Historisch Archief 1877-1940
"?9,4
r. 1537
WEEK
DE AMSTERDAMMER
A°. 1906,,
VOOE NEDEKLAND
Onder redactie
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
?v a. m. J". 3DE IEC O O.
Uitgevers: VAN HOLKEMA A WARENDORT, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden . . . . . . f 130, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar , mail 10.
A&onderhjke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0-12'/«
Dit blad U verkrijgbaar Kioak 10 Boulerard du Capncinet tegenover Iwt Qrand Café, te Parij».
Zondag 9 December.
Advertentiën van 1?5 regels f 1.25, elke regel meer f 0.25
Reclames per regel 0.40
Annoncet nit Duitichland, Ooitenrijlc en ZwitKrland worden uitsluitend aangenomen door de firma
SUDOLf M03SS te Keulen «n door alle filialen duer firma. De prijs per regel U 85 Pfennig.
INHOUD:
VAN VERRE EN VAN NABIJ: Eene ziekte
wet, die er geen is, I, door G. W. Bruinsm».
De Gróningsche hoogeschool. Publieke
Werken of Architect? Brie 7en u t
NieuwNederland, door A. E. M. S. te Laer,
FEUILLETON: November middag door Jo
van Campen. KUNSr EN LETTEBEN:
Het Geestelijk Lied in de Nederlanden vóór
de Hervorming, door I. A. N. Knuttel, be
oordeeld door Leo Balet. Een boek vol
humor, door P. B. Westerdijk, De heer
Van Deyssel over Bolland, door dr. J. A. der
Mouw, met naschrift van L. van Deyasel.
VOOR DAMES: Willen, door F. S. M.
Gnyot, VIII, slot^ Mijn dagboek, door
jda de Wilde, beoordeeld door C. B.
ALLERLEI, door Caprice. UIT DE
NATUUR, door E. Heimans. Oud-Am
sterdam, door A. W. Weissman, VI, met
afb. ? De Tooneelspeler Eainz, door J.
Huf van Buren..?Penteekening van H, G.
Ibels. De strijd tegen de huisindustrie,
door Henr. van der Mey.
Kunstverkooping, met afb. Teekening van de maand
November, door Chris Kras Kzn.
FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK,
door D. Stigter. Onze taal en de
Grondwef, door Suithardeshage.
BOEKA.ANKONDIGING. SCHETSJE. D
vMBUBRIEK. SCHAAKSPEL. ADVER
TENTIËN.
Eene ziektewet, die er geen is.
l.
De tegenwoordige regeering heeft het
ontwerp vaa wet harer voorgangster,
regelende Wettelijke verplichting van
(vaste) iverklieden om zich en hunne ge
zinnen te verzekeren tegen geldelijke ge
volgen van ziekte en bevalling, met enkele
wijzigingen, opnieuw ingediend.
Volgens art. 225 zal deze wet bij aan
neming kunnen worden aangehaald onder
den titel van: Ziekteverzekeringswet en
het lijdt geen twijfel of op het voetspoor
van de Ongevallenwet zal de lange naam
dezer nieuwe wet in den volksmond
terstond worden vereenvoudigd tot:
Ziektewet.
Het is niet overbodig bij voorbaat
erop te wijzen, dat zij dit niet is en
ook nooit zal worden, omdat men onder
dit woord altijd zal moeten verstaan:
Eene wet tot voorkoming of genezing
van ziekte, ter voorziening in genees
kundige hulp of iets dergelijks, terwijl
het aangeboden ontwerp bedoelt voor
ziening in de geldelijke schade door
ziekte ontstaande, zij het ook dat bij
wijze van nevendoel gesproken wordt
van het verschaffen van geneeskundige
hulp aan een groot deel van arbeiders
en hunne gezinnen.
1 De verzekeringen, die gewoonlijk in
een adem genoemd worden, omdat eene
wettelijke regeling reeds hier of elders
bestaat of gewenscht wordt, namelijk de
Ongevallen-, de Ziekte- en de
Ouderdoms (incl. Invaliditeitsverzekeringen,
zijn in wezen niet verschillend van tal
van andere verzekeringen, waaraan nog
weinig gedacht wordt om ze van Staats
wege te organiseeren, bv. verzekering
tegen de schadelijke gevolgen van brand,
hagel, veeziekte, overstrooming e. d.
Alleen komen ongeval, ziekte en ouder
dom (invaliditeit) meer geregeld voor en
treden daarom ook het onheil en de
materieele ellende door deze veroorzaakt
veel vaker aan het licht.
Slechts in n opzicht echter zijn deze
laatste verzekeringen onderscheiden van
de andere hierboven genoemde, die ge
woonlijk, althans tot nog toe, aan het
persoonlijk initiatief worden overgelaten:
niet alleen wordt op zich zelf schade
geleden door ongeval, ziekte of invalidi
teit, maar de persoon zelf wordt getroffen
en in meer of mindere mate tot werke
loosheid gebracht, hetgeen bij brand,
hagelslag enz. niet zoozeer het geval is,
al wordt daardoor somwijlen het werken
feitelijk eveneens verhinderd, het ver
mogen totwerken ondergaat geen ver
mindering, zooals bij ongeval, ziekte enz.
De drie eerstgenoemde verzekeringen
komen dus ten slotte neer op verzekering
tegen werkeloosheid, ontstaan door onge
val, ziekte of ouderdom (invaliditeit).
Deze overeenstemming is ook eigenlijk
het eenige, dat hare samenvoeging tot
een trias, zooals het bij voorkeur ge
noemd wordt, wettigt.
De reden tot staatsbemoeiing met deze
verzekeringen in het bizonder is toch voor
de eerste geheel anders dan voor de beide
andere. Bij de ongevallenverzekering staat
op den voorgrond de bescherming vaa den
dooreengenomen zwakkere, namelijk den
werknemer, tegenover den relatief ster
kere, den werkgever, in wiens dienst de
eerste schade lijdt, wanneer hem een
ongeval overkomt.
De werkman, die in en door den dienst
bij een ander, dus op .een tijdstip en
gedurende werkzaamheden, waarbij hij
niet vrij is, maar gebonden door dit wer
ken voor een ander, een ongeval onder
vindt, dat hem nadeel berokkent, heeft
recht van den persoon, op wiens
lastgeving hij dit werk verrichtte, schade
vergoeding te eischen. Om allerlei redenen
geschiedde dit tot heden niet of kon dit
niet dan hoogst zelden geschieden; des
niettemin was de billijkheid niet te ont
kennen en toen dit besef eenmaal was
doorgedrongen, lag het voor de hand, dat
de Overheid zich er mee bemoeide en
door wettelijke maatregelen den arbeider
de schadevergoeding trachtte deelachtig
te doen worden, waarop hij recht had.
Uit deze opvatting volgt ook van zelf,
dat alleen de werkgever de onkosten moet
dragen ter vergoeding van de schade in
zijn dienst ontstaan en ten gevolge van
arbeid in zijn dienst verricht.
Bij ziekte- en ouderdoms(invaliditeits)
verzekering is het echter iets geheel
anders, althans tot op zekere hoogte. Het
is allezins mogelijk, dat door het werken
in dienst van een ander ziekte bij den
arbeider kan ontstaan en in beginsel
onderscheidt zich het nadeel daardoor
berokkend niet van hetgeen is ontstaan
ten gevolge van een ongeval; het zou zelfs
kunnen zijn, dat vroegtijdige ouderdom
of invaliditeit het gevolg is van onge
zonden, overmatigen of aanhoudenden
arbeid en ook in die gevallen zouden
dezelfde of overeenkomstige overwegin
gen voor staatsbemoeiing en het dragen
der onkosten door de werkgevers zich
kunnen doen gelden, maar boven en
behalve deze bijzondere oorzaken, wier
direct verband slechts zelden bij ziekte
evenals bij ongevallen aangetoond zal
kunnen worden, zijn er tal van andere
omstandigheden, die in het algemeen
ziekte kunnen te voorschijn roepen, en in
de natuur zelf liggen de oorzaken van
invaliditeit n ouderdom, waardoor het
vermogen tot werken wordt verslapt of
te niet gaat.
Wanneer de Staat zich nochtans be
moeit met de verzekeringen tegen de
schade door deze natuuroorzaken ont
staande, wordt hij blijkbaar door andere
overwegingen geleid en het kan bijna
niet anders of deze vinden haren grond
in de overtuiging, dat de betrokken per
sonen of niet bij machte zijn voor zich
zelf te zorgen of nog niet genoeg tot de
overtuiging zijn gekomen om dit te moe
ten doen, zij het ook door eigen opoffe
ringen, terwijl de jammer en ellende
door het gemis dier verzekeringen zoo
groot zijn voor een deel der bevolking,
dat voorziening noodig is.
Onder die omstandigheden kan het
mogelijk zijn, dat toepassing van het:
dwingt ze om in te gaan! het teeken is
van wijs beleid eener Regeering.
Ongetwijfeld heeft deze overtuiging de
samenstellers van de thans opnieuw aan
geboden ziekteverzekeringswet bezield.
Zij beoogt van allen, die het betalen
kunnen, geregeld zeker bedrag in te
vorderen, waarvoor zij bij ziekte en kraam
deskundige hulp genieten en een groot
deel van hun gewoon dagloon ontvan
gen zullen.
Uit overwegingen, voortvloeiende uit
hetgeen hierboven is gezegd omtrent de
aansprakelijkheid voor ziekte en invali
diteit in het algemeen gelegen in het
arbeiden in den dienst van anderen,
zullen ook de werkgevers voor een deel
moeten bijdragen tot deze verzekering.
Deze redeneering is volkomen correct
en de zaak ware eenvoudig genoeg te
regelen, kwamen niet administratief
allerlei moeielijkheden voor den dag.
Deze zijn dan ook oorzaak, dat een wets
ontwerp van niet minder dan 226 arti
kelen aan de volksvertegenwoordiging
is aangeboden.
"Wordt het aangenomen dan zullen,
dank zij getrouwe premiebetaling door
hen «elf en hun werkgevers, vele
mingegoede burgers van Nederland in geval
van ziekte geneeskundige hulp en week
geld ontvangen. Men verlieze echter niet
uit het oog, dat deze verzekering alleen
ten goede komt aan dengene, man of
vrouw, die tegen loon in of ten behoeve
van eene binnen het Rijk gevestigde
onderneming of inrichting werkzaam of
binnen het Rijk in eene dienstbetrekking
is, voor zoover de duur der arbeidsover
eenkomst ten minste zes dagen is", be
nevens aan gezinnen van de hier om
schreven personen.
Daarnaast echter blijven er duizende
burgers en hunne gezinnen, kleine nering
doenden, keuterboertjes, losse arbeiders,
en behoeftigen van allerlei aard, die in
geen enkel opzicht door deze wet gebaat
worden en meer of beter in hunne be
hoefte aan geneeskundige hulp zullen
kunnen voorzien; voor hen is de voor
gestelde ziekteverzekeringswet wel aller
minst een ziektewet. Toch hebben zij
haar noodig, terwijl de Nederlandsche
Staat thans nagenoeg niets doet om hen
te helpen en alleen met angstvalligheid
zorgt voor de geneeskundige behoeften
der meer gegoeden onder zijne burgers.
Het zij terstond erkend, niet met opzet
wordt zulk een eenzijdigheid betracht,
maar uitgaande van het zeer juist be
ginsel om alleen bevoegde geneeskundige
hulp te willen doen verstrekken, is de
Nederlandsche Regeering na een eerste
stap blijven stilstaan; zij is namelijk be
gonnen om geneeskundige hulp en bij
stand van niet door haar bevoegd ver
klaarden te verbieden, tegelijkertijd de
opleiding van zulke personen te regelen
en het overgroote deel der
opleidingsko ten op zich te nemen.
Daarna is de Regeering echter blijven
stilstaan, oordeelende dat haar zorg hier
mede als geëindigd kon worden be
schouwd en dat de bevoegd verklaarde
personen wel zoude zorgen zich overal
beschikbaar te stellen, terwijl alsdan
iedere staatsburger naar verkiezing van
de gelegenheid hun hulp in te roepen,
zou kunnen gebruik maken.
Dit laatste echter is niet het geval,
wel zorgt de bovenbedoelde gemakkelijke
opleiding voor een voldoend aantal be
kwame geneeskundigen, maar niet overal
stellen zij zich beschikbaar en waar zij
aanwezig zijn, kan niet ieder ten allen
tijde van hunne diensten gebruik maken.
De kosten daarvan zijn niet zelden te hoog.
(Slot volgt.) G. W. BEUINSMA.
De Groningsche hoogeschool.
Enkele opmerkingen naar aanleiding
van Minister Rink's schrijven over de
concentratie van Hooger Onderwijs in
zijn Memorie van Antwoord.
Op den voorgrond wenscht hij te stellen,
dat er geene aanleiding bestaat om zijnerzijds
bij deze begrooting de concentratie van het
uaiversitair onderwijs uitvoerig te bespreken.
In zijn ministerieel werkplan toch is eene
wijziging der hooger-onderwijswet, vóór de
reorganisatie van het onderwijs, die aan de
orde zal komen na het verschijnen van bet
rapport dtr z.g. ineenschakelings-commissie,
niet opgenomen. Ook kan hij zich niet ver
eenigen met de zienswijze van die leden, die
in den brand van het Academiegebouw te
Groningen eene bijzondere aanleiding zagen,
om tot opheffing van ne der Rijksuniversi
teiten, met name van de Groningsche uni
versiteit, over te gaan."
Z.Ex. had het plan" niet en heeft
nu het plan niet om de concentratie
uitvoerig te bespreken".
Maar wie wenscht dat?
De vraag is immers elke beslissing
omtrent den herbouw van 't Grroningsche
Universiteitgebouw uit te stellen, tot de
slotsom is verkregen van een nader on
derzoek.
Tot zulk een uitstel en onderzoek kan
hem de extra uitgave van een half
millioen geen aanleiding zijn.
Wat zijn dan ook een halfmillioen
en de bestendiging van een onnoodige
uitgave van zooveel tonnen meer, d. i.
van millioenen, op den duur? Zoo'n
zuinige Minister en zoo'n royale man!
* *
Bij het nagaan der gronden, waarop in
het Voorloopig Verslag op ophelling der
universiteit te Groningen wordt aangedrongen,
heeft het hem getroffen, dat onmiddellijk,
nadat de opheffing vaa eene der universi
teiten wordt gezegd bijkans tot de onmo
gelijkheden te behooren, omdat er hopelooze
verdeeldheid heerscht over de vraag, welke
der drie universiteiten dit lot zal treffen,
in den brand een reden wordt gezien om tot
eene oplossing te komen.
Waarom de oplossing door den biand
mogelyk zou zijn geworden, blijkt echter niet.
Wel worden verschillende argumenten voor
de opheffing van eene der Rijksuniversiteiten
aangevoerd en wordt gewezen op de steeds
hoogere kosten der univernteit te Groningen
ten gevolge van de steeds toenemende eischen
der wetenschap en op vermindering van het
aantal studenten aldaar, maar deze argumenten
staan niet in rechtstreeksch verband met
den brand. Leest men verder, dan blykt de
universiteit te Groningen hare warme ver
dedigers, die betoogen, dat elke andere uni
versiteit eerder zou kunnen worden opge
heven dan die hunner voorliefde," niet door
den brand te hebben verloren. De voorspelling
is das niet gewaagd, dat, kwam de opheffing
van eene der Ryksuniversiteiten aan de orde,
de hopelooze verdeeldheid over de vraag,
welke der drie dit lot zou treffen, thans even
groot zou zijn als vroeger."
Nietwaar, wat is dat snijdend! Al
mogen er argumenten zijn en nogal af
doende argumenten ook, zij zitten niet
in den brand!" De brand verbrandde
zelfs bij de Groningers hun voorliefde
niet... en de Kamer zou niet eenstemmig
zijn bij het antwoord op de vraag, welke
Universiteit zullen wij opheffen: der
halve het Groninger Academiegebouw
moet herbouwd worden, als waren onze
drie Rijks-Universiteiten, al komen er
ook drie niet-Rijks-Universiteiten bij, voor
de eeuwigheid gesticht. ? Zoo redeneert
nu een Minister niet in 1876, maar in
1906!
De klachten over moeilijkheden bij de
bezetting van leerstoelen zijn overdreven.
Wel blijkt nu en dan de wenschelijkheid,
om het onderwijs in eenig vak aan een
vreemdeling op te dragen, maar meestal is
eene behoorlijke bezetting van den vacanten
leerstoel door een Nederlander niet onmoge
lijk. In het algemeen staalde wetenschappe
lijke naam van deNederlandsche hoogleeraren
dan ook niet achter bij dien van hunne
buitenlandsche collega's."
Ja, hier zitten wij een beetje mee.
Wij hebben het boekje nog niet gelezen,
waaruit de hoogte van den
wetenschappelijken naam der hooggeleerden hier en
in 't buitenland valt op te maken, maar
het zal, ook zonder op deze gratuite
verzekering van den heer Rink iets af
te dingen, geoorloofd zijn te blijven aan
nemen, dat het wenschelijk is de
binnenlandsche middelinatigheden te laten waar
zij zijn, en dat het gemakkelijker is
voor leerstoelen b.v. op zes bolleboozen
de hand te leggen dan op twaalf, ook
al betrekt men er eenige uit het buiten
land. Want uit den vreemde komen wel
vaak veel-belovenden, maar niet de
mannen, die hun eischen kunnen stellen.
Verreweg het meeste gewicht hecht de
ondergeteekende aan het argument, dat in
het belang van 's lands financiën opheffing
van eene universiteit dringend noodig is.
Daargelaten echter de vraag, of opheffing
van eene universiteit wel eene belangrijke
bezuiniging ten gevolge zou hebben, komt
het den ondergeteekende voor, dat de uit
gaven, die het Rijk zich getroost voor de
bevordering der wetenschap in verhouding
tot de uitgaven voor verkeers- en
weermiddelen nog niet van dien aard zijn, dat
zij het financieel evenwicht in de staatshuis
houding verstoren."
Hier is nu speciaal de zuinige Excel
lentie aan het woord. Men ziet het, hij
rekent het tot een cent toe uit! Als de
sporen, booten, auto's, fietsen, en Oorlog
en Marine zóó veel kosten, ? dan ja
dan kunnen wij heel goed een academie
meer betalen dan noodig is, een die de
twee andere Universiteiten schaadt.
O Minister, wie neemt voor zoo iets
nu zijn hoed niet af?
En dan gaat hij, al geld uitwinnende
voor de natie, voort:
Sedert de principieele beslissing van 1876
omtrent het aantal Rij ks-universiteiten, heeft
het Rijk vooral voor den bouw van nieuwe
en den verbouw van bestaande universiteits
gebouwen belangrijke bedragen uitgegeven.
Het zou, naar de meening van den onder
geteekende, geene aanbeveling verdienen een
deel dezer gebouwen thans buiten dienst te
stellen. De daarvoor gedane uitgaven toch
zouden alsdan grootendeels onnut zijn gedaan.
Hetzij den ondergeteekende vergund er hier
op te wijzen, dat bij opheffing der universi
teit te Groningen de volgende gebousven, na
do inwerkingtreding der wet van 28 April
1876 (Staatsblad no. Wij gesticht of ver
nieuwd, voor het universitair onderwijs zou
den verloren gaan : Ie. het pharmaceutisch
laboratorium, gebouwd in 1879 en thans
ingericht voor scheikunde; 2e. het hygiënisch
laboratorium, gebouwd in 1883 ; 3e. het
physisch laboratorium, gebouwd in 1890;
4ehet botanisch laboratorium, gebouwd in 1895 ;
5e. de bibliotheek, verbouwd in 1896; 6e.
het mineralogisch-geologisch laboratorium,
gebouwd in 1898; 7e. het
pathologisch-anatomisch laboratorium, gebouwd in 1902 en
8e. het sterrenkundig laboratorium, verbouwd
in 1903. Tevens zij hier herinnerd, dat in
1903 is geopend het met belangrijken tteun
van het R|jk gestichte, Algemeene, Provin
ciaal-, Stads- en Academisch Ziekenhuis, ter
wijl het in 1885 gebouwde Gesticht voor
minvermogende ooglijders, toebehoorende
aan eene particuliere vereeniging, geheel
voor het universitaire onderwijs is ingericht."
Zeker, Rink heeft gelijk. Het schreeuwt
in n woord ten hemel, hoeveel milli
oenen sedert 1876, daar grootendeels
noode- en nutteloos in den put zijn ge
worpen en die gebouwen vertegen
woordigen nog maar een klein deel van
't geheel der uitgaven in dertig jaar!
Zet dat voort, gij volksvertegenwoordi
ging, want doet gij het niet, het zou eerst
recht duidelijk blijken, hoe ge de natie
stoffelijk hebt benadeeld en het Onderwijs
daarbij. Neen, dat mag niet eindigen...
eenvoudig om een brand; want iets
meer dan een brand, valt niet te ver
melden aldus Minister Rink!
Nu zou er een andere weg nog kunnen
zijn; de hervorming der Universiteiten
in faculteits-scholen. Eenige onnoozele
zielen hebben daar wel eens aan gedacht.
Medewerking tot eene zoodanige reorga
nisatie zal de ondergeteekende niet kunnen
verleenen. Afzonderlijke faculteitsscholen
worden uit een wetenschappelijk oogpunt
thans algemeen veroordeeld. Overal bestaat
het streven de nog bestaande ficulteitsscholen
deel te doen uitmaken van eene universiteit.
Juist om aan de bezwaren van faculteits
scholen te ontkomen, is Frankrijk in den
laatsten tijd bezig zijn universitair onderwijs
te reorganiseeren."
Dit bezwaar is gewichtig genoeg.
Faculteitsscholen zijn algemeen veroor
deeld uit wetenschappelijk oogpunt."
Edoch, hoe weet de heer Rink dat zoo ?
Ook weer uit dat boekje, dat hem in
lichtte omtrent de voortreffelijkheid van
binnen- en buitenlandsche professoren?
Uit een Fransch boekje ? Men zou het
kunnen denken, omdat hij ook over
Frankrijk spreekt, en tot dusverre ging
men wel het allerlaatst bij de Franschen
zijn licht opsteken, om te weten hoe in
Nederland het Hooger Onderwijs moet
worden geregeld en ingericht.
Maar laat ons, waar hij zijn inlich
tingen dan ook gezocht moge hebben,
hem uit den droom helpen. Van een
algemeene veroordeeling van faculteitsscholen
uit een wetenschappelijk oogpunt is niets
bekend; wel uit een professoraal-, een
curatoren-, een geineenteraads- en c
terieoogpunt, en de hemel weet uit hoe
veel oogpunten meer, zijn faculteits
scholen veroordeeld; heusch, alle be
langhebbenden, de functionarissen, de
beheerders, de fiscussen, enz. enz., vin
den een volledige Universiteit, heel wat
voornamer, voordeeliger, aardiger dan
een faculteitsschool. Maar wat heeft
dit nu met de ivetenschap te maken ?
Immers absoluut niets. Wij zouden, niet
van den heer Rink want hij heeft
alle recht zich te excuseeren maar
van wien dan ook, wel eens een betoog
willen lezen, waaruit kon blijken, dat
b.v. de allemitstekendste, want dat
zouden zij kunnen zijn de
alleruitstekendste faculteitsscholen voor de
ivetenschap, minder vruchten zouden afwerpen
dan het vrij gebrekkig drietal universi
teiten, waarmee ons land het stellen moet.
En nu heeft men natuurlijk bij het
overwegen eener hervorminz van 't H. O.
zich niet te bepalen tot faculteitsscholen
in den engen zin. Men kan ook denken
aan een splitsing der experimenteele en
speculatieve faculteiten; de medische en
natuurfilosofische aan de eene, de letter
kundige, juridische en theologische aan
de andere zijde. Waarbij dan wel aller
eerst de vraag zou zijn, behoort een
medische faculteit in een stad als Gro
ningen of Leiden of Utrecht gevestigd te
zijn, of in steden met een rijk materiaal
voor het onderwijs en de wetenschap als
Amsterdam en Rotterdam ?
Wij zullen over deze onderdeelen van
een zoo belangrijk vraagstuk niet uit
weiden alleen vragen wij thans met
allen nadruk, zal men nu toch weer
een half millioen aan de Groninger
Academie verbouwen een halfmillioen,
dat op een groot aantal millioenen voor
dat Universiteitje in de toekomst wijst,
en het, volgens de theorie van Minister
Rink, die zooveel respect heeft voor 't
geen eens gebouwd is! zoo goed als
onophefbaar maakt?
Want, dit is het eigenaardige van den
toestand: Minister Rink, die thans heet
niet te willen beslissen of juister ge
zegd geen beslissing te willen voorbe
reiden omdat ruim een half millioen
vergeleken bij de uitgave voor
Verkeersen Weerkracht" van geen beteekenis is,
en ook omdat een brand maar een brand
is! beslist juist door deze uitgaaf over de
Universiteit-hervorming voor tal van jaren
en werpt met dit half millioen vele
millioenen daarbij in den put.
Van Universiteits- en H. O.-verbetenng
kan dan vooreerst niets komen.
Publieke Werken of Architect?
De beraadslaging over den beurs
bouw", naar aanleiding van het eerste
herstellingscrediet tot een bedrag van
83,000 gulden, liep bijna geheel over de
vraag: wie verantwoordelijk moet worden
geacht voor het treurige verloop dezer
bou wgeschiedenis.
De indruk, die deze tamelijk scherpe
discussie moet achterlaten, is, dat men
den architect Berlage aansprakelijk stelt
en niet Publieke Werken, wijl die dienst
af deeling in strijd met het door B. en W.
goedgekeurd rapport Dec. 1895, waarbij
de architect, in alles wat den beursbouw