De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1906 18 november pagina 1

18 november 1906 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

1534 DE AMSTEKDAMMEB A°. 1906. WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Dit munmer bevat een bijvoegsel. On-cLer red.a.cti© -ya.n. J". ID IE K O O. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDOKF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3-maanden f 1.50,-fr. p. post f 1.6& Voor Indiëper jaar > , mail » ?-~ Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar , O-lz1/» Kt blad il Terkrijgbaur Kiotk 10 Boulevard dn Capucine» tegenore» het Gr»nd Café, U Parij*. Zondag.18 November. Advertentiën van l?5 regels f 1.25, elke regel meer f 0.25 Reclames per regel 0.40 Annoncei uit DuitscHand, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RUDOLF MOSSB U Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel U SS Pfennig. INHOUD: VEKRE 'EN VAN NABIJ: De be: grooting voor het Departement van Oorlog ? over 1B07. Onrustbarende uitbreiding van bet aantal ambtenaren bij den Nederland «hèn Staat in dienst. 'Commissarissen, door X. en Hed. FEUILIlBTON:: Van Fchippersleven, door J. van denPlant Jr., III, (slot). KUJWBT EN LETTEB-EN : De zonneklopper?, ? door Lod. Baekelmans, beoord; door J. Aleida Ng'land. Jelgersm«-eontraiBolland.?VOOR DAMES : Bericht van het Pers-Comitévan -den Internationalen ^Vrouwenraad, door Jo.hanna W. A. Naher. 'Een stukje geschiedenis van Hongarije, door lElise A. Haighton, ALLERLEI, door Caprice. UIT DE :NATUUR, door E. Heiman?. Hendrik Jan Schimmel, f, door J. H. !R.,t(met portret). Kunst in De Brakke 'Grond" te Amsterdam, ,(met af b.) Rij k 3-Academie -van Beeldende ^Kunsten, door W. Steenhoff. Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Aveikamp en Van Milligen. Bilderd^k .en de tachtiger &ritiek, (Ingez.), door G. van iElring. De eigendom der N. Z. Kapel, UI, i(slot), door K. Vos. 7?Het land Nanggoeng, de Weeskamer te Batavia en de particuliere landeryen in Nederlandseh-Indië, II, («lot), .door W. F. -Gramser Brinkman. FiTNA2ïCIEELE EN ?OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter 'Over het bedrag van gemeentelijke .ambtenaren te Rotterdam, door X. INGE ZONDEN. DAMRUBRIEK. SCHAAK SPEL. ADVERTENTIES. MiiimnniMfHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiHiiiiiiiitiiiiiuiiiiiiiMiimmi De begrooting voer het Département van Oorlog over 1907. I. Fa al 'de moeite, welke de Volkflverie^enwoordiging en de Pers zich ter wille van 4e sociale wetgeving, belasting schuldigen, enz. gegeven hebben om te trachten 'de militaire uitgaven te ver minderen, ligt het voor de hand, dat met bijzondere belangstelling werd uitgezien naar de begroeting voor 1907. Te meer was dit het geval, waar de Minister van Oorlog, in het laatst van het vorig jaar, aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft medegedeeld, dat hij zou trach ten aan dien völkswensch te voldoen en zoo hem dit niet mocht gelukken, hij zijne betrekking zou neerleggen. In het jaar 1906 werd (het bedrag voor Aanschaffing van geschut voor de bereden artillerie niet mede gerekend) toegestaan ?27,000,160 Yoor 1907 wordt aangevraagd 26,055,831 Alzoo minder over 1907 ? 944,329 Al dadelijk valt hier op te merken, dat de Minister verzuimd heeft in de toelich ting te noemen het,bedrag van f $50,000, ?waarmede de oorlogsbegrooting over 1907 bij aanneming van het bij de Staten-Generaal aanhangig zijnde wetsontwerp tot instelling van een fonds tot spoedige afwerking van de stelling van Amsterdam zal worden belast 1). Yoorwaar geen kleinigheid. Het gaat zeker velen als ons, dat men nu reeds een heel andere kijk op het eindcijfer krijgt, terwijl de vraag rijst waarom het bedrag van ? 850,000 niet reeds op de begrooting van 1907 is ge bracht. Het gaat toch niet aan om het werk met l Januari a. s. eenvoudig te staken. Zoodanige maatregel is ook ge heel in strijd met 's Ministers betoog dat er haast bij de afwerking der stelling is. Het gepleegde verzuim valt ook daarom te betreuren, omdat er gelegenheid door gegeven wordt, dat men zich een ver keerde (te mooie) voorstelling van het eindcijfer maakt. Doch er is meer. Volgens de memorie van toelichting, gevoegd bij het wetsontwerp, dat bij ^koninklijke boodschap van 22 September 1.1. bij de Tweede Kamer werd ingediend, is er nog een bedrag van f X,l~)0,000 noodig tot completeering van de bewa pening en de munitie-uitrusting c. a. voor de stelling van Amsterdam. En alhoewel in de jaren 1901 tot en mot 1905 (dus vóór het optreden van den tegenwoordigen minister) jaarlijks gemid-< deld een bedrag van f 6'>2,0»0 voor aan schaffing van bewapening en munitie voor die stelling op de begrooting van het Departement van Oorlog werd ge bracht, hebben we op de begrooting voor 1907 voor dit onderwerp geen post uit getrokken gevonden. Hoe valt dit nu te rijmen met het betoog van den Minister, dat de stelling zoodra mogelijk in staat van verdediging moet worden gebracht ? Men zou zoo zeggen dat fortenbouw, enz. gepaard moet gaan met aanschaffing van bewapening en munitie. Nu heeft het er veel van of de Minister voor het aangegeven doel geen geld vraagt om het eindcijfer laag te houden. Intusschen is het voor een ieder dui delijk, dat wat voor 1907 niet wordt gevraagd, het volgende jaar dubbel op de begrooting wordt gebracht. Van grooten invloed op het eindcijfer is het onrustbarende incompleet aan officieren, onderofficieren, korporaals en vrijwilligers bij alle wapens en dienst vakken 2), daar uit den aard der zaak, slechts voor het aanwezige kader en de vrijwilligers geld op de begrooting is uitgetrokken geworden. Om maar n voorbeeld te noemen. Bij de Landweer ontbreken niet minder dan de helft van de officieren, waardoor de minister in staat is f50,000 minder uit te trekken (te bezuinigen ? ?) dan wanneer dit officierskorps compleet was. Bovendien is f 20,000 minder "uitge trokken kunnen worden wegens incom pleet aan kader. Het is duidelijk dat men hier te doen heeft met een schommelende verhooging en verlaging van het eindcijfer. Met het oog hierop had de minister aan de Staten-Generaal moeten overleggen eene opgave van de kosten van het leger, wanneer dit volgens de bestaande orga nisatie (de Landstorm late men er buiten, omdat daarvan toch nooit iets kan terecht komen) au grand complet zal zijn. Het spreekt van zelf, dat deze opgaaf niet zou moeten gelijken op die, welke de minister Eland eenmaal aan de Tweede Kamer gaf. We bedoelen die waarbij deze mini.ster stokstijf tegenover die Kamer volhield, dat de meerdere uit gaven, welke de thans bestaande orga nisatie zou na zich sleepen, niet meer dan ? 510,000 zou bedragen, 3), terwijl de deskundigen nu de zaak aan het rollen is durven beweren dat het meer dan viermaal, zooveel is. Men behoeft trouwens het eindcijfer maar te verge lijken tegenover vroegere begrootingen. Blijkbaar trekt de minister te weinig uit voor het vernieuwen en onderhouden van de militaire gebouwen. Zoo rijst de vraag: waarom worden de te 's-Hertogenbosch afgebrande stallen niet opgebouwd ? Opvolgende ministers zullen daarvan do gevolgen wel ondervinden. Het onderhouden en verbeteren van de militaire gebouwen zijn onderwerpen waarvoor de minister zooveel of zoo weinig kan uittrekken als hem goed dunkt. De volksvertegenwoordiging kan daarop hoegenaamd geen controle uit oefenen. Een gevaarlijk wapen in de hand van een minister, die op een laag eindcijfer zijner begrooting gesteld is. Een niet minder gevaarlijk wapen in de hand van zoodanig minister is het artikel: Aanschaffen en aanmaak van kleed ing.'" De laatst afgetreden minister van oorlog was zeker ook door de ondervinding opgedaan bij de beruchte veertien tonquaestie ??zoo verstandig voor 1905 f(>-~>,3S-~) meer dan voor 19D4 aan te vragen. De tegenwoordige minister daarentegen vroeg niet alleen voor 190P> belangrijk minder voor dit onderwerp dan zijn voor ganger, doch deinst er zelfs niet voor terug voor 1907 nog f!70,Hll minder te ramen dan voor lIXMi. Al dadelijk vraagt men zich hierbij af, hoe is het mogelijk bij uitbreiding van het leger minder geld roor kleediiitj noodig te hebben ? Zien wij de zaak goed in, dan blijft de kleedingpost (om het maar eens zoo te noemen) een potje, waaruit ministers, die een laag eindcijfer begeeren, kunnen putten. Dit bewijzen de hande lingen van den tegenwoordigen minister van oorlog en ook het geval dat, nog niet zoo heel lang geleden en vóór dat de schutterij werd opgeheven, een minister van oorlog er toe overging een gedeelte van het laken, dat voor den aanmaak van kleeding voor de schutterij was opgelegd, te gebruiken voor den aanmaak van kleeding voor het leger, in plaats van daarvoor.geld op de oorlogsbegrootingte brengen. Zou de tegenwoordige minister zich soms ook tot zulk een maatregel hebben laten verleiden?? Het is maar een vraag. Het zou mogelijk de moeite loonen als de Volksvertegenwoordiging eens aan den minister van oorlog vroeg hoe het staat met den voorraad laken, die jaren gele den -we vernieeiien door het departement van Binnenlandsche Zaken-f) voor Rijks rekening werd aangeschaft, om voor den aanmaak van kleeding voor de schutterij te dienen, alsmede met den grooten voor raad kapotjassen, welke in de magazijnen van oorlog voor de schutterij is opgelegd geworden. Het geldt hier toch een onderwerp waarmede tonnen gouds gemoeid zijii ge-weest, terwijl, naar algemeen gevoelen, een minister van oorlog niet gerechtigd is over bedoelde voorraden laken en klee ding te beschikken, zonder medeweten van de Staten-Generaal (b.v. in den vorm dat belangrijk minder geld voor kleeding voor het leger wordt gevraagd) en zonder speciale machtiging van de Algemeene Rekenkamer. Niettegenstaande de Wet daartoe vol komen machtiging geeft, zegt de minister (zonder meer), dat er in 1907 geen oefe ningen met de Landweer zullen worden gehouden en er dus geen geld voor op de begrooting wordt gebracht. En dat na de treurige ervaringen, die in dit jaar bij de oefeningen der Landweer zijn op gedaan, en waarbij o. a. bleek dat wil er van dit hoogst gebrekkig onderdeel van de landsverdediging nog iets terecht komen oefening en nog eens oefening noodig is. Onwillekeurig denkt men ook bij dezen maatregel aan het eindcijfer. Om van de duizenden op de overige artikelen niet te spreken, kon de minister, door het niet houden van bedoelde oefe ningen, over 1907 f 75,000 minder uit trekken op het artikel Kampeeren en oefeningen" dan voor 1906 werd toege staan. Het vorenstaande zal ongetwijfeld vol doende zijn om met ons tot de conclusie te komen, dat de minister van oorlog door kunstgrepen waaronder er worden aangetroffen, die zeer ten nadeele van het leger zijn en ook waarvan de geldelijke gevolgen zich op latere begrootingen sterk zullen doen gevoelen het eindcijfer heeft weten te verkrijgen dat nu op de begroo ting voorkomt. (Slot volgt). i) Wordt dit wetsontwerp tot wet verheven, dan zal de stelling in vier of vijf jaren wor den afgewerkt en de daarop vallende kosten als volgt op de oorlogsbegrootingen worden gebracht. Over de jaren 1907 tot en met 1916 ieder jaar f 850,000 en over 1917 f 328,303. Een zonderlinge comptabiliteit houdt Neder land er toch op na, hooren we menigeen al zeggen. 2) Vergelijk de desbetreffende opgave bij de oorlogsbegrooting. 3) Vergelijk de, onder dagteekening van 15 September 1900, aan de Tweede Kamer gezonden memorie, 4) De geldelijke aangelegenheden voor de schut terij immers gaan geheel builen de begrooting van oorlog om. Onrustbarende uitbreiding van het aantal ambtenaren bjj den Nederlandschen Staat in dienst. Men schrijft ons: Jaar in jaar uit wordt er bij de behan deling van de Staatsbegrooting voor een volgend jaar geklaagd over de voortdurende uitbreiding van het aantal ambtenaren in Staatsdienst. ledere minister levert telken jare stof tot die klacht. Wat de Volksvertegenwoordiging ook pruttelt, het helpt niets. De verschillende, in de laatste jaren, in werking getreden wetten, maken uitbreiding noodig, zoo be weren de ministers. Kn voor die bewering moet zelfs het zuinigst aangelegde Kamer lid zwichten. Zoo erg echter als de minister van Land bouw, Nijverheid en Handel het blijkens zijne begrootiug voor 1907 maakt, is nog niet dagewesen. We laten hetgeen deze minister vraagt voor uitbreiding van per soneel aan zijn departement geheel buiten rekening, omdat het een peulschilletje is bij hetgeen er volgt. Luister maar wat de minister, in de memorie van toelichting bij zijne begroo ting, zegt: Het aandeel van den Staat in de bezol digingen der bestuursleden en ambtenaren der Kijksverzekeriiigsbank moet voor 1907 op een aanmerkelijk hooger bedrag worden geraamd dan voor 190G is toegestaan. De oorzaak hiervan is, in de eerste plaats ge legen in de noodzakelijkheid van uitbreiding van het lagere personeel. Was ten vorigen jare nog eenige twijfel gewettigd, of de behoefte aan aanmerkelijke vermeerdering van dat personeel eene blijvende zou zijn, thans kan het vaststaande worden aange merkt, dat het vaste bureau-personeel met 2001) ambtenaren iroet worden aangevuld. Deze ambtenaren zullen deels den rang moeten hebben van klerk, deels een nieuw in te stellen rang van schrijver". Onwillekeurig vraagt men zich af, waar moet het in vredesnaam naartoe? Opeens twee honderd ambtenaren meer bij ne instelling, de Rijksverzekeringsbank. En dat, terwijl er verleden jaar nog eenige twijfel gewettigd was of de behoefte aan aanmerkelijke vermeerdering van dat per soneel eene blijvende zou zijn. Zonder twijfel moet er hier iets bijzonders in 't spel zijn. De minister laat zich daar over echter niet uit, evenmin hoe hij zich voorstelt aan 200 geschikte Rijksambtenaren te komen. Het betreft hier een geval zonder voor beeld in ons land. Ook daarom worden van den minister alsnog duidelijk sprekende toelichtingen verwacht. Dit is te meer noodig omdat de belangen der schatkist hier op 't spel staan. Het aandeel van het Rijk in de kosten van de Rijksverzekeringsbank zal over 1907 reeds/'376.700 beloopen, 1) Curiositeitshalve cursiveeren wij. terwijl dit bedrag over 1908 nog met ?62500 zal verhoogd worden. Nog op de volgende mededeeling van den minister dient de aaniacht gevestigd: De uitbreiding van het vaste lagere personeel brengt de noodzakelijkheid met zich om, met het oog op de noodige lei ding, aan eenige in dienst zijnde ambtenaren een hoogeren rang toe te kennen, dan zij nu bezitten". Het kan niet ontkend worden, dat de ambtenaren een handig gebruik gemaakt hebben van de spreekwijze ^Profitons de l'instant". Commissarissen. Geachte heer Redacteur! Er zullen velen in den lande zijn, voor wie uw artikel Commissarissen" een pak van het hart heeft gelicht. U weet in zachte bewoordingen de menschen de waarheid te zegden, liet werd tijd, dat er iets gezegd werd over een toestand, die, als u me per mitteert dat ik in plaats van u het woord uitspreek, dat op aller lippen zweeft, een schandaal is. Waakzaam als u zijt voor den goeden naam van Nederland, en niet alles in eens kunnende behandelen, hebt u .echter deze quaestie van de Holl. Hyp. bank (die, zoo als u terecht zegt, heel wat verder reikt dan deze enkele bank) van n zijde ge zien, die van Nederland's goeden naam. Daardoor komt u tot slechts n eisch : onvereenigbaar-verklaring van financieele commissariaten met hooge openbare ambten. Gij verwacht daarvan eenige genezing. Maar nu zou ik u gaarne de vraag stel len : Eischt het rechtsgevoel ik heb hier natuurlijk evenals gij niet n enkel ge val op het oog geen verantwoordelijkhei'lsatelUnij van hooggesalarieerde com missarissen? Een zeker deel van de burgerij weet heel goed, dat namen van hooggeplaatste per sonen geen waarborg geven voor soliditeit van financieele instellingen. Maar weet dat het qroote intbliek, weet dat Symen, die betaalt ? Kan, rm\g men zelfs veronderstel len, dat hij dat weet? Mij dunkt van neen. Aan het publiek wordt gezegd: Jhr. zoo en oud-minister zus zijn commissarissen, zij yerifieeren de boeken. Jhr. zoo is moester in de rechten, oud-minister zus is een financieele specialiteit, een beroemd notaris, een gewezen accountant, enz." het publiek heeft echter van nu af recht op die talentvolle heeren, recht op hun verificaties. leder weet, dat het Burgerlijk Wetboek een viool is, waar elk nieuw geslacht nieuwe tonen uit haalt, leder weet, dat in de laatste instantie en wat men er ook van bewere, niet het doode B. W. recht spreekt, maar de levende Hooge Raad. Dat nu zulke commissarissen niet aansprakelijk zijn voor malversatiën" van directeuren is met geen tien Burgerlijke Wetboeken goed te praten tegenover het meest elementair rechtsge voel. Ieder onzer voelt, dat wie schade berokkent door schuld, nalatigheid, onvoor zichtigheid, verplicht is tot schadevergoe ding. In 't voorbijgaan zij opgemerkt, dat dit elementair rechtsgevoel zijn uitdrukking vindt in datzelfde B. W., waar ik net van sprak: art. 1402, hetwelk luidt: Eenieder is verantwoordelijk, niet alleen voor de schade, welke hij door zijne daad, maar ook voor die, welke hij door zijne nalatigheid of onvoorzichtigheid veroorzaakt heeft." Naast uwen eisch van oneereenigbaarn-rklaring van commissariaten met hooge ambten, neem ik de vrijheid een nieuwen eisch te t'ormuleeren : ai t van uansprakelijkstelling van commissarissen ingeval van 1/en'ijsbare nalatiglieiil «f lichtraardiijheid in de uitoefening ran hun lietrekkiwj. Is u niet met mij van meening, dat het aantal malversatiën" aU door tooverslag zou inkrimpen en vooral dat de hoogen in den lande heel wat minder hun ambten en hun natie zouden compromitteeren? En wie deed men met zulk een wetge ving of wetsuitlegging onrecht? X. * * * Natuurlijk was het, waar wij in ons artikel COMMISSARISSEN",het onvereenigbaar stellen van dergelijk commissariaat met hooge staatsbetrekkingeu bepleitten, geens zins onze bedoeling hiermede te kennen te geven, dat dit het eenige punt zou zijn, hetwelk op regeling wachtte! Bij de toegezegde wet op de Naaml. Ven nootschappen zal wel nog menige andere verbetering,tot meerdere beveiliging van het publiek tegen roof, moeten worden aange bracht. En dat het rechtsgevoel strenge bepalingen eischt ten opzichte der verant woordelijkheid van commissarissen, die, in deze hunne kwaliteit door hun doen of laten, de Maatschappij van welke zij geldelijk profijt trekken, hebben benadeeld - het is inderdaad een communis opinio. Wat we nu met de commissarissen van de Holl. Hyp. Bank en van de Maatschappij van Zekerheidsstelling zullen zien gebeuren wie zal het zeggen P Van de juistheid der geruchten, welke eerst liepen, als hadden de heeren zich verplicht gevoeld de veroor zaakte schade te vergoeden, is tot heden niets gebleken. Later heeft men kunnen lezen van hun bereidvaardigheid tot het bijeen brengen van een prei'erent-kapitaal, wat echter zeer weinig gelijkt op het vrijwillig aanvaarden van de geldelijke gevolgen der door hunne nalatigheid ontstane ramp. Wel maakte het een zeer gunstigeu indruk, dat een der commissarissen der Maat schappij van Zekerheidsstelling, -na de katastrofe aanstonds zijn tot-dus-ver genoten tantièmes aan die instelling had terugbe taald, maar dat anderen hem daarin zijn gevolgd werd niet vernomen. Toch zal dit allicht nog geschieden. Want dat heeren van too hoogen rang en stand het van zich zelf zouden kunnen verkrijgen, de genoten tantièmes van de onder hun toezicht zoo grof bestolen Hypotheek-Bank en Maat schappij van Zekerheidsinstelling te blijven genieten we achten het ondenkbaar. Intusschen, eene behoorlijke regeling van de verantwoordelijkheid van commissarissen voor het toezicht op de handelingen der directies, zal meer dan iets anders er toe bijdragen, dat de betrekking van commis saris veel ernstiger wordt opgevat, en o. i. nog beter waarborg zijn tegen een nalatig of frauduleus beheer, dan het leger accoun tants, waarvan thans alle heil wordt ver wacht; al achten ook wij de diensten door dezen te bewijzen niet gering. Red. De Zonnekloppers, door LODB BAEKELVANS. Meindert Boogaert Jun., Rotterdam, 1900. Baekelmans' laatstverschenen bundel schet sen van Antwerps Volksleven De Zonne kloppers" staat hoger dan de Havenlichtjes" van 't Vorige jaar. Daarin waren maar twee schetsen, die me door opzet en inhoud troffen: De aftocht der veertig" en De man der Zuidwesters". Ue eerste: 'n joelende troep uit het Schipperskwartier trekt razend en tierend met fakkels en muziek op om 'n. veertigtal matrozen, die gesmokkeld en ge muit hebben met geweld uit de handen der politie te verlossen daar is iets groots in van duivels volksdreigen, n ogenblik van. heftige spanning, maar plotseling weet de kommissaris, die zijn volkje kent, hetgroote kind" af te leiden en met 'n handigheid aan 't lachen te brengen over twee dronkebroers. 't Gezag is gered en de veertig moeten voort, do hoofden opnieuw gedwee gebogen, op weg naar 't gevang als overwonnenen in af tocht." De man der Zuidwesters" is 'n stuk typies straatleven, gloeiende naijver van Klaas Moeterwiel uit de eenvoudige, degelike, ouderwetse Roode Laars" tegen de aan de overkant der straat geopende Gouden Laars", die met nieuwerwetse prutserige pronk weids en blinkend hem de ogen uitsteekt en tot vreseiike wraakplannen brengt. De overige Havenlichtjes flikkeren wat, maar tintelen niet de rest vond ik tamelik saai. In de Zonnekloppers" slaat Baekelmans 'n heel andere toon aan, luchtiger en leutiger, en de laatste schets van deze bundel heeft forse tekening, is beslist de beste. De vierde schets heet Tijd en Eeuwig heid", 'n soort van wijsgerige symboliek, die me niet erg bekoren kan, maar waarin Bae kelmans zichzelf tekent als de Antwerpse kunstenaar, die hij wil zijn en gedeeltelik is, vooral als ik denk aan zijn De waard uit de bloeiende Eglantier", dat voor enige jaren verscheen en dat mij als stuk Antwerps volks leven sterk geboeid heeft. Op blz. 12) zegt de schrijver: ik, ik peinsde dat de oude, gulle geest van het volk, de zinnelijke levens lust nog immer in de menschen zat, onverdorven na eeuwen huichelarij en preutschheid van muffe familie vaders en dorre godsdienst leeraars. De volksgeest uit zich echter thans slechts bij banket en drinkgelag, waar nieuwe, ongekunstelde Decamerons en Heptamerons worden verteld! Doch er is geen Boccacio of geene Reine de Navarre meer om de leutige vertelsels te vereeuwigen. De schrij ver ontbreekt het aan moed en aan onge veinsdheid, en de beschaving'werkt verder felijk en beschikt over blikken vijgenblad ea kleedende welvoegelijkheid." In dit licht moeten we de vier andere, goede schetsen van deze bundel zien onverdorven gulle volksgeest en zinnelijke levenslust." De eerste heet Lente?Idylle" Mr. Pruym, boekhouder, droog kantoormanneke, in zijn jeugd zoo'n soort droomer, zoo'n soort poëet, maar met den tijd is dat ver gaan... als men ouder wordt heeft men geen tijd meer om te droomen of na te peinzen....", Mr. Pruym, die toch nog wel houdt van 'n slippertje, vertelt, hoe hij, de lenteroes in 't hoofd, zich neervlijen ging op 't grasveld, waar 't zich neervlijen bij politieverordening verboden was, aan 't dichten sloeg over Natuur en Lente, en op herhaaldelik bevel van de gardevil weigert op te staan, tot hy in openlik verzet tegen de politie met 'n relletje wordt opgebracht. Fantasie is de grootste hoedanigheid, ouwe schelm! Zijn zuipavontuurken had hij met dichterlijke leugenachtigheid omkleed!" De 2de schets is van Zat Franske, de schrik der kindermeiden, bijgenaamd de truuter (grappenmaker) allemansvriend en zeer in aanzien in al de kaberdoeskens van de Vuilrui" en we horen van zijn Uilenspiegelgrappen, met kostelike vrolikheid verteld. De 3de schets Door dompige dagen" vertelt van Jef ke, brief drager ten Stadhuize, stadsaanplakker, de bemiddelaar tusschen de overheid en het goedgunstig publiek," Jef ke, 't plichtmanneke, cl:e als hij 25 jaar in dienst

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl