De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1906 4 november pagina 7

4 november 1906 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

f 15S2 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND., Tout est bitn qutfmit o ten. am. II l Illlll MIMI PACIFIQUE .Lat^e donc verur a mou te5 fcetits werten ii Art. Ongeveer 215 teekeningen, waaronder ook litho's en etsen meegerekend worden, en een vijftiental proeven van beeldhouwwerk. Algemeen gehalte even onder het ge wone peil; dat is, wat het gros betreft, hier iets aardigs, daar iets niet onverdienstelijke, om gelukkige kleurtjes, om 'n handig en sma kelijk in elkaar zetten van een schilderachtig geval. Zoo ik het zelf niet ontdekte, kan ik ?het weten uit de velerlei opmerkingen en ontboezemingen der kunstlievende bezoekers. Er is altijd nogal trek naar de voor- en . najaarstentoonstellingen van Arti. Men ont moet er de habitué's als bij uitvoeringen in ,, het Concertgebouw, maar verwonderlijk ziet men die getrouwen zelden ergens anders; een zeer belangwekkende expositie van repro ducties van oude miniaturen (uit Brevarium Grimani, Heures de Turin", Heures de Chantilly") in het Prentenkabinet bijv., ach ten zij blijkbaar niet de moeite waard te bezoeken. Er zijn, om tot Arti's zalen weer te keeren, op deze najaarstentoonstelling maar weinige werken die uitlokken tot wat langwijliger beschouwing, en nagenoeg geen enkel, dat de aantrekkingskracht heeft van het ongemeene of uitmuntende. Ik kan vrijelijk de dingen verzwygen, die hun aanlokkelijkheid danken aan een welgemanierde taktiek van het kunstschildersbedrijf. Men mocht zoowaar ook wel op menig beschilderd tegelwerk gaan wijzen dat hier en daar voor een winkelraam geëtaleerd staat 't Is waar, van de besten onder de Arti"leden is er bijna geen present. Maar 'n paar groote namen staan er dan toch In den cata logus gedrukt daar zyn Blommers, Bauer, Mesdag. Hun inzending geeft geen aanleiding "tot hernieuwde beschouwing, maar Blommers werk maakt hier wrevelig, zoo Oppervlakkig het nu is. Wat er in den kers van zijn talent m, i. zit en nooit ontwikkeld werd, 't is hierin nog even te bespeuren. Er is iets breeds gezien in de actie der figuren, ze treffen door de allure. Verder biedt deze aquarel niets anders dan ijle kleurige waterverf-tinten, met een zichzelfbewust vaardige hand neergewasschen en uitgesponsd over een vrij groot papieroppervlak. Het beoogde eflect is ken nelijk in de receptmatige goudkleurige atmos feer, maar een innerlijkheid van meening is er uiterst gering. Bauer's teekening met een Ie vendigekleurtegenstellingen frappeert e ven... tusschen zijn omgeving. In de zaal, waar gemeenlijk het minderwaardige wordt opgebor gen, hangt misschien het besfe ding van deze tentoonstelling: de aquarel van Suse Robertson. Als dikwijls is ook dit werk wat hakkelig van geheel; de kleuren vloeien niet aaneen, ze stooten tegen elkaar, maar ze leven allen in hevigheid, hebben 3haam. Hier is een waarheid, een temperament te .voelen achter de uiting, sterker dan in eenig andere op deze tentoonstelling. Al is het dan ook van lagere orde op het niveau van iMlimiiiiiMiiiiniiiiiiimiiiMiij immuun HUmlIIMIMIIII UIT PK NATUUR. CXCV. 't Reigersbekje. Zoo langzamerhand verdwijnen de bloemen van weiden, bosschen en wegkanten. Enkele houden 't nog lang in den nahêrfst uit. Wie van deze week langs zandig bouwland wandelt, ziet, zoolang 't zonnig is, nog overal de witte spurriebloempjes schitteren, fijne witte ster retjes zijn 't, die mooi uitkomen op de draaddunne stengelblaadjes; ook de driekleurige viooltjes geven 't niet op bij de eerste vorst en de gele herfstpaardebloemen evenmin. Heel lang en laat bloeit nog een mooi paars bloempje, dat in meer dan een opzicht merk waardig is. 'k Bedoel het reigersbekje; het valt,mier zoo weinig bloemen meer de aandacht trek ken, nog al in 't oog. Wie 't niet kent, kan de plant 't gemakkelijkst leeren onderscheiden aan de vruchten, ook al is er toevallig geen enkele bloem open. Die vruchten hebben wer kelijk wel iets van een reigersbek of eigenlijk van een reigerskop met hals. Meestal staan er vier of vijf van die langsnavelige vogel kopjes op n steel. Ook 't blad is fijn van teekening; het is in een aantal kleine ingesneden blaadjes ver deeld, die in twee irijen langs den bladsteel staan. Soms liggen alle bladeren plat op den grond en dan vormen ze een keurig teergroen rozetje op de donkere aarde; mooier nog wordt dit figuur door de roode kleur, die in deze koude dagen de bladstelen vaak aan nemen. De licht-paarsroode bloempjes staan bij vieren of vijven hoog boven 't rozetje en de vogelsnavels uit. Meestal is er op twee van de vijf bloemblaadjes een zwart met grijs vlekje te vinden. Dat is 't honingmerk, ook komen wel eens vijf vlekjes voor en somtijds paarse streepen. Ze lokken in November, als de zon maar schijnen wil, veel groote zweefvliegen en nog altijd worden er, dank zij de goede bestuivers, vruchten gevormd. Misschien treft ge 't, bloemen in verschillend stadium te vinden; de jongste, die n dag oud zijn, hebben hun rijf gevulde stuifmeeldoosjes dicht tegen elkaar gedrukt; den volgenden dag wijken die uiteen, en geven zoo aan den stempel gelegenheid zich te ontplooien ; die stempel is een aardige vijfstralige ster blauwgrijs van kleur, prachtig onder de loep. Wanneer ge zoo'n loonend instrumentje bezit, en toch het honingmerk en den stempel bekijkt decoratiewerk lijkt er me toch een prijzens waardige en welgeslaagde durf in het bloem stuk van Moncickendam. Maar ik herhaal, het mag geen verdere pretentie hebben dan decoratief schilderwerk te zijn, zeergeschikt om een luxueus salon op te fleuren. Waarom zou ook deze behendigheid van métier niet waardeeren te zijn? 't Is me oprechter dan de arbeid van Jurres, die in zijn soldateske figuren niet anders zag dan een dankbaar motief tot het maken van artistieke (dit woord moga weer in eere komen, ondanks de ver nuftige tirade waarmee Vetti het eens heeft afgemaakt) schetsen; in dezelfde lijn onge veer, teekeude Alandt zijn Zwerver, slechts lettend in dat Schooiers-type op het teekenachtig geval, 't Schijnt soms dat armoede en ellende er zijn om met hun verschijning te coquetteeren in kunstwerken! 'n Ferme kriitteekening maakte de Zwart en noemde die Koestal. In werkelijkheid laat hij niets van een stal gewaarworden; 't hardnekkige zwarte krijt bewoog zich willig tusschen zijn vingers; hij heeft niet anders gedaan dan eenige koeienstudie's geteekend met nogal kantig geaccentueerde uitvoerig heden. Ook Zon's techniek heeft een fikschheid van beweging over zich, trekkend naar de Zwart (223 i» 't beste). Een gelijksoortige overmoedige geanimeerdheid is ook te constaleeren in de stadsgezichten van Hobbe Smith. Maar zoo'n brutaalbeid van uiting ver schaft wel eens goedkoope effekten. Zoetelief Tromp's werk is aanlokkelijker dan dat van Krabbé; om de kleur om de meer vloeiende aquarelleer-methode; maar deze hoedanig heden bezorgen hem alleen het voordeel van een behagelljken schijn; het oog zocht niet anders dan de (overeengekomen) mooie kleur, de hand de aanwending van een verlokkende factuur. Zoo zyn er velen te noemen, die niet anders betrachten dan de vervaardiging van, schilderijen naar den eisch van onzen t\jd met zijn gezette apprsciatie's en schilderijkeur. Maar ze zijn zonder eigen overtuiging, zonder oprechte intentie. Anderen meenen het ernstiger, doen het gelooven althans door een kennelijke inspan ning om war. zij voor zich zien, grondiger aan te kijken, precieser uit te beelden, Havercamp bijv.; maar het concentreeren der aandacht op het détail wordt een onbewogen turen, een benepen of mathematisch doen. Met een zelfde ingetogener streven en strenger eisch-stellen aan de uitvoering, heeft Vlaan deren werkelijk iets fijns bereikt in den achtergrond van zijn Grijs weer. De voor grond echter is te benauwd gedaan, als borduursel met verf. Wiggers heeft nu zijne methode beet tot het componeeren van wijdsche landgezichten, met een lucht waarin hij gaarne de stereotiepe wolk met een slingertje plaatst. Wel jammer als het streven van dezen vergaan zou in een hoofdbemoeiïng naar de mise-en-scène. Hart Nibbrig, trouwhartig meenend en eerzaam werkend, heeft van zijn model: een vrouw met haar kind aan de borst, helaas niet anders terecht gebracht dan een saaie gekleurde plaat, bij het kinderkopje is hij er zelfs niet let dan ook eens op de vijf donkere stipjes die een kring in de bloem onder aan de meeldraden vormen. Daar zult ge den honing op zien schitteren, waaraan de zweefvliegen zich te goed doen, en dien zij als loon voor de bestuivina: ontvangen, 'k Heb bij helder vriezend weer wel eens open bloemen van dit reigersbekje gevonden, waarin die honingknopjes als vijf glimmende pareltjes mij tegenglinsterden. Maar 't merkwaardigste aan de plant zijn de vruchten; dikwijls treft ge aan een en dezelfde plant rijpe en halfrijpe vruchten. 't Gemakkelijkst kunt ge de bijzonderheden daarvan opmerken, als ge 't heele plantje meeneemt en dicht bij huis in een diepen bloempot zet. Staat de plant in lossen zand grond, dan is uitsteken niet noodig; het heeft een diepgaande wortel, en dien moet ge voorzichtig zoo diep mogelijk loswerken. Als 't onderste eindje afbreekt is't nog niet erg ; de plant groeit er in dezen tijd van 't jaar wel om door; als ge maar voor vocht en licht zorgt. Wel gaat 't mooie van de rozet er af; want de blaadjes richten zich thuis omboog, maar 't is om de vruchten te doen. Zoo gauw er weer een van die langsnavels rijp wordt, laten de vijf deelen van 't onder stuk alle te gelijk, bij tweeën of n voor n uit de kelk los; in elk groen langwerpig bolletje zit een zaadkorrel verscholen, die soms door een spleetje, op zijde van 't kluisje, heen kijkt. In een paar uur tijds zijn de vijf vruchtjes uit de kelk gewipt, de lange snavel splijt ook in vijven, maar aan de punt blijven de steeltjes nog verbonden. Op 't oogenblik dat de vijf deelvruchtjes omhoog krommen, vor men zij een bijzonder Jeuk figuurtje. Is 't droog weer, dan draaien de dunne snavels, elk met zijn knobbeltje aan 't losse eind, in een tot spiralen en dan is 't nog mooier, Vat nu een paar van die omhoog gewipte vruchtjes voorzichtig in 't midden bij den sna vel, liefst met een pincetje als ge zoo'n dingetje hij de hand hebt; anders maar met een dubbelgeknakte lucifer. Zet nu de vruchtjes in een schoteltje met vochtig zand of fijne aarde, en wel zoo dat 't spitse puntje onder elk vruchtje in 't zand steekt; meer niet; 't blijft rechtop staan. Is 't snaveltje nog recht, adem er dan op en dadelijk vertoont zich de spiraal; eerst n winding dan meer; houdt ge op, dan strekt 't steeltje zich weer; laat ge er kleine druppels water van boven langs loopen, dan uit kunnen komen. De twee portretjes van Molkenboer lijken me .van levender deugde lijkheid dan veel wat hij in de laatste tijden maakte. Jammer dat bij het portret van den geestelijke, in het gewaad niet dezelfde nuchtere strakheid van teekenen als in den kop werd aangehouden. Zijn twee teeke ningen behooren toch onder het verdienste lijkste portretwerk op deze tentoonstelling. Het damesportret van Seckel heeft teveel de correcte uitvoering van een schoolvoorbeeld; de portretjes van Komter zijn meer aardige teekenproeven; het damesportret van mevr. Franco is met niet verwerpelijke bekwaamheid van hand uitvoerig afgeteekend, maar van al die facie's heb ik alleen die nog al kloek beenige en glad vleeschige kop, door Molkenboer met rood-aard geteekend, in het geheugen. Maar daar valt ook een portretje van den heer de Bazel door Rueter pp steen geteekend, op te merken. Als litho is het een gaaf zuiver proefstukje, behandeld in vlakke partijen, juist ter plaatse gezet. Bij de geschilderde por tretten valt er niet veel te noteeren; het weelderig gemonteerde damesportret van Thérèse "Schwartze dringt zich genoegzaam aan den aandacht der bezoekers op. Zij is toch een modeschilderes van talent; 't zijn chique fantasieën met een uiterlijke herken baarheid, die zij van haar menschenbeeltenissen maakt, geen conterfeitsels. De pastei is wel het haar meest voordeelig procédé. Goudnttchen van Dijsselhof, behoort onder het beste wat hu in die serie aquariumstukken gemaakt heeft. Zijn onmiskenbare en, bij ons wel ongeëvenaarde knapheid in dat genre, laat zich in die werken altijd bewonderen, echter met een vrij k°e' &- Hier echter, in die twee visschen op den voorgrond vooral, toont zich zijn talent van lenig accuraat teekenaar voornamer door toevoeging van zijn stylistisch vermogen. Haverman's teeke ningen hebben dezen keer al zeer weinig karakter; hij heeft er zich afgemaakt met z\jn routine en blijkbaar achteloos maar wat MR-WIU.EM &ILD£rXDyK-WORPT-DOOR HET -NAfre5i-«CHT FEE5TEU>K-ÊN SLUIZEN 'EEN-BE V»oR.>trr-^ERKEEr\-71N KOKfliPO RW WORDT. &V -Zyfl iT JftMCX POUM.TIE Tf&En -ZVN» VFREER.PEH1;, , Bf SCHERMD EN.c,e-wflPENpENi jj -TE.IUEFt>ER-7YD KOMr-HOHENLOHE-MET 1VN 'MEMOIRES -IMO&- MEER -ROET PE ? E N<< etjCHE -VRVE -VRoor we NW ECHTST e <\5 6y. EEN- STORMLOOP OP WÉT i>«M-ËMeNT _ _.. .«p«vmnwi«riu.t ?IN OcToeJeR,'|fl06-0(VTZ£T P5-PE VIS5ER,'WE£lMElDEM EN-TKflCreERT-ZVN KiEZÊRi op HfTiPOT ONHEPEMPT ?TOCH R «PIKT. VERSTOPT-DOOR .p e /me,uitNTEN -VOOR. vormen zich al gauw drie of vier windingen. Een heel eind van de punt staat daarbij waterpas gericht en bij elke nieuwe winding, die gevormd wordt (en ook bij 't weer strek ken) draait de punt als een wijzer in't rond. Dat is een heel aardig spelletje voor kinReigersbekje. deren, maar tekens een belangwekkend en vrij zeldzaam botanisch verschijnsel, dat in de biologische boeken vermeld «taat in 't hoofdstuk met den titel: de bevestiging van 't zaad in 't kiembed. Om 't goed te begrijpen, moet ge een ander, nog niet ingeprikt vruchtje van uw plant afnemen, en 't alleronderste puntje van de vrucht bekijken, dus't steeltje van de vrucht, dat zich aan 't andere eind tegenover den snavel bevindt. Maar al weer met de loep of 't leesglas. Dan bemerkt ge daar (en aantal kort e, stijve, schuin omhoog gerichte haren of haakjes; die zijn 't, welke 't vruchtje in't zand of de aarde vasthouden; toen ge 't vruchtje er in zette, legden ze zich, doordat ze alle omhoog ge richt staan, tegen de vrucht aan ; maar ze wijken dadelijk weer uiteen en beletten't om vallen. Zoo houden ze de vrucht met den snavel er op overeind. Bij elke beweging naar rechts of links steunen ze tegen de korreltjes aarde en be letten steeds 't omvallen ; en wat er nu ge beurt als 't wijzertje draait, is licht te begrij pen; dan wordt de vrucht letterlijk in den grond geboord; diep genoeg, om't ontkiemen van 't zaadje mogelijk en gemakkelijk te maken. En dit draaien gebeurt niet alleen bij 't beademen, dat immers ook een bevochiigen is (met waterdamp namelijk) maar bij elke verande ring in den vochtigheidstoestand van de lucht. Dan natuurlijk langzamer. Ge kunt een blaadje papier op de aarde leggen, een ver deelden cirkel er op teekenen met een gaatje in 't midden en daarin zoo'n reigersbekvruchtje zetten; dan hebt ge een eigengemaakte en natuurlijke hygrometer. Want de punt van de snavel gaat trouw mee met elke verandering van de vochtigheids graad van de lucht. Van een buitenlandsche soort reigersbek worden wel zulke hygrometers vervaardigd en als een botanische curiositeit in den handel gebracht. Ze zijn nog al vergankelijk, dat is jammer. Die wijze van bevestigen in den kiembodem is zeldzaam; veel vaker komt een andere manier voor. Als ge eenige zaadjes van vlas (lijnzaad) op vochtig zand of op een lapje legt, vormt zich al spoedig een gom- of lijmlaag rondom 't korreltje, het plakt zich zelf vast op zijn kiembed: Dat doen de zaadkorreltjes van bitterkers ook, probeer 't maar. E. HEIMANS.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl