De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1907 24 maart pagina 1

24 maart 1907 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

H% 1552 DE AMSTERDAMHER A°. 1907 WEEKBLAD V00K NEDEELAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. OncLer redactie v a. :n. CT. IDE IC O O. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WAREWDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar , 0.121/» JXt bl*d it verkrijgbaar potk 10 Boulevard de* Capucines tegenover het Grand Café, te Pary». Zondag 24 Maart. Advertentiën van 1?5 regels f 1.25, elke regel meer f 0.25 Reclames per regel . . . 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma KUDOLF MOSSE U Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel is 35 Pfennig. INHOUD: VAN VEERE EN VA1S NABIJ: De Provinciale Staten van N oor d-Holland en d crisis. Werkzaamheden in het belang van leger en vloot, aan de hoofden der gemeenten opgedragen, I. FEUILLETON: Par distance". Een vertelling in brieven, door Marg. Stadier, ET," Slot.?KUNST EN LETTEREN: Muziek in de Hoofdstad, door Ant. AverJump. Pülchri Studio, door Plasschaeit. De kultunrbetekenis van Warhold", door Frank van den Berg. Een wysgeerige be weging, I, door dr. H. J. Boeken. Wat dunkt u van den Christus?, door N. J. C. Sehermerhorn, beoord. door H. Oort. De aJjelling-Hasselbach, door J. B. Schepere. VOOR DAMES: Een brief over het stemrecht van Ellen Key, II. Een mooi beroep, d. B. AJ-LERLEI, d. Caprice. UIT DE NATUUR, door K Heimans. De Rmjtertentoonstelling, met afb.. Een De Kuytermedaille, door A. O. v. E. De populariteit van Michiel de Rmjter, door Job. H. Been. Bestevaêr aan 't woord, door .Bernard Canter. Nog maals: De geschilderde glazen der Oude Kerk te Amsterdam", door Bernard J. H. de Bond. Portret van Marcellin Barthelot, f. Ar tistieke eigendom. Een belangrijk rappoit, door T. LandréBrieven uit Nieuw-Neder land, door A. E. M. S. te Laer. Oscar von Fielitz. doarv. d. M. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door Alex. J. Hendrix en V. d. S. DAMRUBRIEK. SCHAAKSPEL. ADVERTENTIËN. De Provinciale Staten van Noord-Holland en de crisis. Een opmerkelijk geval. De Provinciale Staten van NoordHolland verkozen een nog niet ontslagen Minister tot lid van de Eerste Kamer. Zij gaven hiermede te kennen, dat zij depppositie der kerkelijken tegen 's Minis ters plannen en richting ten sterkste af keuren, en dat hun niets liever geweest zoude zijn, dan den heer Staal als Minister van Oorlog en met hem het huidig kabinet te behouden. Men heeft hier aanmerking op gemaakt. Immers, zoo zegt men: Zie daar nu de Provinciale Staten werkzaam als politiek lichaam. Alsof iets anders mogelijk ware! Hoe lang reeds is het bekend, en hebben anderen cu wij verzet aangeteekeud tegen het telkens voorkomend feit, dat een col lege, geroepen ter behartiging van provin ciale belangen, als kiescollege van een zoo büuitstek politiek lichaam gelijk de Eerste Kamer is, een politieke werk zaamheid heeft te verrichten. En hoe zou deze politieke werkzaamheid eene niet-politieke kunnen zijn, op een moment, als juist de Eerste Kamer, der Provin ciale Staten gewrocht, eenvoudig weg, over de Tweede Kamer heen, het land Het grenst dan ook aan het komische, dat al wat conservatief heet, en dat deze foutieve, d. i. tweeslachtige en in zichzelf tegenstrijdige bemoeiing der Prov. Staten, zoo gaarne ziet gehandhaafd, als de brave zedemeester optreedt, om het den NoordHollandschen hoeren-Statenleden euvel te duiden, dat zij... ook politiek" kiezen voor een politiek" college. Ja waarlijk zoo zou men meenen te moeten hooren uit den mond van hen, die de verkiezing van Staal veroordeelen, omdat zij een politieken zin heeft ja waarlijk, nu is het dan toch w_el ten stelligste bewezen, dat de Pro vinciale Staten, niet tevens een college ter benoeming van Eerste Kamerleden moeten zijn; maar ziet, daarover geen woord! Integendeel: een Eerste Kamer, aangewezen door Provinciale Staten, is en blijft hun een soort van hooge wijs heid, en wanneer er eenmaal bij Grond wetsherziening over een betere wijs van verkiezing van onzen Senaat! wordt ge handeld, zal men eens zien, hoe van conservatieve zijde geijverd zal worden voor het behoud van onze tweeslachtige Prov. Staten alleen uit vrees, dat bij een betere regeling de democratie iets winnen mocht. Zoolang echter dit pro vinciaal-kiescollege mede tot doel heeft politieke mannen, leden van de Eerste Kamer, aan te wyzen, bestaat er niet het geringste recht de leden der NoordHoll. Prov. Staten te veroordeelen maar moet men veeleer hen prijzen, nu zij met hun politieke overtuiging te rade faande, hun plicht hebben gedaan. Juist et bestaan der crisis verbood hun anders dan in zulk een geest te handelen. * * ' En de crisis duurt voort. Waarom ? Zijn er nu nog geen pogingen genoeg aangewend, en kan 't neg twijfel achtig zijn, of de natie, in haar groote meerderheid, tevreden zal zijn met het aanblijven van het ministerie, den heer Staal daarin begrepen? "Welke bewijzen zou het Hof kunnen begeeren van het afwezig-zijn eener regeeringskrachtige partij, aan welke het recht zou kunnen worden toegekend het kabinet-De Meester te vervangen? En acht het zulk een party niet noodig: zou het zich tevreden willen stellen met een gemengd kabinet ware zoo iets al te verkrijgen! hoe dan te verklaren, dat men ter hoogste plaatse, nu een kabinet-De Meester zich nog bereid toont den arbeid te willen voortzetten, gelooft het Nederlandsche volk een dienst te bewijzen met de bestendiging van den zoo lang reeds gebleken rotten toe stand, immers hierop komt het optre den van een gemengd kabinet thans neer? De liberalen weigeren uit rechts- en eergevoel. Maar ook buiten hen: waar is de kip, die op dit bedorven ei wil zitten broeden? En vergete jnen in de geheime sfeer, waar de politieke factoren werken, om nog langer De Meester met zijn grond wetsherziening te keeren, vooral niet, dat het roekeloos is, zoo den tijd te verbeuzelen. Nog een» herhalen wij, dat waar onze Koningin sterflijk is, en we dus elk oogenblik voor de verplichting zouden kunnen staan om de noodlottige rege ling der troonsopvolging gelijk deze thans luidt toe te passen, er een schade aan land en volk kan worden berokkend, die niemand, wie hij ook zij, voor zijn rekening mag nemen. Een kabinet met grondwetsherziening tot eiach wordt, om tal van redenen, steeds meer: het ne noodige. Werkzaamheden, in het belang vaa leger en vloot,* aan de hoofden der gemeenten opgedragen. I. Hoe men de zaken ook past of draait, de departementen van oorlog en marine hebben, in tal van militaire aangelegen heden, de hulp en medewerking van de hoofden der gemeenten noodig en daar over wordt dan ook in ruime mate beschikt. Wat het departement van marine aan gaat, bepalen zich die werkzaamheden hoofdzakelijk tot de uityoerings-bepalingen van de militiewet n dit is voor genoemde hoofden dan ook geen onover komelijk bezwaar. Geheel anders is het gesteld met het departement van oorlog. De ten behoeve van dit departement aan de hoofden der gemeenten opgedragen werkzaamheden namen in de laatste jaren om het zoo maar eens uit te drukken met den dag toe. Om deze bewering te staven, vestigen we slechts de aandacht op de werkzaam heden, welke een gevolg zijn van: 1. de schutterij wet. 2. do militiewet. 3. de inkwartieriagswet (legeroefeningen). 4. de wet op het requireeren van paar den in oorlogstijd. 5. het voorbereidend militair onderricht. 6. de landweerwet. 7. de vergoedingen, toegekend aan miliciens-verlofgangers, die voor herhalings oefeningen onder de wapenen moeten komen. 8. het medenemen van kleeding en wapens door de grootverlofgangers van de landweer. En het zijn niet het minst de nieuwig heden van den lateren tijd, welke aan de hoofden der gemeenten zoo bijzonder veel beslommeringen geven. We hebben hier het oog op: a. De landweerwet en de daaruit voort vloeiende bepalingen omtrent het door de groot-verlofgangers naar hunne haard steden medenemen ron wapenen, kleeding, ledergoed, enz. Deze nieuwe legerinstelling brengt niet alleen veel schrijfwerk voor de hoofden der gemeenten mede, doch ook andere werkzaamheden bv. het ont vangen, uitdeelen en verzenden van geweren, kleeding, enz. in verschillende gevallen. Voor tal van gemeenten geen kleinigheid voorwaar. Uit den aard der zaak betreuren de gemeentebesturen in het algemeen het dan ook ten zeerste, dat geen gevolg is gegeven aan het oorspronkelijke voor nemen, om in bepaalde centra des lauds rijksmagazijnen op te richten, waarin de bovenbedoelde voorwerpen zouden worden opgelegd en beheerd door rijksambtenaren, in plaats dat de groot-verlofgangers ze mede naar hunne haardsteden nemen. Het w_as onder den minister van oorlog Bergansius, dat begonnen werd met uit voering te geven aan het bovenbedoelde voornemen. Herhaalde opnemingen en besprekingen met de burgemeesters in verschillende gemeenten vonden plaats. In de memorie van toelichting op de ooilogsbegropting voor 1905 deelde ge noemde minister omtrent dit onderwerp aan de T weédeKamender Staten-Generaal het volgende mede: Voor de inrichting van magazijnen voor de oplegging van wapenen, o. a. ten behoeve van de landweer, zijn bij deze begrooting nog geen gelden aan gevraagd. . Ondergeteekende stelt zich echter voor, daarop te zijner tijd nader terug te komen en voor zooveel noodig een voorstel te doen tot verhooging van de onder werpelijke begrooting." Gelijk bekend, is 's ministers opvolger, generaal Staal, in deze gezwicht voor de uitgaven, welke met bedoelden maatregel gemoeid zouden zijn en waardoor het eind cijfer der oorlogsbegrooting zou zijn ver hoogd. Hij zag van de zaak af en be paalde, dat wapenen, ledergoed, kleeding, enz. door de verlofgangers in hunne haard steden moeten worden opgelegd. De hoofden der gemeenten zullen «ch alzoo de opgedragen magazijnsdiensten, ter besparing van legeruitgaven, maar moeten getroosten. b. Het toekennen van eene vergoeding aan miliciens, die voor herhalingsoefeningen onder de wapenen komen (laatste zinsnede van art. 113 en 113bis der Militiewet), is een onderdeel van dienst, hetwelk al bijzonder veel geschrijf en gewrijf in de wereld heeft gebracht. Het hoofd van het gezin waartoe de ingelijfde behoort, of waarin hij is opge nomen, dan wel de persoon of de personen, in wiens of in wier onderhoud de inge lijfde vóór zijne opkomst in werkelijken dienst voorzag of hielp voorzien, zal, om toekenning van vergoeding te kunnen erlangen, daartoe een verzoek hebben te richten aan den minister van oorlog, zoo de ingelijfde tot de militie te land behoort; Om dit in plattelandsgemeenten zoo goed mogelijk voor elkaar te krijgen, komt er heel wat kijken, want buiten de gemeenteambtenaren weten slechts weinigen hoe dit moet worden aange pakt. Als het rekesje", na veel tobbens, dan eindelijk klaar is, wordt het aan den minister gezonden, meestal als gefraakeerden brief, wegens onbekendheid met de bepaling, dat dienstcorrespondentie met de hoofden van departemen ten van algemeen bestuur vrijdom van port heeft. De minister van oorlog, die nu op de verzoekschriften eene beslissing moet gaan nemen, kan zulks niet doen ontdat hij daartoe elk gegeven mist. Ter beoordeeling van die verzoek schriften toch is het noodig te weten: dat de verlofganger door zijne afwezigheid geen broodsgebrek doet ontstaan en ook niet maakt, dat het gezin, waartoe behoort, armlastig wordt 1). Ieder verzoek om vergoeding wordt dan ook om inlichtingen en advies ge zonden niet alleen aan de betrokken ge meentebesturen maar ook aan de com missarissen der Koningin. Na overweging van de uitgebrachte adviezen neemt de minister eene beslis sing of, en zoo ja tot welk bedrag, eene ver goeding kan worden verstrekt en wordt last gegeven tot uitbetaling daarvan. Voor deze uitbetaling kan de minister van oorlog de medewerking van de be trokken burgemeesters inroepen. Het blijkt dus, dat noch de minister van oorlog, noch de commissarissen der Koningin in deze over gegevens beschik ten ter beoordeeling van de verzoeken om vergoeding en deze autoriteiten dan ook enkel en alleen kunnen afgaan op de adviezen van de gemeentebesturen. Het vele schrijfwerk en de moeite, aan dit onderdeel van dienst verbonden, zijn in hoofdzaak een gevolg daarvan, dat de verzoeken om vergoeding indivi dueel moeten worden gedaan en dus ook individueele behandeling vorderen, zoo wel bij het departement vaa oorlog als bij de gemeentebesturen en commissa rissen der Koningin. En dat bij een bedrag van f 425.000 (over 1907) hetwelk onder duizenden moet worden verdeeld. Deze wijze van behandeling sleept noodwendig eeue eindelooze correspon dentie na zich. In de memorie, onder dagteekeaiag vaa 15 December 1905 door den minister van oorlog aan de Tweede Kamer ingediend, is zelfs sprake van 30.000 vergoedingsgevallen. Zooals de zaak nu is geregeld kan ze niet blijven, hoorden we onlangs een burgemeester eener groote gemeente zeggen. En dat niet alleen om het vele werk en de kosten 2), die daaraan een gevolg zijn, maar vooral ook omdat het handelen naar een vast stelsel er door wordt tegengewerkt. (Slot volgt). 1) Handelingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, zitting 1900?190J, blz. 1533. 2) Op de gemeentebegrooling van Amster dam voor 1907 wordt, voor het opsporen van gegevens omtrent den welstand der gezinnen, ?1000 meer uitgetrokken dan over 1906. iet ia He Hoofdstad. MANFRED VAN BYRON! Zouden er niet verscheidene mijner lezers zjjn, die zich herinneren de prachtige opvoe ring in 1887 of '88 bij Van Lier, in de Amstelstraat, met Ernst Possart in de titelrol? Het werk werd in zyn geheel opgevoerd, op het tooneel, dat wel is waar niet groot was, maar waar men toch voortreffelijk had partij getrokken van de ruimte. Röntgen dirigeerde het orchest en het koor (leden van Toonkunst) en Messchaert zong de baritonsolo. Op het tooneel moet het werk worden opgevoerd. Ik herinner my hoe Hermann Levi, thans misschien een goede dertig jaren geleden, met Possart te München de uitvoe ring scenisch heeft geregeld ; met hoe groote omzichtigheid zy de woorden onder de muziek van Schumann hebben geplaatst b\j het melodramatische gedeelte en hoe zij hebben zorg gedragen dat alles klopte en sloot. De uitvoering (misschien de eerste in dezen vorm) was een groot succes en te München werd dan ook van toen af, Manfred op gezette tijden gegeven. Ik herinner mij nog levendig den grooten indruk, dien een opvoering aldaar in 1885 op mij gemaakt heeft. De muziek werd met de meeste zorg uit gevoerd door Levi en naast Possart waren alle andere kunstenaars van den eersten rang. Dat was nu een paar jaren later hier niet het geval met de opvoering in tooneelvorm; maar toch kon men door de medewerking der verschillende tooneelspelers een juist beeld van het geheel krijgen; toen verkreeg de figuur van Manfred het relief, dat de dichter er aan heeft gegeven. By een latere opvoering in het Concertgebouw was de indruk laag niet zoo grootDonderdag 14 dezer kwam Manfred ander maal ter opvoering; thans met een tekst bewerking die geheel ten behoeve van de muziek was ingericht; dat wil zeggen : van de door Schumann gecomponeerde muziek mocht geen enkel stuk worden opgeofferd, maar hoe ook de tekst werd verminkt, dat kwam er niet op aan. Ik kan mij onmogelyk vereenigen met zulke mutilatiën. Eigenlijk gezegd vind ik het gewetenloos om een dramatisch gedicht zóó toe te takelen, evenals ik het piëteitloos vind om coupures te maken in b.v. Wagner's muziekdrama's. Als Byron dat beleefd had, wat zou hij er dan wel van zeggen ? Of als men met een tegenwoordig levend dichter zoo te werk ging, zou deze zich daar dan goedsmoeds bij neer leggen ? Tengevolge van die verminking van het gedicht, waarvoor E. Pohl moet aansprakelijk gesteld worden, is het publiek te weinig op de hoogte geweest van het drama,om onder een erschütternden Eindruck" te komen van het gedicht. Volgens een beschrijving, die men bij het programma ronddeelde, zou n.l. die indruk moeten komen; daar niet door Schumann's muziek, ook niet door den ManfredDarsteller" maar door den geradezu moder nen Geist des Gedichtes selbBt". Dat nu was Donderdag bealist niet waar. Dr. Ludwig Wüllner was de man, die het publiek wist te boeien en in geestdrift te brengen. Wüllner met zijn prachtige (spreek)stem, met de geweldige beheerscbing van de techniek en zijn voordracht zoo imponeerend van overtuiging, waarheid en autoriteit. Over het algemeen houd ik niet van ver gelijkingen maken. Nu echter buiten Possart en Wüllner misschien geen enkel ander kunstenaar Manfred op zijn repertoire heeft, dus een vertolking daarvan beperkt blijft tot deze twee voordrachtskunstenaars, is het niet wel mogelijk een vergelijking te vermijden. Het sonoor klinkend, open, klaar orgaan van Possart is beter in staat om het karakter van Manfredweertegevendande stem vanWüllner dit kan doen. In de toelichting wordt gespro ken, van Stolz", van een : hoher kraftvoller, gesunder Geist, ein mtichtiger Zauberer und Beschwörer aller Damonen des Weltalls". Dat alles leent zich beter voor een orgaan als dat van Possart, dan voor het gesombreerde timbre van Wüllner. Daartegen over staat dat de laatste meer warmte, meer gloed, meer overtuiging heeft; allea maakt bij hern meer den indruk van spontaan ge voeld en weergegeven te zijn. Bij Possart wordt men voortdurend herinnerd aan de groote kunstvaardigheid, de virtuosi teit van den declamator. Het is bij Possart alles meer bestudeerd, maar minder door voeld en daarom maakt Wüllner toch ten slotte grooter indruk. Inderdaad was dan ook Wüllner de held van den avond. Zij die naast hem stonden, hadden een zware taak te vervullen. Zijn zuster -echter was ten volle daarvoor berekend. Wél ge lukte haar de eene rol beter dan de andere (zij had vier persoonlijkheden weer te geven) maar er zat stijl in haar voordracht. De beer Eduard Verkade, die eveneens in vier qualiteiten optrad, heeft in den laateen tijd van zich doen spreken, door verzen te zeggen van Hooft, Vondel en vooral door de voordracht van epi sodes uit Shakeapeare's Macbetth". In zeke ren zin was het voor den heer Verkade moeilyk thans op te treden, wijl hy een andere dan zijn moedertaal moest gebruiken. Jammer was het, dat hij de uitspraak van het Duitsch niet beter meester was. Het weg laten van de eind-n en de Hollandsche uit spraak van de Duitsche l (Alpenfee, Ge wal t, enz.) werkten storend; anders zou de heer Verkade met zijn fraai orgaan, zeker een gunstiger indruk gemaakt hebben. Het koor had geen groote taak te verhullen, maar het voerde die op voortreffelijke wijze uit. Het Requiem" dat uit de verte klonk. was in het piano te zwak, doch in het forte goed van klank; de zuiverheid was echter niet geheel boven bedenking. Ook de vier bassen in den Geisterbinnfluch" stemden niet met elkaar. De heer Zalaman bracht meer nog het optrekken of sleepen van dea toon in toepassing dan gewoonlijk. Op enkele woorden ontstaat dan zoo'n larmoyant effect! De beide dames Mientje Lammere en Her mine Scholten, benevens de heer Van Schaik (tenor), zongen hunne kleine trekjes zeer goed 'en het orchest was prachtvol, hoewel de klank van het strijkorchest in hooge mate gedempt werd door de dames en heeren van het koor, die er vlak vóór hadden plaats genomen. De beer Mengelberg had blijkbaar het geheel met groote zorgvuldigheid voorbereid, want alles klopte uitstekend en zoowel door het orchest als door het koor werd er naar gestreefd de expressie van de muziek ia overeenstamming te brengen met den tekst van het drama. Hoewel ik mij nu niet vereenigen kan met den aard der uitvoering en met het denkbeeld van het pasklaar maken van het drama ten behoeve der muziek, wil ik toch overigens volgaarne erkennen, dac er door het vele voortreffelijke dat ons werd geboden, in menig opzicht veel viel te genieten. Zeer schoon gedacht was het aan den Man fred" vooraf te doen gaan Mendelssohn's Sommermachtstrauns-ouverture, de inleiding dus van het geniaalste opus van den begaaf den componist en tegelijk het model, het voorbeeld van Schuinann's Manfred. Zou men te veel beweren, indien men de meening uitsprak dat dit laatste werk niet zou ont staan zijn, wanneer Mendelssohn met zijn muziek voor Shakespeare's Midsummernightsdream" niet ware voorgegaan ? Het andere werk was Schubert's unvollendete Symphonie", een tor.-o dus, gelijk Manfred in dezen vorm ook een torso was. Zeer schoon was de eerste Satz en indien de aanvang van het tweede gedeelte iets minder langzaam ware geweest, zou het ge heel een exquis genot hebben opgeleverd. Niettemin mag men toch dankbaar zijn voor het vele schoone dat dien avond geboden werd. AKT. AVERKAMP. HimMtiMiiiiiiiiMHuiimitiiiMui i Minimum iiiiiiHiim Pnlcliri Sintio, 3fle groep. Het zij alleen ter wille van de duidelijkheid geconstateerd: de inzending van den heer O. Eerelman is belachelijk; ze is eenvoudig belachelijk. Zijn inzending is zwakker, en veel, dan die van C. Schermer, die som tijds een aanduiding heeft van een lichttoestand; soms een gedeelte van een schilderij dat ietwat uit de verf" is, Eerelman is dit nooit; hij heeft daarenboven een voorstelling, ze kon niet speelgoedachtiger, b.v. van den auto etc. De heele groep is onbelangrijk. Tot de betere schilderijen behooren: Jan van Essen, Honden, Vogels, Jacht lond (alleen doet de achterpoot raar) en het niet onaardige studietje Scherpen :eel. Jan van Essen is niet zonder een bepaalde deftigheid. Henkes, zooals altijd, armoedig (zie z'n figuren); mevrouw van Hogendorp?'s Jacob niet op haar sterkst. De aardigste" zijn 7 Primula, 8 Peusées. M. van Waning Stevels heeft hier onder haar werk (waarvan de moeder en kind slecht van bouw is) No. G Doode uitheemsche vogels, en Opvliegende Zeemeeuw (tiet beest is niet heelemaal los van de zee). In de grootere decoratieve paneelen zyn de verlichting' n en atmosferi sche werking zoo goed als niet geobserveerd. Het werk door C. Vreedenburgh is van het handigste hier ter tentoonstelling. Een in vloed er in is Weissenbruch. Het is alleen te handig. De diepte van inz:cht, de vastheid van den greep is niet sterk. De figuren op de visschers" b.v. zijn zwak. Het is handig maar niet innerlijk. Van Blommera twee studies van bloemen, en Eerst bidden. De werken van dezen schilder zijn veel onbeduidender tegenwoordig, dan zegecöteerd staan. Het beste deel is nog het vrouwtje achter den damp van de aardappels; maar het kind wordt door den man weer vastgehouden met de onuitdrukkingsvollt, reusachtige pooten; de bouw van de heele kamer lijkt (op het schilderij) schots en scheef door malkander gegooid. Het is verf, en verf. Zie: een spade b.v. Het heele schilderij mist de atmosfeer die bij Jozef Israëls soms te veel vergeten doet. Van Bach No. 6 Een

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl