De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1906 2 december pagina 8

2 december 1906 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE A M i T E R D A M M E U WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. JMo. 1536 Was toen juffrouw Nierstrasz zal met u samen ? Heel op het laatst in mijn schildertijd kwam juffrouw Nierstrasz bij ons wonen. Onze ouders waren vrienden in Rotterdam en daar had ik al met haar geteekend. Wij gingen er hier mee voort. En toen nu het schilderen onmogelijk was geworden, besloten wij, op raad van mevrouw Bilders, decoratief te gaan werken. Wat dat in had beseften wij geen van beiden. Wij vroegen den heer Ch. Roskam ons te willen helpen. Wij kenden hem van 't vorige jaar, toen wij in Arnhem op Kunstoefening" een poos naar pleister hadden gewerkt. Begin maar vast bloe men te teekenen zeide hij. Dit hebben wij gedaan. Toen hebben wij pas echt de natuur leeren kennen. Wij hebben de plan ten in hun geheel en in alle onderdeelen geteekend, wij hebben doorsneden gemaakt en met het vergrootglas het fijne aderwerk bekeken. En altijd vonden wij de grootste ver scheidenheid bij den hoogsten eenvoud. Iemand vroeg ons later eens: Hoe komt gij toch aan die vele rechte lijnen en al die eenvoudige, soms bijna nuchtere ver siering-, die vindt men toch niet in de natuur? Ik kon zeggen: juist daar en nergens anders hebben wij 't gevonden. Van af een grasje tot de schoonste bloemen, overal vonden wij de eenvoudigste lijnen; de doorsneden van bloemen en vruchten zijn vaak mathematisch juist. En alles had een functie te vervullen: 't was zóó ge worden omdat het juist zóó zijn moest om zijn werk te verrichten. Dat is ons een groote les geweest. Wij voelden dat ook wij ? in ornament slechts dat mochten geven wat evenzeer een functie moest ver vullen. Ook hier behoort te wezen: nheid en het ornament gegroeid. Als van zelf zijn toen onze eerste patroontjes geworden uit die studies. Volstrekt nog niet in al die eischen juist, daar wij toen nog niet zoo helder dit alles voor oogen hadden als ik het nu zeggen kan. 't Was een onbewust werken in die richting in vorm en kleur. Maar nooit zouden wij iets van ons werk terecht hebben gebracht, als we niet buiten gewoond hadden en iederen dag de groote harmonie gevoeld hadden en alle planten zoo goed hadden leeren kennen in elke weersgesteldheid en onder alle wisseling van licht." En wat waren dat voor patronen ? Voor welke grondstof had gij die gedacht? Voor zijden weefsels, voor meubelstoffen, stoelbekleeding enz." En toen werden er müenkele getoond in teekening, en ook een lapje stof van een grooter stuk, dat fabriekmatig ver vaardigd was door een franschen industrieel. Het waren vooral gebogen lijnversieringen in' regelmatige groepeering of in voort loopend ornament. En verwonderlijk althans geheel afwijkend van mijn onder wijzers-ervaring was het te zien, hoe hier de motieven uit de natuur (inplaats van tot een duidelijk florale, haast natura listische samenstelling) in ns tot bijna geometrische versieringen waren omge werkt, die nauwelijks meer herinnerden aan hun natuurlijk voorbeeld. En hoe kwaamt gij er toe, die naar het buitenland te zendtsn ? vroeg ,ik. Het was met de Parijsche wereldtentoon stelling in 1900. Op raad van den heer Roskam zonden wij er onze patroontjes heen. Wij hebben ze te voren alle op karton gezet en 't is een heel werk geweest, doch 't'zag er netjes uit. Toen op een middag de brief met de zilveren medaille kwam, kon ik het niet gelooven.... Het was een ongekend groote aanmoe diging voor ons. En fransche fabrikanten, die ons werk gezien hadden, vroegen nu wel eens om patronen; maar toch, een voortwerken in die richting lachte ons niet toe. . Toevallig bouwde in dien tijd een vriend van ons een nieuw deel aan zijn villa voor rustbehoevenden aan den Velperweg bij Arnhem Hij had vertrouwen in ons en gaf ons boudweg de opdracht om die villa nu maar te meubileoren. Even boud namen wi] 't aan. De moed komt toch dikwijls door 't onbekende: wij zouden 't wel doen. Wij zijn de kamers gaan bekijken, maar 't praten met de Directrice was een klein vagevuur. Vóór alles stond bij ons vast, dat het zou wezen: een-echt rusthuis: zoo veel harmonie als we maar geven konden. Maar hoe ? Door geen of zoo weinig mogelijk patronen en slechts uitstekende stoffen te gebruiken. Dit ook had de natuur ons ge leerd, dat zij altijd eerlijk en reëel is en zich niet ophoudt met schijn-schoon, in ons geval: surrogaat en namaak. Liever een eenvoudige goede stof dan een quasi-mooie. Voor ons doel waren we dus klaar: wij wisten wat we wilden. Het was nu maar de kwestie om de stoffen te vinden. En toen begpn ons werk naar buiten. Grossiers en kantoren afloopen. Overal zijn we geweest en ik moet het nog eens dankbaar er kennen wij hebben overal de meeste be leefdheid en hulpvaardigheid gevonden. Wel wist men aan de kantoren dikwijls niet, hoe men 't met ons had Als door een toeval hebben wij toen voor 't eerst werk van W. Penaat gezien, den meubelmaker, 't Was ons een openbaring. Zóó was wat wij bedoelden, zóó zou de harmonie komen in ons huis. En Eisenlö'el leverde ons de lampen. Beiden werkten zoo volkomen in onzen geest, dat wij ons niet lang behoefden te bedenken. Zoo is de villa n geheel geworden : een werkelijke rust." En is die welgeslaagde poging door meer andere bestellingen gevolgd ? Ja, in verschillende deelen van het land hebben wij salons en woonvertrekken ge stoffeerd, van gordijnen en kleeden voorzien." En waart gij toen al medewerkend lid van de Woning"? Juist in dien tijd werd die Vereeniging opgericht. En door onze kennismaking met Eisenlöffel, die in onze gordijnen en kussens voor de villa hetzelfde streven vond, wat hij en zijn medegezellen deelden, sloten wij ons aan en werden expozanten." Van toen af gingen wij meer met de naald werken: kussens maken, enz. Dit werk kwam in de Woning." En wij heb ben er betrekkelijk heel weinig meer voor geteekend. Wij voelden de noodzakelijkheid ons met de stof te vereenzelvigen, dus direct onder 't werken haar eigenschappen te ontdekken. Wij kregen eerbied voor de materie: 't verborgen werken dat er achter zat van duizende jaren her. Toen eerst heeft in zijn volle kracht de schoonheid van een vak zich aan ons geopenbaard! Onze belangstelling werd gewekt door alles wat gemaakt werd. Wij wilden doordringen in oude en nieuwe technieken. Dat is het allerschoonste: den menschelijken geest te voelen in al die schijnbaar zoo zonder moeite geworden dingen om ons heen! Wij hebben 't wel betreurd, dat wjj niet meer geleerd hadden, doch 't is misschien beter ge weest dat wij het belangrijke zelf ontdekt heb ben. Zeker zouden wij vroeger niet het boek van de Farcy" hebben kunnen doorwerken, (gij weet wel, wat gij ons hebt aanbevolen en dat wij van Haarlem uit het PaviljoenMuseum leenden), terwijl het nu van 't begin tot het einde een genot voor ons was. Ook met de oude Egyptische en Assyrische wer ken maakten wij kennis. Ik ben overtuigd dat hun technieken voor ons geslacht nog levensvatbaar zullen blijken." En hebt gij nu ook uitgestald in het nieuwe magazijn van de Woning" in de Leidschestraat bij het Koningsplein? Verleden jaar vroeg de directie van de Woning" ons, voor goed samen te werken. Wij hebben dit aangenomen, want het ver groot onze kans op meerdere uitbreiding van de zaak. En dit beteekent een toenemenden invloed. Daartoe hebben wij er vooral begon nen naald werken gegeven, om door de koop sters verder af te maken: in wolwerk en tapisterie, in smyrna en als borduurwerk op laken. Ons ideaal zou wezen mee te werken hieraan: dat vrouwen en meisjes niet meer gedachteloos hunne handen lieten maken wat de eerste de beste buitenlandsche fabrikant hun voorlei..." Of de eerste de slechtste, mocht gij wel zeggen. Ik heb er al vóór vele jaren op gewezen, hoe uiterst zeldzaam de mooie dingen zijn die het buitenland ons in de hand stopt en door onze handwerkwinkels worden verspreid. En hoe ontzaggelijk veel daaraan verdiend wordt en wat toch beter in ons eigen land kon blijven. En daarom juich ik vooral uw pogen toe om in deze richting te werken. Gij zoudt er een fabriek van moeten opzetten, waar die begonnen hand werken, deels afgewerkt, deels met de verder vol te werken teekening worden bedrukt. Het geldt misschien maar een uitbreiding van uw atelier. Is daar geen kans op? Wij zouden niets liever wenschen! Wij hebben nu voor een tiental meisjes geregeld werk; waaronder een die de kar tonnen doozen maakt. Want bij het gewone naaldwerk zijn wij langzamerhand gekomen tot het cartonnagewerk, eigentlijk door de vele min fraaie doozen die in den handel zijn. En niet tevreden met het omkleeden van doozen met stof, kwamen wij als van zelf tot het meer soliede leder; dat wij in blinddruk stempelen en bewerken tot albums, doozen, zakboekjes, schrijfportefeuilles en/. en waarvan wij nu ook een kleine collectie in de Woning" hebben. Maar deze afdeeling is nog jong, het is een zeer moeilijke tech niek en de oefening gaat langzaam. Maar laat ik u -en om te besluiten als gij wilt iets vertellen en vertoonen van de llameh'. deze wondemtof! Het is geen linnen, geen katoen, maar een nieuwe stof, waarvan de vezel afkomstig is van een netelplant die in Aziëgekweekt wordt. En in Engeland wordt die stof vervaardigd..." Dat hebben ons dus weer anderen afgesnoept! Ik herinner mij, al vóór twin tig jaar misschien, een landgenoot, die toen kapitaal zocht om de Rameh te bewerken. Het is een prachtige stof, veel sterker dan linnen: lees u maar eens dit overdrukje uit Het Handelsblad van Juli '05, dat in het magazijn van de Woning", Leidachestraat 13, te krijgen is, en waarin de Rameh beschreven wordt. De stof leent zich als vanzelf tot decoratieve doeleinden. Er is een zachte glans in en een veerkracht bij alle soepelheid, die in geen andere stof bestaat. Daarbij is zij wasch-echt in de kleur te maken, wat men linnen niet doen kan: de kleurstof dringt niet tot de linnenvezel door. Wél in katoen, en ook in Rameh. Wij hebben ze ook toegepast en verkrijgbaar gesteld in de begonnen" handwerken; voor kleedjes, buifetloopers, boekomslagen, kussens, enz. Zie, hoe vaak de draden, eerst geverwd en daarna in verschillende kleuren zijn samengeweven". ? En ik maakte er de opmerking bij, dat op die wijze ook de wondervolle effecten worden verkregen, die de Vóór-Indische shawls met hun fijn ineengevlochten, te voren verschillend gekleurde draden maken. Wij houden er veel van, en herinneren ons daarbij onze schilderstudies, waar immers ook al die kleine verschillende kleurentoetsen te zamen een indruk teweeg brengen, die door een tevoren gemengde kleur niet zoo te krijgen is. Al zou men het met nog zooveel smaak kunnen doen." Nu, aan goeden smaak heeft het mijn zegsvrouw zeker niet ontbroken! Doch ik geef u het relaas van mijn onder houd met de firma van Reesema en Nierstrasz zonder commentaar. Hun streven spreekt voor zichzelf wel duidelijk genoeg. En ik acht het een voor recht, er op deze wijze meer bekendheid aan te mogen geven. Oosterbeek, Nov. '06. Terng naar Kant. W. KOSTER, Subject en objekt bij z ntuigelijke waarneming. (Haarlem 1906) blzz. 91. Ware onvoegzame misduiding uitgesloten, men zou zeggen: de lezing van dit werkje brengt onwillekeurig een glimlach op de lippen. Ziehier een wetenschappelijken, door en door eerlijken geest, een even klaar als veelzijdig denker, die op wijsgeerig gebied niet n stap doen wil, zonder om zich heen den blik te slaan en zich af te vragen of hij de membra disjectra zijner kennis, naar behooren ordenen, alzoo tot een geheel brengen kan. Deze vorscher, van huis uit natuurkun dige, wil niet Kantiaan heeten. (75). Blijk baar schijnt het gezelschap van Helmholtz en honderd anderen hem niet aanlokkelijk genoeg. Wat hem hindert ? Het staat er niet met zoovele woorden, maar het valt te gissen. a. Blijkens een anonyme brochure" heeft Kant in verschillenden zin over ervaring gesproken (32). Heeft Kant zijne definitie van ervaring 1) ooit teruggenomen of ge wijzigd? Is de ontleding van Kant's erva ringsbegrip, door H. Cohen2), ooit weerlegd ? b. Kant heeft de categorie der causaliteit met de noumenale werkelijkheid in verband gebracht (74). Bij een onderzoek naar de realiteit der buitenwereld, behoeft men van dit bezwaar al bitter weinig last te hebben. Voor zoover men echter, buiten dit onder zoek, over Kant's kortzichtigheid zich onge rust maakt, zij de rechtvaardiging van den Koningsberger meester, door Otto Liebmann 3), aanbevolen. c. Er wordt geredetwist over de vraag: of Kant monist of dualist was (74). In een ommezien lijkt die twist te beslechten, tenzij men hem verkiest te rekken. Van het noumenon gezien, is Kant dualist; van het phaenomenon aanschouwd, is Kant monist. Met den besten wil, schijnt het moeilijk er meer over uit te weiden. d. Geredetwist wordt er tevens, of Kant Berkeley heeft weerlegd (74). Voor Berkeley is ervaring niets, voor Kant is zij alles. Deze zeer nadrukkelijke verzekering geeft Kant zelf 4). De twist loopt dus over deze vraag: of de slotsom van Kant's levensarbeid gelijk nihil was. Intusschen is ieder meester van zijn wetense appelijken burgelijken stand, en kan Prof. Koster derhalve zich doen inschrijven, waar het hem behaagt. Nu wil het geval, dat hij de Metaphysica van den Groninger hoogleeraar Heymans onder de oogen kreeg en voor de scherp zinnigheid van dien denker eene hoog achting koestert, die trouwens door niemand wordt verkleind. Heymans nu kondigt zich aan als panpsychist d.w.z. hij is van oordeel, dat de natuurvoorwerpen en gebeurtenissen in 't geheel niet schijnen te bestaan" (82). Dat komt, doordien Heymans meent, dat bijvoorbeeld de boom of het huis, dat wij waarnemen, slechts groepen van waarnemingen in ons zijn en met de gewaarwordingen spoorloo_s verdwijnen." (83) Voor een boom of een huis, kan men over die opvatting heenstappen. De zaak echter krijgt hare bedenkelijke zijde, wanneer zij op onze medemenschen wordt overgebracht. Indien iemand, die A heet, de oogen dicht doet en daarmede iemand, die B heet, spoor loos doet verdwijnen" houdt hij niet veel meer over dan het gevoel geheel alleen op de wijde wereld te zijn. Dit gevoel heet, met een vreemden naam : Solipsisme. Maar met dien naam, wordt de zaak er niet beter op. Vooral niet, doordien er alsdan heelemaal niets gebeurd is. noch ooit iets ge beuren kan. Die bundels gewaarwordingen, die wij menschen heeten, glijden als schim men door de geschiedenis heen, en begluren en verlichten haar met spookauhtigen tint. Hoe vrijwaart Heymans zich en anderen tegen die ongezellige schijnvertooning ? Langs drieledigen weg. Vooreerst, vermaant hij, dat men over het verschil tusschen subject en object zich niet druk maken moet. (15, 5!>, 63, 64). Ten tweede, noemt hij zijn medemenschen: bewustzijnsconcentratiën, waartoe men komt uit de Analogie. (81, 54). Ten derde, ver wjjet hij naar ein Mehreres", dat de vooronderstelling is van geheel den inhoud van ons bewustzijn. (59, 77). Ondanks de2ëdrieledige veiligheidsklep, is Prof. Koster van oordeel, dat: het psychische monisme van Heymans een eenigszins nevelige voorstelling (geeft) van een levend en ageeründ bewust menschelijk individu" (63). Ik' kan hem niet ongelijk geven. Het aardige echter en dit wettigt mijn aanhef is dat, alles wél overwogen, onze niet-Kantiaan, bij sjot van rekening, dan toch maar wèl-Kantiaan wordt. Wij ver nemen: (mij) schijnt Kant's grondgedachte aannemelijk, volgens welke er een betrekkelijk of afhankelijke recele aanschouwelijke (stofl'elijk-ziunelijkej wereld van objekten bestaat, en dat daarin de bron onzer ervaringen" ligt." (75). A la bonne heure. Wij zijn dus van de nachtmerrie van Berkeley's schimmen ver lost, en staan weer op den grondpijler van Kant's wijsbegeerte: binnen de voor den mensch mogelijke ervaring, heeft het ken vermogen zelf', dus alle voor den mensch bereikbare kennis betrekking tot verschijn selen, nooit tot dingen op zichzelf. Alzoo, gelijk Kant nadrukkelijk doet uitkomen, (5: al hetgeen de ervaring oplevert, door zin tuiglijke waarneming, heeft volmaakt de zelfde waardij en beteekenis als de inhoud onzer gewaarwordingen en voorstellingen. Alleen heelde men niet zich in, dat wij, hetzij hier, hetzij daar, verder dan het ver schijnsel komen, en het wezen doorgronden kunnen. Dat Prof. Koster, na her- en derwaarts uitgetogen te zijn, in deze haven beland is, schijnt niet zonder beteekenis voor hen, die gelijksoortige odyssee op het wijsgeerig vaarwater mochten willen ondernemen. En die beteekenis wordt verhoogd, nu wij, schier gelijktijdig, eenen anderen natuur kundige van groot gezag, Meinong, hetzelfde thema behandelend, dezelfde slotsom hooren verkondigen. Meinong, die, blijkens een vroeger werk 6), waarlijk niet gewoon is over n nacht ijs te gaan, besluit een volgend 7) in dezer voege: Van hetgeen wij inwendig door geven, dragen wij allereerst kennis, door evidente oordeelvellingen van inwendige waarneming; van de dingen der buitenwereld dragen wij allereerst eveneens kennis, door evidente oordeelvellingen, de oordeelvellingen van uitwendige waarneming. In ieder bijzonder geval, is dit laatste weten gelijk l et eerste weten een vermoeden, met dit verschil, dat het eerste weten de zekerheidsgrens bereiken kan, het laatste niet. Het eerste weten veroorlooft een nauwkeurig opvatten der 1) Kritik der reinen Vernunft. Werke (ed. Hartenstein) III blz. 132. 2) H. Cohen. Kant's Theorie der Erfahrung (Berlin 1871.) 3) O. Liebmann, Zur Analysis der Wirklichkeit (Strassburg 1880) blz. 035 vlg. 4) Prolegomena enz. Werke. (t.a.p.) IV. blz. 122. 5) Men zie Ed. Hartenstein Werke III, blz. 599. 6) A. Meinong. Ueber Annahmen (Leipzig 1902). 7) A. Meinong. Ueber die Erfahrungs grundlagen unseres Wissens, in Abhandlungen zur Didaktik und Philosophie der Naturwissenschaft (Berlin 1906 blz. 112). 8) Zij komt eveneens voor in Verreden und Einleitungen zu klassischen Werken der Mechanik (Leipzig 1899) blz. 146. werkelijkheid ook naar haar zóó-zijn; het tweede weten veroorlooft slechts de zoo verregaande onnauwkeurigheid der half,, waarneming, die in de verschijnselen een surrogaat bezit van objectieven aard, welk surrogaat het noumenaal aangewezene enkel op den omweg over zekere ideëele hoogere begrippen vergunt te erkennen. Dat is voorzeker, met name in zoover daarbij juist de onmiddellijke ervaring ter sprake komt, een zeer onvolkomen erkennen; maar de verwerking dezer ervaring is bij machte veel daaraan te verbeteren, zoodat minstens over het bestaan eener buitenwereld, geheel in het algemeen, met een gerustheid geoordeeld mag worden, die slechts theoretisch achterstaat bij de zekerheid, met betrekking tot het bestaan eener inwendige wereld." Is het niet alsof Kant deze slotsom had gedicteerd, en valt uit dit alles niet eene leering te trekken ? Mij althans schijnt zij aangewezen. Het bewonderenswaardige van den bouw van Kant's leerstelsel is tweeledig. Zijne, in grondtrek en wezen onaantastbare, af bakening van het menschelijk kenvermogen heeft niet enkel, KOOT dn urvarwij, de baan geëffend, maar tevens, gestadig en overal, naar de ervaring verwezen. Dit vooreerst, maar, hoe groot en groptsch, dit niet alleen. De trias: God, vrijheid, onsterfelijkheid postuleerend, inscherpend, voor oogen stellend, zorgt Kant's leerstelsel, dat de weerschijn, de glans, de vonk, de schittering van het metaphysische niet wordt uitgedoofd. Want, men vergete het niet, de uitspraak van den beroemden Heinrich Hertz wordt terecht, door Koster, vermeld (90) 8): ledere denkende geest heeft meta physische behoeften. Bestaat er, na Kant, mogelijkheid tot stelselmatige, samenvattende, synthetische be vrediging dier behoefte ? Allen eerbied voor hen, die het beproeven. Mijne hoop echter op hun welslagen is gering. Amst., Nov. '06. J. A. LEVY. De Kalender 1907 van Hoytema. Hoytema toont ons elk jaar weer zijn buiten gewone waardigheid als steenteekenaar. Geen weet ik, die het litographisch materiaal op zoo eigenaardige wijze beheerscht. Het is werkelijk meesterlijk zooals hij van toevalligheden gebruik weet te maken : zooals hij plast met touch (lithographische inkt), zooals hij het mes laat schrapen, dansen of krassen in den steen, of dwaas stoeiend met gevoelige hand een onmogelijk; randje tot iets prachtig? van stof weet te maken. Mooie prentjes zijn er minder dan vorige jaren. September en October hebben weder een ongemeene charme. N. J. J. BI ESING, Kunsthan tl el, ?B-GRA.VENHAGE, MoiBDStraat 85.65* en 61. Moderne Schilderijen, Aquarellen en firawH. MEUBEL- BAZAR, Singel 263 283, de i*rijs. . . ?59,50. Kantoor-Meubelen m. J. MEIJERINE MEIJER. 'Telefoon 3OG8. MARMEREN SCHOOffSTEENMAimLS G. & J. CQOL, AMSTERDAM. ROTTEffDAM. UTRECHT. BLOEMGRACHT?/', ,DELFtSCHESTR«^T6lf- ". BIJ-TiTR^AirM' JL5JL=JLEJLEJL=JLJ! 2 Si AFD-HOLLAnD5O1 KUn5THAALDW?RK * HAnDW?RK 0 $$$$$$$ nALl/?R5mAATië7 XAM5T6RDAMX P < ? H LOOPU1T-5P?U?K DROUOT H- H- WKSSEtt & Co. -t- 4« LANGE HOUTSTRAAT 7 & 2 » - - - Oen Haajj - - . . TELEFOON ISiTEKC. 374 - GROOTSTE INRICHTING VOOR COMPLETE MEUBILEERING = IN ALLE STIJLEN = = = ANTIQUITEITEN?= = EIGEN MEUBELFABRIEK PERMANENTE » TENTOONSTELLING KLEURETSEX VAN FRANSCHE MEESTERS + + ->- + + + REPRODUCTIES PROCÉDÉVAN MEURS 4- + + + + + + PHOTOGRAVUREX NAAR OUDE EN NIEUWE SCHILDERIJEN + + FACSIMILE-AQUARELLEN + + ANTIEKE EN MODERNE BEELDEN LIJSTEN EN SPIEGELS + + + KÖNSTHAJDEL-WEÜ.G.DOBENS&ZN. ROKIN 56. AMSTERDAM. IOD, lr, Fabriek van Ziterwta, | Hofjuvielier. i* £$ \ Ondegracht E 17, utrecht, l AARDWERK ATELIER VAN - KUNSTREPRODUCTIE .-. PROCÉDÉVAN MEURS .'. _ _ _ _ _ FIRMA - - - - - VAN MEURS & VAN GOGH .. .. .. HAARLEM. .. .- .. DE NIEUWE CATALOGUS IN VIER' TALEN VERKRIJGBAAR a ? 0.25.j NAAMLOOZE VENNOOTSCHAP ZEISTER FABRIEK VA N KOPERWERKEN 2 MINUTEN VAN STATION DRIEBERGEN MODERN EN ANTIEK KOPERWERK GIETERIJ VOOR FIJN KOPER EN BRONS

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl