De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1907 17 februari pagina 6

17 februari 1907 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1547 Oud-Amsterdam, door A. W. WEISSMAN. VII. De Nieuwe Kerk. Het aanstaand feest ter herdenking van De Ruyter's geboorte vestigt als van voleindigen van den noorderkruisbeuk had eerst tusschen 1536 en 1544 plaats. Toch schijnt het gebouw reeds dadelijk over zijn volle oppervlakte te zijn aan gelegd, daar het een veel grooter een heid van stijl vertoont dan andere kerken der 15e eeuw. In 1421 en 1453 de is Nieuwe Kerk door brand geteisterd; of er toen groote schade werd aangericht is onzeker. Een Noorderzjjbeuk der Nieuwe Kerk. zelf de aandacht op de Nieuwe Kerk, die het praalgraf bevat, waaronder deze zeeheld rust. Uit den naam van dit gebouw valt reeds af te leiden, dat hét van jonger dagteekening moet zyn dan de Oude Kerk, die in 1306 gewijd werd. En inderdaad blijkt uit de stukken, dat de Bisschop van Utrecht, met bewilliging van graaf Willem VI van Holland, den 15 November 1408 toestemming tot het bouwen eener nieuwe parochiekerk heeft gegeven, die aan de Heilige Maagd Maria en de Heilige Catharina zou worden gewijd. De kosten voor den bouw werden voor een groot deel gedragen door Willem Eggert, een Amsterdamsen bankier, die hertog Albrecht van Beieren en zijn zoon graaf Willem VI dikwijls aan geld hielp. Deze hulpvaardigheid bracht hem in de wereld vooruit. Albrecht stelde hem aan tot rentmeester van Friesland, en in 1410 werd Eggert door Willem VI met de heerlijkheid Purmerende als erfelijk leen beschonken. Het volgende jaar volgde de benoeming van den nieu wen heer tot thesaurier van Holland. Eggert trad ook als stedehouder van den graaf op, wanneer deze buitenslands was. Eggert behoorde ondertussohen niet tot de ridders, maar tot de knapen, en werd, zooals begrijpelijk is, door de aan zienlijken des lands gehaat en benijd. Toen zijn vorstelijke beschermer 81 Mei 1417 te Bouchain in Henegouwen ge storven was, keerden zoowel de Hocksche als de Kabeljauwsche edelen zich tegen hem. Kort daarop, den 15 Juli, overleed Willem Eggert, en werd in de Nieuwe Kerk begraven. Zijn zoon Jan volgde hem als heer van Purmerende op, doch de edelen maakten het dezen zóó lastig, dat hij reeds na een halfjaar zijn heerlijkheid verkocht, en zich te Gent in Vlaanderen vestigde. Wij mogen aannemen, dat, dank zij de groote middelen, waarover AVillem Eg gert te beschikken had, de bouw van de Nieuwe Kerk sneller is gegaan, dan anders het geval was, en dat het koor wel in 1417 voltooid zal zijn geweest. Immers hij werd, blijkens een opschrift. dat nog aanwezig is, in de kapel ten zuiden van het koor begraven. Dit koor vertoont den volledigen plat tegrond der Pransche kathedralen, daar om zijn trans vijf kapellen zijn gemaakt. Oude schrijvers zeggen, dat de kathe draal te Amiëns het voorbeeld is geweest, en wanneer men de plattegronden der beide gebouwen met elkander vergelijkt, dun vindt men inderdaad vele punten van overeenkomst. Te Amsterdam zijn de afmetingen echter geringer dan te Amiëns. Zoo is de middenbeuk 12 M. breed, terwijl die te Amiëns 13.60 M. als breedte heeft. Doch vooral de hoogte verschilt, daar te Amiëns het gewelf 43 M. zich boven den vloer verheft en te Amsterdam slechts 29 M. Het schip en de zuiderkruisbeuk wer den in de 15e eeuw voltooid, doch het onbekende vervaardigde in het laatst der 15e eeuw een beschrijving van Amster dam, waarin omtrent de Nieuwe Kerk het volgende gezegd wordt. De Nieuwe Zijde bezit een parochiekerk, gesticht in het jaar 1408, welke met recht onder de schoonste kerken der geheele wereld mag gesteld worden. Zij heeft vier en der tig voortreffelijke altaren, zeer kostbare kerkge waden van allerhande soort en vele sieraden van groote waarde, waarbij een kruis van verguld zilver van zes en twintig mark, in hetwelk gevat is een stuk van het ware Kruis des Zaligm akers, buitendien een ciborie van ver guld zilver van acht en dertig mark, een zilveren beeld van Maria van twee en dertig mark en meer andere kostbaar heden van goud en zilver." Terwijl de meeste andere vijftiendeeeuwsche kerken van Nederland een voudige ronde zuilen als afscheiding der beuken vertoonen, ziet men in de Nieuwe Kerk rijk geprofileerde pijlers, die van sierlijke bladwerken, bij wijze van kapiteelen, voorzien zijn. Aan de noordzijde van het koor ligt de in 1488 begonnen H. Kruiskapel, die in steen overwelfd is. Oostelijk hiervan beginnen de insge lijks in steen overwelfde kapellen om den koortrans, als de Drapenierskapel, de Boelens- of Otter ikapel, de Metselaars kapel, de'kapel van Jacob Meeuwiazoon, de kapel van Jacob Verbergen. Hieraan sluit, naar het westen toe, de kapel van Jan Dirkzoon Si 11 en dan volgt de reeds genoemde kapel van Willem Eggert. Aan de westzijde van den noorderkruisbeuk zijn de St. Jacobs- en de St. Laurenskapel gebouwd, die, tegen den zuider kruisbeuk, in de Lieve Vrouwekapel en de kapel van het H. Graf haar wedergade vinden. Al deze kapellen, gelijk ook de zijbeuken en de koortrans, zijn in steen overwelfd. Maar middenbeuk en kruishebben van den aanvang af houten ge welven gehad. Dit is voor de kerk noodlottig geworden toen in Januari van 1645 door onvoorzichtigheid van lood gieters het dak in brand geraakte. Want de vlammen grepen ook deze houten gewelven aan en dus werd bijna alles, wat de kerk brandbaars bevatte, door het vuur vernield. Alleen de eikenhouten afsluitingen van enkele der kapellen om het koor bleven gespaard, daar zij door de steenen ge welven werden beschermd. Vooral die der H. Kruiskapel, aan de noordzijde van het koor, is een meesterwerk van 16e eeuwsche houtsnijkunst. Op de rijke balusters zijn de jaartallen 1551 en 1558 te lezen. Het zuidelijke deel is in 1620 gemaakt en naar het westelijke gevolgd. De Drapenierskapel heeft een sierlijke steenen afsluiting uit het laatst der 15e eeuw, waarboven een betimmering van omstreeks 1620 is aangebracht. In Renaissancestijl opgevat is de af sluitingder Boelens- of Otterskapel. Waar schijnlijk werd zij omstreeks 1550 ge maakt, l fet steenen benedendeel prijkt met wapens en engelkopjes, doch het bovendeel vertoont Kprinthjsche kolonnetten. Eigenaardig- is, dat de andere koorkapellen hekken hebben, die, of schoon in 1620 gemaakt, navolgingen zijn der afsluiting van 1551. Behalve deze hekken ziet men in de kerk niets meer, dat van vóór den brand dagteekent. Wel hebben de zware muur werken het vuur weerstaan, doch er moest heel wat gedaan worden, om het gebouw in goeden staat te brengen. En het mag merkwaardig genoemd wor den, dat men, in het midden der zeven tiende eeuw, begreep, bij die herstellings werken den Gothischen stijl te moeten toepassen. een poging om in middeneeuwschen stijl te werken. Dit tweede ontwerp is men begonnen uit te voeren, doch toen het benedendeel voleindigd was, werd het werk gestaakt, omdat alle krachten voor het Stadhuis noodig waren. Later is dit voltooide gedeelte weder grootendeels gesloopt. Alleen de tegenwoordige wes telijke ingang der kerk is daar een over blijfsel van. In het midden der 19e eeuw Het kleine orgel in de Nieuwe Kerk. Niet alleen herstelling werd bedoeld, ook verfraaiing, en wel door een toren aan de westzijde te plaatsen, die de kerk nooit gehad had. Voor dien toren maakte Jacob van Campen twee ontwerpen, waarvan de modellen nog in het Rijks museum bewaard worden. Een vertoont den Palladiaanschen stijl, het andere is De predikstoel in de Nieuwe Kerk. heeft men er een stuk opgebouwd, waarbij van portlandcement en zink een ruim gebruik is gemaakt. Reeds moest de zinken balustrade, die de bekroning vormde, weer worden weggenomen, om dat zij dreigde naar omlaag te vallen. De hardsteenen balustrade om het kerkdak, waar dit zinken namaaksel een vervolg van wilde zijn, werd tot voor korten tijd als een werk uit de 15e eeuw beschouwd. Maar uit de stukken blijkt dat deze crans van hartsteen om het dack" in 1646 vervaardigd is. De meeste traceeringen der vensters zijn toen tevens vernieuwd, doch alleen wie van de Gothiek een bijzondere studie heeft ge maakt, zal dit bemerken. Gelukkig had het noordertransept door den brand maar weinig geleden. Daar aan danken wij het, dat dit bouwdeel, waar de 16e eeuw de samenstelling deimiddeleeuwen aan de versiering der Renaissance paarde, na 1645 geen noe menswaardige veranderingen behoefde te ondergaan. Het groote venster van dit transept bezat een gebrandschilderd raam uit de 16e eeuw, dat bij de ramp vernield werd. Den 27 Augustus 1647 werd aan Jan van Bronkhorst het maken van het glas opgedragen, dat men er nog ziet. Wat het voorstelt zegt Vondel ons : Graef Willem, tot den Stoel des lants van Godt geschapen, Besohenckt in 't Noorder Glas met haer doorluchtiih wpeu Dees stadt, waerover hij, als wettigh Graef, regeert. De geschiedenis meldt echter niets van deze schenking, die door Willem IV in 1842 zou gedaan zijn. Al kan men het glas van Bronkhorst niet gelijk stellen met de meesterwerken der 16e eeuw, het is toch in zijn soort een zeer goede schepping, die onlangs door den glasschilder J. L. Schouten te Delft uitnemend werd hersteld. Bronkhorst maakte in 1650 ook drie geschilderde vensters in de kapel van Willem Eggert. WTat er van deze kunst werken over was, is verdwenen toen omstreeks 1860 de leelij ke vergaderzalen aan de?Damzijde tegen de kerk werden aangebouwd. Ook het groote venster aan den Dam in het zuidertransept werd van een voor stelling voorzien, die door Simon Jacobszoon de Vlieger in 1651 was voltooid. Hier zag men, volgens Vondel: Maximiliaen, Roomsch-koningh, hooggëeert Die 't wapenkruisschilt kroont met diamanten gtraelen En paerlen van zijn croon, om eeuwighlijck te praelen Als met een danckbaer merck van zijner majesteit. Dit glas was reeds in 1750 wegge nomen. Ieder herinnert zich, hoe in 1898 een nieuw geplaatst werd. (Slot oolgt.)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl