Historisch Archief 1877-1940
No. 1552
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
nadering der vijandelijke vloten zouden
aankondigen,, voorloopig rustig in hun
toestand blijven ; aan de landzijde dreigde
vooreerst het meest het gevaar. Toch
er was moed gekomen in de harten. Een
jonkman, Willem van Oranje, had de
leiding op zich genomen en de jongens
van Michiel de fiuijter moesten voor een
groot gedeelte in landrotten veranderen
en weer eens toonen, zooals reeds in 't
jaar 1659 in 't Deensche eiland Fünen
was geschied, dat zij te land even onver
schrokken den vijand aan durfden als
zij dat ter zee gewoon waren te doen.
Neen, nog was het vaderland niet ver
loren, al stond het er hachelijk bij. Want
altijd dreigde nog van de zeezijde de
aanval der vijanden, wel in de bange
Jülimaand van het rampjaar door den
storm afgewend, maar immers in het
begin van het volgende jaar was uit
Engeland de kreet tot ons gekomen, dat
Karthago vernietigd moest worden."
Wij mochten de Engelschen haten, wij
kenden toch ook die Engelschen, met
hun taaiheid en volhouden, met hun leuze
dat waar een wil is er ook een weg ge
baand kan worden.Toch is het weer Michiel
de Rujjter geweest, die bij Schopneveld
en Kijkduin dien krachtigen wil onzer
machtige vijanden heeft doen versplinte
ren op zjjn beleid en op de bezieling,
waarin hij zijn jongens wist te brengen.
Ons volk heeft altoos den blik meer zee
dan landwaarts geslagen. Daar lag onze
grootheid, onze welvaart, onze ontwik
keling, ons mannelijk, machtig gevoel van
wat te durven, te ondernemen, te wagen.
De zoons onzer visschers, onzer loodsen,
onzer koopvaarders konden helden zijn op
hun tijd, en altijd, als de nood hen riep, zijn
ef uit de maatschappelijke lagen van die
eenvoudige, bedaarde, nooit aanstellerige
helden opgerezen de laatste weken
hebben het nog aangetoond. Dat manoeu
vreeren, dat elkaar bezeilen of ontzeilen,
was niet het volgen* van een onbegrepen
leiding. Lang genoeg hebben de zee
kapiteins op eigen gelegenheid gevochten,
en het is de verdienste van Piet Hein
en in de voornaamste plaats van Bestevaer
Tromp, dat door tal van moeilijkheden
heen die kapiteins de leiding van den
nen volgden, die de schaakspeler moest
zijn. De man nu, die zijn kinderen" van
<le eene zegepraal naar de andere voerde,
die uiting gaf aan het zelfgevoel van een
volk dat er wezen mocht en er wezen kon,
Tiad als van zelf de toewijding en de
vereering van dat volk en heeft het
behouden tot op den huidigen dag.
En die man zelf was de eenvoud in
persoon. Met van een vervelenden een
voud, waaronder men da
eigengerechtigheid opspeurt. Michiel de Ruijter was
niet anders dan hij zich toonde. Hij zocht
niet den roem en de onderscheiding, maar
die zochten item. Zelfs in die mate, dat
het hem er angstig onder werd en hij,
gewond en hulpeloos nederliggend verre
van zijn vaderland,' God dankte voor die
zware beproeving. Nu kon hij toonen,
dat hij, onder pijn en smart, verminkt
en stervende, even zoo warm dien God
liefhad, als toen hij door gansch een
volk werd toegejuicht als de redder
des lands
Er is nog iets in Michiel de Ruijter
wat .hem een altijddurende populariteit
verzekert. Het is in onze dagen een
gewoonte geworden den blik van jonge
menschen te doen richten op de persoon
lijkheden in Amerika, die door eigen
energie het van geringen stand tot een
aanzienlijke hoogte hebben gebracht. De
boekjes in dien geest geschreven zijn
waarlijk niet voor hen, wier ervaren
hoofden er bedenkelijk over schudden,
maar voor het geslacht, dat zich al weder
om wereldbestormend opmaakt, om het
leven met een juichkreet in te snellen.
Hoe hebben zulke voorbeelden ons ge
prikkeld, hoe weten wij dus in welke
mate zij de nieuwe" menschen die ons
zullen vervangen, tot inspanning van
hun jeugdige, frissche krachten zullen
prikkelen. En nu is het voor ons, Neder
landers, zoo heerlijk, dat wij die levens
schetsen uit Amerika, waarvan wij den
materieelen kant niet altijd met een
sluier bedekken kunnen, eigenlijk niet
noodig hebben. Wie schetst voor onze
jonge menschen de levens van Neerlands
groote mannen en vrouwen, die door
ellende en zorg heen met taaien moed
volgehouden hebben, en er gekomen zij n
ook! Eén dier levensschetsen behoeft
niet geschreven te worden. Die vertelt
elke vader aan zijn jongen, elke onder
wijzer aan zijn leerlingen, en de ver
teller voelt een stroom van jeugd en
durven en kracht e» moed uit dat
luisterende kind tot zich komen. Jong
wordt hij zelf, terwijl de woorden, die
hij van eigen vader of leermeester geërfd
heeft, over zijn lippen komen, een makker
met den makker die met oogen vol glans
tot hem opziet, en eindelijk staan ze
beiden voor het wordende leven, de
toekomst.
Kijk, dat kan nu alles bij Michiel de
Ruijter. Bij Bestevaer Tromp moet men
vertellen, of liever maar verzwijgen!
dat bekrompen zielen den tot aanzien
gekomen Vlootvoogd griefden in zijn
oud moedertje, omdat die eenmaal voor
haar kinderen het brood had verdiend
door het goed van het zeevolk te wasschen
en de kragen te stijven, en hovelingen
van hooge afkomst dachten wel, dat
zoo'n vrouwtje niet aan kon zitten op
de bruiloft, waar ook prins Frederik
Hendrik een gast zou zijn tot Oranje
toonde niet tot de klein-stedelingen der
Republiek te behooren en 't moedertje
naast zich zette aan het bruiloftsmaal.
?Geen spoor echter van die
kleinzieligheidjjin het leven van De Ruijter, ten
minste ik voor mij heb daar nog nooit
melding van zien gemaakt. De oorzaak
daarvan is niet gemakkelijk na te gaan.
Vermoedelijk ligt de reden hierin, dat hij
in al zijn doen en laten even eenvoudig
bleef, en niet trouwde boven zijn stand.
Met zijn derde vrouw huwde hij in 1651
en hij was vast van plan met haar een
stil en gelukkig leven te gaan leiden aan
wal en niet meer de zee te bevaren. Zij
had hem daartoe overgehaald. Haar
eerste man want zij was een weduwe
had zij nooit meer terug zien komen
van de zee; nu wilde zij ten minste om
dezen man die angsten en ellende niet
meer uitstaan. Het is echter anders
geloopeu dan zij verwacht had. Het vader
land vroeg in den ongelukkigen Eersten
Engelschen Zee-oorlog zijn krachten en
ervaring. Michiel de Ruijter was te veel
een man van plicht, om aan die roep
stem geen gevolg te geven. Hy is toen
in 's lands dienst gebleven, opgeklommen
van rang tot rang. En zijn vrouw, die
hem huwde als schipper (al was hij
vroeger reeds kapitein en schout-bij-nacht
geweest), bleef in die opklimming van
waardigheden steeds aan zijn zijde. Met
andere woorden, de eigenaardige wijze
waarop zij hun huisgezin ingericht hadden
bleef in hoofdzaak onveranderd. Niet zij
trok hem als 't ware plotseling om
hoog, maar langzaam-aan voerde hij haar
tot uitwendig aanzienlijker staat. In zijn
huis kon hij even gezellig eenvoudig
blijven als hij 't had ingesteld.
Buiten dat huisgezin bleef hij insgelijks
dezelfde. Tegenover zijn meerderen be
leefd en niet aanstellerig, en zijn matrozen
eerden hem als hun vaderlijken vriend.
Hij was aan boord niet de groote meneer,
van wien janmaat met een knipoogje
allerlei onhandigheden overbabbelt; als
janmaat niet oppaste nam Bestevaer hem
zelf 't werk uit de handen! Hij eischte
geen onmogelijkheden. Zijn ervaring van
scheepsjongen af, voelde men door al
zijn bevelen heen. Hij eischte veel van
ieder man, maar zelf was zijn plaats op
de hooge kampagne, die plek zoo nood
lottig voor schier al onze admiralen. Hij
was wel de eerste, maar dan de eerste
onder zijn gelijken. Met verbazing zag
de gevangengenomen Engelsche officier
dat tijdens den hevigen en langdurigen
zeeslag bij Solebay aan. Is dat een
admiraal!" riep hij uit, dat is een
admiraal, een kapitein, een stuurman,
een matroos en een soldaat; ja, die man,
die held, is dat alles te gelijk!"
Tot de populariteit van Michiel de
Ruijter heeft niet het minst zijn vroom
heid bijgedragen. Hij was dat even een
voudig als hij in alles was. Men herinnere
zich welk een indruk de schier kinder
lijke vroomheid der Transvaalsche Boeren
zelfs bij alle verschil van opvatting
nog op ons geslacht maakte, om zich
eenigszins de vroomheid van De Ruijter
duidelijk voor den geest te brengen. Die
vroomheid was het hoofdelement van
zijn leven en van zijn daden. Het is eens
gezegd geworden, dat een volk, voor het
hoogste goed,de vrijheid en zelfstandigheid
strij dend, zich als van zelf in hooge extase
vereenigd denkt en gevoelt met de hoogste
gerechtigheid, welke het God noemt. De
Ruijter streed met en voor zijn volk, en
gevoelde zich onaf scheidelijk n met het
Hoogste. Dien God zochten onze voor
ouders op in diepen ootmoed en angst
des harten als de kerkklokken hen op
riepen om in het bedehuis af te smeeken,
dat toch de straffende tuchtroede mocht
worden afgewend. Evenals de handen
van Mozes opgeheven werden, en zijn
volk zegepraalde, zoo ondersteunden de
Nederlanders met hun gebed de krachten
der verdedigers van het vaderland. Men
oordeele daarover gelijk men wil; men
kan niet anders doen dan deze waarheid
eenvoudig aannemen, want zij was de
waarheid. Maar men kan er ook door
begrijpen, hoe de persoon van De Ruijter
er des te dierbaarder om werd bij de
Calvinisten dier dagen. Hij was de man
geheel naar het harte hunner voorgangers,
en het kan ons niet verwonderen dat
er predikanten tot zijn naaste familie
behoorden. En wederom was het een
predikant, die zijn leven zoo uitvoerig
beschreven heeft, en tevens zoo getrouw,
dat zijn werk tot op den huidigen dag
een standaardwerk voor het leven van
De Ruijter gebleven is.
De herdenking van zijn geboortedag,
doet hem wederom ten voeten uit ver
rijzen voor dit geslacht. Het heeft ons
meer dan eens willen voorkomen, of dit
geslacht weer een sterke opleving ge
voelt van zichzelf te kunnen en te mogen
zijn, en dat wel dwars tegen alle wereld
theorieën in. In hoeverre de verschillende
herdenkingen der gebeurtenissen van vóór
driehonderd jaar daaraan deel hebben,
waag ik niet te beslissen. Telkens en
telkens zijn wij nu een dertigtal j aren
achtereen er aan herinnerd van welken
stam wij zijn, en dat het kleine er is,
niet om te vergaan of zich op te lossen,
maar om er te durven zijn. Het is alsof
er weer meer durf gekomen is onder
de afstammelingen der oude Neder
landers, die de taal hunner moeder uit
gesproken hebben voor en door heel de
wereld. En dit wetende en geloovende
in onze volkskracht, zoeken we het ge
laat op van Bestevaer Michiel, het door
weer en wind gebruinde gelaat, waarnaar
in dagen van nood en glorie, maar het
meest in nood, de oogen van ons volk
zich keerden. Die oogen zijn reeds eeuwen
geleden gebroken; dat oude, de zeeën
beheerschende volk der lage landen is
lang reeds van de aarde verdwenen.
Maar de ziel die in die oogen blonk
en die ons volk heeft opgewekt tot groote
daden, léft nog. En ze zoekt in deze
dagen van herinnering als van zelf op
een persoonlijkheid als van Bestevaer
Michiel, om wien de winden van de
zee en het gebruis van den wijden plas
een lied zingen ter herinnering, en van
geloof in onze toekomst.
Bestmer aan 't woord.
door BERNARD GASTER.
Rrrrrr
Stil toch, hond!"
Rrrrrrr
Stil hondje... ja, je bent een zoet hondje!"
Rrrrrr... brrrrr
Opeens stond mijn hond op en keek met
blauwig vurende oogen naar de deur... ik
ook... daar stond hij... de grooteMichiel,
zoon van Adriaen "
Bestevaer!" zei ik, opstaande en hem in
de felle oogen ziende, die staarden alsof
zij blikten naar een verre kim.
Die ben ik!'' antwoordde hij, met een
hoofscnen zwaai, den rijk-beveerden breeden
hoed afnemend, zoodat zijn zwarte lokken
breed afvielen op de forsche, geweldige
schouders, waar 't hoofd met een korten,
dikken nek, instond, 'k Zie dat je aan 't
pennelikken bent en daarom kom ik bij
jou, want ik heb een klerk noodig. 'k Heb
mij nooit veel met schrijverij afgegeven...
maar mijn naam hou ik achter
U had verstand van andere dan
ganzeschachten."
Schiet jij maar over steven, maat. Maar
bij mij val je daarmee verkeerd slaags, 'k
Zal met jou maar dadelijk vol brassen, 't Is
zoo op 't spook-uur voor ons lui, net een
gelegenheidje en nou kom ik bij jou om
koers te sturen."
'k Lig op stroom met wind van achteren,
schipper!" antwoordde ik parmantig, den
hemel en den Erebas tegelijk dankend, dat
ik als droomer op 't hariugschip
scheepspraat geleerd heb en zoo mij in mijn beste
moers- en bestevaers taal tegelijk vol kon
brassen."
Klerk", zei Bestevaer, ze willen mij
doorboren te licht ballasten en te diep
laajen".
Dan leg je zwaarmoedig op 't water en
bij de minste storm krijg je brekers over."
Top, met jou kan ik lenzen, al is 't in
storm water".
All right, 'k draai bij".
Wa's dat voor een taal, varschebalie ?"
Da's Engelsen'.
Naar de haaien er mee... Barmhartig
heid en een Engelschman op zee, da's hoog
sturen en laag drijven.
Klaar om te wenden schipper, 'k Heb
er al een prop op geslagen."
Zooals 'k je zei op 't spookuur hebben
wij lieden een slechtje en daarom draaide
ik mijn roer aan lij en kom hier oploeren
Ze willen mij vieren, nou 'k voor drie
honderd jaren uit myn moer's roef opdook.
Daar ben ik voor te vinden, zij mogen me
vertuien, al willen ze 't elke eeuw doen.
Maar maat, als ik 't zoo aanzie, dan gaan
ze onklaar ankerei*?'.,
Bestevaer, ze bedoelen 't goed".
't Dondert niet... ze mogen zeg ik, maar
ze moeten klaar anker houden. Ze hebben
den verkeerden koers in zicht. En dat za'k
niet lijen. 'k Weet wel wat ze willen. Zij
hebben mijn leven, zooals Brandt 't schreef,
herdrukt. Ze willen nog een ander leven
van mij uitgeven. Zooveel als ze willen,
hoor, maar mijn leven kan in een klein
bestek. God voor oogen en een oog in 't
zeil!' dat was mijn leus. En is 't je niet
genoeg, dan trouw aan je land en trouw
aan je zelf." Zie je, wat er in die boeken
staat, is heel mooi, maar wat er in mijn
leven was en niet in die boeken staat, dat
was toch nog veel mooier. Nou sta je aan
de balie te kluiven en je wou wel meer
zien ... tsjiet... kijk in 't water ... zie je
dat'kringetje... da's een mensehenleven...
zoo zijn ze allemaal een klein kringetje,
waar er een grooter omheen komt en nog
een grooter en nog een grooter... maar
hoe grooter hoe slapper en as 't op zijn
grootst is, is 't meteen uit ook.... Dan
slaan de gollevies alweer er overheen of er
niks gebeurd is. Mot je daar nou veel spuls
van maken? Wat is een mensch op de
wereldzee... een kwakkie op'n volgetuigd
fregat... Slaat jij die takel maar van je
bokje af... Weet jij, waarom een mensch
voortleeft? Niet in zijn leven, en niet in
die boekjes, maar in zijn werken.... En
nou jij ?"
Ik vaar in je zog."
Nou dan.... waarom vieren jelui mij
dan in mijn persoon en niet in mijn werken."
Ik zit niet in de commissie."
Dan had je er in motte zitte ... Jij bent
het toch geweest, die als klerk met mijn
volk mee uitgezeild is, of niet?"
Als je dat gevalletje meent van die
haringschuit?"
Dat meen ik. Dat was een stuk werk
naar mijn hart, man. Maar zeg mij nou 'r eis,
je hebt in je boekkie nou zoo knap uiteen
gezet, wat 'r ontbrak onder mijn maats.
Dat de kooien te kort waren; de kajuit te
bedompt; de zalfkist onvoldoende; dat
mijn volk, mijn echt volk hoor, mijn
Jannetjes, mijn kerels, die 'k altoos in mijn
hart heb gedragen, slecht worden behandeld
door de boekhouders; dat ze te weinig tijd
hebben om vrouw en kinderen te zien; dat
de fondsen onvoldoende zijn, en zij, wat zoo
vaak voorkomt, als zij naar den kelder
gaan, vrouw en kinderen onverzorgd of
slecht verzorgd moeten achterlaten. Dat ze
niet genoeg worden voorbereid voor hun vak.
Dat 'r geen toekomst voor d'r is als ze d'r
karkas krom hebben gewerkt en oul zijn
geworden in zorg, arbeid en levensgevaar.
Je hebt ze gekend, klerk. Zijn het kerels
naar mijn hart?"
Dat zijn ze schipper. Brave, oppassende
kerels, die hard. hard zwoegen voor een
karig loon en met den dood voor oogen."
En waarom is dat nou alles bij 't zelfde
gebleven ?"
Bestevaer... d'r is nou een
hospitaalschip De Hoop; dat zorgt voor 't heil van
de ziel en als ze ziek zijn voor 't heil van
't lichaam."
De Hoop? Zoo... en zorgt die nou ook
voor de weduwen en wezen? En voorgoed
drinkwater aan boord? En voor een pen
sioen bij ouderdom en invaliditeit?"
Dat niet..."
Waarom niet... Je hebt het toch twaalf
jaaisgeleden al in je boekje bekend ge
maakt. Waarom weten de lui dat dan nog
niet. Heeft de Koningin 't gelezen?"
Ik droeg het H.M. op."
En waarom zweeg men 't dan dood maat?"
Wel... bestevaêr ... 'k heb een fout
begaan... 'k had motten overdrijven, schreeu
wen, noodsehreeuwen, Op Hoop van Zegen"
't door de heele wereld in de comedie's
doen spelen, opdat de heele wereld kon
weten, hoe duur de visch wordt betaald."
Zoo... zou dat hun geholpen hebben..."
Zooal hun niet... dan zeker mij..."
Jou patjakker..."
En toen dat nog niet hielp... toen wag
er nóg een middel... 'khad 'top muziek
moeten doen zetten en laten zingen... op
vroolijke wijzen. Dan hadden de menschen
er ten minste nog hun kunstgenot van..."
Nou breekt mijn klomp ..."
Ja, bestevaer, da's de waarheid. Jouw
volk leeft nog aan Hol land's kust. En mocht
er gevaar dreigen... van welke kant het
komt, van vijandig volk of van 't geweld
van storm en orkaan... jouw volk wou
weten, wat z'aan Michiel Adriaanszoon ver
schuldigd zijn. In boekjes hebben ze je niet
maar in hun hart... daar zit je ... nog
altijd Bestevaêr... alsof je niet dood drie
honderd jaren maar door driehonderd uur
van ze weg was gegaan... 't Is nog maar
kort weg ... toen sloeg de Berliu in twee
stukken op de pier ... 't Was gruwelijk om
aan te zien... de menschen op 't wrak in
doodsgevaar... en aan wal stonden we en
konden ze niet helpen ...
Wat doe je Bestevaêr, kommen er wa
terlanders ..."
Wat zou 't. 'k Ben een man ...
Nou... maar lijken deê't toch zoo ... De
stukken water sloegen maar op dat wrak,
een heelen nacht en een heele'n dag door...
En de reddingsboot wou wel... maar ze
konden niet opwerken tegen die buizen...
Een westelijken storm met zijn haven in
't noorden ... Nou dan ... ten laatste, daar
gaat een boot met de Prins zelf er op en
die stuwt aan... en meteen een boot met
drie mannetjes. .. 'k zal maar zegden van
't slag waar jij van houdt... en die achter
mekaar in 't water... ze sloegen te met de
koppen te pletter tegen de pier... en die
half zwemmend, half baaiend opgetornd
door de zee heen naar 't wrak en zoo heb
ben ze daar nog een paar vrouwen...
levend van 't brok schip afgehaald en ...
Nee maar nou zie ik het toch... je grient
Bestevaêr ... nou grien je echt..."
Zou 'k niet? 'k Ben ook maar een zee
man ... Heit een zeeman geen hart ?"
Dat heeft ie zeker... Nou... ze hebben
voor die redders gezorgd..."
Wat zeit-dat ? die zijn maar een staaltje
van 't bloed. D'r zijn er tachtig van de
honderd op do vloot, die dezelfde barm
hartigheid in 'r falie hebben, as 't op 't
redden ankomt. Maar zijn nou de menschen
ook zoo barmhartig voor hunlui, om hen
te redden uit de toestanden waarin ze
leven ? ...
,,'k Mot zwijgen Bestevaêr ... 'k Heb iens
gesproken ... voor twaalf jaar ... schreeu
wen en zingen ken ik het niet..."
Hier zie je maar... 'k Heb vél beleefd
en 'k ben van achter 't groote ^wiel tot de
hoogste eer gekomen. Maar dat zeg ik...
mijn zeelui heb ik altoos in 't hart ge
dragen ... mijn volk ging me voor alles...
en hun welzijn was mijn welzijn... en
daar b^n ik wél bijgevaren. Dat Holland,
Holland bleef , dankje naast God daaraan...
En nou verneem ik, dat jelui mijn nage
dachtenis willen vieren en mijn Hollands
scheepsvolk achterbaks laten ? ...
Ik en mijn maats, mijn maats en ik ....
wij zijn n. Veel lichamen hebben wij en
verschillend is onze staat.... maar n
geest bezielt ons.... En nou willen ze mij
fuiven? Wat? Met toasten en feesten en
sect en drokte van klerkengeechrijf en
herrie op straat en witgedaste mooipraterij,
waar toch niks achter zit.... Weet je wat
je ze zegt.... Midscheeps hun roer.... en
vallen je anker dat scheeppie vaart
zonder mij de haven uit.... en 't kan
voor mijn part overstag gaan M ij n
Geest staat daar niet op de bru» Wie
mijn volk vergeet, vergeet mij. Zeg ze, dat
er maar n manier is om Bestevaers Geest
te vieren... goed voor zijn volk te zorgen,
voor zijn weêuwen en weezen Zijn ze
zoover, dan kom ik om mee te doen
dan roepen ze me maar op 't spookuur
Heurlui feestschip leit nu tusschen mal en
d waas .... Vaar wel maat...."
Brrrr brrrr .... brrrr Wau
ou .... ou .... Mijn hond, na eerst gebromd
te hebben, schoot opeens uit, keek met vurige
oogen naar de deur, geopend op den zwar
ten nacht. Maar spoedig was hij weer rus
tig, draaide driemaal om zijn as en legde
zich in een lekkere ronding in dat
illusionnaire nest te slapen.
Nogmaals De geschilderde glazen der
Oude Kerk te Amsterdam".
Het loffelijk streven van den heer A. W.
Weissman oin in een vee geleden weekblad
te bespreken en te reproduceeren enkele
kunstschatten, welke bij uitzondering zich
nog bevinden in de oude katholieke kerken
te Amsterdam, verdient ten volle waardeering.
Die besprekingen, die reproductiën zullen,
zoo ik hoop, aanleiding zijn tot het stopzetten
van den Jan Salie-geest van enkelen, die niets
gevoelen voor monumenten, welke uit het
oogpunt van kunst en geschiedenis zoo be
langrijk zijn.
Den kunstlievenden heer Weissman
veroorlove mij, dat ik, zoo niet een kleine
verbetering aan net door hem geschrevene,
dan toch hem opmerkzaam maak, dat hetgeen
hij over Pieter Mies zegt, volgens mijn be
scheiden meening, niet al te juist is.
De heer Weissman scbrijft, dat men ver
moedt dat de herstellers van. het glas der
familie Brunt, den naam van Pieter Aerts
hebben veivangen door dien van Pieter Mies,
dien men tot dusverre in de archieven te
vergeefs gezocht heeft".
Pieter Mies is geen onbekende. In 1559
betaalde de stad Amsterdam aan Pieter
Remmenzoon vijftig gu>den voor een gebacken
(ilas", dat zij ten geschenke gaf aan de kerk
te Medemblik.
Men zal mij tegenroepan dat Mies en
Remmenzoon toch onmogelijk een en dezelfde
persoon kunnen zijn. Eilieve slaat dan op
het Rituale Romanum; gij zult daarin vinden
Marcellin Berthelot. t
IIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIHIIIIIIIIIHIIMIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIII
een lijst van oud hollandsche namen toege
past op heiligen. De oud-hollandeche naam
M verwijst aldaar naar Meeus, terwijl
Heribertus Rosweijdus in zijn Vercorte
Nederlandtche namen met de latijmche in 't geheel, om
daer wijt fijnen patroon (bij den H. Doop)
te vinden, zegt, dat Meeus eene verbastering
ia van Remigius, waarvan weder de verkorting
Rem is. Mies en JRem(menzoon) zijn dus een
en dezelfde naam, even als bijv. Koot en
Jaap een en dezelfde beteekenis hebben.
Het opschrift op het raam luidt:
Ad laudem deiparae Virginis Mariae
Brundtorum Pieter Mies poni me fecit.
Volgens een doorkneed latinist is de ver
taling daarvan:
Tot lof der Moedermaagd Maria heeft Pieter Mica
gemaakt dat ik (het glas) als (eigendom) der Brundten
gesteld ben.
Oppervlakkig beschouwd klinkt wel ietwat
vreemd, dat het deftige latijn Brundtorum
zoo in nauw verband staat met het holland
sche Pieter Mies. De glasbrander schijnt bier
openlyk te toonen, dat het niet behoorlijk
was zij a naam met dien zijner hooge
lastgevers in een adem te noemen.
Voor de familie Brunt koos hij het deftige
latijn, voor zich zelf het hollandsch in de
gemeenzaamste spreekwijze.
De heer Weissman zegt ook nog o. a., dat
op het gebrandschilderde raam van Van
Hoppen, de apostel Paulus oorspronkelijk
een hostie in de hand (had) die na de Her
vorming in een zon veranderd werd". Hier
moet de geachte schrijver zich bepaald ver
gist hebben. De H. Paulus is en wordt
nooit afgebeeld met de H. Hostie in de hand;
wel de H. Johannes, en dan nog in aanbid
dende houding met den kelk. Trouwens de
houding van Paulus bewijst ten duidelijkst,
dat hij daar niet de drager is van het Aller
heiligste Met een afgewend gelaat wordt
een dusdanige heilige handeling nooit afge
beeld. Paulus, als kerkleeraar, wüst Van
Hoppen op de H. Schrift en op Jezus" in
stralenkrans, als het waarachtige licht.
Over dit raam heb ik een enkel woord
geschreven in het Jaarboekje van Aiberdingk
Thijm 1904, en gezegd, dat de bisschop ach
ter Van Hoppen, en de vrouw achter Van
Hoppen's echtgenoot geen patroonheiligen
zijn, maar waarschijnlijk Hendrik van Beijeren,
bis «hop, en de Landvoogdes.
Wat nu betreft Je geschiedenis van Van
Hoppen zelve: in dubiis libertai.
BERNARD J. H. DE BONT.
* *
*
Het zal, nu wij niet weten, hoe de glazen
vóór 1760 er uit zagen, wel altijd onopgelost
blijven of er Pieter Mies dan wel Pieter
Aerts gestaan heeft.
Het kwam mij altijd vreemd voor, dat
Paulus een zon en nog wél bij baar stralen
in de hand houdt Daarom dacht ik, dat de
ronde schijf oorspronkelijk een hostie zou
zijn geweest. Maar nu de heer De Bont zegt,
dat dit een onmogelijkkeid is, geef ik mij
graag gewonnen.
A. W. WEISSMAN.
Artistieke Eipan. Een bekgrijk Rapport,1)
i.
Nog steeds staan de Hollandsche
kunstnij veren bloot aan een ongelimiteerden diefstal
door fabrikanten en beunhazen, nog steeds
is er geen enkele wetsbepaling die aan allerlei
slag van parasieten verbiedt hun te berooven
van de resultaten van hunne studie, van hun
dagelij ksch moeizaam zoeken, nog steeds
heerscht er een ongeëvenaarde vrijbuiter!)
ten opzichte van den artistieken eigendom.
Hoe uitgebreid het roofsysteem in het alge
meen wordt toegepast, leeren wij uit het
dezer dagen verschenen rapport van de com
missie voor den artistieken eigendom uit de
Nederl. Vereeniging voor Ambachts- en Nij
verheidskunst. Deze commissie, bestaande uit
de heeren Jac. van den Bosch, W. Pemat en
en Mr. C. H. van Zeggelen, heeft een lijst
opgemaakt, bevattende een 29 tal vragen, en
deze rondgestuurd aan de werkende en aspirant
Ie ien van bovengenoemde vereeniging, te
samen 44 in aantal. De vragen zijn beant
woord, volgens het rapport door 25 personen
en wel in hoofdzaak de meest bekende leden
der vereeniging en dus de voornaamste
nijverheidskuustenaars van ons ons land."
De vragen waren verdeeld in 4 rubrieken,
A Algemeene vragen, B vragen betreffende
den huidigen toestand, Ca omtrent de ge
volgen daarvan, en C6 middelen ter ver
betering.
De vragen sub A betreffen alleen de soort
van nijverheidskunst door de beantwoorders
beoefend, en de positie waarin dit geschiedt.
(Vraag 1?4). Volgens de hierop ingekomen
antwoorden kunnen de kunstnij veren op ver
schillende wijzen in groepen verdeeld worden,
l volgens het vak dat zij uitoefenen, 2 vol
gens het werk dat zij doen, in ontwerpers en
uitvoerders beide of alleen ontwerpers. 3 vol
gens de verdeeling der vakken in beoefenaars
van dekoratie of toegepaste kunsten en be
oefenaars van technische kunsten, en 4 vol
gens de productie, naar massaproductie en
stukproductie. Het rapport zet hierbij uiteen
het verschil tusschen toegepaste en technische
1) Vragen en antwoorden zijn aan het rap
port toegevoegd.