Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1539
Prof. dr. H. OORT,
1836?27 December?1906.
Gaarne heb ik gevolg gegeven aan
het verzoek van de redactie van dit
weekblad om enkele regelen te schrijven
bij de beeltenis des Leidsohen hoog
leeraars, die dezer dagen 70 jaren en dus
tot aftreden genoopt wordt. Eene
hardwordt vaak pijnlijk gekweld door de
vraag, of hij toch niet iets van zijne
krachten moest geven aan algeineene
belangen en zijn ambtgenoot, op weg
om het woord te gaan voeren over een
godsdienstig of staatkundig of maat
schappelijk belang, denkt met een stillen
zucht aan zijne schrijftafel en zijne boeken,
waaraan hij, met de beste bedoelingen,
waarde bezitten, dan moet het streng
onderzoek naar de feiten door degelijke
bronnenstudie er aan ten grondslag
liggen. Hieraan onderscheidt men den
wetenschappelijken man van den lief
hebber, dat gene ook dorre studiën niet
schroomt en voor het doorsnuffelen van
vervelende boeken niet terugdeinst "
Voortreffelijke woorden inderdaad. En
wet, maar een wet. Toch ook eene ver
standige wet, al hebben velen (en onder
hen professor Oort) de allerlaatste jaren
van hunne ambtsbediening nog krachtig
en friaoh hun arbeid verricht.
Den 27sten December e.k. dan zal
Oort op een lang en rijk leven mogen
terugzien. Ook op een veelzijdig leven.
Hij is de maatschappij ingegaan als pre
dikant en heeft te Santpoort en te
Harlingen gestaan (1860?1873) en met liefde
gearbeid. Die liefde voor het godsdienstig
leven, voor een vrijzinnig christendom
heeft hij nooit verloochend, hij heeft
tallooze malen en voor talrijk opgekomenen
gepredikt, hij is lid geweest van de be
sturen van godsdienstige vereenigingen,
uit zijne pen zijn onderscheidene stich
telijke geschriften gevloeid, waaronder
ik althans.?De twaalf wonderspreuken van
Jezus," 1870, 18922 noemen wil en hij
heeft bij voortduring eene plaats van
groote beteekenis ingenomen in de gods
dienstige en kerkelijke bewegingen onzes
vaderlands. Aan dit alles is vaak en met
reden hulde gebracht. Doch van den
Sisten Maart 1873 af, toen hij
hethoogleeraarsambt aan het toenmalig
Amsterdamsch Athenaeum aanvaardde met eene
rede over De tegenwoordige toestand
der Israëlitische Oudheden," toen hem,
gelijk hij later dankbaar zou opmerken,
het voorrecht te beurt viel eene zuiver
wetenschappelijke loopbaan voor (zich)
geopend te zien", van dien dag af aan
is hij vóór alles hoogleeraar, academisch
docent en wetenschappelijk onderzoeker
geweest. Het is niet onnoodig deze bij
zondere opmerking eenigszins te
veralgemeenen. Er zijn mannen van weten
schap, wier plichtsbesef hen vastbindt
alleen aan de studeerkamer en, zoo zij
ook hoogleeraar zijn, aan de collegezaal.
Zij begeeren niet meer en zij houden
het er voor, dat zij ook niet meer zouden
mogen begeeren op straffe van kracht
versnippering. Er zijn er anderen, die n
door eene vroegere betrekking n door
temperament of aanleg of ook door wat
zij voor zich van hunnen plicht achten
te zijn, zich, behalve aan hunne studiën,
ook aan het maatschappelijk leven blijven
wijden, spreken, vergaderingen bijwonen,
populaire geschriften uitgeven en wat
dies meer zij. Beiden kennen te dier
oorzake hun innerlijken tweestrijd en
beiden staan aan miskenning bloot. Want
de man van de studeerkamer alleen
bezig is nochthans een deel van zij a tij d
te ontnemen. En de buitenwereld, die
slechts het uiterlijk gedragen ziet, is
geneigd den n voor een egoïstisch
kamergeleerde te houden en omtrent den
ander twijfelend te vragen of niet zijne
studiën wat al te zeer in het gedrang
komen ? Het verbinden van de plichten
van hoogleeraar en lid der maatschappij
blijft, bij de vrijheid van het wetenschap
pelijk ambt, aan ieders zedelijk oordeel
overgelaten en ernstige, eerlijke mannen
scheppen zich een regel van evenwicht
en van arbeidsverdeeling, die natuurlijk
niet onfeilbaar is, maar die in vertrouwen
door hen, die buiten staan, inoet worden
aanvaard.
Het kan echter geen kwaad dit ver
trouwen af en toe te schutten. En hier
mede keeren wij tot het bijzondere terug.
Professor Oort heeft zich met groote
toewijding aan tal van algemeene belan
gen gegeven, maar hij is vóór alles man
van wetenschap geweest. Toen hij bij
de overdracht van het rectoraat den
20sten September 1892 het gebruikelijk
verslag gaf van de lotgevallen der Leidsche
universiteit, had hij gelegenheid om aan
allen, die de hoogeschool met eenigen
wetenschappelijken zin verlaten" toe te
roepen, dat zij nu een richtsnoer der
studiën hadden ontvangen en voor ver
dwalen op wetenschappelijk gebied zich
konden bewaren, maar dat zij nu zich
zelven banden moesten aanleggen; want
iets, al is het een nog zoo klein onder
deel van een vak, uit de bronnen, van
alle kanten te bezien, zal u licht meer
baten dan het door uw hoofd laten gaan
van allerlei onverwerkte wetenschap".
En iets verder, in een ander verband,
hooren wij hem zeggen : Populair weten
schappelijke voordrachten bij te wonen
moge, ook voor studenten, van tijd tot
tijd nuttig en aangenaam zijn, willen
zij iets van een vak weten, dan moeten
zij er in studeeren; daar zijn zij studenten
voor". Wat de hoogleeraar onder dat
studeeren" verstond, had hij reeds vroe
ger op uitnemende wijze gezegd. Den
l Oden December 1875 n.l, werd hij van
Amsterdamsen Leidsch hoogleeraar en
sprak bij die gelegenheid eene rede uit
over Israël, het volk van den godsdienst".
Welnu in zijn woord tot zijne aanstaande
leerlingen luidt het: Algemeene be
schouwingen zijn uit den aard der zaak
aantrekkelijk, maar zullen zij eenige
allen, die gedurende Oorts professoraat
zijne lessen hebben gevolgd, zullen met
mij getuigen, dat hij zich als docent door
deze beginselen liet leiden en allen, die
van zijn arbeid hebben kennis genomen,
zullen daarvan hetzelfde kunnen zeggen.
Hier krijg ik aangename gelegenheid
nog aan iets anders te herinneren, dat
ook vaak vergeten wordt. Den l sten
October 18(!0 verwierf O. den doctors
graad in de godgeleerdheid op een proef
schrift over Numeri 222?24 (de
Bileamszegen). Maar te Leiden was en is hij
lid van de letterkundige faculteit en hij
heeft zich daarin altijd volmaakt thuis
gevoeld. Hebreeuwsche taal en
Hebreeuwsche oudheden heeft hij te geven
als literator en als philoloog, en het is
in die richting, dat hij heeft uitgemunt.
Natuurlijk, dat n het voorwerp zijner
studiën n zijn verleden n zijne lessen
(in hoofdzaak) aan theologen n eindelijk
zijne buitenambtelijke bemoeiingen hem
voor de buitenwereld theologisch maakten;
natuurlijk ook dat b.v. Pijper in zijne
intreerede te Leiden (?De Geschiedenis
van het godsdienstig-zedelijk leven",
1897) zich tot hem richtende zeide: of
schoon gij niet behoort tot de faculteit
van godgeleerdheid, rekenen wij u toch
altijd mede in den godgeleerden kring" :
natuurlijk, dat hij in de redactie zit van
het Leidsche Theologisch Tijdschrift.
Maar zijn arbeid was en is
literarischphilologisch-historisch. Over het verband
tusschen het een en ander heeft hij ge
sproken in de al genoemde oratie. Het
onderwijs in de Israëlietische archaeologie,
zegt hij daar op blz. 32?40, vermijdt
al te vaak ook den godsdienst van Israël
in zijn gebied te trekken, terwijl toch
de Isr. archaeoloog die het volk, zijn
leven en zijne historie beoefent, niet mag
vergeten, dat Israël het volk van den
godsdienst was.
Zal ik nu trachten Oort's beteekenis
op dit gebied nog met een enkel woord
te schetsen, dan doe ik dat met grooten
schroom. Want mijne studiën liggen op
zoo ander terrein. Maar ik durf toch dit
zeggen, dat Oort vooral de man is van
het na-exilisch Jodendom, van de
Joodsche gemeente in den Griekschen en
Romeinschen tijd, van het Judaïsme in
de verstrooiing, van de
Joodsch-Alexandrijnsche theologie, van den Talmud.
Zeker hij heeft geschreven over De
dienst der baalim in Israël" (1864),
Jeremia in de lijst van zijn tijd" (1866),
hij heeft in het theologisch tijdschrijft
artikelen geplaatst over vóór-exilische
onderwerpen. Maar vóór alles is hij de
man van het Jodendom, zooals al blijkt
uit die beide uitnemende deelen van de
Bijbel voor Jongelieden," VII (1877),
VIII (1878), die immers handelen over
De laatste eeuwen van IsraëFs volks
bestaan" en die als een symbool zijn van
wat wij op wetenschappelijk gebied vooral
aan Oort te danken hebben: kennis van
het Joodsche leven in de laatste vier
eeuwen vóór Cbr. in al zijne deelen en
vertakkingen. Hij heeft daarvoor onze
oogen geopend en, om op dit gebied een
gids te worden, heeft hij hard en vaak
vervelend werk verricht. De weten
schappelijke man schroomt geen dorre
studiën" hoorden wij daareven uit zijn
eigen mond. Hij heeft zijn woord met
de praktijk bevestigd. Treffend, dat prof.
Cramer iets dergelijks zegt in zijn levens
bericht van wijlen den diepbetreurden
dr. C. Sepp, dat deze nl. zich herhaal
delijk de zelfopoffering getroostte om te
lezen ook zóó duistere boeken als Gichtels
Theosofia practica", om aan latere onder
zoekers die moeite voor goed te besparen.
(?Levenseer. Mij. Ned. Letterk.," 1890
1891 blz. 61). Langs dezen w«g is Oort
gekomen tot zijne kennis van Talmud
en talmudisch Jodendom. Hij is een van
de weinige Nederlandsche nieuw-hebraïci
onder niet-joden. Ouderen onder ons her
inneren zich den strijd tusschen hem en
den Amsterdamschen opperrabbijn T. Tal
in 1880 naar aanleiding van Een
moeieli.jke plaats uit den talmud" in Eigen
Haard" van dat jaar no. 1. Zonder twij
fel is de toen gevoerde wisseling van
gedachten Oort's talmud-studiën ten goede
gekomen, in 1881 gaf'hij zijn Evangelie
en Talmud uit het oogpunt der zedelijk
heid vergeleken," in 1883 sprak hij op
het 6de Oriëntalisten-congres over de
Ursprung der Blutbeschuldigung gegen
die Juden" en sedert getuigen zijne ge
drukte studiën en zijne voordrachten (in
ons Theologisch-Gezelschap) hoezeer de
hoogleeraar den Talmud heeft bestudeerd.
Ik moet mij beperken en laat de eigen
lijke waardeering van Oort's arbeid verder
met vertrouwen den vakgeleerden over.
Want nog van een paar dingen mag zelfs
in dit kort bestek niet gezwegen worden.
Met Kuenen, Hooykaas en Kosters is
Oort de man der Leidsche vertaling van
het^Oude Testament. Na alles wat over
dit grootsche werk is gezegd volsta hier
de bloote vermelding. Voor de pers be
werkt door dr. H. Oort" staat op het
titelblad en in deze woorden ligt groote
droefheid. Zijne medewerkers en vrienden
zijn hem in den dood voorgegaan, door
imiiiiiiiiHiimiiiiiiiiiimiiiiiiiiiMniiimmiiimmiiiimiiiiimHiiiimimi
PIERRE BAILE.
18 N o v. 1647?28 D e c. 1706.
(iin irium memoriam).
1. 1'iEKKi: BAYI.K. Sein Leben and se.ine
Schriften, von ' WILHELM BOLIN
(Stuttgart 1905).
11. PIKIIRK BAYI.K. Ein lieitrag zur
geachichte der I'hilosoi>hie tmd
Menschheit, von Ln>\vi<i KKUKHHACII
(Leipzig 1848).
Wanneer dit blad het licht ziet, zullen
twee eeuwen verstreken zijn na het ver
scheiden van den man, wiens laatste te
boek gesteld woord luidde: voila ce que
c'est que la vérité" (1. 101). Korter en
waardiger kan een leven, geheel in den
eeredienst der waarheid gesteld,
voorbeelweinigen zeker zóó diep betreurd als door
hem. Vooral met Kuenen was hij dooi
de innigste vriendschap verbonden en
het zal hem zwaar zijn gevallen in zijne
rede bij de rectofaatsoverdracht zijnen
dood te hebben moeten herdenken. Een
ander zijner boezemvrienden, P. H.
Wicksteed, is gelukkig nog in leven. Hij «n
J. Estlin Carpenter hebben nog vóór
drie jaren hunne Studies in theology"
opgedragen aan Otto Pfleiderer en
Henricus Oort als teeken van die nauwe
geestesgemeenschap, reeds sinds jaren
tusschen hen bestaande. Intusschen ook
professor Oort kent zeker dat gevoel van
eenzaamheid, dat bij het klimmen des
ouderdoms over menschen komt. De
tijdgenooten vallen en nieuwe geslachten
komen op, gelijk toen er een farao op
stond, die Jozef niet gekend had". Het
groote huis aan het Plantsoen is leo
geworden, de kinderen zijn verspreid
her- en derwaarts, een tweetal heeft de
dood weggenomen en ook zij, die het
middelpunt vormde van den grooten
krin<£, is tot hooger leven ingegaan. Zoo
is dan de zeventigjarige, schoon door
vriendelijke zorgen omringd, wel een
zaam. Maar wie hem ziet op zijne
dagelijksche wandeling of aan den arbeid,
wie hem hoort zegden : ik heb met zao'n
plezier college gegeven" en let op de
krachtige, opgewekte stem, die weigert
in die zeventig jaar te gelooven en durft
althans hopen op nog vele andere van
werkzame rust. Op den 27sten December
zullen velen professor Oort en zijn on
derwijs dankbaar gedenken. Lof en
hulde heeft hij nooit gezocht, wel is hij
ze vaak ontweken. Doch bij de herdenking
van zijn vijf-en-twintig-jarig
hoogleeraarschap is de vereering van velen krachtig
gebleken. En het is goed, dat zij zich soms
uitte. Ook te dezer plaatse sta de ver
zekering, dat hij in een lang leven voor
velen veel is geweest en nog is, dat zijne
rechtschapenheid en zijne methode van
volstrekte waarheidsliefde zijnen leerlin
gen tot krachtigen prikkel was, dat zijn
altijd diep-godsdienstig woord op den
kansel talloozen heeft goed gedaan en dat
zijne levendige belangstelling in al de
dingen van den nieuwen tijd en zijne
praktische toewijding aan de belangen
van misdeelden vele jongeren beschaamd
maken. Te midden van veel strijd en
teleurstelling en onbeantwoorde vragen
in deze wereld moet het heerlijk zijn te
weten, dat men eene toevertrouwde post
met eere heeft bekleed en niet te vergeefs
beeft geleefd. Van harte wenschen wij
onzen oud-leermeester een vriendelij ken.
goeden 70sten verjaardag.
L. KNAPPERT.
nietswaardige joodsche, daar, door ellendige
Calvinistischeijveraars. Gelijk deze, vluchtte
gene in de reine sfeer der wetenschap en
stelde hij zijnen belagers het schild der
onaandoenlijkheid voor oogen. Gelijk deze,
had gone andere behoeften niet dan
rustelooze overpeinzing en met niet minder recht
dan deze, kon gene levensideaal heeten :
non ridere, non lugere, sed intelligere.
Geboren in het zuiden van Frankrijk, Ie
Carlat, verliep Bayle's jeugd in
Hugenpotsche omgeving. Zijn vader, zelf geestelijke,
schijnt, voor den buitengemeen begaafden
jongeling, de academische loopbaan in uit
zicht gesteld te hebben. De eerste vorming
werd verkregen aan de protestantsche
hoogeschool te l'uylaurens. Straks, werd zij,
ter beoefening der wijsbegeerte, vervangen,
PIERRE BAYLE. Reproductie naar een prent
deloos bescheiden en onbaatzuchtig besteed,
niet worden saamgevat. Dat leven, geheel
intern, aan hartstocht gespeend en arm aan
lotswisseling, herinnert aan Spinoza, z\jn
tijdgenoot (1632?1677). Gelijk deze, werd
gene miskend, verdrukt, verguisd, hier, door
uit de Prentverzameling van Fred. Muller & Co
door de universiteit van Toulouse. Onmid
dellijk schier werd Michel de Montaignc
de lievelingsschrijver van den ingetogen
student. Diens: que sais-je" zou later blijken
hem in de ziel gegrift te zijn.
Inmiddels, werd het toenmalige Frankrijk,