Historisch Archief 1877-1940
1542
DE AMSTEEDAMMEE
A°. 1907,
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
O XL cL e r redactie
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
?v a. XL CT. DDE IC O O.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden . . » . * . / 1-50, fr. p. post f 1.05
Voor Indiëper jaar ? » mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/»
Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover het Granil Café, te Parijs.
Zondag 13 Januari.
Advertenticn van l?5 regels ? 1.25, elke regel meer f 0.25
Reclames per regel . 0.40
Annonces uit DuitschlanJ, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma
RUÜOLF MOSSE te Keulen en duor alle filialen dezer Cïma. De prijs j>er regel is 35 i'fcnnig.
INHOUD:
VAN VEREB EN VAN NABIJ: De genees
heer en de. gemeenschap, I, door L. L.
Postuma. Het strafminimum. door J. H.
Heerepink. Folteringen door de Russische
geheime politie te Riga,door een ooggetuige.
Keten op het Kroondomein en bezittingen
van particulieren, door Frederike Uildriks.
Haagsche Brieven. KUNST EN- LETTE
REN : Muziek in de Hoofdstad, door Ant.
Averkamp. FEUILLETON: De Spion, III.
Naar het Engelsch, van Joseph Conrad.
Pulchri. Groepen I, door Plasschaert Onze
Letteren in 1906, door G. van Hulzen.
VOOR DAMES : De Kinderkamer, door Tr.
Kruyt-Hogerzeil. ALLERLEI, door Ca
price, Domeinen van het Huis van Oranje
in Nederland, met afb. Het
gephotografeerde woord" en de snel-telegraphie
Polldk?Virdg, door H. W. UIT DE
NATUUR, door E. Heimang. De Gemeente,
de Vierjaarlijksche en de beer Carel M.
Dake, door L. Simons. INGEZONDEN.
FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRO
NIEK, door Alex. J. Hendrix en V. d. S.
SNUIFJES. DAMRUBRIEK. SCHAAK
SPEL. ADVERTENTIEN.
De geneesheer en de
gemeenschap.
i.
De positie, die de geneesheer in de samen
leving inneemt, is van economisch stand
punt beschouwd een eigenaardige en vrij
gecompliceerde.
In de particuliere praktijk oefent hij,
evenals de advocaat, een zoogenaamd vrij
beroep uit, behoort hij tot den midden
stand, levert hij (immaterieele) waren,
diensten. Is hij gemeente-geneesheer dan
fungeert hij als ambtenaar, is hij verbonden
aan een fabrieksziekenfonds dan komt zijn
positie ongeveer overeen met die van den
werktuigkundige belast met de keuring,
het onderzoek en het toezicht op de
machines. Brengt hij het tot lijfarts dan
rekent men, dat hij net als veen lakei een
parasitair beroep uitoefent. Verbonden aan
een ziekenfonds schijnt hij loonarbeider te
zijn, doch is dit in werkelijkheid wanneer
hij als ondergeschikt arts in een
ziekeninrichting werkzaam is, welke als doel heeft
winst te maken.
De verschillende bezwaren, die uit deze
verhouding ten opzichte der gemeenschap
voortvloeien, zijn in den laatsten tijd,
speciaal bij de bespreking van de ontwerpen
Ziekteverzekeringswet, herhaaldelijk zeer
op den voorgrond getreden en liet ziju
vooral de medici geweest die in hun kritiek
op deze ontwerpen willens of onwillens die
bezwaren fel hebben belicht.
Behalve de talrijke vellen druks, die
praeadviezen, rapporten, verslagen van ver
gaderingen (allen door de Nederlandsche
Maatschappij tot bevordering der Genees
kunst in het licht gegeven) beslaan, zijn
er verschillende artikelen in de dagbladen
en brochures verschenen, waarin deze ont
werpen werden besproken en waarin schering
en inslag is een pleiten voor het hand
haven of c.i|. het tot stand brengen eener
gewenschte verhouding tusschen geneesheer
en patiënt. Als natuurlijk gevolg dezer
beschouwingen werd de bestaande toestand
getoetst aan het ideaal, dat schrijvers of
sprekers zich van de ziekteverzorging
vormden.
De voorwaarden voor de verwezenlijking
van dit ideaal zijn wel, dat ieder zieke zal
kunnen beschikken over al de hulpmiddelen,
die hij als zoodanig behoeft, en dat ieder
medicus in staat wordt gesteld zijnen zieken
deze middelen te verschaften onder omstan
digheden en op voorwaarden,die den medicus
een bestaan overeenkomstig zijne positie
waarborgen.
Vraagt meu zich nu af, of de verwezen
lijking van dit ideaal mogelijk is, dan
mogen de volgende overwegingen gelden :
"Wat het financieel onvermogen der zieken
aangaat, hierin kan worden voorzien, hetzij
door anderen (b.v. Armbesturen) de kosten
te doen dragen, hetzij door verplichte ver
zekering, hetzij door de geneeskundige
hulp kosteloos ter beschikking te stellen.
Dat het ontwerp Ziekteverzekeringswot
Veegens allerminst eene radicale oplossing
brengt, doch slechts een zeer bescheiden
stap in deze richting doet, heeft dr. Bruinsma
nog onlangs in dit blad aangetoond.
Stilstaan bij dit deel der kwestie wensch
ik echter niet; het is mij te doen om aan
te toonen in hoeverre de tegenwoordige
positie van den arts ernstige bezwaren in
den weg legt voor het bereiken van het
door mij aangegeven einddoel.
Allereerst kom ik dan tot de vraag of
de 'arts, zooals de academie hem aflevert
voldoende beslagen op het ijs komt.
Noodig hiervoor is, dat de medicus ieder
ziektegeval kunne herkennen, wete te
beoordeelen of hijzelf de noodige hulp kan
verleenen, dan wel of dit aan een specialist
moet worden toevertrouwd, of patiënt in
eene ziekeninrichting moet worden opge
nomen ; en ten slotte, dat hij in elk urgent
geval de noodige behandeling moet kunnen
instellen.
Ik ben overtuigd, dat zyne wetenschap
pelijke ontwikkeling zeer voldoende is om
aan de door mij gestelde voorwaarden te
voldoen, zijne algemeene theoretische voor
bereiding is ruimschoots toereikend, hij
;,weet" genoeg, om voor zoo ver zijn artis
tiek bevattingsvermogen reikt, de geheele
geneeskunst zich aan te leeren. Toch zal
het hem door de groote uitgebreidheid van
het gebied dezer kunst slechts mogelijk zijn
(en meer is ook niet noodig) een deel dezer
kunst zich zoo eigen te maken, dat men
hem geschikt mag rekenen dit deel zelf
standig te beoefenen. Nu is het echter juist
zoo te betreuren, dat bij de tegenwoordige
opleiding helaas zoovelen theoretisch goed
onderlegde jongelui niets dan eene zeer
elementaire vaardigheid wordt bijgebracht
en zij ' met dit kleine beetje toegerust op
hoop van zegen de praktijk ingaan, jammer
voor hen zelve, maar vooral is het o zoo
jammer voor de gemeenschap, dat zooveel
vruchtbaar en goed voorbereid terrein voor
een groot deel braak blijft liggen.
Dit gebrek in kunstvaardigheid bij het
grootste deel der artsen wordt algemeen
door hen erkend en bij herhaling zijn er
in de Nederlandsche Maatschappij tot be
vordering der Geneeskunst voorstellen in
behandeling gekomen om in dit tekort te
voorzien. Aan den eenen kant trachtte
men hierin verbetering te brengen zonder
den duur der studie te verlengen, hetzij
door een beter gebruik der lange vacanties
te maken, hetzij door een deel der theore
tische voorbereiding prijs te geven; aan
den anderen kant zag men liever nog een
verplicht extra practisch jaar aan de toch
al vrij langdurige studie der artsen toege
voegd. Roerend eens is men het echter,
dat het niet blijven kan zooals het is, dat
het niet verantwoord en zeer ondoelmatig
is, deze wetenschappelijk goed toegeruste
jonge mannen met zoo weinig praktische
bekwaamheid de maatschappij in te sturen.
Toch blijft dit geschieden, al doen sommige
hoogleeraren ook hun best, deze leemte
zooveel doenlijk aan te vullen. Waarom
toch? leder zou het hartelijk toejuichen,
indien deze toestand belangrijk verbeterd
werd.
Het zijn uitsluitend tinanciëele bezwaren.
Lang niet alle ouders van de a. s. artsen
dragen de lasten der studie hunner kin
deren zonder ernstig bezwaar, velen ervan
zien reikhalzend uit naar het oogenblik,
dat ook hun jongen, die nog niets anders
heeft getoond dan flink geld te kunnen
gebruiken, zijn artsbul in den zak heeft en
kan beginnen geld te verdienen in een mooi
beroep en ook de jonge arts zelf heeft het
zeer duidelijk gevoel, dat men nu eindelijk
eens verwacht de resultaten te zien van
deze speculatieve geldbelegging. >,iet bij
allen drijven dergelijke overwegingen; de
zulken kunnen vaak gebruik maken van de
gelegenheid zich nog eenige jaren praktisch
te oefenen en krijgen dientengevolge een
voorsprong op hunne collega's, welke bijna
altijd tot succes voert. Hun getal is echter
niet groot.
Aldus, slecht toegerust de praktijk in
gaande, komt al spoedig, naast de toepas
sing van het geleerde ten bate der lijdende
menschheid, de strijd om liet bestaan een
factor vormen, die invloed heeft op het
doen en laten van den arts, en het is deze
factor, die men in zijne volle waarde kun
leeren kei.nen, indien men do in den aan
vang van dit schrijven genoemde schrifturen,
welke hun ontstaan hebben te dunken aan
het indienen van het ontwerp
Ziekteverzekeringswet, opslaat. ..De rechtschapen
heid, de eerlijkheid, de onafhankelijkheid
van den medicus loopen gevaar door het
ziekenfondswe/.en vernietigd te worden, ter
wille der reclame zal hij zijnen patiënten
in alle opzichten tegemoetkomen, hun slaaf
worden" e." t. 4 Keuigo voorbeelden
gedeeltelijk gelicht uit hot Eindrapport"
mogen dit toelichten, en aantoonen, dat het
volstrekt niet alleen fiiianeieelo nadeelen
zijn, welke uit dien ge wraak ten toestand
voortvloeien.
Men arts, verbonden aan een zuivelfabriek,
constateert een geval van i'ebris typhpïdea
bij een arbeider dier fabriek of bij een
der op het terrein dier fabriek wonenden.
Hij weet, dat aangifte groote geldelijke
schade aan zijn werkgever zal bezorgen . . .
hij zwijgt ter wille van zijn broodheer.
Om de porte-monnaio van den belangheb
benden patroon te ontzien, zal hij minder
gauw den werkman ongeschikt voor arbeid
verklaren dan wcnsehelijk ware ...; schuilt
de oorzaak der ziekte in het ongezonde
van het bedrijf, het onvoldoende der hygi
nische voorzorgen in do werkplaats ge
troffen, dan is te verwachten, dat ook hier
de arts zijn werkgever zal ontzien. Uure
ziekenhuisbehandeling zalaoo lang mogelijk
uitgesteld worden. Hecht op uitkeering
van versterkende middelen kan daarom niet
bij de doorvoering van de vrije artsenkeuze
worden verleend; omdat de artsen een wit
voetje bij de verzekerden zouden trachten
te verkrijgen door hen met vleesch, melk
en eieren te mesten.
Het is zeker niet luchthartig uit dit alles
de gevolgtrekking te maken, dat er bij den
geneesheer invloeden werkzaam zijn, die
een ernstig gevaar opleveren om zijne han
delingen in eene richting te leiden, die zeer
ten nadeele is van het algemeen belang.
Dit alles is geen fantasie, doch droeve
werkelijkheid. Fantasie is, hoe het zijn
moest. De jonge arts, de praktijk ingaande,
bezield met alle goede voornemens, bij zijn
werk uitsluitend het belang van zijn natiënt
beoogend zonder eenige bijgedachte; geheel
op dezelfde wijze als hem geleerd is in de
klinische les van zijn hoogleeraar, waar hij,
de leerling, den indruk meekrijgt van het
mooie, het zegenrijke van de kunst, die hem
wordt onderwezen; waar hem een weldadig
gevoel bekruipt bij het zien dier
ziekenzalen, waar ieder zieke de goede zorgen
geniet van den meester, waar elk symp
toom wordt gewogen en gewaardeerd,
en waar de ingestelde behandeling den
allerbestea kans op herstel waarborgt.
Hoe spoedig is dit alles voorbij.
Ziet ze bij vacatures de autoriteiten likken,
mooi weer spelen tegen ziekenfondsbesturen
en fabrieksdirecties; aanbevelingen verza
melen om hun mededingend collega de loef
af te steken; met meewarigen blik de ver
telsels aanhooren van hun eersten
fondspatiënt, die zich beklaagt over de noncha
lance van zijn vorigen dokter; familie,
vrienden en kennissen aan het werk zetten
om erin" te komen. Déveine van een con
current wordt uitgebuit, geeft hoop op
voordeel. Hen oefent zich om door een
zelfbewust, kwakzalverachtig optredenden
patiënt te dupeeren, zijn eigen te kort te
dekken; men blijft uit financieel egoïsme,
uit ijdelheid of reclamezucht omknoeien met
een zieke, die aan vaardiger handen moest
worden toevertrouwd, verkloddert aldus
menig ziektegeval.
Schril steekt deze werkelijkheid af bij het
door mij geschilderd ideaal.
Met onbeperkte bevoegdheid, doch onvol
doende toegerust, nagenoeg ongecontroleerd,
gedwongen en soms belust om geld te
maken" zoo gaat de jonge arts een zorgvolle
toekomst tegemoet.
Voor hem en voor zijne medemenschen,
moest het zoowat net andersom zijn.
Zou dit kunnen r1
Mij dunkt: ja!
L. L. J'osTiii'JiA, Arts.
Het strafminimum.
In de zitting der Tsveede Kamer van
6 December 1906, maakte mr. Van Doorn
het strafminimum tot een onderwerp van
debat. Hoe belangrijke beschouwingen de
afgevaardigde voor (iouda pok aan het onder
werp wijdde, de slotsom dier beschouwingen
schijnt me hoogst ongewenscht. Te levendig
herinner ik mij, welk eene algemeene ver
ademing bij de invoering van het Straf
wetboek in 1SS(> de opneming van het
strafminimum gaf. .Ik hoor nog den vertegen
woordiger der balie te Assen niet trots en
met nadruk wijzen op de groote ruimte,
welke werd gelaten aan 's rechters oordeel
door de gegeven bevoegdheid tot afdaling
tot eene hechtenis van n dag en eene
geldboete van vijftig cents.
De twintigjarige ervaring heeft over die
groote verovering in het strafrecht den staf
niet gebroken. Integendeel, zij sluit zich bij
de voortschrijdende ontwikkeling bij den
tijdgeest aan. Ken onjuist gebruik doet aan
de deugdelijkheid van het stelsel geen af
breuk. Eene juiste toepassing daarentegen
y.a\ slechts de deugdelijkhtid bewijzen.
Maken rechters een onjuist gebruik van
de gegeven vrijheid, dat vitiëert het stelsel
niet. (Jelijk ge/.egd. dat stelsel past in de
lijst van den tijd. In de openbare nieening,
voorgelicht door deskundigen, moet bet
onjuist gebruik zijn correctie vinden.
Mr. Van Doorn stelt: De wetgever zelf,
waar hij bepaalde handelingen strafbaar
stelt, moet ook op zich nemen de verant
woordelijkheid of deze of die straf zal worden
opgelegd in cas van overtreding''"' Ik voer
daartegen aan: Draagt de wetgever de
verantwoordelijkheid voor de oplegging van
do straf, dan neemt hij in het wezen de
taak van den rechter ever. Daarvoor is de
wetgever niet «esrhikt. 11 ij kan de omstan
digheden niet vooruitzien. De red1.ter daaren
tegen heeft het geval voor zich. Hij doorziet
bet in al zijne bizotulerheden. Des wetgevers
plicht is liet stellen van de straf op het
strafbaar feit, des rechters taak is de op
legging van do straf. De rechter aanvaardt
met de oplegging van de straf m. a. w. de
toepassing der wet op het bizonder geval,
do verantwoordelijkheid voor de opgelegde
straf. De wetgever, die daaraan vreemd
blijft, kan daarvoor nimmer de verant
woordelijkheid draden. Den wetgever voor
do oplegging verantwoordelijk doen zijn
boteekent dus Ie bevoegdheid van wetgever
en rechter dooreeuinengen. In het stellen
van de straf op bepaald omschreven straf
bare feiten, verleent de wetgever dwingende
rechtskracht aan het door hem gegeven
gebods- of verbodsvoorschrift. In
bizonderheden daalt hij daarbij niet af, maar hij geeft
een algemeen richtsnoer. (inze wetgever ver
schaft in de strafmaxima en het algemeen
strafminimum twee lijnen, tusschen welke
hij den rechter zich volkomen vrij laat
bewegen. De geschonken vrijheid van oor
deel, welke aanpassing aan omstandigheden
(de zaakstoedracht, het geval) in zich sluit,
schept voor den rechter de mogelijkheid het
strafbaar feit juist te waardeeren en bij
gevolg de straf in overeenstemming te
brengen met de begane daad. Door de aange
brachte evenredigheid mede wordt de ver
stoorde rechtsorde hersteld. Daarom behoort
de rechter de verantwoordelijkheid voor de
oplegging te dragen.
Nog zij opgemerkt, dat bepaalde hande
lingen straf baar stellen niet wil zeggen alle
gevallen vooruit kennen.Neen, het beteekent
slechts bepaald omschreven strafbare feiten
brengen onder den rechtsdwang van het
gebods- of verbodsvoorschrift.
Door een straf, geëvenredigd aan het feit,
toe te passen schrikt de rechter anderen
ongetwijfeld af. Ieder, die zich in het
geval indenkt, kan begrijpen, dat de rechter
door het wikken en wegen van het voor en
tegen, waarvan zijn vonnis het bewijs is,
te kennen geeft, dat hij altijd met alle om
standigheden zal rekening houden en bijge
volg ieder naar verdienste zal straffen.
Juiste afweging van de schuld waarborgt
voor elk toekomend geval toepassing van
eene straf, geëvenredigd aan de daad. Zoo
volgt op een ernstig feit steeds een zware
straf en op een gering vergrijp slechts een
lichte straf. Bijv. een werkgever, die ge
vaarlijke werktuigen of werktuigdeelen,
trots herhaalde waarschuwing, onbeschermd
laat; nog erger: daardoor den dood van een
werkman veroorzaakt, zal hij zw.iar straffen.
Proefneming met gestrenge straftoepassing
is daardoor uitgesloten. De afschrikkende
werking treedt duidelijk op den voorgrond.
Het blijft mogelijk den rechter met de
taak te belasten tegelijk de omstandig
heden, welke in het voordeel van den be
klaagde zijn, en het belang, bij de krachtige
handhaving der wet betrokken, in het oog
te houden. Immers, zijn er slechts, althans
vele omstandigheden in het voordeel van
den beklaagde aan te voeren, dan lijdt de
krachtige handhaving der wet er niet onder,
wanneer de rechter een lage straf oplegt.
De inbreuk op de rechtsorde toch is een
geringe. En omgekeerd krenkt de rechter
de belangen van den beklaagde niet, wan
neer hij bij het gemis van elke of menige
lichtzijde in het voordeel van beklaagde
een hooge straf oplegt. Immers de schuld
van den beklaagde is groot. De krachtige
handhaving der wet hangt af van de juiste
toepassing. Voor die toepassing is de
rechter do aangewezen macht. Doordien
hij in staat is het bizonder geval in al zijn
onderdeelen te ontleden, kan hij tegelijk
rekening houden n met don dader en met
de verstoring der rechtsorde. De herstelling
van deze zal er mede gediend zijn, als de
rechter een straf' toemeet, welke geëven
redigd is aan de daad. Dan toch schat hij
naar waarde den dader en den ernst der
verstoring. De rechter, die het aan zijn
oordeel onderworpen geval nauwkeurig
overziet, zal den omvang van des daders
schuld juist vaststellen, dus den dader de
juiste straf opleggen en de wfit krachtig
handhaven.
Wanneer, zooals mr. Van Doorn wenscht,
déwetgever de straf aangeeft, welke hij
noodig acht, dan vallen er misschien ge
vallen buiten. De straf zou voor die ge
vallen buiten verhouding staan tot de begane
daad en onbillijk werken. Daarvoor beveelt
mr. Van Doorn het gehrui v van het recht
van gratie aan. Dat toont echter het on
deugdelijke van de door hem voorgestane
regeling aan. Het gratierecht zou allicht
buiten zijn grenzen worden uitgebreid en
niet altijd even juist worden toegepast.
Maar afgescheiden daarvan zou het tege
moet moeten komen aan de fout van de
te hooge straf. In boe gunstig licht komt
daartegenover het algemeen strafminimum
te staan. Dit toch geeft ruimte van toe
passing en waarborgt evenredigheid tus
schen siraf en daad.
l n de door mr. Van Doorn voorgestane
regeling legt men een te hoog minimum
in de wet vast. in de praktijk wordt dat
een hinderlijke, zelfs in denkbare gevallen
een knellende band. De regeling doet het
wetsvoorschrift versteenen. De toevlucht
tot bet recht van gratie moet dan de fout
verhelpon. Zulk eene regeling kwetst het
rechtsgevoel. En aan eene rej;eliim, welke
ireen steun vindt in de roclitsovertuiging
van In t volk, ontbreekt het fundament.
Hare krachtige handhaving is eeue illusie.
Ken hoog strafminimum is voor krachtige
handhaving (k-r wet onnoodig. De ernst van
het strafbaar feit toch houdt verband met
den ernst van de inbreuk op de rechtsorde.
Wijdt nu de rechter scherp zijne aandacht
aan daad, dader en belang (Ier maatschappij,
dan vloeit daaruit logisch voort eene straf
toemeting, welke do bescherming van de
belangen van den dader volkomen in over
eenstemming brengt met de bescherming
van het belang der maatschappij. liij zulk
een bepaling der straf maakt tevens van
de overweiririg des rechters een wezenlijk
bestanddeel uit do overweging van de schuld.
"NV e l verre, dat de/.e niet in noodwendig
verband behoeft te staan met het belang
der maatschappij, zou ik dat belang mede
den graad der schuld willen laten bepalen.
Welnu, is au n de gestelde vereiscliten vol
daan, dan is krachtige handhaving der wet
verzekerd, omdat de straf beantwoordt aan
het algemeen rechtsgevoel.
Mr. Van Doorn levert voor het nauw ver
band tusschen schuldgraad en inbreuk op
de rechtsorde (welker handhaving het be
lang der maatschappij is) prachtig bewijs.
Hij eischt toch voor hem, die met een
automobiel zonder signaalnoorn rijdt, de
hoogste straf', omdat de overtreding het
leven van iederen voorbijganger aan ernstig
gevaar blootstelt.
Het algemeen strafminimum blijve de
wet versieren. De groote beweegruimte,
daardoor geschonken aan den rechter in
diens oordeel, steunt op vertrouwen. Ver
trouwen vereert en prikkelt het plichts
gevoel. Het plichtsgevoel dringt tot ernstige
opvatting van de taak en waarborgt a!des
juiste rechtspraak. Die rechtspraak
tevordere steeds vooruitgang in vrijheid T»I»
's rechters oordeel. Dat is een gewenschte
toestand voor een vrijheidlievend
volkEn s c h e d . J. H. HEUÜSI-OS c.
Folteringen door de Russische
geheime politie te Riga.
(Van een ooggetuige).
Zaterdag, den 25sten November (O. &)
werd ik 's avonds laat met 99 andere per
sonen, die in het Eethuis gevangen genomen
waren, naar de geheime af'deeling der
Eigasche politie gebracht. Met uitzondering
van 4 personen werden de anderen den
zelfden avond op vrije voeten gesteld. I»
de 4, dio gevangen bleven, beweerde de
geheime politiedienaar Davus, belangrijke
politieke misdadigers herkend te
hebbenDrie van deze personen werden grondig;
aan den lijve onderzocht en in de
arrestaatencel opgesloten. Men liet ons daar twee dagen
hongeren en verhoorde ons niet. Den deïdem
dag werden wij in een andere cel over
gebracht en wij kregen van toen af iederen dag
een kleine snede droog brood /onder
waterOf wij onzen kwellenden dorst koiulea
lesschen, hing geheel af' van de luimen vaa
den bewaker. In de kleine, benauwde cel
waren wij met zijn eenentwintigen! Over
dag kon men zich daar nog eenigermale
schikken, maar 's nachts werd de benauwd
heid vreeselijk. Er was te weinig plaats
voor allen om te gaan liggen en dus moest
de een zich op den anderen neerleggen?
De lucht werd ondraaglijk. Het venster
openen was onmogelijk, wilde men zich niet
blootstellen aan 't gevaar door een schild
wacht te worden, neergeschoten.
Alle hoogere politiebeambten beschikken
hier over het recht, naar willekeur met dfe
gevangenen om te springen en hen te mis
handelen.
Het folteren der gevangenen geschiedt
meestal 's nachts, zelden over dag, OD wel
systematisch eiken nacht behalve van
Z<MJdag op Maandag. Het begint ongeveer
insschen 10 en 12 uur en eindigt gewoonlijk
eerst tegen 6 uur 's morgens. De een aa
den ander wordt daartoe uit de cel gesleept
naar de tweede verdieping. Hier be-vindt
zich een afzonderlijk vertrek met allerlei
martelwerktuigen, "in het midden van het
vertrok staat een lange bank, waarop do
martelaars worden vastgeregen. Aan
dewanden hangen gummi-pijpen, gevuld niet
lood, van verschillende grootte en construc
tie. Elk van die werktuigen heeft een eigen.
naam, welken de beul eraan heeft gegeven,
als bv. (iod, geef uw zegen," Uods
v,eSdiiad" enz. Behalve die gummi-zakken zijn
er nog ijzeren tangen, dwanghemdenjlaniif
naalden, pekdraden en dergelijke martel
werktuigen. Aan de folteringen nemen onge
veer 15 beulen deel. Biz'jnder beroemd door
hun vindingrijkheid op het gebied van
foJteringen zijn geworden de spion Davus, «e
chef der geheime afdeeling Gregus, .ijrr,
helper Michejew en do voormalige tot
dwangarbeid veroordeelde gevangene Ottwi.
De namen der overigen zijn mij niet be
kend. Aan de folteringen nemen niet zel
den do plaatselijke eigenaars van een land
goed en baronnen, de aanvoerders der
strafexpedities, eigenhandig deol. Zooh&aft
bv. op 20 November, toen de folteringen
bizonder gruwzaam waren, de kreitseisei"
baron Raden eraan deelgenomen. Voor 't
zelfde doel komen ook vaak naar Itiga
baron Rekke, de bekende pogrom-held,
verwoester van Tukkum, en eenige muiere
baronnen, vorsten en verdere leden des
Kigasche Eigen weerbaarheid."
De folteringen worden gewoonlijk in de
volgende volgorde voltrokken. IN:adat do
gevangene in het foltervertrek gesleept is.,
neemt men hem de boeien af; een van de
spionnen verklaart hem, dat hij zich mz
volkomen in hun macht bevindt en dat zij
het recht zouden hebben, hem te folteren,
ja zelfs hem te dooden, zonder dat zij daarom
verantwoording schuldig zijn. Vervolgen.-.
doet men den gevangene het voorstel, aJias
te bekennen en zijn medeplichtigen te
noemen, waarbij hem voor belangrijke aan
wijzingen de vrijheid en een voordeeltje
plaats bij de politie wordt aangeboden.
Volgt nu geen bekentenis of denuneiatie
(verklikking), dan beginnen do forterin^en.
De gevangene wordt geheel uitgekleed, op
de bank geworpen en vastgeregen. K»
mond wordt met een natten lap
toegebonden om het schreeuwen te verstikken ei*
dan worden met de gummi-pijpen tot
1*'xlinji'ii toe gegeven! Om do marteling
irverergeren wordt nu in de bloedende wonde»
zout gestrooid en dan verder voort geslagen.
Heeft men het slachtoffer weer tot zichzelf
gebracht dan begint L-t verhoor". Bekent
de gevangene nu nog niets, dan worden
hem de nagels uitgetrokken, de pezen vau
handen en voeten met naalden doorstoken,
de haren afzonderlijk of bij bosjes uitge
trokken. Heeft ook dit alles geen uitwerking,
dan maakt men tangen gloeiend, waarmee
dan op bizonder gevoelige deelen van her.
lichaam stukken vleesch worden uitgetrok
ken. Verder past men nog het uitslaan der
tanden toe en als het smartelijkste \iva
alles het samenpersen van de geslachte
deelen met tangen.
(ieregeld eiken dag worden die ontzet
tende folteringen toegepast, tot de arme
slachtoffers het niet meer uithouden en aHe
tegen hen ingebrachte beschuldigingen toe
geven. Het gebeurt natuurlijk vaak, <iat
J