De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1907 3 maart pagina 1

3 maart 1907 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

1549 DE AMSTERDAMMER A°. 1907 WEEKBLAD VOOÏNEDERLAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. O :n. cL e r redactie -van. J". DD IE IK! O O. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Hcerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni IS 81 (Staatsblad No. 124). .Abonnement per 3 maanden ...... ? 1.50, fr. p. post ? I.ü5 'Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/» 'IKt blad il Tirkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capuciues tegenover het Grand Café, te Parijs. Zondag 3 Maart. Advertentiën van l?5 regels f 1.25, elke regel meer f 0.25 Reclames per regel 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma BUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel is 35 Pfennis;. Cue Redactie en Uitgevers van ,.De Amsterdammer, Weekblad voor Neder land" >maken bekend, dat voor boven«taande Prijsvraag 50 ontwerpen in gekomen zijn. De >uitspaak der Jury zal nader wur gen medegedeeld. «tuuijiujiMiMMiiii'titiiiiMiiimiiitiiiuiiimiiiiiiiiiii INHOUD: VAN VERRE EN VAN NABIJ: Heldenmoed. Crises en Grondwetsherziening. JJederlaad en België. Het laatste medisch nieuws. SOCIALE AANGELEGENHE DEN:: De tentoonstelling van huisindustrie ia aiet geheel op den goeden weg, -door C. J. P. Zaalberg. FEUILLETON: 'tJaegerbays, door Kees Meekel. KUNST EN LETÏDEREN: Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp. Quia Absurdum, Beman door Nico van Snchtelen, beoordeeld door E. H. Rittei Jr., (I, Slot volgt). Heeft 6eielle^0jjaar gezwegen? enz. HELDENMOED. D» iramp, <die meer dan negentig pro cent wan de opvarenden der Berlin bet levea .heeft teenomen, en dat op zoo wreede wijs, -vervult nogaltjjd de gemoe derea met schrik en medeleden, al mocht het ' neddingSTbeldenwerk tot aftfidiag strekfceaa, en .-ais olie op de golven een kalnteasenden invloed oefenen op de ont stelde gemoederen. Toefa, <0ip een langdurige deelneming in ^het lot xvan zooveel ongelukkigen mag niet gerekend worden. Daarvoor leven vrij ia Anae 'dagen te snel. Wij verfceeren," daaik zij de richting waarin, ea de ^hewee^jkiachtea waardoor wij wor den 'gedneron, min of meer in den toe stand vaa 4e Berlin zelve, die, inplaafcs van op eea heter getg te mogen wachten, in toomlooee vaart zjja last van levenden te pletter stootte. Zeker is deze verkla ring voor de individuen niet naar de letter op te watten:; maar in't algemeen, wie zal 't oaÜbeainen, jjagen de woeste -winden het maatschappelijk vaartuig /onophoudelijk door de diqpste kolken en 'doof de aller wildste barenorchiën heen. Doorvliegen wy de honderden tot dui:Z6oden voorbij «gebrand, doodgehon?sgSfd en verstikt in mfjugroeven de ?oprile spoorwegen veroagelukten,de slacht?oiffisBs van den arbeid in de anenschen«ay^Hndende nijverheid van aMe soort, 4e vermoorden in onlusten af krijg... en #90 ook hen die in zeeramp het leven verloren- Wie behoudt bij <de haaat, die het geheel maatschappelijk leven steeds meer .beheerscht, en bij de snejheid waareoee Ae eindelooze reeks yan bioedige en helsche tafereelen, die langs hem heen ijlen, nog een zuiver gewei, tn*et slecht» op id« oppervlakte, maar diep ia het hart? Och, neen, grj arme stakkers van de Berlw, hoe spoedig zult gy weer zijn vergeten:? JSén nummer op de lijst, welke iemand., die den tijd er voor heeft ==? en hoe veleu zijjn dat ? een beetje .nauwkeurig bijhoudt. ,Jets langer m*ar ook maar iets ?* blijven de redders ia gedachtenis. 3Tatuurlijk. In zulk een daad van plichtebesef en hoogen moed zien wij zoo gaarne iets van onszelyeo. Zij wekt in elk meosch, niet van alle verhevener gevoel verstoken, het gevoel, dat hij zelf ook zoo gaarne iets van gelijken aard had willen doen, indien hij daartoe maar bekwaam ware geweest. De redder deed ni werk, en daarom is die held waarlijk, in den striksten zin, een der onzen. Hij roept het beste in ons wakker en het beste geeft de liefste, dus ook de langdurigste herinnering. Gelukkige Prins, die door zijn positie, in de gelegenheid was, dat schrikbare schouwspel, dien heidens t r ij d onzer zee robben tegen het woedend element, met bet leven van ten doode opgesehrevenen ten prijs, van het begin tot bet einde, te mogen waarnemen. Hoe velen die begeerig zouden geweest zijn naar zulk een zielsemotie, zullen niet naijverig op hem wezen! Maar het mocht den prins-gemaal zijn gegund, hier zijn gemalin te vervangen. Naar aller getuigenis heeft hij H. M. waardig verte genwoordigd, en zich betoond een man te zijn, die, hartelijk en eenvoudig, voor anderer ongeluk en ook voor anderer zelfopoffering gevoelde. Het is niet meer dan billijk, dat men na de redders ook hem noemt als een, die zelf gaarne redder zou geweest zijn, zoo hij het maar gekund had. Na de redders, zeggen wij en dit met nadruk, omdat zelfs bij een zóó treffend geval, men teekenen waarneemt van een neiging om deze rangorde uit het oog te verliezen. Wij houden ons er van overtuigd, dat Prins Hendrik, de hartelijke eenvoudige man, dit zelf onaangenaam zal vinden. Nooit, zegt men, het is wel niet bewezen, maar men zegt hot werd aan zee grooter heldenmoed door Nederlandscbe redders betoond. In elk geval, men is in de meest ongekun stelde vervoering over hetgeen de Nederlandsche zeelui hebben verricht. En nu, terwijl de lijken daar nog liggen, de geredden pas zijn binnengebracht, de redders, door hun kloekheid en menschenliefde, Europa verbaasd hebben; nu alles nog vol is van de tragedie met zooveel rouw,- zooveel schrik en medelijden heeft daar een hofpoëet als Laurillard, niets beters gevonden, niets wat hem dieper heeft getroffen te berijmen, dan 's Prinsen Hendrik's...deugd. Maar niet alleen hier te lande heeft men het verschijnsel waar ténemen, dat de Prins wij zijn er zeker van, tegen zijn eigen bedoelen vóór de redders wordt geschoven. Zoo had men het Londensche telegram door xden Engelschen minister van Buitenlandsche Zaken aan den gezant te 's-Hage verzonden: Ik verzoek u aan 'IL. K. H. den Prins-gemaal en aan de 'bemanning van de Nederlandsche reddingsboot namens de Engelsche natie onze innige waardeering vpor hun schitterend ?en ipïlaTïafdg gedjrag enz.... over te bren gerif ^'Ettzfóo Beeft Z. M. Eduard (gis teren besloten aan den Prins-gemaal het grootkruis der Bathorde te verleenen...". Hierop riep het lid van het Lagerhuis Joyce uit: Vergeet Sperling" niet! Suist: Vergeet Sperling niet!" Daar is natuurlijk niets tegen den Prins-gemaal een grootkruis der Bathorde te verleenen, maar o. i. zou het gepast zijn geweest, hiermede te wachten, tot dat Sperling c.s. .als eerste in rangorde bij het leven- in waagsohaalstellend pogen het hun toe komend duitje.' of hun orde hadden (Ontvangen. Nu gaat er niets af van het feit, dat «Se Prins zich als volijverig, hartelijk, deel nemend man flink heeft gedragen, maar laat de natie allereerst met de redders zelve in het reine zijn, om dan daarna verier aan ;Z. H. of aan anderen want vele» hebben hun plicht gedaan haar dank te betalen. E a wa-t zal men dan wel voor de redder* doen? Wij zouden willen vragen: zijn deze helden nu nog saiet goed genoeg voor een Leeuw" ? Of kaa dat eerst wanneer zij sigaren vaa de zooveel cents rooken, een costuum dragen .of een huis bewonen, van een dergelijken prijs als b. v. een dominee, een arts .of een ontvange rdaarvoor betaalt? Hoeveel roem voor »ijn wik moet een der kleine luiden behalen vóór hij voor vol wordt aangezien, bij de bewakers van de koninklijke lintjes-doos, die toch welbeschouwd voorde groote luiden geen waarde moest bezitten. Zal men hun niet met een gratificatie yoor het leven begiftigen ? Aan onze kusten leeft een leger van zulke helden, die honderden van deu dood hebben gered. Hoe is hun toekomsit en die der hunnen verzekerd ? Za'l men aan onze kusten en havens alles zoo in orde brengen, dat zij zoo wei nig mogelijk hun leven hebben te wagen ? Eu is er in de wetgeving niet eenig tegenwicht te stellen, tegen de roekelooze haast die Maatschappijen" en niet alleen stoomboot-maatschappijen, vor deren ? Zou er thans, onder de algemeene ver heerlijking van den reddersmoed niet met Engeland en Duitschland in dit opzicht iets internationaal» zijn te be reiken als een begin zij 't dan ook een pover begin, maar de eerste erkenning van een beginsel ??van brei deling van concurrentie-gewetenloosheid ? Tragen, welker aantal zeker te ver meerderen is. Crisis en Grondwetsherziening. Ach, die crisis! De rechtschen denken er niet over met een Tweede Kamer-meerderheid te regeeren, die alles verwerpen kan, zoodat het liefste wat zij mochten willen, niet eens de Eerste Kamer zou bereiken, die een hun goed-gezinde meerderheid heeft; en de linkschen laten zich er ook niet toe vinden met een Tweede Kamer-meerder heid te regeeren, die hun goed-gezind is, terwijl de Eerste Kamer alles kan ver werpen, wat zij achten tot hun program te behooren. Aardig hoe de rechtschen er de link schen toe willen pressen het toch maar te doen! Gelukkig echter bleek het demissionair ministerie tot heden karakter genoeg te bezitten, om weerstand te bieden aan de verleiding op den verslapten bodem van het moeras het nog maar eens te wagen. Intusschen komen er die vragen wat in de oplossing dezer crisis de grondwets herziening zal zijn. Wij bemerken, dat het Huisgezin, in 't algemeen gesproken, de grondwetsherziening ook voor het vervolg aan de orde acht en Land en Volk brengt in een artikel over de. crisis de grondwetsherziening iets meer op den voorgrond. Indien hejt kabinet blijft, schrijft dat blad zal het: " steun moeten hebben verkregen om krach tiger nog met zjjn program tegenover de volksvertegenwoordiging te staan dan tevoren. Het hoofdpunt van dat program, Grondwets herziening, zal nog meer naar voren moeten worden geschoven. Er zal waarborg moeten zijn, dat de beslissing hierover valle binnen deze parlementaire periode. Blykt dan, dat ook op dit hoofdpunt het Kabinet zal stuiten op een afdoend verzet, dan heeft men het alles beheeischende vraag stuk zuiver gesteld. Dan kan een Kamerontbinding volgen op de finale regeling van de electorale quaestie. Dan zal het dr. Kuyper moeite kosten, om dat vraagpunt door de antithese te verdringen." Hoe dat kabinet nu steun kan ver krijgen om krachtiger nog" we zouden liever zoggen: minder .zwak?met zijn program? tegenover 4^" volksvef genwoordiging te staan dan tevoren" is ons niet duideljjk. Een' ministerie dat eenmaal gevallen is, staat niet licht krachtiger op, en dat te minder, als het eigenlijk nooit vast op zijn beenen ge staan heeft. Veeleer meenen wij de woorden van het Huisgezin te moeten onderschrij ven: En de toestand van het heele Kabinet blijft door zijn oorsprongsfout zóó precair, dat het toch te avond of morgen zal uitglijden. Daarom kunnen w\j in een eventueel aan blijven van het ministerie De Meester moeilijk iets meer zien dan een uitstel van executie en een wat grooter pensioen voor de excel lenties." En nu is het zeker, dat er in de Kamers heel wat afgevaardigden zijn aan grondwetsherziening vijandig, en dat deze er volstrekt niefrafkeerig van zullen zijn, om haar vóór het einde der zittings periode, met de hulp van de Eerste Kamer, van de baan te schuiven. Immers wat is eenvoudiger dan een belastingontwerp, dat zelden op den bijval van het publiek kan rekenen, te ver werpen, zonder dat de tegenpartij eenig gevaar loopt van daardoor voor haar zelf de verkiezingsleus te bederven. Daarom, zoo zouden wij willen herhalen, is het u inderdaad om grondwetsherzie ning te doen, duw deze niet iets maar als het eenig noodige naar voren. Laat de Regeering komen met den steun van H. M.'s opdracht, om dit werk te voltooien tot zuivering van den zoo door en door bedorven toestand zoodat het onmoge lijk wordt, door behandeling van daaraan voorafgaande onderwerpen, de gelegen heid te scheppen, dit programpunt niet tot uitvoering te brengen. Een andere waarborg" tegen uitstel en afstel be staat er immers niet. Met bijzonder genoegen lezen wij dan ook verder in Land en Volk: Naar onze meening is de opruiming van het wet gevend schandaal" in de Grondwet zóó urgent en een zóó allesbeheerschend belang, dat daartegen de antithese niet bestand zal zijn." Welnu, die urgentie en dat allesbeheerschend belang van dadelijk Grondwetsherziening, hebben wij in ] 905 reeds betoogd, en daarbij ten duidelijkste in het licht trachten te stellen, dat het dwaasheid was deze urgentie van dat allesbeheerschend belang te verschuiven tot het eind van het program eener vier jarige zittingsperiode. Want het is en blijft de groote fout bij Borgesius' kabinets-formatie, dat men het wetgevend schan daal nog wel heeft willen den tijd laten een crisis te veroorzaken, zooals wij nu be leven, en dat, onder voorgeven der leiders van zoo belust te zijn op socialen arbeid! En komt nu het Centrum bv. datzelfde liedje zingen van wél grondwetsherziening langzaam en later, maar nu eerst sociale arbeid, thans hooren wij Land en Volk volkomen in overstemming met ona advies van 1905, verklaren: Deze exceptie heeft uitgediend. Zij is versleten. Zy wordtal even lang gebruikt als grondwetsher ziening aan de lucht is. De kiezers zullen zich door het aas der gereedliggende sociale wetgeving (zie de boekdeelen van Nederbragt) niet laten verschalken. De schade zal na beslechting van den kiesrechtstrijd weldra zijn ingehaald." Zoo ziet men ook hier weer het nut der tegenspoeden!" Immers in 1905 was het Centrum-st&ndpuni nog dat der Vrijz.Democraten en Unieliberalen. Indien het ontslag-nemend kabinet in deze richting op steun" en waarborg" bij H. M. heeft aangedrongen, schijnt het dien nog niet verkregen te hebben, althans nu komt weder het bericht, dat na een bezoek van De Meester ten paleize, de president der Eerste Kamer opnieuw is ontboden. Gissingen te maken ten opzichte van den weg, die thans wordt ingeslagen, is te gevaarlijk. Opmerkelijk echter dat thans liberale bladen den raad geven een zaken-kabinet" te vormen, met of zonder eenige leden van het af tredend ministerie. Dit zou dus willen zeggen, dat men den rotten toestand nog eenige jaren wenscht te laten voortduren en het wetgevend schandaal" te be stendigen. Zoo luidt de laatste wijsheid. Nederland en België. De in ons vorig blad vermelde be spreking, in de Vereeniging tot beoefening van de Krijgswetenschappen, van een militair verbond tusschen Nederland en België, werd verleden Zaterdag te Breda gehouden. Daar trad als inleider op de heer Tonnet, kapitein der Artillerie, en namen aan het debat deel de heer Delforge, luit.-kolonel van den s taf van het Belgische leger (ministerie van Oorlog! Majoor Wielemans, eveneens van den Belgischen staf, en de Nederlanders Overste Hoogeboom en luit. Diethof. De heer Tonnet bestreed zulk een bond genootschap, de Belgen verdedigden het, Hoogeboom achtte een verbond niet noodig, maar wel samenwerking, voorbereid door de generale staven der beide landen, en deze bevorderd door militaire attaché's; terwijl Diethof de neutraliteit van Belgi zou willen zien opgeheven, opdat men zal kunnen komen tot een defensief ver bond; luit. Diethof wist tevens te ver zekeren, dat zulk een toenadering nergens met booze oogen zou worden aanschouwd. De Vereeniging tot Beoefening van de krijgswetenschappen, zal zich, om de algemeenheid der beoefening, nu, na de nuttigheid van het militair verbond tusschen Nederland en Belgiëte hebben onderzocht,weldra, d.o.,ook moeten komen met een avondje gewijd aan een militair verbond tusschen Nederland en Duitsch land, onzen anderen buurman. En pikant zal het zijn dan tevens een paar Duitsche stafofficieren als verdedigers van zulk een toenadering" te mogen hooren, en een tweetal Nederlandsche aandrin gende op samenwerking" en voorbe reiding door militaire attachés ... De algemeene beoefening van de krijgswetenschappen dwingt, wie ziet het niet in ? tot dit en zoo veel meer. Toch rijst bij ons de vraag of de beoefening der vaderlandsliefde, onze officieren niet de verplichting oplegt deze studie tot een binnenkamersche te beperken, en den tijd af te wachten om bescheidenlijk te rapporteeren of te adviseeren, als eerst de politieke zijde er van behoorlijk is afgehandeld, en van hooger hand hun om een oordeel wordt gevraagd. Zooals het nu gaat, maken zij wel wat veel een wantrouwen-wekkend gedruisch, en vooral minder onschuldig, zoolang we de BaieHennebicq-Commissie hebben, wijl deze door 't buitenland geacht wordt zulk een gegons te begeeren en haar oorsprong te ontleenen aan een streven met een bond tot einddoel. De heer Tydeman, het kamerlid, heeft bij deze gelegenheid verklaard, dat hij behoort tot hen, die de commission hollando-belge in het leven hebben ge roepen. Een eer die niet al te groot is. De Nederlanders zijn er blijkbaar ingeloopen, volstrekt niet op de hoogte van hetgeen Baie c. s. bedoelen. Aanstonds toen de heer Baie met zijn propaganda begon, hebben wij uiteengezet hoe op pervlakkig hij dezen toenaderings-tocht had ondernomen, waar hij er in 't ge heel niet aan had gedacht, dat wij Nederlanders onmogelijk iets voor een entente met de Walen kunnen gevoelen, zoolang deze onze taal- en stamgenooten op de onbillijkste en grievendste wrjs benadeelden, 't Zonderlinge van het geval is, dat de Walen, zelfs als zij over een Militairen Bond komen spreken, zich in geen enkel opzicht lewust.schijnen, vaa den afkeer, dien hun houding van zooveel jaren brj ons Hollanders moet hebben gewekt! Nu was de majoor Wielemans aan rt eind van deze speech zoo vrij, een beroep te doen op de broederlijke genegenheid der beide volken", geheel voorbijziende, dat wij Nederlanders, die zeker veel voor de Vlamen gevoelen, wel het karakterlooste volk vaa de wereld zouden moeten zijn, om een broederlijke enegenheid" te gevoelen voor de onder rukkers onzer vrienden! De Walen en de Franskiljons wij spreken hier na1tuurlijk niet van de individuen, maar in 't algemeen zijn bij ons niets meer ge liefd, dan de Franschen of de Spanjolen. Veeleer, bij al onzen onaf hankelrjkheidszin, zou men nog van broederlijke ge negenheid" jegens de Duitschers kunnen gewagen! Daar zit nu Tydeman met zijn mede stichters der Commission holland-belge als in een val, waaruit hij moeilijk weer op vrij terrein kan komen. Een commissie van Franschen oorsprong met een zoo sterk mogelijk anti-Vlaamsch gevoelen. Eu of hij nu al verzekert: wij willen geen miltair verbond; wij willen geen tolunie; 't zal hem niet helpen, want door den oorprong van deze commis sie, aan welker bestaan hij schuld draagt, is en blijft zij in het buitenland verdacht. Daarom, nu de Walen eenmaal bewezen hebben een anti-Nederlandsche commissie te willen zijn, met politieke wenschen, is er geen andere zuivering mogelijk, dam haar eenvoudig te ontbinden; niet op een verdere onderhandeling met het Belgisch deel in te gaan; om dan later, mocht men werkelijk een economische studie verlangen, van hier uit zulk een beweging op touw te zetten en voor de organisatie mede eenige Vlamen en Walen uit te noodigen opdat de zoo te vormen commissie vrjj van alle politieke en antiNederlandsche smet moge optreden. Waarlijk,het gaat om een groot belang; onze eer, onze gfoede naam staan op het spel. Het laatste medisch nieuws. De Standaard bevat de volgende op merkingen omtrent de appendix van den blindendarm, welke wij in het belang der wetenschap gaarne mededeelen. 't Is naar aanleiding van onze plaat, waarop de Nederlandsche Maagd voor komt, gereed om zich aan de operatie te onderwerpen, ten einde de ontstoken appendix (beeld voor de Eerste Kamer) te laten verwijderen. Nu weet men dat op medisch gebied jaren lang de meening gebeerscbt heeft, dat de blinde darm een doelloos lid in ons inge wand was, 't welk men daarom, zoodra het lastig werd, wegsneed. Maar men weet ook, dat in het laatste jaar die meening omging. Vooral uit Weenen en Parijs kwamen hooggeleerden betoogen, dat men zich vergist had. Dat het een dwaze meening was, iets ook maar in ons lishaam voor overtollig te houden. En dat het geraden was, niet dan bij uiterste noodzakelijkheid tot wegneming van den blinden darm over te gaan. Pas dit nu op het onderhavig geval toe. Ook op politiek gebied heeft langen tijd onder de radicalen het Een-Kamer-stelsel zekere rol gespeeld; maar sinds zijn bijna alle deskundigen tot het resultaat gekomen, dat we een Senaat, of hoe 't ook heeten moge, niet missen kunnen. Braakensiek verkocht alzoo antidiluviaansche wijsheid". Inderdaad, dit is van treffende snedig heid. Een geleerde, door ons tot gerust stelling geraadpleegd schrijft ons dien aangaande : Tot dusverre, dus ook niet in het laatste jaar, is nooit voor den ruensch het nut van het bezit en evenmin het nadeel van het gemis van de appendix aangetoond of zelfs maar waarschijnlijk gemaakt' Wel is her haaldelijk het vermoeden uitgesproken, dat dat aanhangssl voor den mensch van nut zon zijn. Als vaststaand wordt wel aangenomen, dat, zoo eene zelfs lichte ziektetoestand van dat aanhangsel bestaat, wegname van den appendix volkomen gerechtvaardigd is. Welnu: die meening omtrent het noodige of nuttige van het aanhangsel ging" ..., voor de Standaard! verleden jaar om" en als ge nu nog van dat omgaan in het laatste jaar" niets gemerkt hebt, dan verkondigt ge, niet verledenjaarsche" maar anti(e) dilumaansehe wijs heid". Voorts hebben, volgens den Stan daardman, in 1906 vooral Hoogleeraren uit Weenen en Parijs den raad gegeven eerst te opereeren niet dan bij uiterste noodzakelijkheid." Met deze waarheid als een koe maken we nu kennis; het

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl