De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1907 10 maart pagina 7

10 maart 1907 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1550 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. warfruit zyn vorming koers Ham, maar ook om wat hy om zich been in beweging vindt, zich beland zien aan een keerpunt in zyn ontwikkeling* De zelfinkeer bij dit niet mach tig, maar werkelijk vrg ge boren schilderstal en t cal bg voortzetting van streven in mee*der bewustheid, toch van de,warmte hebben te onderhouden, die het in zooveel bloeiende aanduidingen van 'de schilderachtighedenonzer streken, tot rechtstreeksere uiting" dreef.. En juist daarom ook vind ik het wel jammer, dat voor deze tentoonstelling niet een ruimer aantal studio's en schetsen, die Bastert zeker in ? voorraad héft, werd uitgepakt. : W. STEESHOFF. Tentoonstel^ Hielen ftff Vosïnil. Het wil me niet duidelijk worden welke kwaliteiten het werk van Tholen tot een zoo verheugend verschijnsel in de tegenwoordige kunstproductie maakt' Zjjn tentoonstelling op het Spui doet me althans deze bewering niet toestemmen. En; daar er vele zijner laatste werken zijn, die over het geheel een onwrikbare gezetheid vanstreven vertoonen, kan ik niet aannemen dat dit tweeëndertigtal geen teekenen zon inhouden van een belang wekkende ontwikkelingsgang. Deze aanhef b\j de vermelding van een tentoonstelling is onwillekeurig uiting van verwondering over het m.i. wel overschattend oordeel voor een criticus, wiens inzichten ik bij menig andere gelegenheid als juist en scherp bad te erken nen, Het werk van Tholen doet mij weinig aan. met zyn correcte verzorgdheid. Met alle waardeering' voor betoonde bekwaamheid in coulant schilderen met steeds juiste toetsen, zie ik er niet meer dan de bekoring van den uitingstrant, als bij den vloeienden gang van een mooi loopenden schrijfhand. Maar werkelijk, als er van trilling gesproken wordt in een kunstwerk, is die hier niet. Ik zie 'wel de inspanning, of liever de wel overwogen toedracht, doch zónder eenigebevlngerachter. Het is manier, de welbestuurde, strak geregelde manier van Tholen, maar als middel tot uiting van welke sensatie?... Klaarheid van kleur-aspect, gaafheid van uitdrukking; 't is al te zeer uitkomst van vast aangehouden stelselmatige uitvoering, met wikkend overleg vanaf den eersten aan zet tot aan de voleindiging. Daarbij heeft de kleur weinig lichaam, het schoone doek is er meestal onder te voelen. In sommige is de glazige kleurigheid van Duitsch werk (een brug by' avond) een ander heeft de on gerepte effenheii van porcelein (Dorpsweg) In Winternamiddag is alles behalve een ver rassend tafereel gegeven van het in de natuur steeds frappeerend, maar in schilderijen zoo afgezaagde en, in zijn krasse kleurtegenstelling, zoo afgetakelde motief van het brooze kille paars der sneeuw tegen den gloed van oranje in de avondlucht. De beste werken lijken me Maanlicht" en Dorpsbuurt in Beyeren," ook wel het technisch zeerge3oigneerde£fou/2a<;ers. In het eerste hindert niet de nerfloosheid van kleur die Tholen's schilderyen zoo eigen is; het dolen van ontastbare tinten bij maanlicht kwam er voordeelig uitgedrukt. In'bet tweede is een mildere uitdrukking van lichtende blanke kleur in het zonlicht. Maar over. 't geheql is me, al erkennende de beschaving van vorm in zyu werk, Tholen's gewichtige beteekenis als een belofte-drager voor de jongste generatie uit deze schilderyen, en, nog minder uit de aquarellen, niet duidelijk. W. STEENHOFF. Dirk Hand by Oldenzeel. Het debuut van dezen jongen teekenaarschilder hebben we, in het laatst van 1901, in dit Weekblad, mémogen aan teekenen als een gebeurtenis van bijzondere belofte. Omdat een krachtige persoonlijkheid met orginaliteit, met sterke technische gaven en van een ?verrassend eigen krachtigen kijk op de dingen rondom, uit dit eerste werk sprak. Ruim vy'f jaarna dato zien we Dirk Nijland voor de tweede maal 'en het is ons een vreugde, dat we indertijd niet te krachtigdoor-spontane-ingenomenheid geprezen blij ken te hebben. Integendeel. Ny'land, zich behoedzaam houdend uit de milieu's waarin schilders 'de burgery pakeren, stil doorwer kend, blijkt geworden, op eigen plaats staand, n der meest krachtig-artistieke onzer jonge Hollandsche schilders. We hebben een nog dieper, nog gaver, immers niet meer door 't debuut verrassenden of voordchtig-stemmenden indruk van zyn werk dan vóór vy'f jaar, indruk die ons trouw is bijgebleven uit het afleidend druk tentoónstellingsbezoek sinds. Ny'lapd woont en werkt thans in het mooie dorp Rhoon, by 'Rotterdam op het eiland IJssftlmonde. Hij heeft er, vóór al, den weemoed, vol poëzie, van het waterland daar in de buurt gevoeld, de bekommering van de stormavonden over de breede rivier in laag oeverland, den valen weemoed van de stille morgens onder bleeke zonlooze luchten. En, dichter, die het natuur-gebeuren in dit romantisch Holland getroffen gadesloeg en innig voelde als in elke nuance een belang rijkheid van bestaansdrama, altoos ernstig, den stille huiver ervan of de woeste, toch bedrogen hartstocht, heeft hij dat, in eenvoud voortreffelyk, zonder eenjg effectmiddel ons zóó verhaald, dat wy zijn getroffenheid ont roerd mee voelen. Nijland is thans, door ontwikkelde tech niek, maar vooral door zijn gaaf dichter zyn, door knapheid, maar vooral door oprechtheid, n van onze meest bijzondere Hollandsche teekenaars. Een stuk als Stilte (13) geeft hem in zyn geheel by'zonder kunstenaarschap het best. Er is daar een vlakte van water, bijna zon der rimpeling, met even een glans verdiepen maar, daar lucht boven met enkele schuchtere wolk-vegen en tegen den achtergrond flauw een kartellijntje: de kust. Maar dit wóndersimpel werk boeit bovenmate. Onze aandacht dwaalt er telkens weer heen, zooals we tel kens weer een liedje van Gezelle met de bijna onnoozele, op zichzelf klanklooze, woordjes lezen en genieten en telkens weer dezelfde sterke ontroering er by ondergaan. In dingen als oude laarzen, vertrapte pan toffels, verdorde bloemen, heeft Ny'land, gelijk eertijds Vircént, de tragiek van het verval geveld en weergegeven. Ook in zyn eerste tentoonsteiling heeft hij dergelyke onderwer pen geteekend we hebben er n van in Boymans maar sinds heeft hy met nog minder middelen vaster stemming bereikt. De verdorde zonnebloem in vuur (2 L) is een prachtteekening. Het gammele bloemtakjeis er bijna een silhouet, maar met de gtimlichtjes op de verschrompelde blaadjes houdt het diepte en wordt het klaag'ly'k verval onder de lachende zonnekoozing te aangrij pend jr. Technisch bijzonder is het vizioen van de aandaverende stoomtram met haar drie blik semende glo'eioogen in den harden nacht, maar daar lijkt door iets te veel, de grillige woestheid van, het geval wat overdreven, wat opzettelijk gedaan, zooeven een inval zonder beduid enis. In de krytstudiën eveneens is het slagen niet volkomen. Bovendien zyn die vlekkerig, onvast van doen. Het portret van de vrouw met het afgewend gelaat is in het alzoo be handeld deel der expositie het meest gelukt. Waar hy het Hollandsche rivierland in zyn machtig eigen leven verbeeldt, is ons Nijlarid het liefst, het diepst voelen l kunste naar. Zoo'n alleene strekdam by vallenden avond tegenover de rivier, waar nog een eenzaam schip op voortschuift, het water wordt al onderwoeld door opzettenden nacht wind en de kraaien, die romantische nacht vogels, maken zich tot de heerschappij in duisternis gereed n zit al op de magere paal en wacht zijn kameraden wat is dat op zichzelf eenvoudig, maar vol poëzie. Er is op deze expositie ook een album neergelegd, dat de Dordtsche burgery mr. A. R. Zimmerman aanbood, toen die als burgemeeeter naar Rotterdam ging. Dirk Nijland teekende er, veelal vluchtig gekrabbeld, fragmenten van mooie dingen in iy'n geboor testad, walletjes, poorten, havens en boogbruggen. De minitieus gedane penteekening op den perkament-omslag: de Dordtsche toren in de omwalling van ouwe Merwe-huizen is zeer goed, overigens staan deze teekeningen tot zijn ander werk als goede journalistiek tegenover weloverwogen litteratuur. HENRI H. DEKKING. IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIHHIIMIIIIIIIIIMI Japanscne De firma R. W. P. de Vries brengt Dinsdag 12 Maart a s. onder den hamer eene keurige verzameling teekeningtn, boeken en prenten af komstig van den heer D. van Roy, kunstschilder te Brussel. Onder de prenten en kakémono's, die morgen en Maandag, 10 en 11 Maart, te zien zyn, behooren tot de belangrijke nummers een kleine kakémono uit het begin der acht tiende eeuw, door Rifouo, een juweeltje van simpelheid in compo sitie, ook in zy'n kleurensamenstelling zeer beschaafd en aantrekkelijk. De nummers 10 en 11 worden toe geschreven aan de school van Masanobou en zijn in hun frissche kleurtjes en aardige tegenstellingen mooie voorbeelden van vroeg-achttiend'eeuwsche Japansche schilderkunst. By de prenten 'zijn bijkans alle groote meesters vertegenwoordigd. De vroegere, met van die eenvoudige en stijlvolle prentjes van Harounobou, Koriuousaïen Kiyonaga die met hun weinige kleuren en nog wat stijve gezichten, met dikwijls een zoo aandoenlijke naïveteit, iets in andere kunst niet geëvenaards bereiken. De mooie vrouwkoppen van Outamaro naast de fik-che, doch dikwijls wat vreemde uitdrukkingen van acteurs door Shoun-Yeïen Shounko ziet men fraaie afdrukken van de meest bekende prenten. Toyokouni en Kounisada laten ons in hun prenten een blik slaan op het leven van het volk en de courtisanes; in hun veel kleurige bladen, die velen bekooren, bewijzen ze hun meesterschap in compositie. Hiroshighégeeft in zijn geestig gekleurde prenten een kijk op het poëtische van Japan. Zy'ne landschapjes zynbyna doorgaans gestof feerd en, op wtlk een wijze! Brutaal plaatst hy voorop 'n onbeteekenende persoon, een boom, een brugpijter, een vogel of iets der gelijks en de achtergronden komen er te schitterender om uit. Deze prenten die ook voor burgerbeurzen te bereiken zijn, zouden in onze huizen dikwijls heel wat beter wandversiering zijn dan onze tegenwoordige. Vrien delijker althans. Van den in Holland zoo hoog geschatten Hoksai zijn meer dan vijf en twintig prenten in de verzameling van den heer van Roy en daaronder de allerbeste van dezen meester. De Foudzji bij bliksemlicht en de groote golf zijn er beide in onberispelijke exemplaren evenals de awabis vischsters", drie prenten die hier al goede bekenden zijn geworden. W. Springer f, in leven Architect der Gemeente Amsterdam. A. W. Bos, de nieuwe Directeur van Publieke Werken te Amsterdam. Mr. Leiy contra Herten. Dat critiek gemakkelijk, kunstmoeiiyk is, heeft wellicht geen denker mér on dervonden dan Johann Friedrich Herbart. Doch veel critiek is niet minder licht vaardig, en ook dit heeft zij bij de waar deering van H.'a geschriften dikwijls getoond. Vooral geldt dit van de critiek uit de tweede hand", namelyk die, welke haar oordeel grondt op fragmenten, door de eerste hand by'een gezocht." Deze woorden schreef ik in het Voorbericht van Herbart's Paedagogiek 1), En nu schynt het, dat mr. Levy voor het beweerde 't bewijs heeft willen leveren. Aan de lezers (lezeressen er onder begrepen) van dit week blad zal ik dit duidely'k trachten te maken. De Redacteur is namelijk zoo welwi'lend ge weest, mij eenige ruimte toe te slaan, voor een antwoord op, heft artikel van dengeachten Criticus, en van deze vergunning zal ik zoo bescheiden mogelijk gebruik maken. Dat ik met belangstelling en aandacht het artikel van den scherpzinnigen Rechtsgeleerde gelezen en overwogen heb, spreekt vanzelf. En als ik nu dadelijk den totaalindruk kort mag weergeven, dan vind ik daarvoor geen beter woord dan teleurstelling. Het is in de jurisprudentie gebruikelijk, een aangeklaagde niet te veroordeelendan na een streng onderzoek van de aanklacht, de niervoor byeengebrachte feiten, een verhoor van den beschuldigde zelf en van getuigen voor en tegen, alsmede het pleidooi van den verdediger. Voortreffelijke regel, niet waar? Heeft nu de juris magister Levy ook dezen gotden weg bewandeld ? De lezer moge op deze vraag het antwoord geven, nadat hij kennis genomen heeft van heigeen ik wenech op te merken aangaande het in dit weekblad opgenomen betoog. Ik sprak daareven van teleurstelling". Dit geldt van het gansene stuk, maar vooral van de slotperiode, waarin de Criticus niet den denken den geest" maar het moreel karakter" van Herbact aantast. Wel ik erken dit in navolging van anderen, doch ddarom gewis niet te verontschuldigen. Wie 't karakter van H. uit diens geschriften en leven heeft leeren kennen, acht zijne handel wijs - hoezeer afwijkend van die zijner collega's volkomen verklaarbaar en correct. H. heeft de daad des Konings ronduit afgekeurd, doch oordeelde zich niet geroepen, zijne taak aan de Universiteit immers zijn rste plicht op te offeren aan den poliüeken strijd. Dit schijnen ook zijne leerlingen die onmiddel lijk na 't gebeurde van zijne lessen wegbleven, doch na kortstondige afwezigheid terug keerden begrepen te hebben. 2) liet spijt me daarom, dat de geachte Criticus dit feit heeft opgerakeld niet vanwege H. maar om hem zelf?.Waar zouden we belanden, wilden we de kracht van een geest afmeten b.v. naar de zwakheid des vleesches I Teleurstelling ondervond ik ook onder 't lezen van de vrij lange aanhalingen, waar onder die van mindere goden" op 't gebied der Wijsbegeerte, als b.v. Lotze. Voorts, waar de Criticus (in het slotstuk) niet geeit een beknopt relaas van H's ethiek, maar den lezer onthaalt op een brok toegepaste rechtsleer: Romeinsch recht en Manchesterschool, besloten met eene aanhaling van Ihering. Zoo zou er meer (e noemen zijn, wat ik in het uitvoerig artikel niét verwacht maar óók een en ander, dat ik wél gehoopt had 4e zullen vinden, doch, helaas! niet ge vonden heb; b.v. eene korle karakterschets van H.'s paedagogiek, steunend op psychologie en ethiek. Immers ddaruit had kunnen blijken het gansche wetenschappelijk systeem van den uitLemenden Denker. Thans wil ik de critiek vlug doorloopen, maar bij de hoofdpunten e?en stilstaan. De Herbartsche opvoedingsmethode is een 1) Herbart's Paedagogiek (Umriss padagogischer Vorlesungen), toegelicht en aangevuld uit andere geschriften van den schrijver, door H. de Raaf. P. Noordhoff. Groningen 1903. 2) Men zie verder: J. F. Herbart's Werke, herausgegeben von K. Kehrbach, XI, pag. 29 e. v.I groot gevaar voor ons schoolwezen"... zy is bloot verstandelijk, verarmt den geest, laat onbevredigd de eisenen van gemoed en hart..." Dit is onjuist blykens het volgende: Deugd is de naam van het doel der opvoeding in haar geheel. Zy is de duurzame verwezenlyking van de idee der innerlijke v r ij h e i d in een persoon." Wat H. onder innerlijke vrijheid" ver staat, kan de criticus vinden in het door hem beoordeelde boek, pag 334 e. v. Indien nu opleiding tot deugd gevaarlijk geacht moet worden, dan is de beschuldiging juist; in het tegenovergestelde geval... nu, dit laat ik aan ieders oordeel over. In denzelfden trant nu gaat de beschul diging voort om te sluiten met deze woorden: Liet de openbare school ten onzent door Herbarts begoocheling zich verlokken, zy' zou, tot hare eigene ondermijning, een vurig be geerd bondgenoot van clericale krachtsin spanning worden." Da liegt der Hase im Pfeffer \ De geachte Criticus ruikt gevaar voor de door hem (en door mij OOK 1) beminde op'enbare school. Hoe komt dit? Doordat hij, blijkens de ge geven schets, de paedagogiek van H. totaal miskent. Zij is ntét bloot verstandelijk"; want haar hoofddoel is deugd, en het mid del daarvoor: veelzijdigheid der be langstelling". 3) Welnu, deugd openbaart zich toch zeker in het willen van hetgeen als waarlijk goed erkend is, terwijl in de bestendig heid van zoodanig willen zich het zedelyk ka r a k t er toont. Verder is belangstelling een gevoel, namelyk een zoodanig gevoel, dat een stre ven of willen wekt: Wie belang stelt in eene zaak, onverschillig welke, wil er gaarne iets voor doen: de ervaring leert het elken dag. Zij laat onbevredigd de eischen van ge moed en hart." Niet alzoo, blijkens het voorgaande; im mers onder de woorden, gemoed en hart (én van beide ware voldoende 1) verstaat men immers de gevoelsaandoeningen en openbaringen. Zij wil verheerlijking, vergoding van het intellect,"... verwaarloozing van 's men sehen gemoedsaard." Niet zoo, maar de vorming van een z edel ij k karakte r." In deze woorden ligt het summum van geestelijke ontwikke ling naar verstand, gevoel en wil. Indien ik op deze wijze al de zonderlinge beweringen dezer critiek wilde aantoonen, zou dit meer ruimte eischen, dan ik van de Redactie mag vragen. Uaarom zal ik maar 't een en ander even aanstippen. Hare (de opvoedingsmethode van Herbart) verheerlijking, ja vergoding van niets dan intellect enz." is, blijkens het voorgaande een product van mr. Levy's fantazie. Dat die methode van des kinds gemoeds leven eene geometrische figuur" maakt, is eene vermakelijke beeldspraak zonder den minsten grond. Dat de openbare school, door Herbart's begoocheling verlokt, een vurig begeerd bond genoot van clericale krachtsinspanning wor den zou," is, blijkens de ervaring, eene valsche profetie ; want de Jezuïeten zijn heftige bestrijders van Herbart's l^er, et pourcause, omdat zij tot zelfstandig denken opleiden wil. Dat van H's metafyJca zijne psychologie het uitvloeisel zou wezen," is maar voor de helft juist: de andere helft is de ervaring. Dat tusschen zijne psychologie en zijne ethiek" dezelfde betrekking zou bestaan, is geheel onwaar: de laatste is eene dochter der aesthetica (Inleiding, blz. 8) Immers zij leert w a a r d e e r e n, nl. het willen van den mensch en doet ons vinden, welk willen behaagt, m. a. w. schoon heeten mag, en welk niet; gelijk de aesthetiek de voort brengselen der kunst leert waardeeren als schoon of leelyk. Terwijl de ethiek derhalve eene leidsvrouw wil zijn voor iillen bij hun willen en werken, geeft b.v. de poëthiek alleen leiding aan weinigen, nl. de dichters. Wat de Criticus dan laat volgteh~óver H's metafyzica: een sprong ;-in( 't lucht ledig;" over de psychol'ogie, welke de ziel in den meest letterlijken zin zielloos maakt; over de ethiek, waarvan het plechtanker de enkele mensch is," dat alles is niets dan fraze, groote woorden, waarmee men onkundigen schrik aanjagen kan, doch die den kundige doen schater lachen. Als getuige voor het beweerde en tevens als strijdmakker roept de heer Levy dan Lotze op. 't Is echter zeer te betwijfelen, dat deze die tot de middelmatige geesten onder de Duitsche 'denkers gerekend wordt hem veel dienst bewijzen kan, gelijk uit het aangehaalde, met name de slotwoorden, bly'kt. Wanneer de geachte Criticus eene bron verlangt, waaruit hij met meer succes putten kan, al wat tot eene juiste waardeering van het realisme en de hiermee verband houdende wetenschappen vereischt wordt, ik wil ze gaarne aanwijzen: Zeitschrift für exacte philosophie, 21 banden. Daarin vindt hij de ver schillende onderdeelen der filozofie in Herbartschen geest" ontwikkeld, toegelicht, beoordeeld, alsmede critische beschouwingen van tegenstanders gewikt en gewogen. Toen ik het tweede gedeelte der Critiek gelezen had, stond ik inderdaad verbaasd over de talrijke onware voorstellingen, daarin gegeven. Uitgaande van Kant's onderschei ding der zielstcestanden: a. denken, b. ge voelen, c. willen, zegt de Criticus dan van H.: dat deze dit drietal herleidt tot n, nl. het denken of voorstellen. Van het drietal laat H. maar n in wezen." Toch vervolgt de Criticus <ater : gevoel is er wel, begeerte is er wel" nl. volgens H.; maar door het denken veroorzaakt, aan het denken het aanzijn dankend." Eerst dus is er maar een; een oogenblik later zijn er weer drie. Die rekening komt niet uit. Ook zegt het door my gecursiveerde maar de helft. Een gevoel kan door het denken, de werking nl., veroorzaakt worden, gewis; wie ondervond het niet, als hij b.v. voor de oplossing van een moeilijk vraagstuk zat! Doch evengoed kan het gewekt worden door het gedachte of voorgestelde. Zooeven ondervond ik dit nog, toen ik in de N. R.sche courant het verhaal las van de pogingen tot redding der schip breukelingen op onze kust: onder 't lezen kromp mijn hart ineen en kwam mij 't vocht in de oogen. Die aandoening ontston i toch wel gewis door de voorstelling. Zou Mr. Levy dit niet toestemmen? Al wat dan verder volgt ik moet het tot mijn leedwezen zeggen is grootspraak, niets anders. Onze ziel is door H. ontzield! Dit laatste neme men letterlijk (N.B. I) Vol gens H. immers is ae ziel niets meer, niets anders dan schouwtooneel van dit spel van voorstellingen, belangeloos en stil toeschouwster van deze golvende zee van op elkander volgende, botsende, niiiimiiiMiiimii 3) Zie: Herbart's paedagogiek, pag. Mr. Th. J. Hoppe f, in leven Raadsheer in 61 e. v. het Gerechtshof te Amsterdam.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl