Historisch Archief 1877-1940
No. 1550
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
warfruit zyn vorming koers Ham, maar ook
om wat hy om zich been in beweging vindt,
zich beland zien aan een keerpunt in zyn
ontwikkeling* De zelfinkeer bij dit niet mach
tig, maar werkelijk vrg ge boren schilderstal en t
cal bg voortzetting van streven in mee*der
bewustheid, toch van de,warmte hebben te
onderhouden, die het in zooveel bloeiende
aanduidingen van 'de
schilderachtighedenonzer streken, tot rechtstreeksere uiting"
dreef.. En juist daarom ook vind ik het
wel jammer, dat voor deze tentoonstelling
niet een ruimer aantal studio's en schetsen,
die Bastert zeker in ? voorraad héft, werd
uitgepakt. :
W. STEESHOFF.
Tentoonstel^ Hielen ftff Vosïnil.
Het wil me niet duidelijk worden welke
kwaliteiten het werk van Tholen tot een zoo
verheugend verschijnsel in de tegenwoordige
kunstproductie maakt' Zjjn tentoonstelling
op het Spui doet me althans deze bewering
niet toestemmen. En; daar er vele zijner
laatste werken zijn, die over het geheel een
onwrikbare gezetheid vanstreven vertoonen,
kan ik niet aannemen dat dit tweeëndertigtal
geen teekenen zon inhouden van een belang
wekkende ontwikkelingsgang. Deze aanhef
b\j de vermelding van een tentoonstelling
is onwillekeurig uiting van verwondering over
het m.i. wel overschattend oordeel voor een
criticus, wiens inzichten ik bij menig andere
gelegenheid als juist en scherp bad te erken
nen, Het werk van Tholen doet mij weinig aan.
met zyn correcte verzorgdheid. Met alle
waardeering' voor betoonde bekwaamheid
in coulant schilderen met steeds juiste
toetsen, zie ik er niet meer dan de bekoring
van den uitingstrant, als bij den vloeienden
gang van een mooi loopenden schrijfhand.
Maar werkelijk, als er van trilling gesproken
wordt in een kunstwerk, is die hier niet. Ik zie
'wel de inspanning, of liever de wel overwogen
toedracht, doch zónder eenigebevlngerachter.
Het is manier, de welbestuurde, strak geregelde
manier van Tholen, maar als middel tot uiting
van welke sensatie?...
Klaarheid van kleur-aspect, gaafheid van
uitdrukking; 't is al te zeer uitkomst van
vast aangehouden stelselmatige uitvoering,
met wikkend overleg vanaf den eersten aan
zet tot aan de voleindiging. Daarbij heeft de
kleur weinig lichaam, het schoone doek is
er meestal onder te voelen. In sommige is
de glazige kleurigheid van Duitsch werk
(een brug by' avond) een ander heeft de on
gerepte effenheii van porcelein (Dorpsweg)
In Winternamiddag is alles behalve een ver
rassend tafereel gegeven van het in de natuur
steeds frappeerend, maar in schilderijen zoo
afgezaagde en, in zijn krasse
kleurtegenstelling, zoo afgetakelde motief van het brooze
kille paars der sneeuw tegen den gloed van
oranje in de avondlucht.
De beste werken lijken me Maanlicht"
en Dorpsbuurt in Beyeren," ook wel het
technisch zeerge3oigneerde£fou/2a<;ers. In het
eerste hindert niet de nerfloosheid van kleur die
Tholen's schilderyen zoo eigen is; het dolen
van ontastbare tinten bij maanlicht kwam
er voordeelig uitgedrukt. In'bet tweede is
een mildere uitdrukking van lichtende blanke
kleur in het zonlicht. Maar over. 't geheql
is me, al erkennende de beschaving van
vorm in zyu werk, Tholen's gewichtige
beteekenis als een belofte-drager voor de
jongste generatie uit deze schilderyen, en,
nog minder uit de aquarellen, niet duidelijk.
W. STEENHOFF.
Dirk Hand
by Oldenzeel.
Het debuut van dezen jongen
teekenaarschilder hebben we, in het laatst van 1901,
in dit Weekblad, mémogen aan teekenen als
een gebeurtenis van bijzondere belofte. Omdat
een krachtige persoonlijkheid met orginaliteit,
met sterke technische gaven en van een
?verrassend eigen krachtigen kijk op de dingen
rondom, uit dit eerste werk sprak.
Ruim vy'f jaarna dato zien we Dirk Nijland
voor de tweede maal 'en het is ons een
vreugde, dat we indertijd niet te
krachtigdoor-spontane-ingenomenheid geprezen blij
ken te hebben. Integendeel. Ny'land, zich
behoedzaam houdend uit de milieu's waarin
schilders 'de burgery pakeren, stil doorwer
kend, blijkt geworden, op eigen plaats staand,
n der meest krachtig-artistieke onzer jonge
Hollandsche schilders. We hebben een nog
dieper, nog gaver, immers niet meer door
't debuut verrassenden of
voordchtig-stemmenden indruk van zyn werk dan vóór vy'f
jaar, indruk die ons trouw is bijgebleven uit
het afleidend druk tentoónstellingsbezoek
sinds.
Ny'lapd woont en werkt thans in het mooie
dorp Rhoon, by 'Rotterdam op het eiland
IJssftlmonde. Hij heeft er, vóór al, den
weemoed, vol poëzie, van het waterland daar
in de buurt gevoeld, de bekommering van
de stormavonden over de breede rivier in
laag oeverland, den valen weemoed van de
stille morgens onder bleeke zonlooze luchten.
En, dichter, die het natuur-gebeuren in dit
romantisch Holland getroffen gadesloeg en
innig voelde als in elke nuance een belang
rijkheid van bestaansdrama, altoos ernstig,
den stille huiver ervan of de woeste, toch
bedrogen hartstocht, heeft hij dat, in eenvoud
voortreffelyk, zonder eenjg effectmiddel ons
zóó verhaald, dat wy zijn getroffenheid ont
roerd mee voelen.
Nijland is thans, door ontwikkelde tech
niek, maar vooral door zijn gaaf dichter zyn,
door knapheid, maar vooral door oprechtheid,
n van onze meest bijzondere Hollandsche
teekenaars.
Een stuk als Stilte (13) geeft hem in zyn
geheel by'zonder kunstenaarschap het best.
Er is daar een vlakte van water, bijna zon
der rimpeling, met even een glans verdiepen
maar, daar lucht boven met enkele schuchtere
wolk-vegen en tegen den achtergrond flauw
een kartellijntje: de kust. Maar dit
wóndersimpel werk boeit bovenmate. Onze aandacht
dwaalt er telkens weer heen, zooals we tel
kens weer een liedje van Gezelle met de bijna
onnoozele, op zichzelf klanklooze, woordjes
lezen en genieten en telkens weer dezelfde
sterke ontroering er by ondergaan.
In dingen als oude laarzen, vertrapte pan
toffels, verdorde bloemen, heeft Ny'land, gelijk
eertijds Vircént, de tragiek van het verval
geveld en weergegeven. Ook in zyn eerste
tentoonsteiling heeft hij dergelyke onderwer
pen geteekend we hebben er n van in
Boymans maar sinds heeft hy met nog
minder middelen vaster stemming bereikt.
De verdorde zonnebloem in vuur (2 L) is een
prachtteekening. Het gammele bloemtakjeis
er bijna een silhouet, maar met de
gtimlichtjes op de verschrompelde blaadjes houdt
het diepte en wordt het klaag'ly'k verval
onder de lachende zonnekoozing te aangrij
pend jr.
Technisch bijzonder is het vizioen van de
aandaverende stoomtram met haar drie blik
semende glo'eioogen in den harden nacht,
maar daar lijkt door iets te veel, de grillige
woestheid van, het geval wat overdreven,
wat opzettelijk gedaan, zooeven een inval
zonder beduid enis.
In de krytstudiën eveneens is het slagen
niet volkomen. Bovendien zyn die vlekkerig,
onvast van doen. Het portret van de vrouw
met het afgewend gelaat is in het alzoo be
handeld deel der expositie het meest gelukt.
Waar hy het Hollandsche rivierland in
zyn machtig eigen leven verbeeldt, is ons
Nijlarid het liefst, het diepst voelen l kunste
naar. Zoo'n alleene strekdam by vallenden
avond tegenover de rivier, waar nog een
eenzaam schip op voortschuift, het water
wordt al onderwoeld door opzettenden nacht
wind en de kraaien, die romantische nacht
vogels, maken zich tot de heerschappij in
duisternis gereed n zit al op de magere
paal en wacht zijn kameraden wat is dat
op zichzelf eenvoudig, maar vol poëzie.
Er is op deze expositie ook een album
neergelegd, dat de Dordtsche burgery mr. A.
R. Zimmerman aanbood, toen die als
burgemeeeter naar Rotterdam ging. Dirk Nijland
teekende er, veelal vluchtig gekrabbeld,
fragmenten van mooie dingen in iy'n geboor
testad, walletjes, poorten, havens en
boogbruggen. De minitieus gedane penteekening
op den perkament-omslag: de Dordtsche toren
in de omwalling van ouwe Merwe-huizen is
zeer goed, overigens staan deze teekeningen
tot zijn ander werk als goede journalistiek
tegenover weloverwogen litteratuur.
HENRI H. DEKKING.
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIHHIIMIIIIIIIIIMI
Japanscne
De firma R. W. P. de Vries brengt
Dinsdag 12 Maart a s. onder den
hamer eene keurige verzameling
teekeningtn, boeken en prenten af
komstig van den heer D. van Roy,
kunstschilder te Brussel.
Onder de prenten en kakémono's,
die morgen en Maandag, 10 en 11
Maart, te zien zyn, behooren tot de
belangrijke nummers een kleine
kakémono uit het begin der acht
tiende eeuw, door Rifouo, een
juweeltje van simpelheid in compo
sitie, ook in zy'n
kleurensamenstelling zeer beschaafd en aantrekkelijk.
De nummers 10 en 11 worden toe
geschreven aan de school van
Masanobou en zijn in hun frissche kleurtjes
en aardige tegenstellingen mooie
voorbeelden van
vroeg-achttiend'eeuwsche Japansche schilderkunst.
By de prenten 'zijn bijkans alle
groote meesters vertegenwoordigd.
De vroegere, met van die eenvoudige
en stijlvolle prentjes van
Harounobou, Koriuousaïen Kiyonaga die
met hun weinige kleuren en nog
wat stijve gezichten, met dikwijls
een zoo aandoenlijke naïveteit, iets
in andere kunst niet geëvenaards
bereiken. De mooie vrouwkoppen
van Outamaro naast de fik-che, doch
dikwijls wat vreemde uitdrukkingen
van acteurs door Shoun-Yeïen
Shounko ziet men fraaie afdrukken
van de meest bekende prenten.
Toyokouni en Kounisada laten ons in
hun prenten een blik slaan op het leven van
het volk en de courtisanes; in hun veel
kleurige bladen, die velen bekooren, bewijzen
ze hun meesterschap in compositie.
Hiroshighégeeft in zijn geestig gekleurde
prenten een kijk op het poëtische van Japan.
Zy'ne landschapjes zynbyna doorgaans gestof
feerd en, op wtlk een wijze! Brutaal plaatst
hy voorop 'n onbeteekenende persoon, een
boom, een brugpijter, een vogel of iets der
gelijks en de achtergronden komen er te
schitterender om uit. Deze prenten die ook
voor burgerbeurzen te bereiken zijn, zouden
in onze huizen dikwijls heel wat beter
wandversiering zijn dan onze tegenwoordige. Vrien
delijker althans.
Van den in Holland zoo hoog geschatten
Hoksai zijn meer dan vijf en twintig prenten
in de verzameling van den heer van Roy en
daaronder de allerbeste van dezen meester.
De Foudzji bij bliksemlicht en de groote golf
zijn er beide in onberispelijke exemplaren
evenals de awabis vischsters", drie prenten
die hier al goede bekenden zijn geworden.
W. Springer f, in leven Architect der Gemeente Amsterdam.
A. W. Bos, de nieuwe Directeur van Publieke Werken te Amsterdam.
Mr. Leiy contra Herten.
Dat critiek gemakkelijk, kunstmoeiiyk
is, heeft wellicht geen denker mér on
dervonden dan Johann Friedrich Herbart.
Doch veel critiek is niet minder licht
vaardig, en ook dit heeft zij bij de waar
deering van H.'a geschriften dikwijls
getoond. Vooral geldt dit van de critiek
uit de tweede hand", namelyk die, welke
haar oordeel grondt op fragmenten, door
de eerste hand by'een gezocht."
Deze woorden schreef ik in het Voorbericht
van Herbart's Paedagogiek 1), En nu
schynt het, dat mr. Levy voor het beweerde
't bewijs heeft willen leveren. Aan de lezers
(lezeressen er onder begrepen) van dit week
blad zal ik dit duidely'k trachten te maken.
De Redacteur is namelijk zoo welwi'lend ge
weest, mij eenige ruimte toe te slaan, voor
een antwoord op, heft artikel van
dengeachten Criticus, en van deze vergunning zal ik
zoo bescheiden mogelijk gebruik maken.
Dat ik met belangstelling en aandacht het
artikel van den scherpzinnigen Rechtsgeleerde
gelezen en overwogen heb, spreekt vanzelf.
En als ik nu dadelijk den totaalindruk kort
mag weergeven, dan vind ik daarvoor geen
beter woord dan teleurstelling.
Het is in de jurisprudentie gebruikelijk,
een aangeklaagde niet te veroordeelendan na
een streng onderzoek van de aanklacht, de
niervoor byeengebrachte feiten, een verhoor
van den beschuldigde zelf en van getuigen
voor en tegen, alsmede het pleidooi van den
verdediger. Voortreffelijke regel, niet waar?
Heeft nu de juris magister Levy ook dezen
gotden weg bewandeld ? De lezer moge
op deze vraag het antwoord geven, nadat hij
kennis genomen heeft van heigeen ik wenech
op te merken aangaande het in dit weekblad
opgenomen betoog.
Ik sprak daareven van teleurstelling".
Dit geldt van het gansene stuk, maar vooral
van de slotperiode, waarin de Criticus niet
den denken den geest" maar het moreel
karakter" van Herbact aantast. Wel ik
erken dit in navolging van anderen, doch
ddarom gewis niet te verontschuldigen. Wie
't karakter van H. uit diens geschriften en
leven heeft leeren kennen, acht zijne handel
wijs - hoezeer afwijkend van die zijner collega's
volkomen verklaarbaar en correct. H. heeft
de daad des Konings ronduit afgekeurd, doch
oordeelde zich niet geroepen, zijne taak aan
de Universiteit immers zijn rste plicht
op te offeren aan den poliüeken strijd. Dit
schijnen ook zijne leerlingen die onmiddel
lijk na 't gebeurde van zijne lessen wegbleven,
doch na kortstondige afwezigheid terug
keerden begrepen te hebben. 2)
liet spijt me daarom, dat de geachte Criticus
dit feit heeft opgerakeld niet vanwege
H. maar om hem zelf?.Waar zouden we
belanden, wilden we de kracht van een geest
afmeten b.v. naar de zwakheid des vleesches I
Teleurstelling ondervond ik ook onder 't
lezen van de vrij lange aanhalingen, waar
onder die van mindere goden" op 't gebied
der Wijsbegeerte, als b.v. Lotze. Voorts,
waar de Criticus (in het slotstuk) niet geeit
een beknopt relaas van H's ethiek, maar
den lezer onthaalt op een brok toegepaste
rechtsleer: Romeinsch recht en
Manchesterschool, besloten met eene aanhaling van
Ihering.
Zoo zou er meer (e noemen zijn, wat ik
in het uitvoerig artikel niét verwacht
maar óók een en ander, dat ik wél gehoopt
had 4e zullen vinden, doch, helaas! niet ge
vonden heb; b.v. eene korle karakterschets
van H.'s paedagogiek, steunend op psychologie
en ethiek. Immers ddaruit had kunnen blijken
het gansche wetenschappelijk systeem van
den uitLemenden Denker.
Thans wil ik de critiek vlug doorloopen,
maar bij de hoofdpunten e?en stilstaan.
De Herbartsche opvoedingsmethode is een
1) Herbart's Paedagogiek (Umriss
padagogischer Vorlesungen), toegelicht en
aangevuld uit andere geschriften van den
schrijver, door H. de Raaf. P. Noordhoff.
Groningen 1903.
2) Men zie verder: J. F. Herbart's
Werke, herausgegeben von K. Kehrbach, XI,
pag. 29 e. v.I
groot gevaar voor ons schoolwezen"... zy is
bloot verstandelijk, verarmt den geest, laat
onbevredigd de eisenen van gemoed en hart..."
Dit is onjuist blykens het volgende:
Deugd is de naam van het doel der
opvoeding in haar geheel. Zy is de duurzame
verwezenlyking van de idee der innerlijke
v r ij h e i d in een persoon."
Wat H. onder innerlijke vrijheid" ver
staat, kan de criticus vinden in het door hem
beoordeelde boek, pag 334 e. v. Indien
nu opleiding tot deugd gevaarlijk geacht
moet worden, dan is de beschuldiging juist;
in het tegenovergestelde geval... nu, dit
laat ik aan ieders oordeel over.
In denzelfden trant nu gaat de beschul
diging voort om te sluiten met deze woorden:
Liet de openbare school ten onzent door
Herbarts begoocheling zich verlokken, zy' zou,
tot hare eigene ondermijning, een vurig be
geerd bondgenoot van clericale krachtsin
spanning worden."
Da liegt der Hase im Pfeffer \ De geachte
Criticus ruikt gevaar voor de door hem (en
door mij OOK 1) beminde op'enbare school.
Hoe komt dit? Doordat hij, blijkens de ge
geven schets, de paedagogiek van H. totaal
miskent. Zij is ntét bloot verstandelijk";
want haar hoofddoel is deugd, en het mid
del daarvoor: veelzijdigheid der be
langstelling". 3)
Welnu, deugd openbaart zich toch zeker
in het willen van hetgeen als waarlijk
goed erkend is, terwijl in de bestendig
heid van zoodanig willen zich het zedelyk
ka r a k t er toont.
Verder is belangstelling een gevoel,
namelyk een zoodanig gevoel, dat een stre
ven of willen wekt: Wie belang stelt in
eene zaak, onverschillig welke, wil er gaarne
iets voor doen: de ervaring leert het
elken dag.
Zij laat onbevredigd de eischen van ge
moed en hart."
Niet alzoo, blijkens het voorgaande; im
mers onder de woorden, gemoed en hart
(én van beide ware voldoende 1) verstaat
men immers de gevoelsaandoeningen en
openbaringen.
Zij wil verheerlijking, vergoding van
het intellect,"... verwaarloozing van 's men
sehen gemoedsaard."
Niet zoo, maar de vorming van een
z edel ij k karakte r." In deze woorden
ligt het summum van geestelijke ontwikke
ling naar verstand, gevoel en wil.
Indien ik op deze wijze al de zonderlinge
beweringen dezer critiek wilde aantoonen,
zou dit meer ruimte eischen, dan ik van de
Redactie mag vragen. Uaarom zal ik maar
't een en ander even aanstippen.
Hare (de opvoedingsmethode van Herbart)
verheerlijking, ja vergoding van niets dan
intellect enz." is, blijkens het voorgaande
een product van mr. Levy's fantazie.
Dat die methode van des kinds gemoeds
leven eene geometrische figuur" maakt, is
eene vermakelijke beeldspraak zonder den
minsten grond.
Dat de openbare school, door Herbart's
begoocheling verlokt, een vurig begeerd bond
genoot van clericale krachtsinspanning wor
den zou," is, blijkens de ervaring, eene
valsche profetie ; want de Jezuïeten zijn heftige
bestrijders van Herbart's l^er, et pourcause,
omdat zij tot zelfstandig denken opleiden wil.
Dat van H's metafyJca zijne psychologie
het uitvloeisel zou wezen," is maar voor de
helft juist: de andere helft is de ervaring.
Dat tusschen zijne psychologie en zijne
ethiek" dezelfde betrekking zou bestaan, is
geheel onwaar: de laatste is eene dochter
der aesthetica (Inleiding, blz. 8) Immers zij
leert w a a r d e e r e n, nl. het willen van den
mensch en doet ons vinden, welk willen
behaagt, m. a. w. schoon heeten mag, en
welk niet; gelijk de aesthetiek de voort
brengselen der kunst leert waardeeren als
schoon of leelyk. Terwijl de ethiek derhalve
eene leidsvrouw wil zijn voor iillen bij hun
willen en werken, geeft b.v. de poëthiek
alleen leiding aan weinigen, nl. de dichters.
Wat de Criticus dan laat volgteh~óver H's
metafyzica: een sprong ;-in( 't lucht
ledig;" over de psychol'ogie, welke
de ziel in den meest letterlijken zin zielloos
maakt; over de ethiek, waarvan het
plechtanker de enkele mensch is," dat
alles is niets dan fraze, groote woorden,
waarmee men onkundigen schrik aanjagen
kan, doch die den kundige doen schater
lachen.
Als getuige voor het beweerde en tevens
als strijdmakker roept de heer Levy dan
Lotze op. 't Is echter zeer te betwijfelen,
dat deze die tot de middelmatige geesten
onder de Duitsche 'denkers gerekend wordt
hem veel dienst bewijzen kan, gelijk uit het
aangehaalde, met name de slotwoorden, bly'kt.
Wanneer de geachte Criticus eene bron
verlangt, waaruit hij met meer succes putten
kan, al wat tot eene juiste waardeering van
het realisme en de hiermee verband houdende
wetenschappen vereischt wordt, ik wil ze
gaarne aanwijzen: Zeitschrift für exacte
philosophie, 21 banden. Daarin vindt hij de ver
schillende onderdeelen der filozofie in
Herbartschen geest" ontwikkeld, toegelicht,
beoordeeld, alsmede critische beschouwingen
van tegenstanders gewikt en gewogen.
Toen ik het tweede gedeelte der Critiek
gelezen had, stond ik inderdaad verbaasd
over de talrijke onware voorstellingen, daarin
gegeven. Uitgaande van Kant's onderschei
ding der zielstcestanden: a. denken, b. ge
voelen, c. willen, zegt de Criticus dan van H.:
dat deze dit drietal herleidt tot n, nl. het
denken of voorstellen. Van het
drietal laat H. maar n in wezen." Toch
vervolgt de Criticus <ater : gevoel is er wel,
begeerte is er wel" nl. volgens H.; maar
door het denken veroorzaakt, aan het denken
het aanzijn dankend." Eerst dus is er maar
een; een oogenblik later zijn er weer drie.
Die rekening komt niet uit. Ook zegt het
door my gecursiveerde maar de helft. Een
gevoel kan door het denken, de werking nl.,
veroorzaakt worden, gewis; wie ondervond
het niet, als hij b.v. voor de oplossing van
een moeilijk vraagstuk zat! Doch evengoed
kan het gewekt worden door het gedachte of
voorgestelde. Zooeven ondervond ik dit nog,
toen ik in de N. R.sche courant het verhaal
las van de pogingen tot redding der schip
breukelingen op onze kust: onder 't lezen
kromp mijn hart ineen en kwam mij 't vocht
in de oogen. Die aandoening ontston i toch
wel gewis door de voorstelling. Zou Mr. Levy
dit niet toestemmen?
Al wat dan verder volgt ik moet het
tot mijn leedwezen zeggen is grootspraak,
niets anders.
Onze ziel is door H. ontzield! Dit
laatste neme men letterlijk (N.B. I) Vol
gens H. immers is ae ziel niets meer,
niets anders dan schouwtooneel van dit
spel van voorstellingen, belangeloos en
stil toeschouwster van deze golvende zee
van op elkander volgende, botsende,
niiiimiiiMiiimii
3) Zie: Herbart's paedagogiek, pag. Mr. Th. J. Hoppe f, in leven Raadsheer in
61 e. v. het Gerechtshof te Amsterdam.