De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1906 11 november pagina 7

11 november 1906 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1533 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. De Brug, door J. Maris. 'Tentoonstelling bij A, Preijer, te 's-Hase. Bene verzameling eener keur van wateryerfteekeningen door Hollandsche schilders is deze week geopend in de kunstzaal van -A. Preijer, in de Paleisstraat te 's Hage. Er is werk van Fl. Arntzenius, N. Bastert, M. Bauer, V. Bauffe, B. J. Blommers, Th. de Bock, J. Bosboom, Fr. J. du Chattel, A. Ie Comte, P. Franken, J. Israels, J. S. H. 'IIIIIIIIIIMIIIIIIHIMIIIIIMIIIIIIIMIHHIMIMIIIIIIIIIIIIIIllllllimilllimilllimil geeft haar prachtige kansen. Maar óók blijkt er uit, dat de vrees en de schrik der werk lieden voor den Centralen Baad niet al te ongegrond is! Dezer dagen heeft het Centraal Bureau voor de statistiek de cijfers gegeven over 1905, maar preciese conclusiën zijn daaruit niette trekken. Alleen vernemen we daaruit, dat van de 298 hoogere beroepen, die door de Rijksverzekeringsbank werden ingesteld, (hooger beroep is dat voor den Centralen Raad) er 182 gegrond werden verklaard en 116 ongegrond. De.Kjjksverzekeringsbank heeft dus de meer derheid harer beroepen, bedoelende om geen uitkeering of lagere uitkeering toe te kennen ?dan de Raden van beroep hadden beslist, zien ingewilligd. Daarentegen werden er van hoo gere beroepen, door werklieden of hun nage laten betrekkingen aangebracht, 93 onge grond, en... 3 gegrond verklaard! Ook over 1905 is dus de verhouding, die voor de Rijks verzekeringsbank zoo buiten gewoon gunstig en voor de werklieden zoo buitengewoon ongunstig is, dezelfde geble ven ;als over 1904. Deze, voor de werklieden zoo opvallend ongunstige verhouding moet toch andere oor zaken hebben dan de minder nauwgezette opvatting van hun taak door de Raden van Beroep. Deze laatste worden toch gepresideerd en staan onder technische en juridische lei ding van uitnemende rechtsgeleerden. En voor zoover de Raden van Beroep al eens sociale overwegingen stellen boven formeeljuridische, moet dit loch geheel in overeen stemming worden geacht met de bedoeling van de Ongevallen wet-rechtspraak, waarin immers juist het leeken-element is ingebracht ten einde de sociale overwegingen tot hun recht te laten komen l Er moeten derhalve andere oorzaken zijn voor dit bedenkelyke verschijnsel, en er zijn andere oorzaken voor, naar mijne vaste over tuiging. De voornaamste oorzaak is wel, dat de werklieden, die een beroep aanhangig maken voor den Centralen Raad van Beroep in ver schillende opzichten in een ongunstige positie staan, en zij in n opzicht, als partij in een geding, zelfs bepaald onbillijk behandeld worden. Reeds vroeger heb ik de aandacht gevestigd op eene m. i. nog al ernstige leemte uit finan cieel oogpunt voor de werklieden. De Rijks verzekeringsbank die, gelijk ik reeds boven aeide, heel het gewicht harer eventueel nadere verdediging spaart voor den Centralen Raad heeft met de verdediging harer beroepen voor de hoogste instantie belast een harer rechtsgeleerde ambtenaren, die uit den aard zyner bekwaamheden en zijner bijzondere positie geacht kan worden volkomen tegen ?elke. ook juridische tegenpartij opgewassen te zijn. Maar hij heeft in de meeste gevallen een gemakkelijke taak. Want de werklieden of nagelaten betrekkingen hebben in den regel geen geld om ook een rechtsgeleerde te engageeren, en zelfs het sturen van een nietrechtskundigen vertegenwoordiger komt hun te kostbaar. Ook zelf kunnen ze moeilijk gaan, in de eerste plaats omdat ze zeer goed weten, dat hun verklaringen van weinig waarde zyn, en ze niet bekwaam zijn, een bepaald pleidooi te houden, in de tweede plaats omdat... hun ook al het reisgeld ontbreekt. Er worden nl. in gewone omstan digheden aan de partijen geen kosten vergoed. Daardoor is het recht om te komen, en het recht om een vertegenwoordiger te zenden, vrijwel illusoir geworden, omdat... ze mate rieel niet in de mogelijkheid zijn, er gebruik van te maken. Daardoor blijven verreweg de meeste beroepen van de zijde der werklieden of hun nabestaanden zonder verdediging, terwijl de R. V. B. steeds over een bekwamen verdediger beschikt. En nu moge de Centrale Raad bestaan uit nog zulke bekwame zaakkundige mannen, wier onpartijdigheid boven allen twijfel is verheven de rechtsinstantie met haar openbare zitting is er toch met de bedoeling dat de partijen daar, waar onherroepelyk over de, voor de werklieden soms hoogst belangryke, over hun toestand in hun geheele verdere leven beslissende zaken beslist wordt, in de gelegenheid zijn, hun belangen mondeling voor te dragen, of voor te doen dragen. Waar dit dus door den wetgever noodig wordt ge*cht, en het eenmaal vaststaat, dat om puur materiëele reden van dit recht door zoovelen geen gebruik kan worden gemaakt, daar dient de wetgever toch ook in deze leemte te voorzien, en de werklieden finan cieel in de gelegenheid te stellen, er heen te gaan. Voor misbruik van derden, zaakwaar nemers en dergelijke, die daarvan zouden willen profiteeren, is men steeds gewapend door de bepaling in art. 64 der Beroepswet: De Raad van beroep of de centrale raad van beroep kan weigeren, personen, die van het verleenen van rechtsgeleerde hulp hun beroep maken en geen advocaat of procu reur zy'n, als gemachtigden of raadslieden toe te laten." Kever, K. Klinkenberg, J. Maris. M. Maris, A. Mauve, H. W. Mesdag, A. Neuhuys, F. Offermans, Geo Poggenbeek, J. v. d. Sande Bakhuijzen, W. B. Tholen, J. H. Weissenbruch, W. Witsen, J. H. Wijsmuller, W. de Zwart, e. a. De hierbij gevvoegde reproductie van Jacob Maris' De Brug is nommer 34 dezer tentoonstelling. Ik vergeet hierbij niet, dat de president van den Centralen Raad van Beroep het recht heeft den werkman, die het beroep heeft ingesteld, te gelasten om te verschijnen, in welk geval wél vergoeding wordt gegeven, maar daarvan wordt toch slechts zelden ge bruik gemaakt (alleen indien de aard van 't geding zóó is, dat de president den klager persoonlijk wil zien en ondervragen) en geeft bovendien voor de feitelijke verdediging der aanspraken niets, omdat op die lastgeving toch geen derden kunnen komen. Zoolang in dezen toestand geen verande ring komt, blijft de rechtspraak voor den Centralen Raad van Beroep voor de werk lieden een kwade kans, een onbillijkheid be houden, doordat hun een recht wordt toege staan, waarvan ze gebruik moesten maken, en waarvan ze geen gebruik kunnen maken door hun armoede. * * * Maar er is nog iets anders. Vóór mij liggen een zestal uitspraken van den Centralen Raad van Beroep, waarbij even zoovele, voor werklieden gunstige of hun nabestaanden gunstige uitspraken van den Raad van Beroep te Rotterdam zijn vernie tigd geworden, en de Rijksverzekeringsbank in hoogste instantie in hare beschikkingen werd in 't gelijk gesteld. Wat is nu bij al deze beroepen voorge vallen, dat mij aanleiding geeft, te spreken van een ernstige onbillijkheid voor de werk lieden ? Het volgende : De Rijksverzekeringsbank neemt haar be slissingen naar aanleiding van de rapporten van den controleerenden geneesheer en den medischen adviseur. Komt de werkman, of komen zijn nabestaanden in beroep, dan laat in den regel, als het een eenigszins belang rijke kwestie is op medisch gebied, de pre sident van den Raad van Beroep een extra onderzoek instellen door een specialiteit, die het geval op zeker oogenblik opneemt, en in een uitvoerig rapport aan den Raad van Beroep zijn conclusiën voorlegt. Naar dit rapport, als het ware een medisch scheidsgerecht, in n persoon tusschen den controleerenden geneesheer en den klager, beslist gewoonlijk de Raad van Beroep. In zulk een rapport worden dan meermalen andere conclusiën genomen dan die, waartoe de controleerende geneesheer kwam in zijn rapporten, die de R.V.B, tot haar beslissing aanleiding gaven ; hetzij door een andere diag nose, hetzij doordat nieuwe verschijnselen worden ontdekt, hetzij op bestaande meer de nadruk wordt gelegd. Is nu de uitspraak van den Raad van Be roep zóó, dat de beslissing van de R. V. B. wordt vernietigd ten voordeele van den werk man, dan gaat de Bank in hooger beroep. Tot zoover gaat alles regelmatig. Nu staat gelijk boven reeds is aangetoond de werkman, wat zijn juridische verde diging betreft, voor den Centralen Raad alreeds in een zeer ongunstige positie, door dat in verreweg de meeste gevallen noch hij, noch een vertegenwoordiger aanwezig kan zijn. Maar ook in medisch opzicht wordt hem dan nog onrecht gedaan, doordat de contro leerende geneesheer of de medische advistur dan, wanneer de zaak in hooger beroep gaat opnieuw een medisch rapport gaan indienen, waarin zij niet slechts hun eerst ingenomen standpunt hand haven, maar vervolgens óók het rapport van den specialiteit gaan bestrijden, (natuurlijk op puur medische grondenj, waarop de uitspraak in eerste instantie rust, zonder dat de medische specialiteit dan ook nader in de gelegenheid wordt gesteld zijn standpunt en conclusiën dan eveneens nader toe te lichten of te verdedigen. Zoodat dus tijdens het geding, voor den Centralen Kaad van Beroep, dit college wél een extra rapport krijgt van de zijde van de ne partij, nl. der R. V. B., maar niet van de andere zijde. nl. den Raad van Beroep, over wiens uitspraak het geding gaat! Met een enkel voorbeeld zal ik de door mij bedoelde onbillijkheid nader aantoonen. Een werkman te Rotterdam, zekere W. K., kreeg bij uitspraak van Lu Juli 1905 van den Kaad van Beroep te Rotterdam een rente van 35 pCt., omdat hij, tengevolge van een val in een graanboot, opnieuw lijdende was gewor den aan epilepsie, waaraan hij ook vroeger lijdende was geweest, maar weer dermate hersteld was, dat hij weder tien jaren achter een als bootwerker had gewend. Deze uit spraak werd gedaan, nadat niet slechts de controleerende geneesheer, maar ook de gewone specialiteit dr. Van der Loo rapport had uitgebracht. In October daaraanvolgende kwam de zaak in hooger beroep, en daarby verklaarde de controleerende geneesheer, dat zijn verklaringen in eerste instantie op een groot misverstand berustten", welk misver stand hij daarna trachtte op te helderen in een heel nieuw rapport. In plaats van de zaak terug te wijzen naar den Raad van Beroep te Rotterdam, opdat deze ook opnieuw ken nis van de zaak kon nemen, werd noch dit gedaan, noch de specialiteit gehoord, bij wien de klager in behandeling was geweest, maar werd op grond van de geheel nieuwe gege vens, waarvan de Raad te Rotterdam geen kennis had kunnen nemen, diens uitspraak vernietigd, en de vordering afgewezen. Een dergelijke recht"spraak slaat, dunkt mij, tot het recht" al in een zeer bedenkelijke ver houding ! Een ander geval. Een jonggezel, zekere R., kreeg een ongeval. Hij kreeg een beenkwetsuur, en hem werd uitkeering verstrekt. Later ging de oude wonde weer open. De Rijksverzekeringsbank weigerde voor de tweede periode uitkeering te verstrekken. De Raad te Rotterdam liet door dr. Loopuit, een heelkundige specialiteit, een onderzoek instellen, en op grond van zijn rapport werd wél uitkeering toegekend. De R. V. B. ging in hooger beroep, en deed haar beroep verge zeld gaan van een nota" van haren medischen adviseur, dr. Kooperberg. In deze nota werd tegen het rapport van dr. Loopuyt, waarop de gunstige beschikking was genom en, gepo lemiseerd, en ... de uitspraak werd vernie tigd l Maar de heer Loopuyt werd niet in de gelegenheid gesteld zy'n oordeel nader te bevestigen ofte verdedigen, noch persoonlijk opgeroepen, zoodat in het geding in hoogere instantie slechts n der partijen in de gele genheid was gesteld, medische gegevens te overleggen. Dergelijke gevallen zou ik nog vele kunnen aanhalen. Op dit oogenblik zijn er bij den Centralen Raad nog aanhangig twee zaken van weduwen van werklieden, waarover twijfel bestaat of de dood der respectieve echtgeuooten het gevolg is geweest van een ongeval. Voor de betrokkenen stellig zaken van levensbelang. In beide zaken heeft de Rijksverzekerings bank uitkeering geweigerd. In beide gevallen zijn onderzoekingen ingesteld door speciali teiten, en op grond van de rapporten dezer specialiteiten, zijn de beslissingen der Bank vernietigd en werden de uitkeeringen toe gekend. In beide gevallen heeft thans de controleerende geneesheer een memorie aan het bestuur der Bank opgezonden, waarin tegen de rapporten der specialiteiten wordt gepolemiseerd. Het bestuur der Bank zendt deze nieuwe rapporten aan den Centralen Raad, en deze zendt er afschriften van aan... de specialiteiten, om nader hun standpunt tegen over deze nieuwe nota te motiveeren? Neen, de Centr. Raad zendt ze aan de weduwen, die er natuurlijk totaal niets mee kunnen doen, die ze nauwelijks kunnen lezen, en er niets van begrijpen. Aan de bureaucratie is voldaan, maar niet aan het recht! Wilde men aan het recht vol doen, dan behoorden die heel-, genees-, zenuw-, oog-, of andere specialiteiten, die den Raad van advies hebben gediend, en tegen wier advies de Rijksverzekeringsbank haar medi sche ambtenaren in hoogere instantie in 't veld voert, in de gelegenheid worden gesteld ook in die hoogere instantie hun meening toe te lichten of te verdedigen! De R. V. B heeft volkomen gelijk, haar hooger beroep zoo goed mogelij k te moti veeren. Maar die motiveering mist een equivalent: een medisch contra-advies. Dat kan de werk man zichzelf onmogelijk verschaffen, dat moet of de president van den Centralen Raad hem verschaöen, krachtens art. 93 en volgende der Beroepswet, of de wet(iever. Zóó is het een ernstige leemte in de be rechting. H. SPIEKMAN. Het land Nanggoeng, de Weeskamer teBatavia en de particuliere lande rijen in Nederlandscti Indie. i. \Vat getuigt het toeh van een onbekendheid met de juiste toestanden van de particuliere landerijen door de meeste Tweede Kamer leden, dat men het voorstel van den minister van koloniën, zoo goed bedoeld, voor den aankoop dier landerijen en om al dadelijk ?vijf ton ter zijner beschikking te stellen, heeft afgestemd. Had men zich vooraf maar een weinig op de hoogte van de zaak gesteld, het voorstel van den minister ware zeer zeker aangenomen. Doch het betrof de Oost" maar, \\aarom zou men zich daar warm voor maken. Ken spoor door de Haarlemmermeer is wel zoo belangrijk. ? 500.000 om ook Nanggoeng af te koopen, geen quaestie van hoor, al zijn het onze duiten niet en al kreeg men waar voor zijn geld, maar twee millioen subsidie zonder zekerheid van rentbaarheid, vojr een Haar lemmermeertram, wat graag, want dan kan er voor een prikje nog wat verder getramd worden, ongeacht nog de zoeie winstjes uit den aanleg voortvloeiende. Blijkbaar is er in de Tweede Kamer meer waarde gehecht aan hetgeen een paar couranten iu Indi ten beste hebben gegeven over Nanggoeng, dan aan 's Ministers verklaringen, wat wel jammer is. De Indische pers toch had het lang niet bij liet rechte eind. Wellicht dat het nog van nut kan zijn de onwaarde van de beschouwingen der pers aan te toonen en op de bizondere toestanden te wijzen waarin een groot aantal particuliere lan derijen verkeert, toestanden die onteige ning, althans daarvan, gebiedend nood zakelijk maken. Allereerst dan de betweterij van een paar Bataviasche persorganen. De wees kamer te Batavia, en deze alleen, had volgens de Indische pers schuld dat het land .Nang goeng zoo zwaar verhypothekeerd was en dat de kapitalen der weezen vijf ton ver mindering hadden ondergaan. Dat komt er van, zeide er een, als de Weeskamers zelve mogen bepalen op welke wijze het geld der weezen belegd moet worden enz. enz. enz. Vermits ik gedurende negen jaren ambtenaar was bij die o, zoo schuldige instelling, en een groot deel der werkzaam heden aan Nanggoeng verbonden, tot inijn taak behoord hebben, zal men mij, naar ik hoop, niet onbevoegd achten, om de juiste waarheid bekend te stellen. Tevens zal ik aantoonen /lat de Weeskamer geen schuld heeft, er geen zes ton verloren zijn, Nang(joenij f 2(>00(M) ruim waard is, en iraaraan het toegeschreven moet worden dat de Weeskamennkontsten zoo schromelijk achteruit gaan en de rente op de kapitalen der weezen hoe langer hoe minder wordt. Misschien komen de tegengestemd hebbende Tweede Kamerleden dan, ten eerste tot het inzicht dat zij een voorstel van den minister van koloniën afgestemd hebben waarvan zij heelemaal niet op de hoogte waren, en ten tweede, tot het besef dat 's ministers voorstel was in het belang van Indiëen het daarom nog aangenomen moet worden. Artikel 11 der instructie voor de WeesHiar Le (gendarme est Jans f>itie .... . IL d&i/ra! ik coffrer en Boedelkamers, Staatsblad 1897 No 231, zooals dat gewijzigd is bij Staatsblad 1900 No. 96, bepaalt dat die instellingen de gel den onder haar administratie tot onder scheidene boedels behoorende niet afzon derlijk mogen beleggen, maar die als tot dezelfde massa of kas behoorende of daarin gestort, op haar eigen naam moeten uitzetten op een der wijzen bij het tweede lid van artikel 391 Burg. wetboek bepaald. Deze wetsbepaling luidt als volgt: Zij (de voog den) mogen de penningen van den minder jarige op geen andere wijze beleggen dan door den aankoop van inschrijvingen op het grootboek der werkelijke schuld van het koninkrijk der Nederlanden, van schuld brieven ten laste van Nederl. Indie op naam van den minderjarige ingeschreven, van onroerende goederen of in rente gevende schuldbrieven gehypothekeerd op vaste goederen welker onbezwaarde waarde ten minste een derde boven de te beleggen som bedraagt. Nu geef ik gaarne toe dat deze beper kende bepaling oorzaak is dat door de Weeskamers hoe langer hoe minder renten gekweekt worden. Groote sommen zijn ingeschreven op het grootboek tegen geringe rente, terwijl de hypotheekrente, vroeger bedragende 7 tot 9 pCt., sedert een vijftien tal jaren niet hooger is dan 4 a 5 pCt. Ten einde de inkomsten van genoemde instellingen te doen vermeerderen en om tegen te gaan dat ze niet langer een schadepost zouden blijven voor de schatkist, want pi.m. drie ton past het land jaarlijks nog bij voor de Wees- en Boedelkameruitgaven, deed ik in eone door mij geschreven en in het Hat. Nieuwsblad van 14 April 1894 en volgende gepubliceerde brochure, o. m. het denkbeeld aan de hand om de Weeskamers te vergunnen het disconteeren van vendu accepten en het in pand nemen van soliede effecten. In Indiëmoet men echter tot de hooge hoedendragers behooren om er denk beelden op na te mogen houden; al zijn die nog zoo goed en in het voordeel van land en volk, onder den domper moeten ze, alias het loodje. De in de tweede kamer uitgedrukte vrees dat Nanggoeng geen ?260.001) waard zoude zijn en meer ten bate der weezen dan van het land, bestaat slechts in de verbeelding. De heer van Motman heeft bij het ves tigen der hypotheek geen afstand gedaan van het vruchtgebruik, gelijk beweerd is geworden. Hij kon dit ook niet doen want Nanggoeng bezat hij in blooten eigendom, niet met het recht van vruchtgebruik, op welk recht de Weeskamers trouwens geen geld mogen geven. Bovendien gaf niet de Weeskamer op het land geld in leen maar het voormalig College van Boedelmeesteren te Batavia. Men heeft ouder gewoonte, over dat land de klok hooren luiden maar men weet niet waar de klepel hangt. De zaak is deze: Toen het land achteruitging tengevolge van de zoo snel en erg dalende kina- en koffieprijzen en van de bladziekte der koffiebooaien, moest de zoo zwaar in zijn in komsten getroffen eigenaar wel achterstallig blijven in do gestipuleerde aflossingen der hypotheek en in het betalen van de rente. De firma Wellenstein Krause tt Co. te Batavia bood toen de Weeskamer aan om geregeld de rente te voldoen mits de Kamer toestond dat er ten faveure dier firma een oogstverband op het land gevestigd zou worden, een materie die boheerscht woi'dt door het koninklijk besluit van 24 Januari 1886 No. 22, Indisch Staatsblad No. 54. Van twee kwaden het beste kiezende, werd dit aanbod door de Weeskamer geaccepteerd. Ken paar jaren ging dit goed, toen die firma liet weten dat zij hare relatiën met dat land niet langer wenschte voort te zetten. Toen de hypotheek op dit land ge vestigd werd, geschiedde dit met inacht neming van de op dit stuk bestaande ad ministratieve bepalingen die voorschrijven dat bij het verleenen van hypotheek gelet moet worden op den laatsten openbaren verkoopprijs, op den aanslag in de verpon ding en zoo noodig op de taxatie van twee deskundigen en dat in geen geval de be leening meer bedragen mag dan twee derde gedeelten der verpondings waarde. Deze deskundigen als wordende die door het hoofd van bestuur, in casu, den resident van Batavia, aangewezen, staan dus geheel buiten de Weeskamer. Het staat alzoo vast dat de som van zes ton als beleening op Nanggoeng verstrekt, niet te hoog was maar in overeenstemming met de toenma lige actueele waarde van dat land. Aan de Weeskamer heeft Nanggoeng niet gekost ?600.000 gelijk het Indische Nieuws beweerd heeft maar ?504.000 vermits er intussohen ?90.000 van de beleening was afbetaald alsmede ?6000 zijnde de opbrengst van verkochte producten. Niet van zes ton heeft er bijgevolg genotderving plaats ge had na de roya der hypotheek zooals door hetzelfde blad opgemerkt is maar van ?504.000, als er ten minste van genotder ving de reden kan zijn, wat nog zoo zeker niet is. Gesteld b.v. dat de hypotheek ten volle afgelost was en de Weeskamer geen gelegenheid gehad had die wederom rentegevend te maken, wat meermalen met andere kapitalen gebeurt, er zou dan immers even min van genotderving van rente sprake geweest zijn. Men moet de zaak niet a tort et a travers te breed uitmeten, althans niet hypotheseeren want dit leidt tot verkeerde gevolgtrekkingen. De kosten hebben niet veel bedragen en zijn die gedekt door de opbrengst der losse goederen die ten laste van den beleenigschuldige verkocht zijn ten bate van de Weeskamer. In elk geval hebben die gestrekt in mindering der hy pothecaire schuld. Bovendien zou eene par ticuliere geldinstelling als die de beleening verstrekt had, voor hetzelfde gestaan hebben als de Weeskamer te Batavia. Deze zou door niemand er hard over gevallen en verdacht gemaakt zijn. liet Nieuws van den Dag" vindt het door de Javabode" medegedeelde zoowat juist; zoowat" wil niet zeggen alles" maar niet alles of onvolkomen juist, dus deels niet, deels wel. Hiermede rekening hou dende, is er dus wel wat overdreven in de voorstelling der zaak en, hieraan valt het zeker ook toe te schrijven dat beweerd wordt dat Nanggoeng niet aan de Wees kamer maar aan de weezen ?600.000 ge kost heeft. Aan de weezen heeft dat land nl ts gekost, want het kapitaal van ieder der weezen blijft intact en wordt daarvan bij hun meerderjarigwording rekening en verantwoording gedaan en htt slot daarvan ook ui/betaald, zonder dat er ook maar n cent gekort, wordt voor geleden verliezen. De vermelding der pers dat er geen enkele wees benadeeld is, al is hun gezamenlijk bezit verminderd door de afschrijving op de kapitaal rekening, waarom er geen aan klacht ingediend is en er van vergoeding geen sprake kan zijn, klinkt paradoxaal: (iv-cn enkele wees is er benadeeld, maar niet temin is hun gezamenlijk bezit -verminderd. Hoe kan dit! Terecht heeft er tengevolge der schade op de hypotheek Nanggoeng geen verlies op de kapitaalrekening plaats gehad om de eenvoudige reden dat op de kapitaalrekening nimmer afgeschreven wordt. Hebben er verliezen plaats, zoo vindt afschrijving daarvan plaats door de intrestrekening er mede te belasten tegen crediteering der respectieve hypotheekrekening, waarvan het gevolg is, dat er zooveel minder rente aan de geadministreerden te goed wordt gedaan, wat ten nadeele strekt van den vruchtgenieter, d.i. de langstlevende der ouders, als die er is, en anders van den pupil zelf. Of dit billijk is 'i Neen, het is zoo onbillijk mogelijk, vooral in het onderhavige geval nu er afgeschreven zal moeten worden het verschil tusschen ? 504000 en de everitueele koopsom door het land, aannemende ? 260000 en nu er andere vruchtgenieters en pupillen mede gemoeid zijn dan die er waren toen Nanggoeng executoriaal verkocht werd. ()f dit verlies reeds geheel afgeschreven is valt door mij niet niet zekerheid te zeggen. Teneinde intusschen de afschrijving ervan geleidelijk te doen plaats hebben, gaf ik in 1898 de Weeskamer het voorstel in de pen om van de winst die Nanggoeng jaarlijks zou afwerpen, de helft te brengen in min dering van het verlies en de andere helft ten bate der algemeene interestrekening, dus ten voordeele van de geadministreerden, een voorstel waarmede de hoogere autori teiten zich konden vereenigen. (Slot V0ljt). W. F. GrHAMSERBKIXKMAX. De eigendom der N. Z. Kapel i. Zoo is dan gelijk wij verwachtten de eisch aan de burgerlijke gemeente door den recht bank ontzegd, zoodat de N. Z. Kapel volgens de uitspraak in eigendom behoort aan de Ned. Herv. Kerk. Deze uitspraak werd door ons verwacht na het requisitoir van mr. Wentholt. Moeten wij te dezen op zichte hopen dat de zaak hiermede een einde heeft genomen ? dat de Herv. ge meente met vrije beschikking over het kerkgebouw handelen kan naar haar goed dunken? Zeker is er n reden die eenig gewicht in den schaal legt. Het wordt tijd, dat nu eens eindelijk na zooveel jaren van strijd een oplossing verkregen wordt en daarmede over het bouwvallige gebouw een

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl