De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1907 24 maart pagina 2

24 maart 1907 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1552 ?TVi -t f ?Joot kantje een studie zooals er zoovele gemaakt worden. Ia ierdaad, een buitengemeen armelijke inroep. PLASSCHAKRT. IIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIII Malfoor eMeais yan farüolf, We kunnen het literaire leven van tegen woordig in twee grote stromingen onder?cheiden. Het is niets nieuws die onderschei ding, maar het is nodig die twee verlopingen T»n onze moderne literatuur hier nog even te markeren, omdat anders niet mogelik is ?en juiste kultuur-waarde-bepaling van het keel b^zondere en betrekkelik op zich zelf ?taande werk Warhold van Adriaan van Oordt. De eerste ric iting waarop we doelen, is die van de Tachtigers". Ze is wel noodzakelik uit het tijdleven van toen geboren, maar tot een zekere Volwassenheid gegroeid, «m tot voldoende kracht om zelfstandig en in zekere zin tijdloog zich verder te kunnen ontwikkelen, heeft ze zich van haar tijd, van Het leven, van de beweging aanstonds losgwaaakt, en is een eigen leven begonnen boven of buiten de tijd. Boven de tijd, zoals het werk is b. v. van Van Deyssel, Kloos, Yan Looy, die ofschoon diep-levende mensen sjch in hun souvereine kunstenaar-zijn hoog Daarboven hebben gesteld. Buiten de tijd, HMÜS het werk is b v. van Henri Borel, Jaanne Reyneke van Sluwe, die er zich niet boven konden stellen, want te ondiep aia mens en te zwak a's kunstenaar. tfataarlik moest die richting komen tot een «fekadente verfijning waaraan zij nu gaat sterren, om lat ze niet meer door het leven waarvan ze zich gescheiden heeft kan gevoed ?worden, en ze al haar eigen sappen heeft verbruikt. Vergelijk b. v. eens de z. g. A'lri«?ntjes" en de Heroi'esch-individualistische Dagboek bladen' van Van Deyssel en God Off goden" en Dionysos" van Couperus met d« visioenaire subtiliteiten van een San Jo?fpbin Peladan, waarmee een vorige franse literatuur-richting gedo ven is. Versta me fcoed: de, richting sterft, daar wil ik niet mae zeggen, dat het beste van V«n Deyósel en Van Looy ook dood zal gaan. Volstrekt niet. De zelfstandige pracht T»n het eeuwig-schone dat er in leeft, zal bet door de eeuwen hejn blijven dragen. Haar er zullen er na hen geen meer komen, die in die richting grote kaait zullen bouwen, op zgn hoogst nog enkele epigonen, mis?chien niet eens van verüengtelik kunnen, oals Poot was na de renaissance-richting Tgn Vondel. "De tweede richting die zich concentreert ?ni De Beweging" van Albert Verweg, is oek noodzakelik gegroeid uit het grote tijdteren, maar heeft er zich niet van losgemaakt, xich niet ala een rijp zaadje van de tijdplaut «/gescheiden om zelfstandig en tijdloos op lp groeien, maar ze is er een tak, een bloem wn gebleven, die al de ontwikkelingsphasen van de ty'dplant mee doormaakt. Het zwakke werk, dat minder om de beleving van het ({«voelde schone-in-het-tijdleven, dan wel om d» beleving van het tijdleven zelf, voor ons, tijdgenoten, etige bekoring zal heboen, zal Ket dat leven doodgaan en verdwijnen; terwijl het sterke, ook wanneer het leven neb zal hebben opgelost in een ander, om A» innerlike kracht van absolute schoonheid, xieh door de nieuwe tjjden heen zal ver eeuwigen, al geeft het aan de dan-Ie ^pnden Biet meer die blijheid die het ons schonk ojn het aanvoelen van de levende werkelith«id zelve. Onder dat allerlaatste soort literatuur itngschik ik tegen de oppervlakkige be weringen van Maurits Uyldert (Oe Beweging, Febr. 1907) in: Warhold van Adriaan van Oordt. Maurits Uyldert vonnist dit boek: Wat ik. in het werk van Adr. v. Oordt zo spijtig missen moet, (is): voeling met de nü-levende werkelikheid. Wat omgaat in het gemoed der nVt levenden, vinden wg niet terug in d)t boek, het spreekt niet daarvan, en het toeft ons niet, als een uiting die wij voelen dat gebeuren móest". (Kursivering is van mij.) Laten we eens-even de figuur Warhold en relief zetten, door in het boek hier en daar wat te onderschrappen, dan twijfel ik er niet aan of we zullen tot de juist tegen overgestelde konklusie komen. Warhold was in zijn jéu?d gehard in het gebonden leven van een christen", later werd hg (in de St. Maartenschool) aandachtig door zijn meesters nageoogd, en veel had. hg' daar leeren proeven met fijner toe geruste ziel.... 't Geestelijk reine van het doen der menscheid was hij gaan scheiden ?»an het grof begrip, dat slechts het zicht bare, 't werktnigelg'k lust-of leed-aanbrengen als levensvoedster kent Hij was te midden Tan het leven in elk huis geweest, in elke werkplaats ... Allengs had hij de daad der innst-in-'t-algemeen begrepen.... Zijn ged-istaza-ce". Etn vertelling in brieven, door MASG. STADLER II. Waarde Doctor! Uwe kleine geschiedenis lach niet om mijne sentimentaliteit heeft mij week gestemd en maakt het mij moeielijk u veel te schreven Ik zend u inplaats van een brief ]iever een paaronl<»ngs verschenen schetsen ; daar ik mijn eigen gedachten en gevoelens steeds in mijn geschriften leg, zoo kunnen »j gemakkelijk de plaats vervangen van eenen trief. Hartelijk gegroet. In vriendschap Marianne Herwig. Twee maanden la'.er. Geachte vriendin! Het is nu ruim drie maanden geledan sinds het toeval ons weder met elkander in aan raking bracht; het schijnt mij als waren er sedert het versjhgnen van Maarts,'hèlucht" even zoo veie jaren vervlogen, en onze regelHiatige briefwisseling kan ik iiiet meer missen. Evenals het eerste schetsje, dat mij weder met u ia aanraking bracht, zoo hebben mij nsre brieven, uwe bestellingen een helder beeld van uwe persoonlijkheid gegeven, zooals men er niet licht een tweede aantreft, en irier vriendschap men met inspanning van alle krachten zou willen verwerven. D* Maartsche Lucht" is vervlogen en de rozen staan in vollen bloei. In de stra'en der - groote steden wordt het stoffig en be nauwd en wij, die werken, willen wel eens dachten ontsprongen uit de voortdurende verjonging van een zuiverlük gehouden Ie ven". Hij tekent zichzelf verder in een nesprek met de aartsdiaken: Wel voegt zich mijn blijd schap bij uw woorden, waut de uitroeiing van verwildering, en van daartusschen verscholen hinderlagen, zal vóó-arbsid van hoogsr werken zijn ... Ik heb een groot galoof, omdat ik een zieleleven draag, een zieleneiging, die niet in talen uit te beelden is, maar zekerlijk eenmaal ook anderen tot nieuw leven roepen zal." Verder gaat van Oordt over hem verder: Elke schoonheids zegeviering stiet hem in een blijdschap" Hy voelde zich zelf: uit gelezen, in wijder velden mijn kracht te pooten, want... ik voel hier aan mijn hart den brand van een nooit uiige.wa/iide vlam, die ik liefde noemen zal, liefde tot alles, tot den mensch, tot dier en boom, tot alles, wat door de schepping heilig, zich wederom aan deze liefde heiligt." (Vergeet niet, dat van Oordt deze woorden expreïselik als motto boven zijn boek heeft geschreven l!) En door dat heilige toegerust, wil ik wel trek ken altijd verder en langs m-jn pad, de ont roering mijner ziel ontblootend. de menschen van vrede en liefde doorweken' .. Tn een verdooving ging hij heen, vergeef s zich zelve zoekend in de duizeling iijner verrukkingsopvaart." Hij wilde, verlost van 't eeu .vige staan op eene plaats, zijn liefde voortdragen... tot heel aan 't einde van-de we-eld." En dan als hij de mogehkheid ziet voor verwezenliking van zijn hoge idealen dan is hij ijlhoofdig van verrukking", dan overkwam het hem, alsof zijn hoofd een hooge zale was, waar door veel vensterkens het zonne licht naar binnen straalde." Maar een ogeblik daarna is hy weer zwak, wankelt en weifelt hij weer als een onzekere zoeker; hij heeft geen kracht om zichzelf te vergeten, om zichzelf te offeren voor dat grote, dat hoge in hem; zgn blijheid om het waarschynlik dichter gekomen zijn b\j zijn levensdoel is plotseling vervluchtigd, hg denkt nu weer in eens nergens anders aan dan aan die vreejnde vrouwe die hij toevallig in ds kerk gezien had. Hij voelde een droeve onvol komenheid," maar tegelijk toch : in weemoed ontbonden beweende hg zijn hooge gedach ten, thans bannelingen, die niet meer innekeeren konden." En toen eindt lik de bood schap kwam dat hij heen mocht gaan om zijn leven te geven aan :yn ideaal, kwam de mare als een slechte tijding bij hem binnen. Maar hy moest een gelig n van vreugde en dankbaarheid aannemen.' Weer door zijn overheid tot werken geprikkeld, verbleef het in hem als een geboeide macht, die eenmaal in het land, baar krachten wijduit zou doen overstroomen. En dan bezocht hem weer de droevige ontroering, alsof Lij sedert de verschijning in de kerk (?an die vrouwe) iets van zijn zelfbewustzijn had verlo en, of in hem een ziekte was binnengeslopen." Nu pas begint zg'n eigenüke leven, maar we kennen Warhold nu al genoeg om te begrgpen hoe het zijn zal: het leven van een hoog-willende," maar steun zoekende om van willen tot doen te kunnen komen. Vandaar nu eens «en heele dorst naar d 'den", dan weer voelde hij zg'n gezagsstand wankelen onder de vlotte beminnelijkheid van Heimrick en diens dochter" E'sebeen, dan weer voelt hij een schok van verlangen naar den aanvang van zijn heiligen arbeid d:ar ; be zeten vai een angst, dat hij te kleinmoedig zon wezen". Hoor hem eens spreken tegen Kostijn: Onnoozele, vergeef me, ik zal u heeten : vreemde in den tuin der hooge werke!g'kheid. Vermij i ter wille van een streven Ig'felijke streeling en drager zult ge worden van een wondersnarenspel, waardoor veel dingen, door uw lieflijkheid gewekt tot u zullen komen met een wederspel, een geesteIg'ke streeling. Maar zooals thans terwille van het hooge doel, dat wij nastaren, moet ge zwanger van pijn en schaamte in onze liefdeomarming blijven en bespieden het koninkrijk van het onzichtbaar hooge leven ; en de grenzen eenmaal aangetreden zult ge zwijmelend in jong genot, zonlereen ommeaarzeling voortgaan". Eindelijk meent hij steun gevonden te hebben in de liefde tot Janne, dochter van de heer van Waveren. Uw woorden ', zegt hij tot haar, jagen mij in een juichgedrang. 'k Herken in u de genoot, de medestrijdster. Ge zilt mij helpen, mijne vreugde opbeuren en samen zullen we, ome zielen wederkeerig sterkend, het woord bewerken tot een daad en op 't voorhoofd der menschen het teeken van het leven merken". Een p->osje gaat het nu goed. Warhold wordt zelfs onstuimig''. Bij de uiting eener gedachte zag War hol I naar Janne op; tn ontving hij een teelten van verstandhouding, dan toog hij in geestdriftigen ren op djn meening door de anderen met een stontmoedigen woordenstuit verras send of hun tegenwerpingen behendig ont wijkend". Maar het duurt niet lang. gaarne uitrusten, daar waar men een weinig lucht en zon ziet, met andere woorden : de vacantie staat voor de deur en de tijd om OD reis te gaan is daar Zouden wij ons die niet ten nutte kunnen maken om elkander weer te zien en op een mooi plekje eenige weken door te brengen. Brieven vervangen toch maar slecht levende woorden. Ik zie met spanning uwantwoord te gemoet, en hoop dat mijn voorstel in goede aarde moge vallen. Uw van ouds t)ej;enagen Friedrich Lorbeck. L. Eanige weken later. Lieve vriend ! Waarom zullen wij dezen pijnlijken toestand te voorschijn roepen ? Ht-t epijt mij het te moeten bekennen maar mijne ij ielheid wil niet op mijn voorstel ingaan. Slechts weinigen onder ons vrouwen ia het vergund met de jaren niet alleen ouder te worden, doch ook in karakter te stijgen. Daaren tegen gaat de tijd met ons veel roeke!oo-:er om als met den man. Ik zou nu niet gaarne het beeld dat u van mij in herinnering be waart, zelf vernietigen. Ik heb toen ter tijd zoo veel vleienda van alle mogelijke kanten gehoord, dat ik er ten slotte zelf gehoor aan sloeg. Ik zou niet gaarne met angstige zorg vuldigheid een voor mij zoo voordeelig moge Ig'k toilet uitkiezen, dat den teint jong maakt, en niet mijn kapsel veranderen om de witte strepen aan de slapen te verbergen. Wanneer men met ziel en geest veel heeft moeten verwerken om ten slotte te overwinnen, dan blijft de geest veerkrachtig, doch de trekken veranderen spoediger. En al ben ik ook in 't algemeen vrij van ijdelheid: het onvermijdelijke ach hoe j im mer', zou ik juist in uwe oogen niet gaarne Tot zover, lewrl Ik meen dat ik de ver schijning Warhold met die enkele zinnen al genoeg getypeerd heb, om nu te kunnen volstaan met in een paar lijnen zij a verdere leven e-en af te sche'sen. Zy'n liefde voor Janne blijkt krachteloos om heoi op te houden, en juist daarin, waar hij voor zijn sterk willen maar absolute daadkrachteloosbeid eteun meent gevonden te hebben, gaat hij altgd dieper ten gronde. Dan in de een zaamheid van een soort kloosterleven tracht bij zichzelf weer terug te vinden Hij komt er nog sleciter van daan, verwekel kt en verlaagt zich hoe langer hoe meer, tot hij meer door omstandigheden gedrongen, dan uit vrije wil zich tot het katolidsme bekeert en sterft. En nu vraag ik al degenen die deze korte uiteenzetting tot dusverre gevolgd hebben (en wanneer ze het boek gelezen hebben dan verzoek ik ze het milieu eens een ogeblik weg te d- nken) of Warhold is een middel eeuwse figuur, fan wel hel type van dit moderne mens uit de tijd van overgang de wij nu bele ven? Wijs mij n blad/.ijdöaan, waaruit zou moeten blijken dat hy uit die tui ',deleeuwse kuituur van geestelike rust zou zijn opgegroeid en daarmee samengegroeid l Neen l Voor iedereen die de op- en ver groeiingen van zijn tijd aandachtig heefi ge volgd, zal Warhold zijn do synthece vaa het leven begin-twintigste-eeuw. Warhold is een modern mens wif, deze tijd, zpaU er hon derden en duizen len zijn, die zo zo t j es aan genoeg beginnen te krijgen van onze tot dus verre materiële levensbeschouwingen, en door innerlike drang voortgestuwd worlen om hun oppervlakkige leven te gaan verdiepen, de leegheid van hun ziel weer een getild ke inhoud te ge,en, en die dan zoeken, zoeken, en eiudelik menen gevonden te hebben iu de weer haute nouveautégeworden : liefde tot de menshed, ( mder welke vorm deze zich dan ook openbaart, in socialisme, anarcbistiese ?erbroederings-theoriën teosofle enz. enz.) Maar die liefda zal al heel gauw blg'ken geeu levens vatbaarheid te basitten, omdat zij rust op natuurlike en niet op bO7eunaiuurlike gron den, waarop ze alleen sterk en vruchtbaar kan zijn; en vandaar dat onbe vuste verlangen naar een steun waaraan ze zich vasc zal kunnen klemmen, naar inspirerende kracht om van woord daa i te worden. Natuurlik een vergeefs pogen, zolang ze in het lagere zotkt. En niet tegenstaande het nobele denken en ho^e willen erj fijne voelen van velen, «ai die liefde, waar door 4j meenden bo/en dat lagere zich te kun nen verheffen, krachteloos blijken om hen op te houden, integendeel hoe langer hoe dieper hen neerdrukken in dat lagere, tot zij zich zelve eindelik daarin geheel verliezen. L»an bij sommigen als een noodsakelike reaktie, een zich terugtrekken van de mensen, een heengaan uit de grote beweging, ota in de eenzaamheid en in een soort moderne mystiek zichzelve weer terug te vinden. Maar hun ziel, omdat het een anima natura iter christiana i-s komt daarin niet tot rust, kan niet tot rust komen, en meestal volgt weer een terugkeer in het leven en een verwoed en wanhopig strijden tegen het leven, tot eindelik het leven ons oyermachtigt en ons breekt, en dan ... en dan... ja verder heeft Adriaan van Oordt het probleem niet opgelost. Hij laat Warhold katoliek worden, maar onmidde'.ik daarop sterven, zodat uit dat boek niet blgkt, ofschoon het -M>k niet ontken l wordt, of in het wezen van het katolicisme voldoende kracht is om het moderne Ie ven in e ven «sic at te blijven houden. Lees de twee prachtige delen van het werk van Adriaan van Oordt nu eens in hun ge heel door, en zeg me eens of die figuur Warhold niet een echt moderne figuur is, of er ?een voeling is in dat boek met de mi levende werkelikheid", of we niet in het boek terugvinden wat omgaat in het gemoed der nü-levenden". Ik kan me niet begrijpen hoe de opper vlakkigheid van een beoordelaar zo verdwazen kan om dat over Warhold te durven straf vonnissen. Hij moet zich wel blind gekeken hebben op liet middeleeuwse fond, waartegen die bij uitstek moierne figuur afgetekend gtaat, om niet meer in staat te zijn de jnheden van dat begin-twintigste-eeuws ziele leven te onderscheiden. Die middeleeuwse atmosfeer is voor de oppervlakkige heer Uyldert een mis'eiding geworden. Van Oordt hoeft expres dit milieu gekomen omdat hij de middeleeuwen mooi vond en lieftiad en daarentegen de maatschappij van nu gedrochtelik vond en haatte, innig haatte om haar voze lelikheid, Maar bepaalt het milieu waarin de hoofdfiguur leeft, het aan voelen van de nu leïende werkelikheid," of die fig: ur ze'f? Ma duiikt dat het uiilitu tamelik wel ondergeschikt is, behalve na!uurlik wanneer van Oordt een naturalistiese roman had geschreven, waarin het milieu hoofdzaak is (denk eens aan het mijulevtn mniimiiiiiiiiiiiiiiiliiiHiiiiiiiiiiiii lezen l Dus is mijn meening dat wij maar liever bij onzen schrifielijken omgang blijven moeten, die eene grooie vreugde is voor Uwe u vriendschappelijk toegenegen Mariaune Her wig. B. Twee dagen later. Lieve verstandige vriendin ! Dus tiet alleen muderue vrouw met oen krachtigf-n geest, doch ook, gelukkig, een fcUte Evasdochter. Niet a leen in de ti'nke iosis ijiieüieui, doch ook in do on voorzichtigheid waarmee ge u Iaat doorzien. De /-onnescliijn heeft er misschien schuld aan, ik weet het niet, maar ik ben heel over moedig sinds ik uwen laatsten brief ontving. We^t gij eigenlijk wel dat ge daarin een «>er groote persoonlijke bjlangsttflling verraad i. ? Want anders konMarianneHer wi;!, dd trot-che hoogstaande vrouw, zich nauwelijks er voor interesseeren of een oude kennis uit hare vroeg'te jeugd vindt, dat zij in zeventu-n jaar, sedert haar zestienden verjaardag, iets on Ier geworden is. Ik ben er beter aan -oe: leelijker dan ik toen was kan ik niet gewort en zijn. dat weet ik zeker l Maar nu in erast l Spreek nu geen k^aa'i van u zelf: u zult noch uwe krullen br inden mij zou dit om zeer voor de hand liggende redenen moeielijk vallen ! noch eeu bizonder iatteerend toilet aantrekken, o >k geen ro jd zyden kap over de lamp hangea, die ons beiden zoo voordeelig mogelijk zou laten uitkomen, opdat geen rimpeltje, kan verraden dat de eerste jeu^d voort ij is. U zult mij echter toestaan op mijn reis naar Tirol Zonda? in L. uit te stappen en eenvoudig bij u te komen eten, om daarna een of meer uurtjes te praten, waarin wij niet alleen het verleden herdenken, doch ook ons in de toekomst verdiepen, waarop in G^rminal van Zola, aan het Ireinleven in zijn La Béte Humaine, het kroegleven in L'Assommoir) en de mens niet anders dan het produkt van het milieu. Maar dat zal niemand van Warhold durven beweren. Van zeif zg'n de moeielikheden voor van Oordt, door het kiezen van een middeleeuwse achtergrond voor een stuk modern leven onovertcomelik groot geworden. En al heeft hij hier en daar g«ni velleerd, en w at f cherpe Ig'nen weggedoezeld, bij is er toch niet in geslaagd, wat trouwens onmogelik is, om een gamengegroeide eenheid van Warhold in-zijn omgeving, en op die manier dat leven in die tijd als geheel-waarschijnlik te geven. Maar toch zijn wjj vol be-.i'oniering voor zooveel talent van psycho'ogie en van kom positie, om te kunnen maken dat het ons niet hindert, en dat liefhebberende kritici er in vliegen alsof Warhold een doodgewone historiese roman, een brok woordkunst, zonder enige kuituur-betekenis-voor-deze-tijd was. Heerlik! Nog een enkel woord over de stijl waarin Warhold geschreven is, en die ik heel bizonder en van een superieure kwaliteit vind. T«en ik Elite Vere voor't eerst las, herin ner ik mij nog goed dat ik niet enkel onder het lezen vergat dat het een roman van Coiipprus was, maar ze'.fs dat ik mij niet eens meer bewust bleef, dat ik zat te lesen. Ik* leefde totaal weg in dat roman-leven, ik was zelf Eline Vere. Z) heeft Warhold mij niet aangegrepen, ik heb geen ogeblik los kunnen komen van de vorm en van het boek, ja zelfs niet eens van de echrg'ver. Onder het lezen moest ik voortdurend blijven denken aan Adriaan van Oordt. Het leek mij, of hij met een zó prachtige donkere stem, dat ik telkens ook aan het mooie geluid van die stem moest denken, vertelde van Warhold, en dan niet met die hevigheid van mi nóg meeleven en meevoelen het hartstochtelik doen van die moderne middeleeuwer, maar met de levenswijze be daardheid en mannelik bawuste ingehoudenheid van een die zich nu kalm herinnert wat hij jaren en jaren geleden heeft meegeltefd. Vandaar dat die zware stille woorden dieper in onze zielen zullen inzinken en dat heeft Adriaan van Oardt gewild, a'tans onbewust, om de kuituur-betekenis van zijn werk dan wanneer ze met geweld over ons zouden neerslaan en een van zelf wel heviger maar dan ook meer ogebLkkelike in iruk in onze zielen zullen achterlaten. Ik heb die opmerking ovor de stijl van Warhold willen maken, oftchoon ze zo goed als niets toe doet aan de kuituur-betekenis van het boek, o adat iedereen zich rekenschap kunne geven, dat het tweede gedeelte van de konklusie waar Uyldert toekomt in zijn beschouwing over Warhold, al even opper vlakkig is als het eerste gedeelte. Hij eindigt zijn bespreking met: Inderdaad de hevig heid van het leven werkt niet op Van Oordt in, en de zware harteklop ervan doorschokt niet bet ritine van zijn stijl". Ik zou hier wel een stuk of tien uilroetingstekens achter willen zetten. FRANK VAN DEN BEE;O. Een Wfl'sgeerige Beweging. Naar aanleiding van het Inleidend artikel bij de oprichting van het Tijdschrift voor Wijsbegeerte", door Dr. J. D. Bierens de EUan. L Grauw, grauw, grauw is de wereld; grauw de negentiende eeuw, grauw de tijd,grauw de nieuwe geschiedenis, grauw eindelijk de wijsgeerige beweging; n grauwe kudde zij i de menschen allen, de menschheid in haar geheel en deze wijsgerige beweging in het bijzon Ier. Dit gevoel van algeheele grauwheil, men krijgt het in de oogei bij het leze a van het artikel van Dr. J. D. Bierens de Haan, geschreven ter inleiding van het Tijdschrift voor Wijs begeerte". Vooreerst dan die 19e Eeuw, waar de heer B. d. H. van spreekt, is zij ?voor hem de eeuw van Göthe, die toch immers in de 19e eeuw leefde, die keek en sprak en de engelen hoorde zingen tot vlak voor zijn dooi in 1832? Is zij de eeuw van Wordiworth, die vol van een innerlijke, onzichtbare wereld, de zichtbare wereld stukje voor stukje, maar altijd in harmonieuse geheel jn u tbceldde tot 1850? Is zij de eeuw \an Shelley, wiens hemelscho vizie van go:l, ruensch en natuur, nalatend haar in woorden geheelde uiting, als sterfelijk ?wezen in 1822 te gronde ging? Is zij de eeuw van Wagner, die midden iu die eeuw zijn zingenden rnythus voor aller oogen en ooren deed opdagen ? van Edysone, die i m iiers nog te midden der steri'elijken zijn droomen uitdroomt als heerscher tusschen wij bei len nog zoo ten volle aanspraak kunnen maken l Dat is de oprechte tneening van Uwen zeer toegenegen Friedrich Lorbeck. L Twee dagen later. Laten wij eena heel openhartig zijn. U wilt komen /.ien of ik nogeenigszinsgelijk op de voorstelling, die ge hebt van uwe oude lief Ie en tot wie men altijd terugkeert. Als dat het geval is, dan zult u mij uwe hand aan bieden, zoodat alle tantes en neven hunne handen in elkaar slaan over liet zeldzame geluk dat mij ing op drie en dertig-jarigen leef.ijd ten deel werd in de gestalte vaneen recater met een goede positie. Alaar j'jist deze mogelijkheid zou ik gaarne vermijden, want de medaille heeft nog eene keerzijde. Sedert mijn goede, besle Hans Ilerwig mij als zes en t wintig-jarige weduwe achter liet, zijn er zeven jaar verloopen. Ea wat ik sedert dien tijd aan vreugde, liefde en vriend schap aan levensgenot ondervond, heb ik aan mijzelf te danken, i n ook door mijne ziel is de storm van den hartstocht gegaan, al heb ik geen nieuw geluk gevonden, Ka zoo ben ik voor een idyllisch huwlijkslevenije te verstandig geworden ; gehf el in rnijn man op te gaan, daartoe ben ik niet meer gewhikt. En rniju eigen streven en werken is mij te hoog o .n nu weer de nieening te gaan koesteren dat keuken en kelder een grooter recïit vaa bestaan hebben dan mijn stille, geielhge weikkamerl Waarom willen wij onze mooie vriendschap zoo lichtzinnig op 't spel zetten? Want ik ken de mannen goed genoeg om te weten, dat hunne belang stelling spoedig verdwijnt tegenover oogen zonder glans en grijze haren. Ea absoluut alleen, omdat ik in 't leven te veel verloren en over onzichtbare machten ? Is zij de eeuw der Fransche en Hollandsche schilderschool, die plotseling in ne besinning terug-ging tot de nooit te voren in's men schen diepste wezen ontdekte ideeëa-wereld van de Hollandsche zeveutiende-eeuwers ? Neen, wij komen er niets van te weten, wat en wie de heer B. v. H. bedoelt, als hij spreekt van de 19e eeuw. Hij laat ons in het grauwe duister der niets-ziende on wetendheid. De. richting der negenüend'eeuwsehe energie is naar het konkreet-voorstel bare, d. w. T,, dat de hoofdzakelijke aandacht der beschaafde menschheid " (pag. 3). Maar wie is dan toch die beschaafde menschheid? Zyn er geen nationaliteiten ? Geen rassen ? Geen denkers, geen zieners, geen dichters in die negentiende eeuw? Is het n oog looze kudde, willoos voortgedreven in de donkere tijden, waarheen die namelooze herder, de tijdgeest, hen henendrijft ? Toch is het even, op pag. 5, of er n lichtstraaltje in die duisternis komt te vallen : D3 richting naar het voorstelbare, gelijk de negentiende eeuw kenmerkt, is niets anders dan de geest der nieuwe ge schiedenis zelf, die reels in de zestiende en zeventiende eeuw zijn eerste periode heeft doorleefd." De geest der nieuwe geschiedenis! Hoe onnauwkeurig de heer B. d. H. zich ook uitdrukt, ik geloof wel dat men- mag ver onderstellen dat hij met die wooiden bedoelt dien geest des rustt-loozen onderzoek», die zich was komen openbaren, mét dat de vestiging der Germanen als het heerschende ras in Westersch Europa Itali medegerekend een voldongen feit was ge worden, mét dat de vrije ontwikkeling der burgerijen in de allerwege oprijzende steden een nieuwe cultuur had doeri opbloeien, mét dat begonnen was de strijd van den zoekenden ziener tegen de redenarij der vermufte scolastiek. En als wij nu goed volgen 's Heeren Bierens de Haan's aan duiding der groote lijnen, volgens welke het geestelijk leven zich heeft bewogen, dan krijgen we geloof ik deze voorstelling: Die geest des onderzoeks richt zich alleen op de concreet voorstelbare werkelijkheid en het enkele; doet a»n filosofie alleen voor zoover hij zijne methoden van onderzoek toetst; DU met de nieuwe wijsgeerige be weging, richt zich de geest weder op het Geheel. We weten dus nu hoe Kant en Descartes, hoe Göthe en Leonardo de Vinci 1) de wereld hebben beschouwd; we weten nu wat we te wachten heoben van de nieuwe wijsgeerige beweging. II. Iets meer meenen we uit het grauwe duister te geraken wanneer de heer Bierens de Haan ons gaat voorleggen de genealogie van hem en de zijnen. Die genealogie voert ons terug tot de zeventiende eeuw. Deze lieden zijn betere geuzen, diplomaten en handelslui. dan ze i 'ealisten zijn" (pag. 10.) Deze lieden1' zijn de schutters en regenten, wier koppen te zien zijn op onze zeven tiende eeuwsche schilderstukken. Dit," zoo gaat de heer B. de H. over die schutters en regenten voort: dit is het bloed, waar uit wij gesproten zijn." Ik wil niets afdin gen op den stamboom van den heer B. d. H. Ik geloof echter dat de heer B. d. H. met dat wij" niet zoozeer bedoelt wij, de familie Bierens de Haan", als wel: wij, de leden der wijsgeerije beweging". En dan zeg ik : het is best mogelijk dat gij, leden der wijsgeerige Beweging afstamt van de op de schilderstukken voorkomende schut ters en regenten; maar ik geloof dat het gelukkiger voor u, leden dier Beweging, ware, indien gij als uwe voorouders, vooral als uwe geestelijke voorouders, kondt be schouwen niet die schutters en regenten, die daar afgebeeld zijn maar degenen, die ze hebben afgeoeeld: de Hollinds<;he schil ders der zeventiende eeuw. Hun blik was zeer zeker gericht op het kpnkreet-voorstelbare. Maar tegelijk halden zij in zich iets, dat aan hun oogen nog duidelijker zich vertoonde, dan hetgeen zij als gewone werkelijkheid om zich zagen, iets van die wereld, waarin ook de groote tilo-o )f, al ziet hij de gewone wereld om zich henen nog zoo goed, voortdurend en verkeerend met voor au leren onzichtbare machten, zich beweegt. Vraag het maar eens aan hunne echte nazaten onder de schilders van tegenwoordig, Witsen, Breitner, Dysselhof', zij zulk'ii mij terstond gelijk geven. 1) Dat ik juist deze namen noem, zal niemand bevreemden die, evenals ik, juist ge noten heeft van Chatnbajlain's boek over Kant. Waarom zou ie ik het gezeUchap ver loochenen, waarin ik veel en gaarne verkeer? heb, dan dat ik luchtig aan het verlies van onzen vriendschappelijken omgang kan den ken, ou ik u i bezoek liever niet ontvangen. Wees daarom niet boos op Uwe u toegenegen, Marianne Herwi?. B. denzelfden dag. Marianne. Om uwe ziel wil ik vragen, die mij uit uwe woorden sprak, uit woorden, die mij het eerst door een toeval, zonder dat ik ver moedde wie ze gesproken had, in handen kwamen. Of deze ziel spreekt uit doffe of fe'.iHtereride oogen, of het voorhoofd, waar achter zoovele rijke gedachten werken, door grijs of zwart haar omgeven is, is mij om 't even mij heeft de sterke vleugels!a; van uwen geest iets van de jeugd weergegeven. Geene zwakke dweepster wensch ik naa4 mij te hebben, doch naar eene dappere krachtige, goede kameraad verlang ik, die bewust van het doel dat zij nastreeft, naast mij door 't levnn gaat moedig maar hand in hand. Dat wil ik u vragen, Marianne, die ik toen in mijn kinderlijke liefdesverklaring, die mij toch groo'.e ernst was, mijne zon", heb ge noemd, wier warmte mij nu tot in 't diepst van mijn hart koestert, l Friedrich. Telegram aan doctor Lorbeck, rechter. Ik verwacht u Zon lag. Aan het advertentiebureau van de Tayliche Ntvhlricliten te K. De afzender verzoekt het volgende te plaatsen: Verloofd: MARIASXE HERWK; VOLKHAED. Dr. FRIEDRICH LORBECK.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl