De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1907 31 maart pagina 6

31 maart 1907 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1553 Oeurge Hendrik Breitner. Op de onlangs bij de firma Frederik Muller en Co. gehouden kunstverkooping hebben waterverfteekeningen van G. H. Breitner reproducties van enkele staan tusschen den tekst zeer bijzonder de aandacht getrokken, alsmede de zeer hoogepr ijzen, voor welke zij verkocht zij n. Men heeft er Breitner geluk mee gewenscht, te meer omdat zijn werk, dat in den beginne door de meesten niet begrepen en zelfs door mannen als J. A. Alberdingk Thijm als minderwaardig .werd beoordeeld, thans door kunstken ners en kunstvrienden om het zeerst begeerd wordt. De tijd, dat de kunst van Breitner voor den Jood een ergernis en den Griek een dwaasheid" was, ligt nog niet zoo vele jaren achter ons. Dit geviel voorna menlijk tmsschen de jaren 1884 en 1889. Breitner heeft moeten strijden en volhouden, tot hij overwon. De groote en beslissende overwinning behaalde hij op eene tentoonstelling in Arti" te Amsterdam, waar uitsluitend werk van hem hing: 218 stuks, zoo schilderijen als teekeningen. Toen sloeg hij ieder met verbazing en overwon de felste tegenstanders. Op den feestmaaltijd, hem en zijne vrouw bij die gelegenheid aangerecht, heeft de heer Haverkorn van Rijsewjjk het uitgesproken, den kunstenaar een groet uit zijn geboortestad Rotterdam brengende en hem geluk wenschende, dat hij na een worsteling van vele j aren, thans, in de volheid van zijn talent en zijn scheppingskracht, de groote en algemeene waardeering had moaen vinden, ?waarop hij alle rechten kan doen gelden. Wie in en kort na de dagen der Breitner-tentoonstelling talent en kennis tot beoordeelen had, greep naar de pen om Breitner een eerste plaats onder de grootste schilders aan te wijzen. Er zijn toen voortreffelijke opstellen over hem ge schreven. Men herinnere zich dat van JAN YETH, van PIT, van FRAKS COENEN, enz. W. STEENHOEF koos voor eene breed voerige bespreking van de Breitnertentoonstelling tot motto de woorden van Baudelaire: Le style et Ie sentiment dans la couleur viennent du choix, et Ie choix, vient du temperament". Gelijk bij Frans Hals schreef hij zoo raakt men ook bij Breitner, uit kracht van deze tentoonstelling tot de meening, dat hij meer dan eeniff ander de ras schilder is te noemen. Hij is als 't ware bedeeld met een schilders-instinct, gelijk een zanger met een zeldzaam voordeelig aangelegde stem. Als kunstenaar laat Breitner zich niet anders denken dan als schilder. Schilderen is zijn aandrift; een opge zet palet, sterke borstels en een leeg doek doen zijn lust vormen. Breitner ziet het leven even hevig in den vorm als in de kleur; maar bij zijn eigen aardigheid van een plotseling opbruisende bewogenheid vast te leggen in onmiddelijke daad, ziet hij bovenal den vorm in de beweging. Yan bizonderen beteekenis is voor Breitner geweest het oordeel van Prof. AUG. ALLEBÈ, directeur vanRijks-Akademie voor beeldende kunsten. Bij het beschouwen van deze meester stukken kom ik merkte deze op onder den indruk van de ruimte, die hij om de voorwerpen weet te tooveren. Wat dichtbij moet zijn, is het; wat veraf verbeeldt, is ver-af; er is diepte, grootheid, grootschheid in die stukken. De waarde van een schilderij zit niet in de lievigheid" van het onderwerp, maar in den geest waarin de maker zijn werk schiep, in het doel, dat hij voor oogen had en door de kracht van zijn genie bereikt. En dan, om het even of ze een paard of een mensch of een huis voorstellen, zijn schildering is een ontbranden, altijd weer. En bij de hanteering gaat de doode stof leven; een toovenaar met het penseel dus; want waarachtig, zoo een moet toch ook wel met den traditioneelen helm geboren zijn, die geen verfkast op het doek kan uitwrijven, of er ontstaat wat mooi's. Uit zijn werk is te voelen ingenomen heid met de latere Franschen, en de vormen van zijn figuren en dieren doen heel sterk denken aan Steinlen. Breitner's beteekenis wordt in hoofdzaak, soms wel uitsluitend, gezocht in zijn hoedanigheid van kleurvormen, als colorist. Teekenen kan hij niet, heette het zoo menigmaal. Bij eenig nadenken toch ongerijmd, want hoe kan in een schilderij zoo sterk treffen de schijn van realiteit, hoe kan de kleur aannemen die tastbaar heid van leven, als het niet logisch geschraagd wordt door kunstwerk, want de ziel van den maker spreekt uit dat doek tot een ziel, en het zegt dingen, die met woorden, noch met verf allén, uit te drukken zijn. Dan is het doel van de kunst bereikt. En in bijna alle werken van Breitner vind ik dat hooge streven, ofschoon veel van zijn onderwerpen mij koud laten, enkelen mij zelfs zeer tegenstaan. Maar Nederland was in 1880 nu eenmaal het land niet van de fantasietjes." Rauwe, levende realiteit, waaraan de ziel van den schilder of prozaïst, de ziel van den boven de andere menschen begaafden kunstmensch de groote be teekenis verleende, omdat die voorstel lingen daden waren van hem, uitingen van zijn hoog groot genie. En Breitner was de voornaamste, de sterkste, onder hen.^Hij is een genie! DICHTER ALBERT VERWET, op het schilderfeest sprekende als een van Breitner's oudste vrienden, herinnerde aan den tij d toen de jongeren in de literatuur wel in het algemeen den invloed der schilderkunst op hun werk erkenden, maar Breitner's kunst niet ten volle waardeerden. Toen echter bracht spreker namens die jongeren den kunste naar dankbare hulde, omdat hij in waar heid op hun werk een grooten en onmiskenbaren invloed had uitgeoefend. Tot de beste karakteriseering der kunst Breitner's behoort een opstel, verschenen in het Zeitschrift für bildende Kuntt. ook niet schilderen. Maar dat wat in woor den tot vage omschrijving verslapt, wat in verzen niet boeien blijft, dat geheimzinnig menscheUjke gevoel tegenover de natuur, de ontwaakte herinnering aan het eenmaal ge ziene, aan het slechts door ons nog aan de ziel vertelde,dat kan alleen de schilder geven, en dit vooral zoeken en verlangen de Hol landers van alle tijden." Maar als had de kunstenaar deze soldatenZware oefening. De beproefde kunsthistorische methode, om iets voor een ontwikkelingsgang vast te stellen, acht de echrijver in Breitner's geval niet zoo heel vruchtbaar. Hij ziet geen lang zaam zich ontwikkelen in Breitner's kunst. De periode van onzekere schommelingen duurt bijzonder kort, tegen 18 SO is hij al zichzelf, staat zijn willen en kunnen al in evenwicht, slechts de keuze zijner onderwer pen wisselt. Naar zyn onderwerpen zou men zijn arbeid in bepaalde perioden kunnen indeelen. Als soldaten-schilder zou men hem in Duitschland wel nooit gewaardeerd hebben. Hij is geen veldslagen- of uniformenschilder, en het soldatenleven heeft hem van den innerlijken kant eigenlijk nooit geïnteres seerd ; ze zjjn hem slechts motief, geen doel, de huzaren en artilleristen, zooals hy ze op manoeuvre zag. Op de violetbruine heide draven ze voorbij, men onderscheidt dea enkeling niet, het geldt hier niet schouder passanten en echako's, niet opslagen en sabeltasschen. De massa, de levende kleuren-boeket, het diepblauw vanden uniform.een roode vlek van de uitmonstering; een blinkende scheede hier, een glinsterend hoofdstel daar, vóór alles het op-en-neer der draf beweging, de golvende galop, het schokken der lichamen, en dat alles in een bepaald dag-moment, een droeven regenmorgen, een dampigen schemeravond, den fluweeligen nacht, slechts zelden een zonnig uur". Wie het anecdotische van het soldatenleven zoekt, is bij Breitner niet terecht. Dat is wel het onderscheid tusschen Hollanders en Duitschers: Wat men mooi in woorden kan inkleeden, wat de dichter in zijn strofen klaagt, dat hoeft de Hollandsche schilder niet te schilderen en wil hij periode, waarop hij echter later van tijd tot tijd terugkomt, slechts doorgemaakt om zy'n uitdrukkings-vermogen te scherpen bij de studie van zoo bewegelyke modellen, hij wendt zich opeens van soldaten en manoeu vres af, de stad trekt hem. Amsterdam heeft hem aangegrepen, als niemand te voren : het looze bewegen van wagens en menschen, van sleepe s-karren en het koortsig geweldige van het groote stads-leven, het rusteschuiten; de beregende asfalt-spiegel, de grachten in gore stadssneeu w, de roestig bruine en violet zwarte Baksteen van boter-geel houtwerk, het stijgen en dalen der gevellijn tegen de rossige sneeuwlucht. Daar speelt zich het leven van eiken dag af, zware sleepers-paarden trekken moeizaam de hobbelende vracht wagens. De menschen schuiven vreemd elkander voorby, zwenken in straten, ver spreiden zich op pleinen, komen van de welving van geweldige boogbruggeu. Op den Dam wachten de tramwagens met hun grauwwit dak, uit den wintersenen mist-avond klaren de groene en gele lichten op " Nog nooit is de lucht van de groote stad, de atmosfeer van Amsterdam zoo overtuigend geschilderd. Zwaar van regen hangt ze over roode daken, doordringt alles van vochtig heid, kleur gaat op in diep gedrenkten toon, hoogstens hier en daar de pikante noot van een kleurig olakaat, de groene halsdoek van een straatmeid, een lak-roode kiosk...." Breitner is de schilder van Amsterdam geworden ; maar zijn Amsterdam is het inner lijke van de zwaar-dreunende, bedrijvige handelsstad, niet het stralende Amsterdam, gelijk Jacob Maris het olympisch aanschouwd heeft op blijde herftdagen, als het onder wolken-bevlagd hemelsblauw zich uitstrekt Paarden aan het stiand. Artillerie.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl