Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEÊBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1532
zviebelende lijnen gehaald zonder eenigen
klem van aanduiding.
Ook Tholen's aquarellen lijken me beslist
minderwaardig aan ander werk van hem.
Denkt naast de vage indicatie van grijze
toonen op- zyn aquarel Haven eens het blanke
fijne watergezicht met z\jn scherpe teekening
van Dubhels in het Rijks- Museum. Wel lus
tig in hun kleur gezet en aangenaam losjes
getypeerd, vertoonen zich herhaaldelyk op
tentoonstellingen kinderschool-tafereeltjes van
van Kaalte. Hier is weder zoo'n exemplaar
en, veel genoegelyker om te zien dan zyn
aquarel met groote menschen om een tafel.
De groote teekening van L. van Gestel heeft
vry wat pretentie; 't is een voorwenden van
een beteekenend losbandig illustrator-ver
mogen; een zekere behendigheid door wat
oefening verkregen maar zonder eenige oor
spronkelijkheid, 't Is geen tumult, al ver
stoutte de teekenaar zich tot een
v^rmenigvüldiging van figuren waarvoor zijn groot
papiervel kwalijk plaats bood en die allen
grimassen maken van uitbundigheid.
In tegenstelling met dit werk, zij even aan
geduid Tulpen van Mej. Wandscheer (beter
dan haar andere bloemstuk.) Daar is, be
scheiden zich uitend, eene fijne beweging in
de -aanduiding der bloemvormen zoowel als
in den kleürenaanzet. Met zyn opzichtige,
forsche .behandeling mocht Roelois 't in zijn
vigch-stillevens, zich wel eens op soberder
wijze van uitdrukking toeleggen. Wanneer
Hejjenbrock zich minder bekommert om de
scène van zijn fabrieksgevallen, alleen in
aandacht voor de massale grauwheden inde
kleur van die wereld, geeft hij er soms goed
geziene brokken uit, als in Skinningrove.
Akkeringa en Arntsenius hebben eenige
ge?.; liökenis,. de eerste is echter snediger. Van
Arntsenius is Bloemmarkt beter dan de
Eierenvrouw, dat onsamenhangend van geheei is.
W. Sluiter leverde dezen keer eenige afwij
king van zijn gewoon werk ; een paar nog
al warme teekeningen, met den boventoon
van donker blauw, die blijken met gemakke
lijke knaphandigheid volvoerd te zyn, E.
Koning «ond een flink geschilderde studie
van een hut, in het studietje van mej. Balwe,
wel minder habiel, merk ik toch iets meer
van stemming; Oldewelt heeft een aantrek
kelijk aqnarelletje van een kuiperswerkplaats,
dat ik eerst voor werk van Offermans hield.
Ik raak al aan 't nalezen en kan nog wel
'in treuzelende appreciatie gaan verwylen voor
meerdere werken, want werkelijk, daar zy'n
nog veel dingen met eigenschappen, die niet
versmaadbaar zyn voor de kunstmarkt. Maar
wanneer daarvan een compleet lijstje moest
opgemaakt worden, zie ik niet goed het einde,
en daarom zij het verslag over de najaars
tentoonstelling in Arti nu maar gesloten.
W. STEKNHOFF.
De open hief yan Prof. Dr. G. Jetëersma aan
Prof.G,J.P.J.Bolland.
Deze brief is blijkens eene mededeeling op
bl. 6 niet enkel aan prof. Holland, maar
tevens als waarschuwing tegen zy'n systeem,
aan zijne leerlingen, waartoe ook ik behoor,
geschreven.
Waarom trad prof. Jelgersma aldus op ?
Had eene ernstige Hegelstudie hem fouten
doen vinden in Hegel's philosophie; had die
studie hem tot de ontdekking gebracht, dat
zij nadeeligen invloed zou kunnen uitoefenen
op het denkvermogen? Hegel heb ik nooit
gelezen; ik heb zelf nooit een uitgave van
z\jne werken gezien," heet het op bi. 6. Ik
ken hem slechts een weinig uit de tweede
hand, uit wat Engelsche philosophen over
hem schreven en uit een leerboek over ge
schiedenis der philosophie; ik las verder,
hoewel met toenemenden tegenzin, uw Col
legium logicum, en bovendien enkele »an
uwe kleinere brochures. Ziehier dus my'n
philosophische kennis van uwe richting. Ze
is slechts gering...."
Wat noopte prof. J. dan tot zyn schrijven
aan prof. B., met diens bewustzyn, de
leeraar der wysheid te zijn," met zijne opoffe
rende toewy'ding," wien niets te veel is
om datgene te bevorderen, wat volgens (zy'ne)
heilige overtuiging de waarheid is?"
Ziehier: Het schijnt* mij noodig... te pro
testeeren." Ik reken* u onder de overtuigden."
Ik geloof*, dat ik ... uw oordeel over anderen
juist weergeef." Dergelyke expressies (als
in de geschriften van prof. B. voorkomen)
zyn voor mijn ge-voet* onvolledig." Dit is naar
mijne opvatting* een der redenen, waarom gij
by'na iedereen dom vindt." Hei komt mij voor*,
dat elke vermeende oplossing de reeds vooraf
heimelyk en onbewust gewenschte is." Het
komt mij voor*, dat op deze wijze eene juis
tere voorstelling wordt gegeven van de waar
genomen feiten dan dit door uwe opvatting
geschiedt." Ik kan mij niet voorstellen*, hoe gij
eenig begrip van ontwikkeling kunt hebben."
En voorts: Ik was o verkropt van ergernis
en ik moest aiy uiten."
Om met deze laatste aanleiding tot prof.
J.'s schrijven te beginnen: zij verklaart den
toon, welke in den brief die dan ook over
het geheel eene persoonsbestryding is
heerscht. Eenige oorzaken van die ergernis
worden vermeld:
Door uw onderwy's wordt... eenzydigheid
gekweekt en... geringschatting voor anderer
werk." Eenzydigheid gekweekt en
geringschatting voor het werk van anderen door
wie aldus spreekt: In de wysbegeerte zoekt
men het verband van alle kundigheden; in
de wysbegeerte leeren wy eene eenheid be
seffen van onze menschely'kheid, die in de
verscheidenheid der wetenschappen dreigt
Verloren te gaan. Den echten wysgeer be
taamt daarom meer dan anderen, betaamt
in edelen zin, het woord, dat hy een mensch
is en niets menschely ks aan zichzelven vreemd
acht; hij begry'pt, dat zoo er al grenzen [zijn
van vaardigheden, het besef daaromtrent
toch niet is te verkeeren in onderlinge af
scheidingen van menschely'kheid. In het wer
kelijke begrip van zijne menschelijkheid vindt
alle peripherische realiteit hare plaats op de
wijze van redelijke idealiteit." (Het Nut der
Wysbegeerte)?
-Uwe woordafleidingen en uw woordenkeus
is hinderlijk. Dat zal waarschijnlijk wel weer
daarin zy'n oorzaak vinden, dat gij de taal
kundigen, evenals de natuuronderzoekers,
niet veel zaaks en nog al dom vindt." Ook
tot Hegel heeft men dergelijke verwijten
omtrent zy'ne taal gericht; zijn antwoord
hierop vindt men in prof. Bolland's inleiding
van Hegel's Rechtsphilosophie : Es thut mir
leid ... dass ber das Schwere der
DarstelInng (in meinen Arbeiten) geklagt wird: die
Natur solcher abstrakter Gegenstande bringt
es aber mit sich, dass ihren Bearbeitungen
nicht die Leichtigkeit ei nes gewöhnliches
Lesebuchs gegeben werden kann... Die Phi
losophie hat das Recht aus der Sprachedes
gemeinen Lebens, welche für die Welt der
Vorstellung gemacht ist, solche Ausdrücke
zu wahlen, welche den Bestimmungen des
Begriffes ndhe zu kommen scheinen. Es kann
nicht darum zu thun sein, für ein aus der
Sprache des gemeinen Lebens gewahltes Wort
zu erweisen, dass man auch im gemeinen
Leben denselben Begriff damit verbinde, für
welche es die Philosophie gebraucht, denn
das gemeine Leben bat keine Begriöe,
sondern Vorstellungen, und es ist die Philo
sophie selbst, den Begriff dessen zu erkennen,
was sonst blosse Vorstellung ist. Es muss
daher genügen, wenn der Vorstellung bei
ihren Ausdrücken, die für philosophische Be
stimmungen gebraucht werden, so etwas
Ungefahres von ihrem Unterschiede
vorschwebt; wie es bei jenen Ausdrücken der
Fall sein mag, dass man in innen
Schattierungen der Vorstel lung erkennt, welche sich
naher auf die entsprechenden Begriffe
beziehen."
W at den eerstaangehaalden redenen betreft,
die prof. J. tot zijn schryven bewogen hij
zelf, die in een oogenblik van Hegelische
redelykheid zegt, dat het subjectieve allén
op een dwaalspoor brengt"; dat het subjec
tieve gevoel van den persoon hem in zoo
hooge mate kan bedriegen, dat zelfs zijne
waarnemingen niet meer juist zijn en dat
bij behoud van alle iutellectueele vermogens",
dat het subjectieve oordeel in die mate
foutief kan zy'n, dat zelfs de gewone waar
neming vervalscht wordt" prof. J. zelf
zou, in minder-onaangename stemming, dan
waarin hy tot prof. B. sprak, de aangehaalde
meeningen, gevoelens, opvattingen en schyn
zonder meer geen voldoende gronden be
vonden hebben tot bestrijding eener weten
schap.
Vandaar dat de naar verhouding zeer wei
nige bladzy'den, waarin niet de persoon, maar
de leer van prof. Holland aangevallen wordt
of overbodige uiteenzettingen bevatten (zoo
als het betoog, dat noch subjectieve, noch
objectieve systemen op zichzelf reeds het
ware zijn), f bezwaren tegen die leer inhou
den, welke in de werken zelf van prof. B.
en Hegel hunne oplossing vinden en dus
welbezien geen bezwaren tegen die leer zijn.
Zoo zsgt prof. J.: Zoolang er evenveel
philosophische systemen zijn, als er
geloofsvariaties voorkomen, zoolang is algemeen
philojopisch onderwijs natuurlijk eene onmo
gelijkheid" (blz. 10.) Hegel zegt in de inlei
ding van de Gesch. der Phil.: Die Formen
integriren sich zar ganzen Form. Es sind die
Bestimmungen der urspünglichen Idee, die
zusammen das Bild des Ganzen ausmachen....
Keine Philosophie (ist also) untergegangen,
sondern alle (sind) als Momente Eines Gan
zen affirmativ in der Philosophie enthalten."
Uwe philosophie gaat sprekend op een
geloof lijken". In de inleiding van Zuivere
Rede" zegt prof. B.: Het is hier niet te doen
om hetgeen professor Bolland eens verkiesc
te zeggen, maar om datgene wat wél over
wogen de Rede ia ons allen zegt; in zaken
van zuivere rede gaat het om inzichten, die
men voor eigen rekening heeft over te nemen,
die men voor zichzelven te verdedigen heeft."
En het geheele collegium logicum is een
bewijs hiervan. Weliswaar gelooft men ook
in de stem van eigen Rede, als men deze
eenmaal vernomen heeft, maar dit geschiedt
niet bij wijze van dogmatisch geloof, van
geloof zonder wetenschap, maar in den zin,
waarin de wiskundige gelooft aan waarheden,
door eigen redeneering bewezen.
Het systeem van uwen Meester behoort
hiertoe (n.l. tot de subjectieve systemen),
wat gy daarover ook moget beweren....
Gij zegt wel steeds, dat uwe philosophie
ook de objectieve wereld begrijpt, en hare
gegevens mee in rekening brengt, maar
daarin vergist gij u" ('). In Alte Vernunft
und neuer Verstand" haalt prof. B. de vol
gende woorden van Hegel aan: Das
Verhültnis der speculativen Wissenschaft zu den
anderen Wissenschaften ist... dieses, dass
j ene den empirischen Inhalt der letzteren
nicht etwa auf der Seite liisst, sondern ihn
anerkennt und gebraucht, dass sie ebenso
das Algemeine dieser Wisschenschaften, die
Gesetze, Gattungen u. s. f. anerkennt und
zu ihrem eigenen Inhalte verwendet, dass sie
aber auch ferner in diese Kategorieen andere
eiuführt und geitend macht. Der Unterschied
bezieht sich insofern allein auf diese
Veriinderung der Kategorieen." En in zy'ne inleiding
der Encyclopaedie zegt Hegel: Es gehort zu
den blen Vorurteilen als ob sie (die Philoso
phie n.l ) sich im Gegensatz befünde gegen eine
sinnige Erfahrungskenntnis, die vernünftige
Wirklichkeit des Rechts und eine
unbefangene Religion und Frömmigkeit; diese Ge
stalten werden von der Philosophie
anerkannt, ja selbst gerechtfertigt; der denkende
Sinn vertieft sich vielmehr in deren Gehalt,
lernt und bekraftigt sich an ihnen, wie an
den grossen Anschauungen der Natur, der
Geschichte und der Kunst, denn dieser
gediegene Inhalt ist, sofern er gedacht wird,
die speculative Idee selbst."
De zuivere rede is een bouwmeester, die
met een gegeven materiaal werkt, maar aan
de mogelijkheid wordt niet gedacht, of mate
riaal en bouwmeester niet hetzelfde zijn."
In de Philosophie der Religion geeft Hegel
eene kritiek op Kant's kritiek van het
teleologisch bewijs voor het bestaan van
God, by' welke gelegenheid hij juist opkomt
tegen de eenzijdigheid, hem door prof. J.
verweten. En het geheele Collegium logicum
is n groot bewijs, niet voor de mogelijkheid,
maar voor de wérkelijkheid dezer door prof.
J. verdedigde eenheid van tegendeelen.
Weliswaar onthult zich die waarheid niet
aanstonds, maar daar, waar de tegenzin
van prof. J. ten top gestegen was : In het
laatste deel der Logica, in de ontwikkeling
der Begripsleer ontvouwt het Begrip zichzelf
als die eenheid van bouwmeester en materiaal l
Met het oog op eene dergelijke bestrijding
is het niet te verwonderen, dat ook de overeen
stemming in zienswijze, welke prof. J. een
enkelen keer tusschen zich en prof. B. meent
waar te nemen, op misverstand berust. Het
oordeel van prof. J. aangaande den invloed
van den bijbel op den menschelijken geest,
is, als gevolg eener slechts letterlijke op
vatting der Evangeliën, waaraan de geest
der waarheid, die achter hare letter schuilt,
vreemd is gebleven, inderdaad niet het oordeel
van den schryver van Het Ware in den
Godsdienst", Het Eerste Evangelie", De
Achtergrond der Evangeliën" en Gnosis en
Evangelie".
Ten slotte verwijt prof. J prof. B., dat hij
Hegel's werk slechts verkondigt, niet voort
zet, geene nieuwe banen betreedt, aan Hegel's
werk niets toevoegt. De vraag daargelaten,
of er dan niet reeds een ongewoon talent
vereischt wordt, ooi het werk van een denker
als Hegel te verkondigen en of het billijk
is, iemand te verwyten, slechts (l) een
talent, geen genie te zy'n die vraag daar
gelaten, ligt, na de bekentenis van prof. J.,
dat hij Hegel nooit gelezen heeft, de vraag
voor de hand, of hij de verhouding tusschen
prof. B. en Hegel beoordeelen kan? Dit
kunnen naar waarheid alleen zij, die de
werken van beide philosophen met elkaar
vergeleken hebben, b.v. Hegel's Logica met
het Collegium logicum; de Kantische Phi
losophie" in Hegel's Gesch. der Phil. met
prof. B's uiteenzetting van de verhouding
tusschen Kant en Hegel; Hegel's
Religionsphilosophie met prof. B's commentaar by
dit werk; Hegel's uitgave zijner Encyclopaedie
met die van prof B.! Prof. Bolland is echter
niet gewoon, daarover te spreken, maar stelt
de vruchtenj ook van eigen denken op naam
van Hegel. Hem is het er slechts om te doen,
den tijdgenoot, die er behoefte aan heeft,
met Hegel's geest vertrouwd te maken. Hoe
ontzaglijk veel hij, ook met het oog op den
stand der wetenschappen in onze eeuw, n
in zijne werken n in zijne colleges aan
Hegel's letter verandert en toevoegt, vertelt
hy niet al meent prof J. hem van ijdel
heid en zelfoverschatting te mogen beschul
digen maar blijft geheim, tenzij men het
door vergelijkende studie ontdekt.
Had prof. Jelgersma Hegel wél gelezen,
hij zou zijn open brief aan prof. Bolland
niet geschreven hebben.
E.
t) Ik cursiveer.
Muziek in ie Hoofdstad.
De componist Emanuel Moor is geen vreem
deling in onze stad. In het vorig jaar werd
een viool-concert van hem door den violist
Henri Marteau hier gespeeld.
Het waren betrekkelijk gunstige omstan
digheden, waaronder wij kennis maakten «iet
dit opus van den in Zwitserland wonenden,
maar in Hongarije geboren toondichter. Even
te voren had n.l. Marteau een cello-concert
van zich zelven gedirigeerd dit werd toen
door den heer (ierard Hekking gespeeld
en de indruk van deze compositie was zóó
ongunstig, de vinding en de instrumentatie
waren zóó onbeholpen, dat elke andere
muziek als 'een verademing werd be
schouwd. Marteau had dan ook geen buiten
gewoon moeilijke taak om door zijn meesterlijk
spel in Moor's concert den indruk van ver
veling uit te wiascjaen, die by zija eigen werk
ontstaan was.
Verleden weak..was bet PabJio Casals, die
met een yioloncelconcert van Moor voor
ezen componist in de bres sprong.
t Wanneer twee zulke eminente kunstenaars
ziqh interesseeren voor een of ander
componiet, dan mae deze zich inderdaad geluk
wenfichen en efe,: gerust ;OJJ zijn dat zyn
geesteskinderen &n geen waardiger handen
kunnen worden toevertrouwd.
Gelijk vroeger, JJÏartea u, zoo gaf thans Casals
al zijn enorm kunnen ten beste om het
werk, waarvoor hy opkwam, een groot succes
te verschafien. " '*._\
Dat :dït Succes nu hiet grooter was, mag
dan ook in gëenendeele aan het spel van
Casals geweten worden, maar zal men moeten
toeschrijven aan het werk zelf, dat ondanks
enkele goede eigenschappen, toch niet op
den duur v^zpjag_ te boeien.,
n het eergfe Allegro mist^men dat plasti
sche in den vorm en dat aantrekkelijke in
de thematische.yVinding, dat wij bij de groote
meesters zoozeer bewonderen. Ook hebben
de beide hoofdthema's niet genoeg tegen
stelling en daarom levert ook de bewerking
zoo weinig contrasten op.
Ken mooi oogenblik is dat waarop de ge
dempte strijkinstrumenten het tweede thema
doen hooren en de solo cellist daartegen een
eigen melodie mijmert.
Het tweede deel, een Presto ma non troppo.
geeft, nog meer dan het eerste deel, den
solist gelegenheid zyn virtuositeit te ont
wikkelen.
Virtuositeit op een violoncel kan ech
ter wel eens een bedenkelijke zy'de hebben.
Kan het niet licht gebeuren dat de toon
van het solo-instrument, om tegen het orchest
opgewassen te zijn, ietwat geforceeid zal
moeten worden? Voor mij ligt de grootste
virtuositeit van een cellist m het weergeven
eener cantilene; maar dan ook zóó, dat de
toonproductie het ideale nabij komt, dat de
phraseering getuigt van het meest delicate
muziek-voelen en dat de nuanceeringen ge
heel daarmede overeenkomstig zijn.
Casals treft mij steeds zoo bijzonder door al
die eigenschappen. Maar het mocht ook hem
niet gelukken, bij een eenigszins energische
stokvoering, het minder aangenaam krassen
te vermijden.
Het in stemming ietwat religieuse, maar
zeer korte Adagio, te kort eigenlijk voor het
karakter van het werk en nog te meer wijl
het concert zijn ontstaan te danken heeft
aan den indruk door Casals' Bach-spel bij
den componist opgewekt, en die hij verge
lijkt met het diep religieuse gevoel dat zich
van iemand meester maakt bij het binnen
treden van een kathedraal dit Adagio dan
gaf den solist gelegenheid te woekeren met
al zijn artistieke gaven.
Het Finale komt mij voor als muziekstuk
het best geslaagd te zijn. Het hoofdthema
vooral is gelukkig van vinding en leent zich
uitermate tot een bewerking.
In het daarna gespeelde werk van Moor :
Improvisationen ber ein eigenes Thema"
was de componist niet gebonden aan een
of ander solo-instrument en kon hij vrij
uit den teugel vieren sfen zijn gedachtengang.
Het doet n ij leed dat ik ook over dit werk
niet met geestdrift kan schrijven.
Moor is hierin te breedsprakig. Zijn thema
bezit wel geschiktheid voor bewerking en
hy heeft het ook wel goed geëxpo
seerd, in voor het orchest gunstige klturen;
maar met juist beleid en grondige zelfcritiek
is Moor bij het componeeren der variaties
niet te werk gegaan. Vandaar dat enkele
gedeelten, o. a. de dansrhythmen, wel een
goeden indruk maken, maai het geheel toch
niet kan bevredigen. Ook is de instrumen
tatie niet afwisselend genoeg ; zy berust niet
op het beginsel der polyphonie en wordt
daardoor vaak te massief, te dik.
De heer Moor schijnt een beminnelijk man
te zijn. Uit de wijze, waarop hij het hoofdaan
deel van het applaus aan den heer Casals
overliet en den heer Mengelberg dankte voor
de wedergave zijner variatiën, bleek dit ten
volle. Zijn muziek is ook beminnelijk en ook
wel tüchtig"; maar of de heer Moor tot
groote daden in staat zal zijn, valt voors
hands nog af te wachten. Er is ons een
symphonie beloofd van dezen componist; mis
schien wordt ons daarin deze vraag beant
woord.
De prachtige, eeuwig jonge
Sommernachtstraums-ouverture van Mendelssohn vormde
het begin van het concert. Hoe kon men
daarin weer bewonderen het genie van den
jeugdigen meester, die op ze ventien jarigen
leeftijd reeds tot zulk een rijpheid gekomen
was, dat hij een werk kon scheppen zoo schoon
van vorm, zoo meesterlijk van instrumentatie
en zoo geheel beantwoordende aan het ge
geven van Shakespeare.
Het daaropvolgende concert was niet in
staat ons den vooruitgang duidelijk te maken
die er toch in de muzikale kunst trots alles,
geconstateerd mag worden.
Met een wonderschoone voordracht van
het overbekende, maar toch uiterst dank
bare en voor de violoncel zoo uitstekend
geschikte Kol Nidrei" van Bruch, oogstte
Pablo Casals een storm van toejuichingen
in. En geen wonder ! Men kan zich dat stuk
onmogelijk delicater uitgevoerd voorstellen
Het tweede deel van het concert werd in
beslag genomen door de vierde aymphonie
van Beethoven.
Natuurlijk onnoodig te zeggen, dat de heer
Mengelberg en zijn orchest zoowel aan de
nieuwe als aan de oude werken veel zorg
besteed hadden.
ANT. AVBRKAMP.
NIEUWE UITGAVEN.
De goed ingerichte bewaarschool ii noodig,
Lezing gehouden voor de afdeeling
Vlaardingen van Volksonderwijs, den len Maart 1906,
door T. SCHOOK-VERBOOM.
Maatschappij tot Nut van 't Algemeen",
Het kind en de school, door J. W. VAN DER LIN
DEN. Amsterdam, S. L. van Looy.
De houten poppetjes, geteekend door TOTO,
met versjes van MAX. Amsterdam, Schellens &
Giltay.
G. A. OOTMAN, De ziekten van het kind, geïll.
Amsterdam, Van Holkema en Warendorf.
Over de navolging der klassiek-Fransche tra
gedie in de Nederlandsche treurspelen der acht
tiende eeuw. Proefschrift door CH. VAN
SCHOONNEVELDT. Doetinchem, Ned. drukkers- en uit
geversmaatschappij C. Misset".
De architectuur in hare hoofdtijdperken, door
HENRI EVERS, 2e deel, afl. 3. A'dam, L. J. Veen.
Balkonplanten, door A. FIET. Assen, N. V.
stoomdrukken) Floralia.
De Nederlandsche levermossen, Handleiding
tot 't determineeren, door dr. A. J. M.
GAEJEANNE. Bussum, C. A. J. van Dishoeck.
Zijn dubbelganger, door K. CECIL THURSTON.
Meppel, H. ten Brink.
Moeders zoon, door CLARA VIEBIG. Meppel,
H. ten Brink.
Het kind der Prairiën,Verhaal voor de rijpere
jeugd, door FRANS TRELLER, met 4 platen.
Amersfoort, G. J. Slothouwer.
De boerenknecht, door J. STAMPERIUS, met
illustratiën van WM. STEELI.VK, 2e druk. Am
sterdam, W. Versluis.
Nederlandsche Bibliotheek", P. VAN LIM
BURG BROUWER, Een Ezel" en Benig Speel
goed", van eene inleiding en eenige
aanteekeningen voorzien, door dr. P. H. DAMSTÉ.
NicoLAAS BEETS, Verscheidenheden. De
Paradysgeschiedenis en de Nederlandsche dichters,
Vondel's Reizangen, Vondel en Rembrandt.
Amsterdam. Maatschappij voor goede en
goedkoope lectuur, G. Schreuders.
Openbare verzamelingen der gemeente Utrecht.
Supplement op den catalogus van de biblio
theek over Utrecht, door mr. S. MULLER Fz.
.T.J.BTESTNG,
M tfttMf/ianfiel.
'8-GRA.VENHA.OE,
Molenstraat 65.65* en 61.
Moderne Schilderijen,
Aquarellen en Gravures.
MEUBEL-BAZAR,
Singel 263-283,
Prijs, . . ?59.50.
Kantoor-Meubelen
1. MEIJERINK MEIJER.
Telefoon S908.
eu.
MARMEREN SCHOORSTEENMANTELS
G. & J. COOL,
AMSTERDAM.
BLOEMGRACHT//
ROTTERDAM.
OELFTSCHESTRAATÊI
UTRECHT.
8'lTiTBAAT30
Hofjuwelier.
Oudegracht E 17, utrecht.
MEDAILLES.
- IS OCTOBEE-5 NOVEMBER
TENTOONSTELLING
t t t t t VAN t t t t t
RLEUR-ETSEN
t t t t t VAN t t t t t
FRANSCHE MEESTERS
- IN DEN KUNSTHANDEL
WED. 6, DORENS & ZOON.
TOEGANG VRIJ. f KOKIN 56.
'fi
u
ui
AFD-HDLLAnD5CH
KUn5TI1AALDW?RK
* HAI1DW?RI\ *
Jit- '£? *te '^ 4t <jïjfc
^T ^J7 T* ^T* M> sfT ^T
HALA/?R5mAATiÜ7
>:AM5T?RDAM>:
L
ff
gjHQGFDV?RT?G?nWGGRDIG5T?Rjgj
M§\m H LOOPUIT5P?U?H
NAAMLOOZE VENNOOTSCHAP
ZEISTER FABRIEK
VAN
KOPERWERKEN
2 MINUTEN VAN
STATION DKIEBERÖEN
MODERN EN
ANTIEK KOPERWERK
GIETERIJ VOOR
FIJN KOPER EN BRONS
DROUOT
?*? -4- WESSEli A Co. *?
-t* LANÖE HOUTSTBAAT 7 & 2 ?
- - - £>en Haag- ...
- - TELEFOON INTEBC. «74 . .
GROOTSTE INRICHTING VOOR
COMPLETE MEUBILEERING =
IN ALLE STIJLEN = = = =
ANTIQUITEITEN = = =
EIGEN MEUBELFABRIEK
AtngTgIPAjD
AARDÊUERK
$
v