bij Gorter weelderiger, ofschoon b\j Perk ver
geleken brokkelig; een veelzijdiger en be
langrijker ideeën-wereld is ons door Verwey
geopenbaard; maar was de kiem van al die
schoonheden niet in Perk?
Al.EX GUTTELISG.
2) Ontleend aan een artikel, dat in een
volgend Nr. in zijn geheel verschijnt.
Woorden van den heer Verweij, bij een
bloemlezing: Nederlandsche dichters. Uit
gever S. L. v. L-ooy, Amst.
Perk is de natuur zelf geweest. Geen
verzen weet ik waarin zoo natuurtafreel
na natuurtafreel zich afspiegelt in door
zichtige woorden, waarin zoo de stemmingen
die de natuur ons aandoet, zichtbaar in
taal overgegaan, met nieuwe
aandoenbaarheid blijven inwerken op nieuwe zielen, als
die uit Mathilde. Dit is wat de natuur voor
ons geslacht mooist had, overgeschenen in
blijvende lichtbeelden op de muren van
onze verbeelding. Dit i* wat ons veront
schuldigen zou als \vij daarnaar en niet
naar de natuur ons richtten om kunst te
maken, zoo ooit een kunstenaar kunst liever
kon hebben dan de natuur. Dit is wat
terwijl het ons door zijn eigen lieve
«ehoonheid altijd weer naar zich toetrekt en
gelukkig maakt, ons ook altijd weer be
denken doet dat zij die die schoonheid Perk
ingaf de Xatuur is, de Moeder van alle
kunstenaars, de liefste en mooiste en die
nooit sterven kan.
De Mathilde. De Idee erin is deze, dat
de kunstenaar niet door de Natuur, maar
door de verbeelding van de Natuur gelukkig
wordt. Zij het dan zoo dat men door haar
zelve niet gelukkig wordt, hoe groot moet
de liefde wel zijn die door de verbeelding
van haar voorwerp gelukkig maakt. De
Verbeelding van de Xatuur is Mathilde en
Liefde voor de Xatuur is de hartstocht die
in haar is geuit. Zie het in die beschrijvende
verzen waarvan de natuurstemming ge
grepen is, al mankeeren de détails van
waarneming; maar mooist zie het in dat
grootere aantal waarin toon en waarneming
gelijkelijk zuiver zijn.
Kn zie dan zijn Iris. Want Perk die zijn
leven lang niet anders gedaan heeft als
knaap deed hij het in proza al dan
schrijven van het geluk dat er is in dat
verlaten van de Natuur voor hare Verbeel
ding, is tot n punt gekomen in zijn leven,
waarop de Liefde tot het Lichaam luid
schreiende naar haar zuster die verliefd
was op Vizioenen, deze tot onsterfelijke
troosting dier huilende haar haar eigen
schijn en spiegelbeeld deed voorhouden:
Zeiier die om Iris schreit.
Iris is kort voor Perk's dood geweest.
En wat zou hij ook doen op de wereld, hij
die sterfelijke, toen hij zijn liefde tot het
Leven zelf, nu onsterfelijk in levende ver
beelding, onder de aardedingen had gesteldj?
O^^
Jacques Perk op lö-jarigen leeftijd.