De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1907 13 januari pagina 1

13 januari 1907 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

1542 DE AMSTEEDAMMEE A°. 1907, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND O XL cL e r redactie Dit nummer bevat een bijvoegsel. ?v a. XL CT. DDE IC O O. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden . . » . * . / 1-50, fr. p. post f 1.05 Voor Indiëper jaar ? » mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/» Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover het Granil Café, te Parijs. Zondag 13 Januari. Advertenticn van l?5 regels ? 1.25, elke regel meer f 0.25 Reclames per regel . 0.40 Annonces uit DuitschlanJ, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RUÜOLF MOSSE te Keulen en duor alle filialen dezer Cïma. De prijs j>er regel is 35 i'fcnnig. INHOUD: VAN VEREB EN VAN NABIJ: De genees heer en de. gemeenschap, I, door L. L. Postuma. Het strafminimum. door J. H. Heerepink. Folteringen door de Russische geheime politie te Riga,door een ooggetuige. Keten op het Kroondomein en bezittingen van particulieren, door Frederike Uildriks. Haagsche Brieven. KUNST EN- LETTE REN : Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp. FEUILLETON: De Spion, III. Naar het Engelsch, van Joseph Conrad. Pulchri. Groepen I, door Plasschaert Onze Letteren in 1906, door G. van Hulzen. VOOR DAMES : De Kinderkamer, door Tr. Kruyt-Hogerzeil. ALLERLEI, door Ca price, Domeinen van het Huis van Oranje in Nederland, met afb. Het gephotografeerde woord" en de snel-telegraphie Polldk?Virdg, door H. W. UIT DE NATUUR, door E. Heimang. De Gemeente, de Vierjaarlijksche en de beer Carel M. Dake, door L. Simons. INGEZONDEN. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRO NIEK, door Alex. J. Hendrix en V. d. S. SNUIFJES. DAMRUBRIEK. SCHAAK SPEL. ADVERTENTIEN. De geneesheer en de gemeenschap. i. De positie, die de geneesheer in de samen leving inneemt, is van economisch stand punt beschouwd een eigenaardige en vrij gecompliceerde. In de particuliere praktijk oefent hij, evenals de advocaat, een zoogenaamd vrij beroep uit, behoort hij tot den midden stand, levert hij (immaterieele) waren, diensten. Is hij gemeente-geneesheer dan fungeert hij als ambtenaar, is hij verbonden aan een fabrieksziekenfonds dan komt zijn positie ongeveer overeen met die van den werktuigkundige belast met de keuring, het onderzoek en het toezicht op de machines. Brengt hij het tot lijfarts dan rekent men, dat hij net als veen lakei een parasitair beroep uitoefent. Verbonden aan een ziekenfonds schijnt hij loonarbeider te zijn, doch is dit in werkelijkheid wanneer hij als ondergeschikt arts in een ziekeninrichting werkzaam is, welke als doel heeft winst te maken. De verschillende bezwaren, die uit deze verhouding ten opzichte der gemeenschap voortvloeien, zijn in den laatsten tijd, speciaal bij de bespreking van de ontwerpen Ziekteverzekeringswet, herhaaldelijk zeer op den voorgrond getreden en liet ziju vooral de medici geweest die in hun kritiek op deze ontwerpen willens of onwillens die bezwaren fel hebben belicht. Behalve de talrijke vellen druks, die praeadviezen, rapporten, verslagen van ver gaderingen (allen door de Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Genees kunst in het licht gegeven) beslaan, zijn er verschillende artikelen in de dagbladen en brochures verschenen, waarin deze ont werpen werden besproken en waarin schering en inslag is een pleiten voor het hand haven of c.i|. het tot stand brengen eener gewenschte verhouding tusschen geneesheer en patiënt. Als natuurlijk gevolg dezer beschouwingen werd de bestaande toestand getoetst aan het ideaal, dat schrijvers of sprekers zich van de ziekteverzorging vormden. De voorwaarden voor de verwezenlijking van dit ideaal zijn wel, dat ieder zieke zal kunnen beschikken over al de hulpmiddelen, die hij als zoodanig behoeft, en dat ieder medicus in staat wordt gesteld zijnen zieken deze middelen te verschaften onder omstan digheden en op voorwaarden,die den medicus een bestaan overeenkomstig zijne positie waarborgen. Vraagt meu zich nu af, of de verwezen lijking van dit ideaal mogelijk is, dan mogen de volgende overwegingen gelden : "Wat het financieel onvermogen der zieken aangaat, hierin kan worden voorzien, hetzij door anderen (b.v. Armbesturen) de kosten te doen dragen, hetzij door verplichte ver zekering, hetzij door de geneeskundige hulp kosteloos ter beschikking te stellen. Dat het ontwerp Ziekteverzekeringswot Veegens allerminst eene radicale oplossing brengt, doch slechts een zeer bescheiden stap in deze richting doet, heeft dr. Bruinsma nog onlangs in dit blad aangetoond. Stilstaan bij dit deel der kwestie wensch ik echter niet; het is mij te doen om aan te toonen in hoeverre de tegenwoordige positie van den arts ernstige bezwaren in den weg legt voor het bereiken van het door mij aangegeven einddoel. Allereerst kom ik dan tot de vraag of de 'arts, zooals de academie hem aflevert voldoende beslagen op het ijs komt. Noodig hiervoor is, dat de medicus ieder ziektegeval kunne herkennen, wete te beoordeelen of hijzelf de noodige hulp kan verleenen, dan wel of dit aan een specialist moet worden toevertrouwd, of patiënt in eene ziekeninrichting moet worden opge nomen ; en ten slotte, dat hij in elk urgent geval de noodige behandeling moet kunnen instellen. Ik ben overtuigd, dat zyne wetenschap pelijke ontwikkeling zeer voldoende is om aan de door mij gestelde voorwaarden te voldoen, zijne algemeene theoretische voor bereiding is ruimschoots toereikend, hij ;,weet" genoeg, om voor zoo ver zijn artis tiek bevattingsvermogen reikt, de geheele geneeskunst zich aan te leeren. Toch zal het hem door de groote uitgebreidheid van het gebied dezer kunst slechts mogelijk zijn (en meer is ook niet noodig) een deel dezer kunst zich zoo eigen te maken, dat men hem geschikt mag rekenen dit deel zelf standig te beoefenen. Nu is het echter juist zoo te betreuren, dat bij de tegenwoordige opleiding helaas zoovelen theoretisch goed onderlegde jongelui niets dan eene zeer elementaire vaardigheid wordt bijgebracht en zij ' met dit kleine beetje toegerust op hoop van zegen de praktijk ingaan, jammer voor hen zelve, maar vooral is het o zoo jammer voor de gemeenschap, dat zooveel vruchtbaar en goed voorbereid terrein voor een groot deel braak blijft liggen. Dit gebrek in kunstvaardigheid bij het grootste deel der artsen wordt algemeen door hen erkend en bij herhaling zijn er in de Nederlandsche Maatschappij tot be vordering der Geneeskunst voorstellen in behandeling gekomen om in dit tekort te voorzien. Aan den eenen kant trachtte men hierin verbetering te brengen zonder den duur der studie te verlengen, hetzij door een beter gebruik der lange vacanties te maken, hetzij door een deel der theore tische voorbereiding prijs te geven; aan den anderen kant zag men liever nog een verplicht extra practisch jaar aan de toch al vrij langdurige studie der artsen toege voegd. Roerend eens is men het echter, dat het niet blijven kan zooals het is, dat het niet verantwoord en zeer ondoelmatig is, deze wetenschappelijk goed toegeruste jonge mannen met zoo weinig praktische bekwaamheid de maatschappij in te sturen. Toch blijft dit geschieden, al doen sommige hoogleeraren ook hun best, deze leemte zooveel doenlijk aan te vullen. Waarom toch? leder zou het hartelijk toejuichen, indien deze toestand belangrijk verbeterd werd. Het zijn uitsluitend tinanciëele bezwaren. Lang niet alle ouders van de a. s. artsen dragen de lasten der studie hunner kin deren zonder ernstig bezwaar, velen ervan zien reikhalzend uit naar het oogenblik, dat ook hun jongen, die nog niets anders heeft getoond dan flink geld te kunnen gebruiken, zijn artsbul in den zak heeft en kan beginnen geld te verdienen in een mooi beroep en ook de jonge arts zelf heeft het zeer duidelijk gevoel, dat men nu eindelijk eens verwacht de resultaten te zien van deze speculatieve geldbelegging. >,iet bij allen drijven dergelijke overwegingen; de zulken kunnen vaak gebruik maken van de gelegenheid zich nog eenige jaren praktisch te oefenen en krijgen dientengevolge een voorsprong op hunne collega's, welke bijna altijd tot succes voert. Hun getal is echter niet groot. Aldus, slecht toegerust de praktijk in gaande, komt al spoedig, naast de toepas sing van het geleerde ten bate der lijdende menschheid, de strijd om liet bestaan een factor vormen, die invloed heeft op het doen en laten van den arts, en het is deze factor, die men in zijne volle waarde kun leeren kei.nen, indien men do in den aan vang van dit schrijven genoemde schrifturen, welke hun ontstaan hebben te dunken aan het indienen van het ontwerp Ziekteverzekeringswet, opslaat. ..De rechtschapen heid, de eerlijkheid, de onafhankelijkheid van den medicus loopen gevaar door het ziekenfondswe/.en vernietigd te worden, ter wille der reclame zal hij zijnen patiënten in alle opzichten tegemoetkomen, hun slaaf worden" e." t. 4 Keuigo voorbeelden gedeeltelijk gelicht uit hot Eindrapport" mogen dit toelichten, en aantoonen, dat het volstrekt niet alleen fiiianeieelo nadeelen zijn, welke uit dien ge wraak ten toestand voortvloeien. Men arts, verbonden aan een zuivelfabriek, constateert een geval van i'ebris typhpïdea bij een arbeider dier fabriek of bij een der op het terrein dier fabriek wonenden. Hij weet, dat aangifte groote geldelijke schade aan zijn werkgever zal bezorgen . . . hij zwijgt ter wille van zijn broodheer. Om de porte-monnaio van den belangheb benden patroon te ontzien, zal hij minder gauw den werkman ongeschikt voor arbeid verklaren dan wcnsehelijk ware ...; schuilt de oorzaak der ziekte in het ongezonde van het bedrijf, het onvoldoende der hygi nische voorzorgen in do werkplaats ge troffen, dan is te verwachten, dat ook hier de arts zijn werkgever zal ontzien. Uure ziekenhuisbehandeling zalaoo lang mogelijk uitgesteld worden. Hecht op uitkeering van versterkende middelen kan daarom niet bij de doorvoering van de vrije artsenkeuze worden verleend; omdat de artsen een wit voetje bij de verzekerden zouden trachten te verkrijgen door hen met vleesch, melk en eieren te mesten. Het is zeker niet luchthartig uit dit alles de gevolgtrekking te maken, dat er bij den geneesheer invloeden werkzaam zijn, die een ernstig gevaar opleveren om zijne han delingen in eene richting te leiden, die zeer ten nadeele is van het algemeen belang. Dit alles is geen fantasie, doch droeve werkelijkheid. Fantasie is, hoe het zijn moest. De jonge arts, de praktijk ingaande, bezield met alle goede voornemens, bij zijn werk uitsluitend het belang van zijn natiënt beoogend zonder eenige bijgedachte; geheel op dezelfde wijze als hem geleerd is in de klinische les van zijn hoogleeraar, waar hij, de leerling, den indruk meekrijgt van het mooie, het zegenrijke van de kunst, die hem wordt onderwezen; waar hem een weldadig gevoel bekruipt bij het zien dier ziekenzalen, waar ieder zieke de goede zorgen geniet van den meester, waar elk symp toom wordt gewogen en gewaardeerd, en waar de ingestelde behandeling den allerbestea kans op herstel waarborgt. Hoe spoedig is dit alles voorbij. Ziet ze bij vacatures de autoriteiten likken, mooi weer spelen tegen ziekenfondsbesturen en fabrieksdirecties; aanbevelingen verza melen om hun mededingend collega de loef af te steken; met meewarigen blik de ver telsels aanhooren van hun eersten fondspatiënt, die zich beklaagt over de noncha lance van zijn vorigen dokter; familie, vrienden en kennissen aan het werk zetten om erin" te komen. Déveine van een con current wordt uitgebuit, geeft hoop op voordeel. Hen oefent zich om door een zelfbewust, kwakzalverachtig optredenden patiënt te dupeeren, zijn eigen te kort te dekken; men blijft uit financieel egoïsme, uit ijdelheid of reclamezucht omknoeien met een zieke, die aan vaardiger handen moest worden toevertrouwd, verkloddert aldus menig ziektegeval. Schril steekt deze werkelijkheid af bij het door mij geschilderd ideaal. Met onbeperkte bevoegdheid, doch onvol doende toegerust, nagenoeg ongecontroleerd, gedwongen en soms belust om geld te maken" zoo gaat de jonge arts een zorgvolle toekomst tegemoet. Voor hem en voor zijne medemenschen, moest het zoowat net andersom zijn. Zou dit kunnen r1 Mij dunkt: ja! L. L. J'osTiii'JiA, Arts. Het strafminimum. In de zitting der Tsveede Kamer van 6 December 1906, maakte mr. Van Doorn het strafminimum tot een onderwerp van debat. Hoe belangrijke beschouwingen de afgevaardigde voor (iouda pok aan het onder werp wijdde, de slotsom dier beschouwingen schijnt me hoogst ongewenscht. Te levendig herinner ik mij, welk eene algemeene ver ademing bij de invoering van het Straf wetboek in 1SS(> de opneming van het strafminimum gaf. .Ik hoor nog den vertegen woordiger der balie te Assen niet trots en met nadruk wijzen op de groote ruimte, welke werd gelaten aan 's rechters oordeel door de gegeven bevoegdheid tot afdaling tot eene hechtenis van n dag en eene geldboete van vijftig cents. De twintigjarige ervaring heeft over die groote verovering in het strafrecht den staf niet gebroken. Integendeel, zij sluit zich bij de voortschrijdende ontwikkeling bij den tijdgeest aan. Ken onjuist gebruik doet aan de deugdelijkheid van het stelsel geen af breuk. Eene juiste toepassing daarentegen y.a\ slechts de deugdelijkhtid bewijzen. Maken rechters een onjuist gebruik van de gegeven vrijheid, dat vitiëert het stelsel niet. (Jelijk ge/.egd. dat stelsel past in de lijst van den tijd. In de openbare nieening, voorgelicht door deskundigen, moet bet onjuist gebruik zijn correctie vinden. Mr. Van Doorn stelt: De wetgever zelf, waar hij bepaalde handelingen strafbaar stelt, moet ook op zich nemen de verant woordelijkheid of deze of die straf zal worden opgelegd in cas van overtreding''"' Ik voer daartegen aan: Draagt de wetgever de verantwoordelijkheid voor de oplegging van do straf, dan neemt hij in het wezen de taak van den rechter ever. Daarvoor is de wetgever niet «esrhikt. 11 ij kan de omstan digheden niet vooruitzien. De red1.ter daaren tegen heeft het geval voor zich. Hij doorziet bet in al zijne bizotulerheden. Des wetgevers plicht is liet stellen van de straf op het strafbaar feit, des rechters taak is de op legging van do straf. De rechter aanvaardt met de oplegging van de straf m. a. w. de toepassing der wet op het bizonder geval, do verantwoordelijkheid voor de opgelegde straf. De wetgever, die daaraan vreemd blijft, kan daarvoor nimmer de verant woordelijkheid draden. Den wetgever voor do oplegging verantwoordelijk doen zijn boteekent dus Ie bevoegdheid van wetgever en rechter dooreeuinengen. In het stellen van de straf op bepaald omschreven straf bare feiten, verleent de wetgever dwingende rechtskracht aan het door hem gegeven gebods- of verbodsvoorschrift. In bizonderheden daalt hij daarbij niet af, maar hij geeft een algemeen richtsnoer. (inze wetgever ver schaft in de strafmaxima en het algemeen strafminimum twee lijnen, tusschen welke hij den rechter zich volkomen vrij laat bewegen. De geschonken vrijheid van oor deel, welke aanpassing aan omstandigheden (de zaakstoedracht, het geval) in zich sluit, schept voor den rechter de mogelijkheid het strafbaar feit juist te waardeeren en bij gevolg de straf in overeenstemming te brengen met de begane daad. Door de aange brachte evenredigheid mede wordt de ver stoorde rechtsorde hersteld. Daarom behoort de rechter de verantwoordelijkheid voor de oplegging te dragen. Nog zij opgemerkt, dat bepaalde hande lingen straf baar stellen niet wil zeggen alle gevallen vooruit kennen.Neen, het beteekent slechts bepaald omschreven strafbare feiten brengen onder den rechtsdwang van het gebods- of verbodsvoorschrift. Door een straf, geëvenredigd aan het feit, toe te passen schrikt de rechter anderen ongetwijfeld af. Ieder, die zich in het geval indenkt, kan begrijpen, dat de rechter door het wikken en wegen van het voor en tegen, waarvan zijn vonnis het bewijs is, te kennen geeft, dat hij altijd met alle om standigheden zal rekening houden en bijge volg ieder naar verdienste zal straffen. Juiste afweging van de schuld waarborgt voor elk toekomend geval toepassing van eene straf, geëvenredigd aan de daad. Zoo volgt op een ernstig feit steeds een zware straf en op een gering vergrijp slechts een lichte straf. Bijv. een werkgever, die ge vaarlijke werktuigen of werktuigdeelen, trots herhaalde waarschuwing, onbeschermd laat; nog erger: daardoor den dood van een werkman veroorzaakt, zal hij zw.iar straffen. Proefneming met gestrenge straftoepassing is daardoor uitgesloten. De afschrikkende werking treedt duidelijk op den voorgrond. Het blijft mogelijk den rechter met de taak te belasten tegelijk de omstandig heden, welke in het voordeel van den be klaagde zijn, en het belang, bij de krachtige handhaving der wet betrokken, in het oog te houden. Immers, zijn er slechts, althans vele omstandigheden in het voordeel van den beklaagde aan te voeren, dan lijdt de krachtige handhaving der wet er niet onder, wanneer de rechter een lage straf oplegt. De inbreuk op de rechtsorde toch is een geringe. En omgekeerd krenkt de rechter de belangen van den beklaagde niet, wan neer hij bij het gemis van elke of menige lichtzijde in het voordeel van beklaagde een hooge straf oplegt. Immers de schuld van den beklaagde is groot. De krachtige handhaving der wet hangt af van de juiste toepassing. Voor die toepassing is de rechter do aangewezen macht. Doordien hij in staat is het bizonder geval in al zijn onderdeelen te ontleden, kan hij tegelijk rekening houden n met don dader en met de verstoring der rechtsorde. De herstelling van deze zal er mede gediend zijn, als de rechter een straf' toemeet, welke geëven redigd is aan de daad. Dan toch schat hij naar waarde den dader en den ernst der verstoring. De rechter, die het aan zijn oordeel onderworpen geval nauwkeurig overziet, zal den omvang van des daders schuld juist vaststellen, dus den dader de juiste straf opleggen en de wfit krachtig handhaven. Wanneer, zooals mr. Van Doorn wenscht, déwetgever de straf aangeeft, welke hij noodig acht, dan vallen er misschien ge vallen buiten. De straf zou voor die ge vallen buiten verhouding staan tot de begane daad en onbillijk werken. Daarvoor beveelt mr. Van Doorn het gehrui v van het recht van gratie aan. Dat toont echter het on deugdelijke van de door hem voorgestane regeling aan. Het gratierecht zou allicht buiten zijn grenzen worden uitgebreid en niet altijd even juist worden toegepast. Maar afgescheiden daarvan zou het tege moet moeten komen aan de fout van de te hooge straf. In boe gunstig licht komt daartegenover het algemeen strafminimum te staan. Dit toch geeft ruimte van toe passing en waarborgt evenredigheid tus schen siraf en daad. l n de door mr. Van Doorn voorgestane regeling legt men een te hoog minimum in de wet vast. in de praktijk wordt dat een hinderlijke, zelfs in denkbare gevallen een knellende band. De regeling doet het wetsvoorschrift versteenen. De toevlucht tot bet recht van gratie moet dan de fout verhelpon. Zulk eene regeling kwetst het rechtsgevoel. En aan eene rej;eliim, welke ireen steun vindt in de roclitsovertuiging van In t volk, ontbreekt het fundament. Hare krachtige handhaving is eeue illusie. Ken hoog strafminimum is voor krachtige handhaving (k-r wet onnoodig. De ernst van het strafbaar feit toch houdt verband met den ernst van de inbreuk op de rechtsorde. Wijdt nu de rechter scherp zijne aandacht aan daad, dader en belang (Ier maatschappij, dan vloeit daaruit logisch voort eene straf toemeting, welke do bescherming van de belangen van den dader volkomen in over eenstemming brengt met de bescherming van het belang der maatschappij. liij zulk een bepaling der straf maakt tevens van de overweiririg des rechters een wezenlijk bestanddeel uit do overweging van de schuld. "NV e l verre, dat de/.e niet in noodwendig verband behoeft te staan met het belang der maatschappij, zou ik dat belang mede den graad der schuld willen laten bepalen. Welnu, is au n de gestelde vereiscliten vol daan, dan is krachtige handhaving der wet verzekerd, omdat de straf beantwoordt aan het algemeen rechtsgevoel. Mr. Van Doorn levert voor het nauw ver band tusschen schuldgraad en inbreuk op de rechtsorde (welker handhaving het be lang der maatschappij is) prachtig bewijs. Hij eischt toch voor hem, die met een automobiel zonder signaalnoorn rijdt, de hoogste straf', omdat de overtreding het leven van iederen voorbijganger aan ernstig gevaar blootstelt. Het algemeen strafminimum blijve de wet versieren. De groote beweegruimte, daardoor geschonken aan den rechter in diens oordeel, steunt op vertrouwen. Ver trouwen vereert en prikkelt het plichts gevoel. Het plichtsgevoel dringt tot ernstige opvatting van de taak en waarborgt a!des juiste rechtspraak. Die rechtspraak tevordere steeds vooruitgang in vrijheid T»I» 's rechters oordeel. Dat is een gewenschte toestand voor een vrijheidlievend volkEn s c h e d . J. H. HEUÜSI-OS c. Folteringen door de Russische geheime politie te Riga. (Van een ooggetuige). Zaterdag, den 25sten November (O. &) werd ik 's avonds laat met 99 andere per sonen, die in het Eethuis gevangen genomen waren, naar de geheime af'deeling der Eigasche politie gebracht. Met uitzondering van 4 personen werden de anderen den zelfden avond op vrije voeten gesteld. I» de 4, dio gevangen bleven, beweerde de geheime politiedienaar Davus, belangrijke politieke misdadigers herkend te hebbenDrie van deze personen werden grondig; aan den lijve onderzocht en in de arrestaatencel opgesloten. Men liet ons daar twee dagen hongeren en verhoorde ons niet. Den deïdem dag werden wij in een andere cel over gebracht en wij kregen van toen af iederen dag een kleine snede droog brood /onder waterOf wij onzen kwellenden dorst koiulea lesschen, hing geheel af' van de luimen vaa den bewaker. In de kleine, benauwde cel waren wij met zijn eenentwintigen! Over dag kon men zich daar nog eenigermale schikken, maar 's nachts werd de benauwd heid vreeselijk. Er was te weinig plaats voor allen om te gaan liggen en dus moest de een zich op den anderen neerleggen? De lucht werd ondraaglijk. Het venster openen was onmogelijk, wilde men zich niet blootstellen aan 't gevaar door een schild wacht te worden, neergeschoten. Alle hoogere politiebeambten beschikken hier over het recht, naar willekeur met dfe gevangenen om te springen en hen te mis handelen. Het folteren der gevangenen geschiedt meestal 's nachts, zelden over dag, OD wel systematisch eiken nacht behalve van Z<MJdag op Maandag. Het begint ongeveer insschen 10 en 12 uur en eindigt gewoonlijk eerst tegen 6 uur 's morgens. De een aa den ander wordt daartoe uit de cel gesleept naar de tweede verdieping. Hier be-vindt zich een afzonderlijk vertrek met allerlei martelwerktuigen, "in het midden van het vertrok staat een lange bank, waarop do martelaars worden vastgeregen. Aan dewanden hangen gummi-pijpen, gevuld niet lood, van verschillende grootte en construc tie. Elk van die werktuigen heeft een eigen. naam, welken de beul eraan heeft gegeven, als bv. (iod, geef uw zegen," Uods v,eSdiiad" enz. Behalve die gummi-zakken zijn er nog ijzeren tangen, dwanghemdenjlaniif naalden, pekdraden en dergelijke martel werktuigen. Aan de folteringen nemen onge veer 15 beulen deel. Biz'jnder beroemd door hun vindingrijkheid op het gebied van foJteringen zijn geworden de spion Davus, «e chef der geheime afdeeling Gregus, .ijrr, helper Michejew en do voormalige tot dwangarbeid veroordeelde gevangene Ottwi. De namen der overigen zijn mij niet be kend. Aan de folteringen nemen niet zel den do plaatselijke eigenaars van een land goed en baronnen, de aanvoerders der strafexpedities, eigenhandig deol. Zooh&aft bv. op 20 November, toen de folteringen bizonder gruwzaam waren, de kreitseisei" baron Raden eraan deelgenomen. Voor 't zelfde doel komen ook vaak naar Itiga baron Rekke, de bekende pogrom-held, verwoester van Tukkum, en eenige muiere baronnen, vorsten en verdere leden des Kigasche Eigen weerbaarheid." De folteringen worden gewoonlijk in de volgende volgorde voltrokken. IN:adat do gevangene in het foltervertrek gesleept is., neemt men hem de boeien af; een van de spionnen verklaart hem, dat hij zich mz volkomen in hun macht bevindt en dat zij het recht zouden hebben, hem te folteren, ja zelfs hem te dooden, zonder dat zij daarom verantwoording schuldig zijn. Vervolgen.-. doet men den gevangene het voorstel, aJias te bekennen en zijn medeplichtigen te noemen, waarbij hem voor belangrijke aan wijzingen de vrijheid en een voordeeltje plaats bij de politie wordt aangeboden. Volgt nu geen bekentenis of denuneiatie (verklikking), dan beginnen do forterin^en. De gevangene wordt geheel uitgekleed, op de bank geworpen en vastgeregen. K» mond wordt met een natten lap toegebonden om het schreeuwen te verstikken ei* dan worden met de gummi-pijpen tot 1*'xlinji'ii toe gegeven! Om do marteling irverergeren wordt nu in de bloedende wonde» zout gestrooid en dan verder voort geslagen. Heeft men het slachtoffer weer tot zichzelf gebracht dan begint L-t verhoor". Bekent de gevangene nu nog niets, dan worden hem de nagels uitgetrokken, de pezen vau handen en voeten met naalden doorstoken, de haren afzonderlijk of bij bosjes uitge trokken. Heeft ook dit alles geen uitwerking, dan maakt men tangen gloeiend, waarmee dan op bizonder gevoelige deelen van her. lichaam stukken vleesch worden uitgetrok ken. Verder past men nog het uitslaan der tanden toe en als het smartelijkste \iva alles het samenpersen van de geslachte deelen met tangen. (ieregeld eiken dag worden die ontzet tende folteringen toegepast, tot de arme slachtoffers het niet meer uithouden en aHe tegen hen ingebrachte beschuldigingen toe geven. Het gebeurt natuurlijk vaak, <iat J

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl