Historisch Archief 1877-1940
1551
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Bjj Ent Ur & Go.
Er is dezer dagen by Fr. Muller & Co. heel
wat te zien aan werk van moderne schilders:
ongeveer 450 schilderyen en aquarellen,
waarbij de schoonste werken van de grootste
meesters. Er eyn eenige die al bijzonder ge
lukkig zijn vertegenwoordigd, bijv. Breitner,'
De Bock, Nenhnys, Bakker Korflf en eenige
anderen.
Breitner is hier vooral zóó goed te
bestudeeren, omdat de te veilen aquarellen-ver
zameling van den heer T... te's Gravenhage
niet minder dan 9 stuks uit zijn besten tijd
bevat. Er zqn daaronder eenige buitengewoon
krachtige werken. Wij noemen: Ruiters in
de sneeuw (hierboven afgebeeld), Artillerie
in de sneeuw, Rgdende artillerie, de Kermis,
enz. Zij c|}n van een juistheid van opmerking
en welergave die weinigen in zóó sterke mate
aan den dag leggen. De overige aquarellen
dezer verzameling zijn niet minder opmer
kenswaard ; zoo o. a. een uiterst fijne Bauer,
de Cathedraal te Milaan, een gezicht op Caïro
van denzelfden ; bijzonder verdienstelijk werk
van Tholen, De Zwart, Kamerlingh Onnes,
Th. de Bock, enz.
Neuhnys heeft hier een van zy'n beroemde
schilderijen, dat hem indertijd te München
«en bekroning en decoratie bezorgde: Schoen
maker met kind op schoot;, een heerlijk stak
vol licht en gevoel.
Zelden kan men Bakker Korff zoo goed
bewonderen als thans hier 'D geval is. Vier
zijner allerbeste schilderyen, afkomstig uit
de beroemde collectie van jhr. Boreel in den
Haag.
Op de tentoonstelling en verkooping bij
Fred. Muller is voorts werk van de Marissen,
Daubigny, Weissenbrueh, de beide Israëlsen,
Poggenbeek, Gorter, enz.
In de benedenzalen vindt men tentoon
gesteld de bijdragen der Hollandsche kun
stenaars voor het Academie-fonds, gesticht
in herinnering aan professor Allebé.
De k ijk dagen aijn van 16 tot 18 Maart;
de verkooping duurt van 19 tot 26 Maart.
iiniiiiiiiiiiiiiiii
Wie al eens in een winkel kast de ets van
Legros zag liggen waarop een vagebond, die,
lang uitgestrekt aan den voet van een in de
ruimte verwaaide boom, de lacht in ligt te
staren, aal daarnaar allicht zich een talent
met geprononceerd dramatische neigingen
gedacht hebben; zelf? een oorspronkelijkheid
van beteekenia.
De collectie, die nu op het Rokin te zien
is, kan dien waan wél eenigzins wijzigen en
doen inzien, dat de waarde bij dezen artiest
toch bovenal moet gevonden worden in zijn
kwaliteit van etaer. De voorstelling, al
flngeeren zijn prenten ook vaak dramatische onder
werpen, is ondergeschikt aan de uitvoering
die belangwekkend is als een voortdurend
zich vernieuwende onderneming. De productie
van Legros is overvloedig, klimt tot honderd
tallen. Hier zy'n er nu 64 geëxposeerd en
wat bij het overzien al aanstonds opvalt, is
de herhaaldelijke afwisseling van karakter
by dit werk. Legros heeft een zeldzaam
compilatievermogen. Hy heeft de eigen
schap, ik mocht misschien zeggen, de origi
naliteit, zich aan de meest onderscheiden
kunstuitingen uit alle tijden aan te passen,
vanaf den Boeren Breughel tot aan de ultra.
modernen. In de serie Ie Triomphe de la
Mort, die halverwege voor eenigan tijd werd
afgebroken, zon men bezwaarlijk dezelfde
hand in de eerste en in de laatste bladen
herkennen. En de gedaanteverwisseling *valt
bij het geheele oeuvre voortdurend op te
merken.
Er is een prent: de geboorte van Christus,
door Legros zelf ontworpen, waarvoor men
zich echter afvraagt, welke compositie's van
oude Italianen uit de buurt van Correggio,
ze voor den geest roept. Dan weer voegt zy'n
hand zich naar den straffen teekentra at met
gearreteerde lijnen van Durer, of lijkt een
figuur op een der tafereelen van genoemden
Triomphe" treffend op een der bekende
blinden van Breughel; een anderen tijd doet
invloed van Rembrandt zich sterk gelden,
zoowel in typen der figuren,
landschapgevallen, als in de methode van etsen zelf. En
zoo zouden er velen by oplettender beschou
wen te noemen zijn, tot hij eindelijk mooie
fijne landschapjes etst, met een Corot-achtige
teerheid, of teekenend met afgebroken lijntjes
by het streven naar licht en ruimte uitdrukking
van Sisley of Signac zich aansluit.
Daartusschen door,is hy ook wel dik romantisch, maar
dit zal wel in de groene jaren geweest zijn.
Zoo is de wezenlijke persoonlijkheid van
dezen tooh begaafden etser steeds dolende.
Toch is zyn werk in zoovele uitingen zeer
bezienenswaard, want waar hij zich ook
aanpast, 't geschiedt met eigene zin van
keuring en onderscheiding; 't is vooral
tot den geest van anderer werken, waarin
hy doordringt, meer dan uit de zucht hunne
wijze van uiting tot de zijne te maken. Zoo
verwerkt zijn fantasie de ontvangen indruk
ken uit meesterwerken weer tot zelfstandige
uitingen.
De reeks portretten kan mij minder be
vallen ; ze hebben de drooge onberispelijkheid
van voortreffelijke teekenmodellen; ze
vertoonen met hun volledige uitvoerigheid de g taf
heid van fotografïn. W. STEENHOFF.
IIIIIIIIHIUIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIilllllllllllllll
NlCO VAN SüCHTELEtf,
Schrijver van Quia Absurdum.
Japscfce taf ia
MiCollectie Wed. . G. Kleykamp te Rotterdam.
Het genootschap Arti et Amicitia" heeft
hare zalen thans ingeruimd voor een col
lectie Japansche kunst der firma Kleykamp,
die we dan eens te Haarlem in het'
Pavillioen, dan te Utrecht in Voor de Kunst"
en elders aantreffen. En al mogen we nu
met reden veronderstellen, dat niet louter
betangstelling-te-wekkea voor Japansche
kunst het doel der bovengenoemde firma is,
indirect bereikt men door het houden van
dergelijke tentoonstellingen toch wel iets
goeds, mits ze met oordeel georganiseerd
worden en men er met verstand naar gaat
zien.
Een tentoonstelling, evenals een museum,
beantwoordt m. i. dan alleen aan haar (zijn)
doel, wanneer ze niet slechts een uitstalling,
zij het dan ook nog zoo goed gegroepeerd,
ie, maar wanneer er een instructief karak
ter aan verbjnden is, en zij .den bezoeker
daardoor nader brengt tot de kunst, die
haar uitgangspunt vormde.
Dit te bereiken, is op verschillende wijze
te doen en de firma Kleykamp trachtte er
naar door groepsgewijze materiaal-bewer
kingen bijeen te houden, waardoor wij een
tafel met bronzen^ met cloisonné's, met
lakwerk of potteries hadden, wat zeer zeker
een loffelijke gedachte geweest is. Hierdoor
toch zag men de meest simpele uiting naast
de grootst mogelijke technische virtuositeit
in de bewerking van metaal, of aardewerk,
van hout of email, en was het aan de be
zoekers zelve uit te maken wat in deze de
voorkeur verdiende. En zooals het ten allen
tijde geweest is, waarvan de laat-Gothiek,
zoowel als de Renaissance voorbeelden, te
over hebben gegeven, men voelt (in het alge
meen) het meeste voor datgene, waaraan
dadelijk te zien is, dat er veel werk aan
was, de eenvoud van vorm en lijn bekoort
de menigte niet, of men moet ze er door
schrille tegenstellingen op attent maken.
Jn dit opzicht had de tentoonstelling een
leerzaam karakter kunnen hebben (een
bescheiden wenk wellicht vooreen volgenden
keer)^ Als men eens naast die oude cloi
sonné's, die zoo mooi van kleur zijn, de
moderne cloisonné's op zilver, die nu in
het kleine zaaltje stonden, had gezet, me
dunkt dan was dadelijk wel in het oog
gevallen, dat bij de laatste de techniek boven
smaak en gevoel had gedomineerd. En
beziet men eens naast die simpele goudlak
doosjes, die pompeuze lakkisten met paarle
moer ingelegd, technisch vermoedelijk een
zeer interessante opgave, dan staat men
hier tusschen beschaafde kunst en pronkerige
kunstigheid.
Het wil mij toeschijnen, dat aan deze
dingen de invloed der Westerlingen niet
vreemd is, hetzij door bestellingen in dien
geest, hetzij door voorbeelden, die de
leergrage Japaaner zoo gaarne volgt.
Opmerkelijk, maar ook zeer hinderlijk is de
beslist Europeesche invloed in hunne
moderne sculptuur, en waar wij dit ergens
zagen aanprijzen als een verblijdend teeken
en de wensch uitspreken, dat de aanraking
met de cultuur van Europa spoedig den
Japanner in deze den weg zou wijzen, daar
zouden wij het haast kunnen betreuren (bij
wijze van spreken) dat Japan ooit voor de
vreemdelingen den toegang tot zijn land, en
daardoor tot zijne zeden en gewoonten en
tot zijn kunst heeft opengesteld.
Uit een dergelijk gezegde toch spreekt
een overtuiging van meerderheid der Wes
terling in zake kunstuiting boven den
Japanner, als moest de Japanner van den
Europeaan leeren, een goeden blik op de
natuur te krijgen, om dan eerst iets als
kunst te kunnen voortbrengen. Is dit nu
niet wat dwaas ?
Omdat de vroeg-Italianen een andere
opvatting hadden dan de schilders der
zeventiende eeuw, wisten daarom de eersten
het niet, omdat de uitdrukkingswijze der
pointilleurs verschilt van die der impres
sionisten, zijn het daarom tekortkomingen
der eersten?
Het wil mij juist toeschijnen, dat hoe
minder ieder kunstenaar zich bemoeit met
een gevolgde of te volgen manier of op
vatting, hoe eerlyker en zuiverder zijn werk
zal zijn.
Laten wij daarom tot dusverre nog
wenschen dat de Japanners, Japanners blijven
en als zij voorbeelden noodig hebben om
zich te sterken tegen de ginds ook verdwa
lende begrippen van kunst en kunstuiting,
dat zij dan eens zien naar hun eigen groote
voorgangers, naar een Spsen, den
dierenschilder, naar een Korin, wiens herten
voortreffelijke specimen zijn van natuur
observatie, naar een Hokusaï, die niet alleen
een komieke oude kerel geweest is, die
grappen maakte met zichzelf en anderen,
ninar die een gare voor compositie en
typeeren bezat als weinigen.
Waar de Japanners ten allen tijde meesters
der kleinkunsten geweest zijn, wat niemand
zeker wel zal betwisten, daar hindert het
ieder weldenkend mensch, die Japansch
aardewerk ziet, in vorm aan Europeesch
maaksel herinnerend. O, hoe leerzaam zou
in deze, een tentoonstelling van goed en
kwaad" zijn.
Maar al loopt er dan ook op deze expo
sitie wel wat van het moderne onderdoor
er is nog genoeg wat de roem van het
oude Japan ophoudt. Br zijn goede
kakemono's met vogels en apen en bloemen die
als natuurobservatie en uitbeelding voor
treffelijk zjjn. Er zijn bronzen, misschien
iets minder van aeheyédan het moderne
brons, maar kernachtiger van vorm, en
aardewerk, dat aardewerk gebleven is en
niet door technische virtuositeit een aan
zien van metaal heeft gekregen.
"We noemden reeds hek oude cloisonnéen
het fraaie goudlak dat niet te verbeteren
is, laat men er dan ook niet naar trachten.
Veel is er dus ter tentoonstelling in Arti
dat belangstelling verdient, omdat er nog
in schuilt wat Lafcadio Hearn noemt: den
geest der Japanners."
R. W. P. DE VRIES JR.
De brielraeling van Baüra m den BiM.
De briefwisseling van Bakhuizen van den
Brink met zijne vrienden gedurende zijne
ballingschap (1844?1851). Uitgegeven
door mr. S. Muller Fz. Haarlem, Erven
Bohn 1906.
De Utrechtsche archivaris mr. S. Muller
heeft eene verzameling van 44 brieven van
en aan Reinier Cornelis Bakhuizen van den
Brink in den laatsten jaargang van Onze
Eeuw" gepubliceerd en. daarna als boek doen,
uitgeven. Mr. Muller meende hiermede een
plicht der piëteit te vervullen, omdat met
deze uitgave voldaan is aan een wensch van
zijnen onvergetelijken leermeester, wijlen prof.
Fruin, die reeds in het j aar 1890 aangaande
de brieven van Bakhui:en van den Brink
getuigde: ze zijn naar mijn oordeel een schat
en voor de waardeering van den mau van
het hoogste belang. Vooreerst moeten ze niet
onder een* ieders oogea gebracht worden;
maar de ty'd zal komen, waarop zy zonder
indiscretie kunnen uitgegeven worden, en dan
zullen zy toonen, welk een zeldzame, welk
een eenige man de schrijver geweest is.
Vooral wat er over zyne verhouding tot
juffrouw Tous&aint en tot zijn eerste vrouw
in voorkomt, is merkwaardig en getuigt van
eene delicatesse van gevoel, die men in iemand
van zijn gedrag zeker niet vermoed zou heb
ben. Welk een voldoening voor Bake, twee
mannen als Cobet en Bakhuizen te gelijkertijd
voortgeholpen en op hun plaats gebracht te
heb ben l Zeker, ook zonder hulp van Bake
en Geel zou Cobet zijn weg wel hebben
gemaakt; maar dat Bakhuizen niet verloren
is gegaan, is het werk van Bake. En, ik durf
het nauwelijks uitspreken, maar van de twee
was Bakhuizen, mijns oordeels, de rijkst
begaafde, de voortreffelijkste. Ik heb zijns
gelijke nooit ontmoet."
Mr. Muller heeft een, goed werk verricht
met,deze publicatie, die ons een onzer merk
waardigste landgenooten van nabij doet ken
nen, den genialen losbol, die zijn vaderland
moet verlaten om zy'n schulden, den alles
omvattenden geleerde, den uitnemenden
historicus, den letterkundige, die opmer
elijke novellen schreef, den criticus, die als
redacteur van den nieuw opgerichten Qids
een o ver wegenden invloed op de richting
van dat tijdschrift oefende, den stichter ten
slotte van het NederJandsche rijksarchief.
Het is als een drama, dat ia deze brieven
aan onzen geest vooroy'gaat, een drama,
waarin de hoofdpersoon optreedt als een
balling, gepijnigd door wroeging en zelfver
wijt, die een harden strijd moet voeren om
eeu betrekking en een bestaan te veroveren,
die ziju troost vindt in onafgebroken studie
op een groot wetenschappelijk terrein, die
gelouterd door emart en ontbering na jaren
erlangt wat hij zoo vurig begeerd heeft, eene
eervolle positie in het vaderland. De 44
brieven vormen werkelijk een geheel, dat ons
boeit tot het einde toe, omdat we ons steeds
opnieuw voelen aangetrokken door den kring
van interessante en sympathieke persoon
lijkheden, waarin deze lectuur den lezer
binnenleidt. We zijn en blijven in goed
gezelschap en daarvan neemt men onwille
keurig iets mede op den levensweg l
Toch heeft mr. Muller nog een oogenblik
geaarzeld met deze uitgave, want het was
hem bekend dat reeds veel vroeger, in 1877,
de correspondentie van Van den Brink door
prof. Tiele gepubliceerd was. Maar bij nader
inzien bleek Tiele's uitgive zeer onvolledig te
zijn; daarin toch is weggelaten alles, wat de
nasporingen in Grieksche codices betrof,
welke Van den Brink deels voor eigen
onderzoek, deels volgens opdracht van prof.
Bake, in verschillende buitenlandsche biblio
theken gedaan heeft. En al is nu met der
gelijke bijzonderheden het groote publiek
wellicht niet zeer gediend, terecht meende
de uitgever geen afbreuk te mogen doen aan
de volledigheid van het portret, zooals dat
in deze correspondentie geteekeud wordt.
Immers het interessantste van de brieven
is wel des schrijvers gedaanteverwisseling,
nu men hem als philoloog, als graecus ziet
te water gaan, om als historicus weder op te
duiken." De oui-hoogleeraar Naber, wiens
gevoelen in dezen door den heer Muller
gevraagd was en die ook overigens bij deze
uitgave rijkelijk hulp verleend heeft, was
eveneens van oordeel dat de philologica niet
non der schade uit den samenhang konden
gelicht worden. Verder heeft Tiele het als
plicht der discretie beschouwd alle
mededeelingen van persoonlijken aard te
verzwy'gen; daarmede verviel natuurlijk het voor
velen maest aantrekkelijke, pikante gedeelte
der brieven. De uitgever van 1906 behoeft
Een der afgietsels van]
een marmeren buste van
MICHIEL ADRIAENSZ.
DE RUYTER,
indertijd gebeeldhouwd door
Louis BROEKHOF, op last van
wijlen PRINS HENDRIK, en ge
prezen om den kloeken kop,
mooi en breed gedaan, een
voudig en waar, zonder jacht
op effect," tentoongesteld te
Amsterdam, in den meubel
winkel van Pander oudtijds
het logement De Keizers
kroon", waar Rembrandt's
kunst en inboedel verkocht
is trekt weder de aandacht.
De buste heeft eene hoogte
van 70 cM. en is 40 cM. breed.
de bezwaren niet meer te doen gelden, die
in 1877 geëerbiedigd moesten worden. 'De
geleerde mannen, met wie Bakhuizen van
den Brink in aanraking kwam op zijne
rondzwervingen door België, Duitscbland en
Oostenrijk zijn niet meer in leven; de critiek,
waaraan zy' in deze bladzijden onderworpen^
worden, hetzij die vleiend voor hen geweest is,
hetzy' ze in anderen geest uitviel, kan hen niet
meer deren. En zal iemand het onbescheiden
vinden, dat in deze correepontentiede meest
intieme uitingen van den schrijver, zijne
hartsgeheimen voor eiken lezer in het volle
licht worden gesteld? Och, de figuur van den
genialeu balling wordt er ons nog sympathie
ker door, wanneer we lezen van de groote,
ware liefde, die hem bezielde voor zijne eerste
gade, de Luiksche Julie Simon, het eenvou
dige vrome meisje, met wie hij in 1848
trouwde; het treft ons den man, die nooit de
waarde van het geld gekend heeft, te zien
sparen en zuinig zy'n voor vrouwen kinderen.
Het waren heel moeilijke, maar ook heel
gelukkige jaren, want sterk door de liefde
bleef hij niettegenstaande de drukkende
zorgen bestendig aan den arbeid. Ook zij, die
later de tweede me/rouw Bakhuizen van den
Brink werd, is gestorven en de kinderen van
Julie Simon kunnen stellig niet anders dan
zich verheugen over de wijze, waarop hun
vader zich hier over hunne moeder geuit
heeft.
Voor verreweg het grootste gedeelte zijn
de door Van den Brink geschreven brieven
gericht aan zijn hoog vereerden leermeester
en vriend prof. Bake; ze werden ter beschik
king van mr. Mul.er gesteld door Bake's
kleindochter, mevrouw Molt zer-Kap peyne van
de Coppello, fan wier echtgenoot mr. Moltzer
ook prof. .Fruin vroeger de correspondentie
ter inzage gehad neeft. Het is te betreuren
dat de antwoorden van prof. Bake niet bewaard
zy'n gebleven; het gelukte den heer Muller
slechts eénen brief van Bake machtig te
worden, die hem met vier brieven van prof.
Geel en twee van Cobet door een zoon van
Van den Brink uit Oost-Indiëwerden toe
gezonden. In het archief van Potgieter op
de Amsterdaoasche CJniversiteits- bibliotheek
vond de uitgever nog al wat van zijn gading,
daar Potgieter met nauwgezetheid alles
bewaarde en verzamelde wat hij van de hand
van zyi en vriend kon erlangen. Voor zijne
uitgave ontleende mr. Muller aan dit archief
vijf belangwekkende brieyen van Van den
Brink aan Potgieter, drie brieven, gericht
aan prof. Mülies en n brief aan D. D.
Büchler. Hierbij kwamen dan ten slotte nog
vy'f brieven aan P. M. G. van Hees, die in
de Gids van 1846 afgedrukt zijn, en een drietal,
dat mr. Muller aantrof in de Onderwijswet
ten" van Hubrecht.
Het moet wel een bijzonder aangename
verhouding geweest zijn tusschen de beide
vermaarde Leidsche hoogleeraren Bake en
Geel, zoowel onderling als ten opzichte van
hunne twee veelbelovende leerlingen Cobet en
Bakhuizen van dtn Brink. Na den dood van
prof. Hamaker, die der Dritte im Bunde"
geweest was, hadden Bake en Geel zich nog
nauwer aan elkaar verbonden en de vriend
schap tusschen de twee collega's -vaa van dien
aard, dat ze niet slechts elkaar dagelijks zagen,
maar bovendien nog elkaar voortdurend
schrifte'ijk in kennis stelden met hunne
invallende gedachten. In den intiernen om
gang met deze geleerden mochten zich de
studenten Cobet en V'an den Brink weldra
verheugen, waarbij dan dit verschil valt o 3
te m erken dat Cobet zie b vooral den geestelijken
verwant van Geel gevoelde en Van den Brink
meer door de veelzijdigheid van Bake geuoeid
werd. Deze bijna ideale verhoudiug oleef on
gestoord gedurende het verblijf der twee
studenten aan de Leidsche iooge^chool; in
1840 zien we Cobet zijn groote studiereis
aanvaarden, die vijf jaren duren zou en in
1843 verliet Van den Brink eveneens Leiden,
doch onder welke omstandignedenl
De onstuimige jonge min, die reeds op
16-jarigen leeftijd in 1826 student in de
theologie aan het Athenaeum van Amsterdam
werd om vijf jaren later naar Leiden te gaan
en zich allengs tot de etudie der letteren te
keereu, bezat niet alleen een sierke hartstocht
voor de wetenschap in al hare richtingen,
maar had evenzeer zin voor verstrooiing en
uitgelaten levensgenot. Van nature goedig,
ietwat ruw en geen vriend van vormen, was
hij geniaal verkwistend, zoodat na zijne pro
motie tot doctor in e letteren in 1842 niet
alleen zijn vaderlijk erfdeel geheel verteerd
was, maar hij bo /endien diep in de schulden
stak. Daar hij niet aanstonds een vaste be
trekking erlangde, werd d« toestand onhoud
baar en zijne scQuldeiscaers maakten het hem
zoo lastig, dat hij in October 1843 over de
grenzen naar Brussel vluchtte Het sprak
van zelf, dat Van den Brink zicüin den
vreemde al spoedig tot de beide professoren
wendde, die hem jaren lang met hunne vriend
schap hadden vereerd en verheugd, en hier
aan danken wy het merkwaardigste gedeelte
van de briefwisseling, welke ons in het kloeke
boekdeel door de goede zorgen van mr.Muller
wordt medegedeeld.
Uit brieven leert men de menschen zoo
door en door kennen, ze zijn uitingen van
persoonlijke gewaarwordingen, die oorspron
kelijk niet voor publiceering bestemd waren
en de lezer is in staat een min of uur
onbescheiden blik te werpen in het innerlijke
gemoedsleven van den schrijver. Zoo leven
we de zeven moeilijke levensjaren mede van
den balling, dien we tot nu toe enkel kenden
als een der hoofdfiguren in de geschiedenis
der Nederlandscbe letterkunde, den man, van
wien Jonckbloet schrijft dat hij uitmuntte
door een veelzijdigheid en diepte van ken
nis, een fijnheid van smaak, en rijpheid van
oordeel, die aan weinigen verleend zy'n." Hij
heeft een on weerstaanbaren in vloed geoefend
door zijne machtige persoonlijkheid, zijn
ongeëvenaarden geest, de scherts en ironie,
die zijne gesprekken kruidde, en waarmede
hij allen die hem nabij kwamen bezielde en
opzweepte. Potgieter heeft hetn een olijvend
gedenkteeken geschonken in zijn Leven, dat
hij plaatste voor de door hem verzamelde
en uitgegeven Studiën en Schetsen, waardoor
Bakhuizen van den Brink zy'n naam ge
maakt had."
De briefwisseling, ry'k aan bespreking van
wetenschappelijke vraagstukken, bevat tevens
de geschiedenis eener verloving, die stellig
voor een groot gedeelte der lezers geen
gtheim was, maar waarover we hier niet
zonder aandoening een der bei ie hoofdper
sonen aan het woord zien. Reinier Cornelis
Bakhuizen van den Brink is bijna vijf jaren
lang, van het laatst van 1841 tot in de eerste
helft van L84fi, de verloofde geweest van onze
beroemde romanschrijfster Geertruida
Toussaint, die later de echtgenoote van den
schilder Bosboom geworden is. Ook in dezen
mag het zoolang na den dood van het echt
paar Bosboom geen onkieschheid genoemd
worden het. lezend publiek over deze teedere
aangelegenheid in te lichten. Toevallig is
in den eenen brief van Bake, die door Van
den Brink bewaard werd, dit onderwerp
aangeroerd en wel op eene wijze, die ons
doet zien hoe juist de leermeester in het
gemoed van den leerling kon lezen, terwijl
de laatste zijne innigste gewaarwordingen
openbaart als voor een biechtvader. Van de
liefde, welke Van den Biink eens voor juf
frouw Toussaint bezielde, was na twee jaar
van ifwezigheid niets meer over dan een
gevoel van groote dankbaarheid en terecht
dringt Bake er op aan weldra aan deze
betrekking een einde te maken, waarvan
het engelachtige meisje" de dupe zou kun
nen worden. Daarbij kwam nog dat het beeld
van haar, met wie Van den Brink enkele
jaren later in het huwelijk is getreden, reeds
dat van zijne verloofde in het duister begon
te plaatsen. Ook dit wordt gulweg aan den
leermeester en vaderlijken vriend medege
deeld en toch duurde '"et zonderlinge enga
gement tusschen deze twee bekende figuren in
onze Nederlandsche letterkunde no.' ruim
een jaar voort, daar juffrouw Toussaint van
haar kant geen enkele aanduiding gaf dat zij
eene verandering in hunne verhouding
wenschte. Jammer is het dat ons niets bewaard
bleef van ae correspondentie, welke Van den
Brink met zijn eerste verloofde beeft gevoerd;
na den dood van mevrouw
Bosboom-Toussaint zijn alle van hem afkomstige brieven
verbrand. De kans is dus verkeken dat er
ooit meer licht over deze geschiedenis zal
Dr. K. KUIPER, Hoogleeraar aan
de Amsterdamsche Gemeente-Universiteit,
Schrijver van Grieksche Landschappen.