Historisch Archief 1877-1940
No. 1533
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
De Brug, door J. Maris.
'Tentoonstelling bij A, Preijer, te 's-Hase.
Bene verzameling eener keur van
wateryerfteekeningen door Hollandsche schilders
is deze week geopend in de kunstzaal van
-A. Preijer, in de Paleisstraat te 's Hage.
Er is werk van Fl. Arntzenius, N. Bastert,
M. Bauer, V. Bauffe, B. J. Blommers, Th.
de Bock, J. Bosboom, Fr. J. du Chattel, A.
Ie Comte, P. Franken, J. Israels, J. S. H.
'IIIIIIIIIIMIIIIIIHIMIIIIIMIIIIIIIMIHHIMIMIIIIIIIIIIIIIIllllllimilllimilllimil
geeft haar prachtige kansen. Maar óók blijkt
er uit, dat de vrees en de schrik der werk
lieden voor den Centralen Baad niet al te
ongegrond is!
Dezer dagen heeft het Centraal Bureau voor
de statistiek de cijfers gegeven over 1905,
maar preciese conclusiën zijn daaruit niette
trekken. Alleen vernemen we daaruit, dat van
de 298 hoogere beroepen, die door de
Rijksverzekeringsbank werden ingesteld, (hooger
beroep is dat voor den Centralen Raad) er 182
gegrond werden verklaard en 116 ongegrond.
De.Kjjksverzekeringsbank heeft dus de meer
derheid harer beroepen, bedoelende om geen
uitkeering of lagere uitkeering toe te kennen
?dan de Raden van beroep hadden beslist, zien
ingewilligd. Daarentegen werden er van hoo
gere beroepen, door werklieden of hun nage
laten betrekkingen aangebracht, 93 onge
grond, en... 3 gegrond verklaard!
Ook over 1905 is dus de verhouding, die
voor de Rijks verzekeringsbank zoo buiten
gewoon gunstig en voor de werklieden zoo
buitengewoon ongunstig is, dezelfde geble ven
;als over 1904.
Deze, voor de werklieden zoo opvallend
ongunstige verhouding moet toch andere oor
zaken hebben dan de minder nauwgezette
opvatting van hun taak door de Raden van
Beroep. Deze laatste worden toch gepresideerd
en staan onder technische en juridische lei
ding van uitnemende rechtsgeleerden. En
voor zoover de Raden van Beroep al eens
sociale overwegingen stellen boven
formeeljuridische, moet dit loch geheel in overeen
stemming worden geacht met de bedoeling van
de Ongevallen wet-rechtspraak, waarin immers
juist het leeken-element is ingebracht ten
einde de sociale overwegingen tot hun recht
te laten komen l
Er moeten derhalve andere oorzaken zijn
voor dit bedenkelyke verschijnsel, en er zijn
andere oorzaken voor, naar mijne vaste over
tuiging.
De voornaamste oorzaak is wel, dat de
werklieden, die een beroep aanhangig maken
voor den Centralen Raad van Beroep in ver
schillende opzichten in een ongunstige positie
staan, en zij in n opzicht, als partij in een
geding, zelfs bepaald onbillijk behandeld
worden.
Reeds vroeger heb ik de aandacht gevestigd
op eene m. i. nog al ernstige leemte uit finan
cieel oogpunt voor de werklieden. De Rijks
verzekeringsbank die, gelijk ik reeds boven
aeide, heel het gewicht harer eventueel nadere
verdediging spaart voor den Centralen Raad
heeft met de verdediging harer beroepen
voor de hoogste instantie belast een harer
rechtsgeleerde ambtenaren, die uit den aard
zyner bekwaamheden en zijner bijzondere
positie geacht kan worden volkomen tegen
?elke. ook juridische tegenpartij opgewassen
te zijn.
Maar hij heeft in de meeste gevallen een
gemakkelijke taak. Want de werklieden of
nagelaten betrekkingen hebben in den regel
geen geld om ook een rechtsgeleerde te
engageeren, en zelfs het sturen van een
nietrechtskundigen vertegenwoordiger komt hun
te kostbaar. Ook zelf kunnen ze moeilijk
gaan, in de eerste plaats omdat ze zeer goed
weten, dat hun verklaringen van weinig
waarde zyn, en ze niet bekwaam zijn, een
bepaald pleidooi te houden, in de tweede
plaats omdat... hun ook al het reisgeld
ontbreekt. Er worden nl. in gewone omstan
digheden aan de partijen geen kosten vergoed.
Daardoor is het recht om te komen, en het
recht om een vertegenwoordiger te zenden,
vrijwel illusoir geworden, omdat... ze mate
rieel niet in de mogelijkheid zijn, er gebruik
van te maken. Daardoor blijven verreweg de
meeste beroepen van de zijde der werklieden
of hun nabestaanden zonder verdediging,
terwijl de R. V. B. steeds over een bekwamen
verdediger beschikt. En nu moge de Centrale
Raad bestaan uit nog zulke bekwame
zaakkundige mannen, wier onpartijdigheid boven
allen twijfel is verheven de rechtsinstantie
met haar openbare zitting is er toch met de
bedoeling dat de partijen daar, waar
onherroepelyk over de, voor de werklieden soms
hoogst belangryke, over hun toestand in hun
geheele verdere leven beslissende zaken beslist
wordt, in de gelegenheid zijn, hun belangen
mondeling voor te dragen, of voor te doen
dragen.
Waar dit dus door den wetgever noodig
wordt ge*cht, en het eenmaal vaststaat, dat
om puur materiëele reden van dit recht door
zoovelen geen gebruik kan worden gemaakt,
daar dient de wetgever toch ook in deze
leemte te voorzien, en de werklieden finan
cieel in de gelegenheid te stellen, er heen te
gaan. Voor misbruik van derden, zaakwaar
nemers en dergelijke, die daarvan zouden
willen profiteeren, is men steeds gewapend
door de bepaling in art. 64 der Beroepswet:
De Raad van beroep of de centrale raad
van beroep kan weigeren, personen, die van
het verleenen van rechtsgeleerde hulp hun
beroep maken en geen advocaat of procu
reur zy'n, als gemachtigden of raadslieden
toe te laten."
Kever, K. Klinkenberg, J. Maris. M. Maris,
A. Mauve, H. W. Mesdag, A. Neuhuys,
F. Offermans, Geo Poggenbeek, J. v. d.
Sande Bakhuijzen, W. B. Tholen, J. H.
Weissenbruch, W. Witsen, J. H. Wijsmuller,
W. de Zwart, e. a.
De hierbij gevvoegde reproductie van
Jacob Maris' De Brug is nommer 34 dezer
tentoonstelling.
Ik vergeet hierbij niet, dat de president
van den Centralen Raad van Beroep het recht
heeft den werkman, die het beroep heeft
ingesteld, te gelasten om te verschijnen, in
welk geval wél vergoeding wordt gegeven,
maar daarvan wordt toch slechts zelden ge
bruik gemaakt (alleen indien de aard van 't
geding zóó is, dat de president den klager
persoonlijk wil zien en ondervragen) en geeft
bovendien voor de feitelijke verdediging der
aanspraken niets, omdat op die lastgeving
toch geen derden kunnen komen.
Zoolang in dezen toestand geen verande
ring komt, blijft de rechtspraak voor den
Centralen Raad van Beroep voor de werk
lieden een kwade kans, een onbillijkheid be
houden, doordat hun een recht wordt toege
staan, waarvan ze gebruik moesten maken, en
waarvan ze geen gebruik kunnen maken door
hun armoede.
* *
*
Maar er is nog iets anders.
Vóór mij liggen een zestal uitspraken van
den Centralen Raad van Beroep, waarbij even
zoovele, voor werklieden gunstige of hun
nabestaanden gunstige uitspraken van den
Raad van Beroep te Rotterdam zijn vernie
tigd geworden, en de Rijksverzekeringsbank
in hoogste instantie in hare beschikkingen
werd in 't gelijk gesteld.
Wat is nu bij al deze beroepen voorge
vallen, dat mij aanleiding geeft, te spreken
van een ernstige onbillijkheid voor de werk
lieden ?
Het volgende :
De Rijksverzekeringsbank neemt haar be
slissingen naar aanleiding van de rapporten
van den controleerenden geneesheer en den
medischen adviseur. Komt de werkman, of
komen zijn nabestaanden in beroep, dan laat
in den regel, als het een eenigszins belang
rijke kwestie is op medisch gebied, de pre
sident van den Raad van Beroep een extra
onderzoek instellen door een specialiteit, die
het geval op zeker oogenblik opneemt, en in
een uitvoerig rapport aan den Raad van
Beroep zijn conclusiën voorlegt.
Naar dit rapport, als het ware een medisch
scheidsgerecht, in n persoon tusschen den
controleerenden geneesheer en den klager,
beslist gewoonlijk de Raad van Beroep.
In zulk een rapport worden dan meermalen
andere conclusiën genomen dan die, waartoe
de controleerende geneesheer kwam in zijn
rapporten, die de R.V.B, tot haar beslissing
aanleiding gaven ; hetzij door een andere diag
nose, hetzij doordat nieuwe verschijnselen
worden ontdekt, hetzij op bestaande meer
de nadruk wordt gelegd.
Is nu de uitspraak van den Raad van Be
roep zóó, dat de beslissing van de R. V. B.
wordt vernietigd ten voordeele van den werk
man, dan gaat de Bank in hooger beroep.
Tot zoover gaat alles regelmatig.
Nu staat gelijk boven reeds is aangetoond
de werkman, wat zijn juridische verde
diging betreft, voor den Centralen Raad
alreeds in een zeer ongunstige positie, door
dat in verreweg de meeste gevallen noch hij,
noch een vertegenwoordiger aanwezig kan zijn.
Maar ook in medisch opzicht wordt hem
dan nog onrecht gedaan, doordat de contro
leerende geneesheer of de medische advistur dan,
wanneer de zaak in hooger beroep gaat opnieuw
een medisch rapport gaan indienen, waarin zij
niet slechts hun eerst ingenomen standpunt hand
haven, maar vervolgens óók het rapport van den
specialiteit gaan bestrijden, (natuurlijk op puur
medische grondenj, waarop de uitspraak in eerste
instantie rust, zonder dat de medische specialiteit
dan ook nader in de gelegenheid wordt gesteld
zijn standpunt en conclusiën dan eveneens
nader toe te lichten of te verdedigen.
Zoodat dus tijdens het geding, voor den
Centralen Kaad van Beroep, dit college wél
een extra rapport krijgt van de zijde van de
ne partij, nl. der R. V. B., maar niet van de
andere zijde. nl. den Raad van Beroep, over
wiens uitspraak het geding gaat!
Met een enkel voorbeeld zal ik de door mij
bedoelde onbillijkheid nader aantoonen.
Een werkman te Rotterdam, zekere W. K.,
kreeg bij uitspraak van Lu Juli 1905 van den
Kaad van Beroep te Rotterdam een rente van
35 pCt., omdat hij, tengevolge van een val in
een graanboot, opnieuw lijdende was gewor
den aan epilepsie, waaraan hij ook vroeger
lijdende was geweest, maar weer dermate
hersteld was, dat hij weder tien jaren achter
een als bootwerker had gewend. Deze uit
spraak werd gedaan, nadat niet slechts de
controleerende geneesheer, maar ook de
gewone specialiteit dr. Van der Loo rapport
had uitgebracht. In October daaraanvolgende
kwam de zaak in hooger beroep, en daarby
verklaarde de controleerende geneesheer, dat
zijn verklaringen in eerste instantie op een
groot misverstand berustten", welk misver
stand hij daarna trachtte op te helderen in
een heel nieuw rapport. In plaats van de zaak
terug te wijzen naar den Raad van Beroep
te Rotterdam, opdat deze ook opnieuw ken
nis van de zaak kon nemen, werd noch dit
gedaan, noch de specialiteit gehoord, bij wien
de klager in behandeling was geweest, maar
werd op grond van de geheel nieuwe gege
vens, waarvan de Raad te Rotterdam geen
kennis had kunnen nemen, diens uitspraak
vernietigd, en de vordering afgewezen. Een
dergelijke recht"spraak slaat, dunkt mij, tot
het recht" al in een zeer bedenkelijke ver
houding !
Een ander geval. Een jonggezel, zekere R.,
kreeg een ongeval. Hij kreeg een
beenkwetsuur, en hem werd uitkeering verstrekt.
Later ging de oude wonde weer open. De
Rijksverzekeringsbank weigerde voor de
tweede periode uitkeering te verstrekken. De
Raad te Rotterdam liet door dr. Loopuit,
een heelkundige specialiteit, een onderzoek
instellen, en op grond van zijn rapport werd
wél uitkeering toegekend. De R. V. B. ging in
hooger beroep, en deed haar beroep verge
zeld gaan van een nota" van haren medischen
adviseur, dr. Kooperberg. In deze nota werd
tegen het rapport van dr. Loopuyt, waarop
de gunstige beschikking was genom en, gepo
lemiseerd, en ... de uitspraak werd vernie
tigd l Maar de heer Loopuyt werd niet in de
gelegenheid gesteld zy'n oordeel nader te
bevestigen ofte verdedigen, noch persoonlijk
opgeroepen, zoodat in het geding in hoogere
instantie slechts n der partijen in de gele
genheid was gesteld, medische gegevens te
overleggen.
Dergelijke gevallen zou ik nog vele kunnen
aanhalen.
Op dit oogenblik zijn er bij den Centralen
Raad nog aanhangig twee zaken van weduwen
van werklieden, waarover twijfel bestaat of
de dood der respectieve echtgeuooten het
gevolg is geweest van een ongeval. Voor de
betrokkenen stellig zaken van levensbelang.
In beide zaken heeft de Rijksverzekerings
bank uitkeering geweigerd. In beide gevallen
zijn onderzoekingen ingesteld door speciali
teiten, en op grond van de rapporten dezer
specialiteiten, zijn de beslissingen der Bank
vernietigd en werden de uitkeeringen toe
gekend. In beide gevallen heeft thans de
controleerende geneesheer een memorie aan
het bestuur der Bank opgezonden, waarin
tegen de rapporten der specialiteiten wordt
gepolemiseerd. Het bestuur der Bank zendt
deze nieuwe rapporten aan den Centralen Raad,
en deze zendt er afschriften van aan... de
specialiteiten, om nader hun standpunt tegen
over deze nieuwe nota te motiveeren? Neen,
de Centr. Raad zendt ze aan de weduwen,
die er natuurlijk totaal niets mee kunnen
doen, die ze nauwelijks kunnen lezen, en er
niets van begrijpen.
Aan de bureaucratie is voldaan, maar niet
aan het recht! Wilde men aan het recht vol
doen, dan behoorden die heel-, genees-, zenuw-,
oog-, of andere specialiteiten, die den Raad
van advies hebben gediend, en tegen wier
advies de Rijksverzekeringsbank haar medi
sche ambtenaren in hoogere instantie in 't
veld voert, in de gelegenheid worden gesteld
ook in die hoogere instantie hun meening toe te
lichten of te verdedigen!
De R. V. B heeft volkomen gelijk, haar
hooger beroep zoo goed mogelij k te moti veeren.
Maar die motiveering mist een equivalent:
een medisch contra-advies. Dat kan de werk
man zichzelf onmogelijk verschaffen, dat moet
of de president van den Centralen Raad hem
verschaöen, krachtens art. 93 en volgende
der Beroepswet, of de wet(iever.
Zóó is het een ernstige leemte in de be
rechting. H. SPIEKMAN.
Het land Nanggoeng, de Weeskamer
teBatavia en de particuliere lande
rijen in Nederlandscti Indie.
i.
\Vat getuigt het toeh van een onbekendheid
met de juiste toestanden van de particuliere
landerijen door de meeste Tweede Kamer
leden, dat men het voorstel van den minister
van koloniën, zoo goed bedoeld, voor den
aankoop dier landerijen en om al dadelijk
?vijf ton ter zijner beschikking te stellen,
heeft afgestemd. Had men zich vooraf maar
een weinig op de hoogte van de zaak gesteld,
het voorstel van den minister ware zeer
zeker aangenomen. Doch het betrof de
Oost" maar, \\aarom zou men zich daar
warm voor maken. Ken spoor door de
Haarlemmermeer is wel zoo belangrijk.
? 500.000 om ook Nanggoeng af te koopen,
geen quaestie van hoor, al zijn het onze
duiten niet en al kreeg men waar voor zijn
geld, maar twee millioen subsidie zonder
zekerheid van rentbaarheid, vojr een Haar
lemmermeertram, wat graag, want dan kan
er voor een prikje nog wat verder getramd
worden, ongeacht nog de zoeie winstjes uit
den aanleg voortvloeiende. Blijkbaar is er
in de Tweede Kamer meer waarde gehecht
aan hetgeen een paar couranten iu Indi
ten beste hebben gegeven over Nanggoeng,
dan aan 's Ministers verklaringen, wat wel
jammer is. De Indische pers toch had het
lang niet bij liet rechte eind. Wellicht dat
het nog van nut kan zijn de onwaarde van
de beschouwingen der pers aan te toonen
en op de bizondere toestanden te wijzen
waarin een groot aantal particuliere lan
derijen verkeert, toestanden die onteige
ning, althans daarvan, gebiedend nood
zakelijk maken.
Allereerst dan de betweterij van een
paar Bataviasche persorganen. De wees
kamer te Batavia, en deze alleen, had volgens
de Indische pers schuld dat het land .Nang
goeng zoo zwaar verhypothekeerd was en
dat de kapitalen der weezen vijf ton ver
mindering hadden ondergaan. Dat komt
er van, zeide er een, als de Weeskamers
zelve mogen bepalen op welke wijze het
geld der weezen belegd moet worden enz.
enz. enz. Vermits ik gedurende negen jaren
ambtenaar was bij die o, zoo schuldige
instelling, en een groot deel der werkzaam
heden aan Nanggoeng verbonden, tot inijn
taak behoord hebben, zal men mij, naar ik
hoop, niet onbevoegd achten, om de juiste
waarheid bekend te stellen. Tevens zal ik
aantoonen /lat de Weeskamer geen schuld
heeft, er geen zes ton verloren zijn,
Nang(joenij f 2(>00(M) ruim waard is, en iraaraan
het toegeschreven moet worden dat de
Weeskamennkontsten zoo schromelijk achteruit
gaan en de rente op de kapitalen der weezen
hoe langer hoe minder wordt. Misschien
komen de tegengestemd hebbende Tweede
Kamerleden dan, ten eerste tot het inzicht
dat zij een voorstel van den minister van
koloniën afgestemd hebben waarvan zij
heelemaal niet op de hoogte waren, en ten
tweede, tot het besef dat 's ministers voorstel
was in het belang van Indiëen het daarom
nog aangenomen moet worden.
Artikel 11 der instructie voor de
WeesHiar
Le (gendarme est Jans f>itie ....
. IL d&i/ra! ik coffrer
en Boedelkamers, Staatsblad 1897 No 231,
zooals dat gewijzigd is bij Staatsblad 1900
No. 96, bepaalt dat die instellingen de gel
den onder haar administratie tot onder
scheidene boedels behoorende niet afzon
derlijk mogen beleggen, maar die als tot
dezelfde massa of kas behoorende of daarin
gestort, op haar eigen naam moeten uitzetten
op een der wijzen bij het tweede lid van
artikel 391 Burg. wetboek bepaald. Deze
wetsbepaling luidt als volgt: Zij (de voog
den) mogen de penningen van den minder
jarige op geen andere wijze beleggen dan
door den aankoop van inschrijvingen op het
grootboek der werkelijke schuld van het
koninkrijk der Nederlanden, van schuld
brieven ten laste van Nederl. Indie op naam
van den minderjarige ingeschreven, van
onroerende goederen of in rente gevende
schuldbrieven gehypothekeerd op vaste
goederen welker onbezwaarde waarde ten
minste een derde boven de te beleggen som
bedraagt.
Nu geef ik gaarne toe dat deze beper
kende bepaling oorzaak is dat door de
Weeskamers hoe langer hoe minder renten
gekweekt worden. Groote sommen zijn
ingeschreven op het grootboek tegen geringe
rente, terwijl de hypotheekrente, vroeger
bedragende 7 tot 9 pCt., sedert een vijftien
tal jaren niet hooger is dan 4 a 5 pCt.
Ten einde de inkomsten van genoemde
instellingen te doen vermeerderen en om
tegen te gaan dat ze niet langer een
schadepost zouden blijven voor de schatkist, want
pi.m. drie ton past het land jaarlijks nog
bij voor de Wees- en Boedelkameruitgaven,
deed ik in eone door mij geschreven en in
het Hat. Nieuwsblad van 14 April 1894 en
volgende gepubliceerde brochure, o. m. het
denkbeeld aan de hand om de Weeskamers
te vergunnen het disconteeren van vendu
accepten en het in pand nemen van soliede
effecten. In Indiëmoet men echter tot de
hooge hoedendragers behooren om er denk
beelden op na te mogen houden; al zijn
die nog zoo goed en in het voordeel van
land en volk, onder den domper moeten ze,
alias het loodje.
De in de tweede kamer uitgedrukte vrees
dat Nanggoeng geen ?260.001) waard zoude
zijn en meer ten bate der weezen dan van
het land, bestaat slechts in de verbeelding.
De heer van Motman heeft bij het ves
tigen der hypotheek geen afstand gedaan
van het vruchtgebruik, gelijk beweerd is
geworden. Hij kon dit ook niet doen want
Nanggoeng bezat hij in blooten eigendom,
niet met het recht van vruchtgebruik, op
welk recht de Weeskamers trouwens geen
geld mogen geven. Bovendien gaf niet de
Weeskamer op het land geld in leen maar
het voormalig College van Boedelmeesteren
te Batavia. Men heeft ouder gewoonte, over
dat land de klok hooren luiden maar men
weet niet waar de klepel hangt. De zaak
is deze:
Toen het land achteruitging tengevolge
van de zoo snel en erg dalende kina- en
koffieprijzen en van de bladziekte der
koffiebooaien, moest de zoo zwaar in zijn in
komsten getroffen eigenaar wel achterstallig
blijven in do gestipuleerde aflossingen der
hypotheek en in het betalen van de rente.
De firma Wellenstein Krause tt Co. te
Batavia bood toen de Weeskamer aan om
geregeld de rente te voldoen mits de Kamer
toestond dat er ten faveure dier firma een
oogstverband op het land gevestigd zou
worden, een materie die boheerscht woi'dt
door het koninklijk besluit van 24 Januari
1886 No. 22, Indisch Staatsblad No. 54. Van
twee kwaden het beste kiezende, werd dit
aanbod door de Weeskamer geaccepteerd.
Ken paar jaren ging dit goed, toen die
firma liet weten dat zij hare relatiën met
dat land niet langer wenschte voort te
zetten. Toen de hypotheek op dit land ge
vestigd werd, geschiedde dit met inacht
neming van de op dit stuk bestaande ad
ministratieve bepalingen die voorschrijven
dat bij het verleenen van hypotheek gelet
moet worden op den laatsten openbaren
verkoopprijs, op den aanslag in de verpon
ding en zoo noodig op de taxatie van twee
deskundigen en dat in geen geval de be
leening meer bedragen mag dan twee derde
gedeelten der verpondings waarde. Deze
deskundigen als wordende die door het
hoofd van bestuur, in casu, den resident
van Batavia, aangewezen, staan dus geheel
buiten de Weeskamer. Het staat alzoo vast
dat de som van zes ton als beleening op
Nanggoeng verstrekt, niet te hoog was
maar in overeenstemming met de toenma
lige actueele waarde van dat land.
Aan de Weeskamer heeft Nanggoeng niet
gekost ?600.000 gelijk het Indische Nieuws
beweerd heeft maar ?504.000 vermits er
intussohen ?90.000 van de beleening was
afbetaald alsmede ?6000 zijnde de opbrengst
van verkochte producten. Niet van zes ton
heeft er bijgevolg genotderving plaats ge
had na de roya der hypotheek zooals door
hetzelfde blad opgemerkt is maar van
?504.000, als er ten minste van genotder
ving de reden kan zijn, wat nog zoo zeker
niet is. Gesteld b.v. dat de hypotheek ten
volle afgelost was en de Weeskamer geen
gelegenheid gehad had die wederom
rentegevend te maken, wat meermalen met andere
kapitalen gebeurt, er zou dan immers even
min van genotderving van rente sprake
geweest zijn. Men moet de zaak niet a tort
et a travers te breed uitmeten, althans niet
hypotheseeren want dit leidt tot verkeerde
gevolgtrekkingen. De kosten hebben niet
veel bedragen en zijn die gedekt door de
opbrengst der losse goederen die ten laste
van den beleenigschuldige verkocht zijn ten
bate van de Weeskamer. In elk geval
hebben die gestrekt in mindering der hy
pothecaire schuld. Bovendien zou eene par
ticuliere geldinstelling als die de beleening
verstrekt had, voor hetzelfde gestaan hebben
als de Weeskamer te Batavia. Deze zou
door niemand er hard over gevallen en
verdacht gemaakt zijn.
liet Nieuws van den Dag" vindt het
door de Javabode" medegedeelde zoowat
juist; zoowat" wil niet zeggen alles" maar
niet alles of onvolkomen juist, dus deels
niet, deels wel. Hiermede rekening hou
dende, is er dus wel wat overdreven in de
voorstelling der zaak en, hieraan valt het
zeker ook toe te schrijven dat beweerd
wordt dat Nanggoeng niet aan de Wees
kamer maar aan de weezen ?600.000 ge
kost heeft. Aan de weezen heeft dat land
nl ts gekost, want het kapitaal van ieder
der weezen blijft intact en wordt daarvan
bij hun meerderjarigwording rekening en
verantwoording gedaan en htt slot daarvan
ook ui/betaald, zonder dat er ook maar
n cent gekort, wordt voor geleden verliezen.
De vermelding der pers dat er geen enkele
wees benadeeld is, al is hun gezamenlijk
bezit verminderd door de afschrijving op
de kapitaal rekening, waarom er geen aan
klacht ingediend is en er van vergoeding
geen sprake kan zijn, klinkt paradoxaal:
(iv-cn enkele wees is er benadeeld, maar niet
temin is hun gezamenlijk bezit -verminderd.
Hoe kan dit!
Terecht heeft er tengevolge der schade
op de hypotheek Nanggoeng geen verlies
op de kapitaalrekening plaats gehad om de
eenvoudige reden dat op de kapitaalrekening
nimmer afgeschreven wordt. Hebben er
verliezen plaats, zoo vindt afschrijving
daarvan plaats door de intrestrekening er
mede te belasten tegen crediteering der
respectieve hypotheekrekening, waarvan
het gevolg is, dat er zooveel minder rente
aan de geadministreerden te goed wordt
gedaan, wat ten nadeele strekt van den
vruchtgenieter, d.i. de langstlevende der
ouders, als die er is, en anders van den pupil
zelf. Of dit billijk is 'i Neen, het is zoo
onbillijk mogelijk, vooral in het onderhavige
geval nu er afgeschreven zal moeten worden
het verschil tusschen ? 504000 en de
everitueele koopsom door het land, aannemende
? 260000 en nu er andere vruchtgenieters en
pupillen mede gemoeid zijn dan die er waren
toen Nanggoeng executoriaal verkocht werd.
()f dit verlies reeds geheel afgeschreven is
valt door mij niet niet zekerheid te zeggen.
Teneinde intusschen de afschrijving ervan
geleidelijk te doen plaats hebben, gaf ik in
1898 de Weeskamer het voorstel in de pen
om van de winst die Nanggoeng jaarlijks
zou afwerpen, de helft te brengen in min
dering van het verlies en de andere helft
ten bate der algemeene interestrekening, dus
ten voordeele van de geadministreerden,
een voorstel waarmede de hoogere autori
teiten zich konden vereenigen.
(Slot V0ljt). W. F. GrHAMSERBKIXKMAX.
De eigendom der N. Z. Kapel
i.
Zoo is dan gelijk wij verwachtten de eisch
aan de burgerlijke gemeente door den recht
bank ontzegd, zoodat de N. Z. Kapel volgens
de uitspraak in eigendom behoort aan de
Ned. Herv. Kerk. Deze uitspraak werd
door ons verwacht na het requisitoir van
mr. Wentholt. Moeten wij te dezen op
zichte hopen dat de zaak hiermede een
einde heeft genomen ? dat de Herv. ge
meente met vrije beschikking over het
kerkgebouw handelen kan naar haar goed
dunken? Zeker is er n reden die eenig
gewicht in den schaal legt. Het wordt tijd,
dat nu eens eindelijk na zooveel jaren van
strijd een oplossing verkregen wordt en
daarmede over het bouwvallige gebouw een