De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1907 24 maart pagina 7

24 maart 1907 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1552 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. nadering der vijandelijke vloten zouden aankondigen,, voorloopig rustig in hun toestand blijven ; aan de landzijde dreigde vooreerst het meest het gevaar. Toch er was moed gekomen in de harten. Een jonkman, Willem van Oranje, had de leiding op zich genomen en de jongens van Michiel de fiuijter moesten voor een groot gedeelte in landrotten veranderen en weer eens toonen, zooals reeds in 't jaar 1659 in 't Deensche eiland Fünen was geschied, dat zij te land even onver schrokken den vijand aan durfden als zij dat ter zee gewoon waren te doen. Neen, nog was het vaderland niet ver loren, al stond het er hachelijk bij. Want altijd dreigde nog van de zeezijde de aanval der vijanden, wel in de bange Jülimaand van het rampjaar door den storm afgewend, maar immers in het begin van het volgende jaar was uit Engeland de kreet tot ons gekomen, dat Karthago vernietigd moest worden." Wij mochten de Engelschen haten, wij kenden toch ook die Engelschen, met hun taaiheid en volhouden, met hun leuze dat waar een wil is er ook een weg ge baand kan worden.Toch is het weer Michiel de Rujjter geweest, die bij Schopneveld en Kijkduin dien krachtigen wil onzer machtige vijanden heeft doen versplinte ren op zjjn beleid en op de bezieling, waarin hij zijn jongens wist te brengen. Ons volk heeft altoos den blik meer zee dan landwaarts geslagen. Daar lag onze grootheid, onze welvaart, onze ontwik keling, ons mannelijk, machtig gevoel van wat te durven, te ondernemen, te wagen. De zoons onzer visschers, onzer loodsen, onzer koopvaarders konden helden zijn op hun tijd, en altijd, als de nood hen riep, zijn ef uit de maatschappelijke lagen van die eenvoudige, bedaarde, nooit aanstellerige helden opgerezen de laatste weken hebben het nog aangetoond. Dat manoeu vreeren, dat elkaar bezeilen of ontzeilen, was niet het volgen* van een onbegrepen leiding. Lang genoeg hebben de zee kapiteins op eigen gelegenheid gevochten, en het is de verdienste van Piet Hein en in de voornaamste plaats van Bestevaer Tromp, dat door tal van moeilijkheden heen die kapiteins de leiding van den nen volgden, die de schaakspeler moest zijn. De man nu, die zijn kinderen" van <le eene zegepraal naar de andere voerde, die uiting gaf aan het zelfgevoel van een volk dat er wezen mocht en er wezen kon, Tiad als van zelf de toewijding en de vereering van dat volk en heeft het behouden tot op den huidigen dag. En die man zelf was de eenvoud in persoon. Met van een vervelenden een voud, waaronder men da eigengerechtigheid opspeurt. Michiel de Ruijter was niet anders dan hij zich toonde. Hij zocht niet den roem en de onderscheiding, maar die zochten item. Zelfs in die mate, dat het hem er angstig onder werd en hij, gewond en hulpeloos nederliggend verre van zijn vaderland,' God dankte voor die zware beproeving. Nu kon hij toonen, dat hij, onder pijn en smart, verminkt en stervende, even zoo warm dien God liefhad, als toen hij door gansch een volk werd toegejuicht als de redder des lands Er is nog iets in Michiel de Ruijter wat .hem een altijddurende populariteit verzekert. Het is in onze dagen een gewoonte geworden den blik van jonge menschen te doen richten op de persoon lijkheden in Amerika, die door eigen energie het van geringen stand tot een aanzienlijke hoogte hebben gebracht. De boekjes in dien geest geschreven zijn waarlijk niet voor hen, wier ervaren hoofden er bedenkelijk over schudden, maar voor het geslacht, dat zich al weder om wereldbestormend opmaakt, om het leven met een juichkreet in te snellen. Hoe hebben zulke voorbeelden ons ge prikkeld, hoe weten wij dus in welke mate zij de nieuwe" menschen die ons zullen vervangen, tot inspanning van hun jeugdige, frissche krachten zullen prikkelen. En nu is het voor ons, Neder landers, zoo heerlijk, dat wij die levens schetsen uit Amerika, waarvan wij den materieelen kant niet altijd met een sluier bedekken kunnen, eigenlijk niet noodig hebben. Wie schetst voor onze jonge menschen de levens van Neerlands groote mannen en vrouwen, die door ellende en zorg heen met taaien moed volgehouden hebben, en er gekomen zij n ook! Eén dier levensschetsen behoeft niet geschreven te worden. Die vertelt elke vader aan zijn jongen, elke onder wijzer aan zijn leerlingen, en de ver teller voelt een stroom van jeugd en durven en kracht e» moed uit dat luisterende kind tot zich komen. Jong wordt hij zelf, terwijl de woorden, die hij van eigen vader of leermeester geërfd heeft, over zijn lippen komen, een makker met den makker die met oogen vol glans tot hem opziet, en eindelijk staan ze beiden voor het wordende leven, de toekomst. Kijk, dat kan nu alles bij Michiel de Ruijter. Bij Bestevaer Tromp moet men vertellen, of liever maar verzwijgen! dat bekrompen zielen den tot aanzien gekomen Vlootvoogd griefden in zijn oud moedertje, omdat die eenmaal voor haar kinderen het brood had verdiend door het goed van het zeevolk te wasschen en de kragen te stijven, en hovelingen van hooge afkomst dachten wel, dat zoo'n vrouwtje niet aan kon zitten op de bruiloft, waar ook prins Frederik Hendrik een gast zou zijn tot Oranje toonde niet tot de klein-stedelingen der Republiek te behooren en 't moedertje naast zich zette aan het bruiloftsmaal. ?Geen spoor echter van die kleinzieligheidjjin het leven van De Ruijter, ten minste ik voor mij heb daar nog nooit melding van zien gemaakt. De oorzaak daarvan is niet gemakkelijk na te gaan. Vermoedelijk ligt de reden hierin, dat hij in al zijn doen en laten even eenvoudig bleef, en niet trouwde boven zijn stand. Met zijn derde vrouw huwde hij in 1651 en hij was vast van plan met haar een stil en gelukkig leven te gaan leiden aan wal en niet meer de zee te bevaren. Zij had hem daartoe overgehaald. Haar eerste man want zij was een weduwe had zij nooit meer terug zien komen van de zee; nu wilde zij ten minste om dezen man die angsten en ellende niet meer uitstaan. Het is echter anders geloopeu dan zij verwacht had. Het vader land vroeg in den ongelukkigen Eersten Engelschen Zee-oorlog zijn krachten en ervaring. Michiel de Ruijter was te veel een man van plicht, om aan die roep stem geen gevolg te geven. Hy is toen in 's lands dienst gebleven, opgeklommen van rang tot rang. En zijn vrouw, die hem huwde als schipper (al was hij vroeger reeds kapitein en schout-bij-nacht geweest), bleef in die opklimming van waardigheden steeds aan zijn zijde. Met andere woorden, de eigenaardige wijze waarop zij hun huisgezin ingericht hadden bleef in hoofdzaak onveranderd. Niet zij trok hem als 't ware plotseling om hoog, maar langzaam-aan voerde hij haar tot uitwendig aanzienlijker staat. In zijn huis kon hij even gezellig eenvoudig blijven als hij 't had ingesteld. Buiten dat huisgezin bleef hij insgelijks dezelfde. Tegenover zijn meerderen be leefd en niet aanstellerig, en zijn matrozen eerden hem als hun vaderlijken vriend. Hij was aan boord niet de groote meneer, van wien janmaat met een knipoogje allerlei onhandigheden overbabbelt; als janmaat niet oppaste nam Bestevaer hem zelf 't werk uit de handen! Hij eischte geen onmogelijkheden. Zijn ervaring van scheepsjongen af, voelde men door al zijn bevelen heen. Hij eischte veel van ieder man, maar zelf was zijn plaats op de hooge kampagne, die plek zoo nood lottig voor schier al onze admiralen. Hij was wel de eerste, maar dan de eerste onder zijn gelijken. Met verbazing zag de gevangengenomen Engelsche officier dat tijdens den hevigen en langdurigen zeeslag bij Solebay aan. Is dat een admiraal!" riep hij uit, dat is een admiraal, een kapitein, een stuurman, een matroos en een soldaat; ja, die man, die held, is dat alles te gelijk!" Tot de populariteit van Michiel de Ruijter heeft niet het minst zijn vroom heid bijgedragen. Hij was dat even een voudig als hij in alles was. Men herinnere zich welk een indruk de schier kinder lijke vroomheid der Transvaalsche Boeren zelfs bij alle verschil van opvatting nog op ons geslacht maakte, om zich eenigszins de vroomheid van De Ruijter duidelijk voor den geest te brengen. Die vroomheid was het hoofdelement van zijn leven en van zijn daden. Het is eens gezegd geworden, dat een volk, voor het hoogste goed,de vrijheid en zelfstandigheid strij dend, zich als van zelf in hooge extase vereenigd denkt en gevoelt met de hoogste gerechtigheid, welke het God noemt. De Ruijter streed met en voor zijn volk, en gevoelde zich onaf scheidelijk n met het Hoogste. Dien God zochten onze voor ouders op in diepen ootmoed en angst des harten als de kerkklokken hen op riepen om in het bedehuis af te smeeken, dat toch de straffende tuchtroede mocht worden afgewend. Evenals de handen van Mozes opgeheven werden, en zijn volk zegepraalde, zoo ondersteunden de Nederlanders met hun gebed de krachten der verdedigers van het vaderland. Men oordeele daarover gelijk men wil; men kan niet anders doen dan deze waarheid eenvoudig aannemen, want zij was de waarheid. Maar men kan er ook door begrijpen, hoe de persoon van De Ruijter er des te dierbaarder om werd bij de Calvinisten dier dagen. Hij was de man geheel naar het harte hunner voorgangers, en het kan ons niet verwonderen dat er predikanten tot zijn naaste familie behoorden. En wederom was het een predikant, die zijn leven zoo uitvoerig beschreven heeft, en tevens zoo getrouw, dat zijn werk tot op den huidigen dag een standaardwerk voor het leven van De Ruijter gebleven is. De herdenking van zijn geboortedag, doet hem wederom ten voeten uit ver rijzen voor dit geslacht. Het heeft ons meer dan eens willen voorkomen, of dit geslacht weer een sterke opleving ge voelt van zichzelf te kunnen en te mogen zijn, en dat wel dwars tegen alle wereld theorieën in. In hoeverre de verschillende herdenkingen der gebeurtenissen van vóór driehonderd jaar daaraan deel hebben, waag ik niet te beslissen. Telkens en telkens zijn wij nu een dertigtal j aren achtereen er aan herinnerd van welken stam wij zijn, en dat het kleine er is, niet om te vergaan of zich op te lossen, maar om er te durven zijn. Het is alsof er weer meer durf gekomen is onder de afstammelingen der oude Neder landers, die de taal hunner moeder uit gesproken hebben voor en door heel de wereld. En dit wetende en geloovende in onze volkskracht, zoeken we het ge laat op van Bestevaer Michiel, het door weer en wind gebruinde gelaat, waarnaar in dagen van nood en glorie, maar het meest in nood, de oogen van ons volk zich keerden. Die oogen zijn reeds eeuwen geleden gebroken; dat oude, de zeeën beheerschende volk der lage landen is lang reeds van de aarde verdwenen. Maar de ziel die in die oogen blonk en die ons volk heeft opgewekt tot groote daden, léft nog. En ze zoekt in deze dagen van herinnering als van zelf op een persoonlijkheid als van Bestevaer Michiel, om wien de winden van de zee en het gebruis van den wijden plas een lied zingen ter herinnering, en van geloof in onze toekomst. Bestmer aan 't woord. door BERNARD GASTER. Rrrrrr Stil toch, hond!" Rrrrrrr Stil hondje... ja, je bent een zoet hondje!" Rrrrrr... brrrrr Opeens stond mijn hond op en keek met blauwig vurende oogen naar de deur... ik ook... daar stond hij... de grooteMichiel, zoon van Adriaen " Bestevaer!" zei ik, opstaande en hem in de felle oogen ziende, die staarden alsof zij blikten naar een verre kim. Die ben ik!'' antwoordde hij, met een hoofscnen zwaai, den rijk-beveerden breeden hoed afnemend, zoodat zijn zwarte lokken breed afvielen op de forsche, geweldige schouders, waar 't hoofd met een korten, dikken nek, instond, 'k Zie dat je aan 't pennelikken bent en daarom kom ik bij jou, want ik heb een klerk noodig. 'k Heb mij nooit veel met schrijverij afgegeven... maar mijn naam hou ik achter U had verstand van andere dan ganzeschachten." Schiet jij maar over steven, maat. Maar bij mij val je daarmee verkeerd slaags, 'k Zal met jou maar dadelijk vol brassen, 't Is zoo op 't spook-uur voor ons lui, net een gelegenheidje en nou kom ik bij jou om koers te sturen." 'k Lig op stroom met wind van achteren, schipper!" antwoordde ik parmantig, den hemel en den Erebas tegelijk dankend, dat ik als droomer op 't hariugschip scheepspraat geleerd heb en zoo mij in mijn beste moers- en bestevaers taal tegelijk vol kon brassen." Klerk", zei Bestevaer, ze willen mij doorboren te licht ballasten en te diep laajen". Dan leg je zwaarmoedig op 't water en bij de minste storm krijg je brekers over." Top, met jou kan ik lenzen, al is 't in storm water". All right, 'k draai bij". Wa's dat voor een taal, varschebalie ?" Da's Engelsen'. Naar de haaien er mee... Barmhartig heid en een Engelschman op zee, da's hoog sturen en laag drijven. Klaar om te wenden schipper, 'k Heb er al een prop op geslagen." Zooals 'k je zei op 't spookuur hebben wij lieden een slechtje en daarom draaide ik mijn roer aan lij en kom hier oploeren Ze willen mij vieren, nou 'k voor drie honderd jaren uit myn moer's roef opdook. Daar ben ik voor te vinden, zij mogen me vertuien, al willen ze 't elke eeuw doen. Maar maat, als ik 't zoo aanzie, dan gaan ze onklaar ankerei*?'., Bestevaer, ze bedoelen 't goed". 't Dondert niet... ze mogen zeg ik, maar ze moeten klaar anker houden. Ze hebben den verkeerden koers in zicht. En dat za'k niet lijen. 'k Weet wel wat ze willen. Zij hebben mijn leven, zooals Brandt 't schreef, herdrukt. Ze willen nog een ander leven van mij uitgeven. Zooveel als ze willen, hoor, maar mijn leven kan in een klein bestek. God voor oogen en een oog in 't zeil!' dat was mijn leus. En is 't je niet genoeg, dan trouw aan je land en trouw aan je zelf." Zie je, wat er in die boeken staat, is heel mooi, maar wat er in mijn leven was en niet in die boeken staat, dat was toch nog veel mooier. Nou sta je aan de balie te kluiven en je wou wel meer zien ... tsjiet... kijk in 't water ... zie je dat'kringetje... da's een mensehenleven... zoo zijn ze allemaal een klein kringetje, waar er een grooter omheen komt en nog een grooter en nog een grooter... maar hoe grooter hoe slapper en as 't op zijn grootst is, is 't meteen uit ook.... Dan slaan de gollevies alweer er overheen of er niks gebeurd is. Mot je daar nou veel spuls van maken? Wat is een mensch op de wereldzee... een kwakkie op'n volgetuigd fregat... Slaat jij die takel maar van je bokje af... Weet jij, waarom een mensch voortleeft? Niet in zijn leven, en niet in die boekjes, maar in zijn werken.... En nou jij ?" Ik vaar in je zog." Nou dan.... waarom vieren jelui mij dan in mijn persoon en niet in mijn werken." Ik zit niet in de commissie." Dan had je er in motte zitte ... Jij bent het toch geweest, die als klerk met mijn volk mee uitgezeild is, of niet?" Als je dat gevalletje meent van die haringschuit?" Dat meen ik. Dat was een stuk werk naar mijn hart, man. Maar zeg mij nou 'r eis, je hebt in je boekkie nou zoo knap uiteen gezet, wat 'r ontbrak onder mijn maats. Dat de kooien te kort waren; de kajuit te bedompt; de zalfkist onvoldoende; dat mijn volk, mijn echt volk hoor, mijn Jannetjes, mijn kerels, die 'k altoos in mijn hart heb gedragen, slecht worden behandeld door de boekhouders; dat ze te weinig tijd hebben om vrouw en kinderen te zien; dat de fondsen onvoldoende zijn, en zij, wat zoo vaak voorkomt, als zij naar den kelder gaan, vrouw en kinderen onverzorgd of slecht verzorgd moeten achterlaten. Dat ze niet genoeg worden voorbereid voor hun vak. Dat 'r geen toekomst voor d'r is als ze d'r karkas krom hebben gewerkt en oul zijn geworden in zorg, arbeid en levensgevaar. Je hebt ze gekend, klerk. Zijn het kerels naar mijn hart?" Dat zijn ze schipper. Brave, oppassende kerels, die hard. hard zwoegen voor een karig loon en met den dood voor oogen." En waarom is dat nou alles bij 't zelfde gebleven ?" Bestevaer... d'r is nou een hospitaalschip De Hoop; dat zorgt voor 't heil van de ziel en als ze ziek zijn voor 't heil van 't lichaam." De Hoop? Zoo... en zorgt die nou ook voor de weduwen en wezen? En voorgoed drinkwater aan boord? En voor een pen sioen bij ouderdom en invaliditeit?" Dat niet..." Waarom niet... Je hebt het toch twaalf jaaisgeleden al in je boekje bekend ge maakt. Waarom weten de lui dat dan nog niet. Heeft de Koningin 't gelezen?" Ik droeg het H.M. op." En waarom zweeg men 't dan dood maat?" Wel... bestevaêr ... 'k heb een fout begaan... 'k had motten overdrijven, schreeu wen, noodsehreeuwen, Op Hoop van Zegen" 't door de heele wereld in de comedie's doen spelen, opdat de heele wereld kon weten, hoe duur de visch wordt betaald." Zoo... zou dat hun geholpen hebben..." Zooal hun niet... dan zeker mij..." Jou patjakker..." En toen dat nog niet hielp... toen wag er nóg een middel... 'khad 'top muziek moeten doen zetten en laten zingen... op vroolijke wijzen. Dan hadden de menschen er ten minste nog hun kunstgenot van..." Nou breekt mijn klomp ..." Ja, bestevaer, da's de waarheid. Jouw volk leeft nog aan Hol land's kust. En mocht er gevaar dreigen... van welke kant het komt, van vijandig volk of van 't geweld van storm en orkaan... jouw volk wou weten, wat z'aan Michiel Adriaanszoon ver schuldigd zijn. In boekjes hebben ze je niet maar in hun hart... daar zit je ... nog altijd Bestevaêr... alsof je niet dood drie honderd jaren maar door driehonderd uur van ze weg was gegaan... 't Is nog maar kort weg ... toen sloeg de Berliu in twee stukken op de pier ... 't Was gruwelijk om aan te zien... de menschen op 't wrak in doodsgevaar... en aan wal stonden we en konden ze niet helpen ... Wat doe je Bestevaêr, kommen er wa terlanders ..." Wat zou 't. 'k Ben een man ... Nou... maar lijken deê't toch zoo ... De stukken water sloegen maar op dat wrak, een heelen nacht en een heele'n dag door... En de reddingsboot wou wel... maar ze konden niet opwerken tegen die buizen... Een westelijken storm met zijn haven in 't noorden ... Nou dan ... ten laatste, daar gaat een boot met de Prins zelf er op en die stuwt aan... en meteen een boot met drie mannetjes. .. 'k zal maar zegden van 't slag waar jij van houdt... en die achter mekaar in 't water... ze sloegen te met de koppen te pletter tegen de pier... en die half zwemmend, half baaiend opgetornd door de zee heen naar 't wrak en zoo heb ben ze daar nog een paar vrouwen... levend van 't brok schip afgehaald en ... Nee maar nou zie ik het toch... je grient Bestevaêr ... nou grien je echt..." Zou 'k niet? 'k Ben ook maar een zee man ... Heit een zeeman geen hart ?" Dat heeft ie zeker... Nou... ze hebben voor die redders gezorgd..." Wat zeit-dat ? die zijn maar een staaltje van 't bloed. D'r zijn er tachtig van de honderd op do vloot, die dezelfde barm hartigheid in 'r falie hebben, as 't op 't redden ankomt. Maar zijn nou de menschen ook zoo barmhartig voor hunlui, om hen te redden uit de toestanden waarin ze leven ? ... ,,'k Mot zwijgen Bestevaêr ... 'k Heb iens gesproken ... voor twaalf jaar ... schreeu wen en zingen ken ik het niet..." Hier zie je maar... 'k Heb vél beleefd en 'k ben van achter 't groote ^wiel tot de hoogste eer gekomen. Maar dat zeg ik... mijn zeelui heb ik altoos in 't hart ge dragen ... mijn volk ging me voor alles... en hun welzijn was mijn welzijn... en daar b^n ik wél bijgevaren. Dat Holland, Holland bleef , dankje naast God daaraan... En nou verneem ik, dat jelui mijn nage dachtenis willen vieren en mijn Hollands scheepsvolk achterbaks laten ? ... Ik en mijn maats, mijn maats en ik .... wij zijn n. Veel lichamen hebben wij en verschillend is onze staat.... maar n geest bezielt ons.... En nou willen ze mij fuiven? Wat? Met toasten en feesten en sect en drokte van klerkengeechrijf en herrie op straat en witgedaste mooipraterij, waar toch niks achter zit.... Weet je wat je ze zegt.... Midscheeps hun roer.... en vallen je anker dat scheeppie vaart zonder mij de haven uit.... en 't kan voor mijn part overstag gaan M ij n Geest staat daar niet op de bru» Wie mijn volk vergeet, vergeet mij. Zeg ze, dat er maar n manier is om Bestevaers Geest te vieren... goed voor zijn volk te zorgen, voor zijn weêuwen en weezen Zijn ze zoover, dan kom ik om mee te doen dan roepen ze me maar op 't spookuur Heurlui feestschip leit nu tusschen mal en d waas .... Vaar wel maat...." Brrrr brrrr .... brrrr Wau ou .... ou .... Mijn hond, na eerst gebromd te hebben, schoot opeens uit, keek met vurige oogen naar de deur, geopend op den zwar ten nacht. Maar spoedig was hij weer rus tig, draaide driemaal om zijn as en legde zich in een lekkere ronding in dat illusionnaire nest te slapen. Nogmaals De geschilderde glazen der Oude Kerk te Amsterdam". Het loffelijk streven van den heer A. W. Weissman oin in een vee geleden weekblad te bespreken en te reproduceeren enkele kunstschatten, welke bij uitzondering zich nog bevinden in de oude katholieke kerken te Amsterdam, verdient ten volle waardeering. Die besprekingen, die reproductiën zullen, zoo ik hoop, aanleiding zijn tot het stopzetten van den Jan Salie-geest van enkelen, die niets gevoelen voor monumenten, welke uit het oogpunt van kunst en geschiedenis zoo be langrijk zijn. Den kunstlievenden heer Weissman veroorlove mij, dat ik, zoo niet een kleine verbetering aan net door hem geschrevene, dan toch hem opmerkzaam maak, dat hetgeen hij over Pieter Mies zegt, volgens mijn be scheiden meening, niet al te juist is. De heer Weissman scbrijft, dat men ver moedt dat de herstellers van. het glas der familie Brunt, den naam van Pieter Aerts hebben veivangen door dien van Pieter Mies, dien men tot dusverre in de archieven te vergeefs gezocht heeft". Pieter Mies is geen onbekende. In 1559 betaalde de stad Amsterdam aan Pieter Remmenzoon vijftig gu>den voor een gebacken (ilas", dat zij ten geschenke gaf aan de kerk te Medemblik. Men zal mij tegenroepan dat Mies en Remmenzoon toch onmogelijk een en dezelfde persoon kunnen zijn. Eilieve slaat dan op het Rituale Romanum; gij zult daarin vinden Marcellin Berthelot. t IIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIHIIIIIIIIIHIIMIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIII een lijst van oud hollandsche namen toege past op heiligen. De oud-hollandeche naam M verwijst aldaar naar Meeus, terwijl Heribertus Rosweijdus in zijn Vercorte Nederlandtche namen met de latijmche in 't geheel, om daer wijt fijnen patroon (bij den H. Doop) te vinden, zegt, dat Meeus eene verbastering ia van Remigius, waarvan weder de verkorting Rem is. Mies en JRem(menzoon) zijn dus een en dezelfde naam, even als bijv. Koot en Jaap een en dezelfde beteekenis hebben. Het opschrift op het raam luidt: Ad laudem deiparae Virginis Mariae Brundtorum Pieter Mies poni me fecit. Volgens een doorkneed latinist is de ver taling daarvan: Tot lof der Moedermaagd Maria heeft Pieter Mica gemaakt dat ik (het glas) als (eigendom) der Brundten gesteld ben. Oppervlakkig beschouwd klinkt wel ietwat vreemd, dat het deftige latijn Brundtorum zoo in nauw verband staat met het holland sche Pieter Mies. De glasbrander schijnt bier openlyk te toonen, dat het niet behoorlijk was zij a naam met dien zijner hooge lastgevers in een adem te noemen. Voor de familie Brunt koos hij het deftige latijn, voor zich zelf het hollandsch in de gemeenzaamste spreekwijze. De heer Weissman zegt ook nog o. a., dat op het gebrandschilderde raam van Van Hoppen, de apostel Paulus oorspronkelijk een hostie in de hand (had) die na de Her vorming in een zon veranderd werd". Hier moet de geachte schrijver zich bepaald ver gist hebben. De H. Paulus is en wordt nooit afgebeeld met de H. Hostie in de hand; wel de H. Johannes, en dan nog in aanbid dende houding met den kelk. Trouwens de houding van Paulus bewijst ten duidelijkst, dat hij daar niet de drager is van het Aller heiligste Met een afgewend gelaat wordt een dusdanige heilige handeling nooit afge beeld. Paulus, als kerkleeraar, wüst Van Hoppen op de H. Schrift en op Jezus" in stralenkrans, als het waarachtige licht. Over dit raam heb ik een enkel woord geschreven in het Jaarboekje van Aiberdingk Thijm 1904, en gezegd, dat de bisschop ach ter Van Hoppen, en de vrouw achter Van Hoppen's echtgenoot geen patroonheiligen zijn, maar waarschijnlijk Hendrik van Beijeren, bis «hop, en de Landvoogdes. Wat nu betreft Je geschiedenis van Van Hoppen zelve: in dubiis libertai. BERNARD J. H. DE BONT. * * * Het zal, nu wij niet weten, hoe de glazen vóór 1760 er uit zagen, wel altijd onopgelost blijven of er Pieter Mies dan wel Pieter Aerts gestaan heeft. Het kwam mij altijd vreemd voor, dat Paulus een zon en nog wél bij baar stralen in de hand houdt Daarom dacht ik, dat de ronde schijf oorspronkelijk een hostie zou zijn geweest. Maar nu de heer De Bont zegt, dat dit een onmogelijkkeid is, geef ik mij graag gewonnen. A. W. WEISSMAN. Artistieke Eipan. Een bekgrijk Rapport,1) i. Nog steeds staan de Hollandsche kunstnij veren bloot aan een ongelimiteerden diefstal door fabrikanten en beunhazen, nog steeds is er geen enkele wetsbepaling die aan allerlei slag van parasieten verbiedt hun te berooven van de resultaten van hunne studie, van hun dagelij ksch moeizaam zoeken, nog steeds heerscht er een ongeëvenaarde vrijbuiter!) ten opzichte van den artistieken eigendom. Hoe uitgebreid het roofsysteem in het alge meen wordt toegepast, leeren wij uit het dezer dagen verschenen rapport van de com missie voor den artistieken eigendom uit de Nederl. Vereeniging voor Ambachts- en Nij verheidskunst. Deze commissie, bestaande uit de heeren Jac. van den Bosch, W. Pemat en en Mr. C. H. van Zeggelen, heeft een lijst opgemaakt, bevattende een 29 tal vragen, en deze rondgestuurd aan de werkende en aspirant Ie ien van bovengenoemde vereeniging, te samen 44 in aantal. De vragen zijn beant woord, volgens het rapport door 25 personen en wel in hoofdzaak de meest bekende leden der vereeniging en dus de voornaamste nijverheidskuustenaars van ons ons land." De vragen waren verdeeld in 4 rubrieken, A Algemeene vragen, B vragen betreffende den huidigen toestand, Ca omtrent de ge volgen daarvan, en C6 middelen ter ver betering. De vragen sub A betreffen alleen de soort van nijverheidskunst door de beantwoorders beoefend, en de positie waarin dit geschiedt. (Vraag 1?4). Volgens de hierop ingekomen antwoorden kunnen de kunstnij veren op ver schillende wijzen in groepen verdeeld worden, l volgens het vak dat zij uitoefenen, 2 vol gens het werk dat zij doen, in ontwerpers en uitvoerders beide of alleen ontwerpers. 3 vol gens de verdeeling der vakken in beoefenaars van dekoratie of toegepaste kunsten en be oefenaars van technische kunsten, en 4 vol gens de productie, naar massaproductie en stukproductie. Het rapport zet hierbij uiteen het verschil tusschen toegepaste en technische 1) Vragen en antwoorden zijn aan het rap port toegevoegd.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl