De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1907 7 april pagina 1

7 april 1907 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

1554 DE AMSTERDAMMER A°. 1907 WEEKBLAD VOOR NEDERLAND O:n._cLer recLstoti© Dit nummer bevat een 'bijvoegsel. J". 3D E SZOO. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden / 1.50, fr. p. post f 1.05 Voor Indie per jaar mail 10. Afeonderljgke Nummers aan de-Kiosken verkrygbaar , 0.12'/i Dit U«d M vccbrijgJHMr Kiotk 40 .Boulevard dei Capucmes tegeuorer liet Grand Café, te Pariji. Zondag 7 April. Advertentiën van 1?5 regels f 1.25, elke regel meer f 0.25 Reclames per regel m 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de Sim» RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel is 35 Pfennig. INHOUD: VAN VEERE ES VAN NA'BU: OranjeNaasau Oord. De sterfte te Rotterdam, door X. KUNST EN LETTEREN: Nationali teit, door Carel Scharten. De Ruiter, Henr. Roland Holst, door Steil wagen Si. Aan prof. dir. H. Oort, door N. J. CL Scherm srhorn FEUILLETON: De muur aan ."de Overzijde, door Pierre Loti. Nog iets overdeRuijter's woonhuis aan den Ukan t, door V. Nederlandsche tooneeltalenten, d. Rud.iFeenstra. VOOK DAME8: De Vereen. Les Amies de la jeune Fille, door H. van de Moer. Lectuur Todr het kind, door W. A. W. Moll. Het boek en het Volkskind, door M. Wibaut. Berdenis van Berlekom, beoordeeld door Tr. Kruyt-Hogerzeil. ALLERLEI, door Caprice. UIT DE NATUÜSE, door E. Heimans. Jan Toorop, tentoonstelling >v*n schildergen en teekeningen met af b. <Over een ouden kunstenaar en de .reconstructie van Lionardo'a Avondmaal." Wereldschokken, door Chr. Kras. Het onderzoek van spiritualistische verschijnselen en vreemde feiten, door A. J. Biko, II, beoordeeld .door dr. A. C. A. Hoffman. De nieuwe spelling in De Gid», I, door dr. A. W. Gombauld. NieuwOnd-Gemeubelte,metafb. SINANCIEELE EN O ECONOMISCHE KRONIEK, door Alex. J. Hendrix en V. d. 8. Naar Zee en Duin. INGEZONDEN. DAMRUBRIEK. - SCHAAKSPEL. AD VERTENTIËN. Oranje-Nassau-oord. Indien er ooit door een vorstin iets aan haar volk is geschonken, waarvan zjj weinig genoegen heeft beleefd, dan ia het wel het longlijderssanatorium, door Emma aan de zorgen van haar grootmeester De Ranitz toevertrouwd. Men weet hoe zij haar landgoed over had, om het aan dit uitstekend doel te wijden; maar dat, ondanks het offer der gelden, die haar bij het eindigen vaa haar regentesse-taak, uit nationale inza meling als geschenk werden verstrekt, er een Emmafonds moest gevormd, ten ? einde de kosten voor de verpleging van i minder- en niet-vermogenden te dekken. Dit Emma-fonds echter kwam niet tot Ihloei en Oranje-Naesau-oord kon alzoo miet worden, wat het als de stichting van ?de Koningin-Moeder diende te zijn, een ^olks-sanatorium, en dat te minder, waar liet in het gebruik een te duur sanatorium deek te zijn. 3e toestand was dus niet rooskleurig. Wat heeft men toen gedaan? De heer De Ranitz, wel wetende, dat de millioenen bij millioenen bezitten den van Nedenlands hoogsten in rang en stand, hoe ook^ich latende voorstaan op hun verkleefdbeid aan het Oranjehuis, zelfs geen Emma-fonds zouden bijeenbrengen ter betuiging ,en ten bewijze van wezenlijke sympathie met Koningin Emma's daad, heeft in 1904 het Nederlandsche volk er voor gespannen, en opnieuw een Emmafeest georganiseerd, waarbij men zal het zich nog wel herinneren op allerlei wijze is ingezameld, gebedeld, gespeeld en gedanst, om toch maar een bedrag bijeen te brengen tot vulling van het leege Oranje-Nassau-Oord-fonds. Hoe hebben wij destijds geprotesteerd! Ten eerste om de valschheid en de «ifflkieschheid der jubileum-leus, waarbij een nationaal-geschenk voor Emma werd gevraagd, wijl zij als gemalin van Willem III in ons land was gekomen, terwijl haar gemaal nu overleden was. Ten andere omdat er niemand in den lande kon zijn, die het noodig achtte de Koniagin-Moeder, pas rijf jaar geleden, bij het eindigen van haar regentschap, inet eeu nationaal geschenk vereerd, nog maals met een nationaal geschenk te hul digen; maar ten derde en dit wel in de voornaamste plaats, omdat het zoeken van gelden voor het te dure OranjeNassau-Oord, in plaats van voor het oprichten van de noodige longlijderseanatoria, inderdaad het opofferen van honderde arme zieken aan de belangen van n instelling was. Wij schreven daarover in onze Nrs. van 6 en 20 December 1903. Wij halen daaruit slechts het vol gende aan: Welnu, zoo vragen wij dan nogmaals, wetende hoe er steeds vele honderden arme lijders niet geholpen kunnen wor den is het dan niet de plicht der commissie van deze eenige gelegenheid gebruik te maken, om zooveel mogelijk die ongelukkigen te helpen, door te trachten een veel grooter fonds bijeen te brengen dan voor het betrekkelijk dure Oranje-Nasaau-Oord noodig is? Mogen honderden ongelukkige zielen worden opgeofferd aan een niet genoeg doordacht plan, om alleen Oranje-NassauOord en het Emmafonds te sterken; als ware Koningin Emma meer gesteld op den bloei harer stichting, dan belust te ijveren voor het grootst mogelijk aantal zieken zelf. Zooals nu zal worden gehandeld, gaat men tegen een algemeen belang in. En ook tegen dat van haar, die men hul digen wil. Maak het der Koningin-Moeder moge lijk voor Nederland de Patrones der teringlijdenden te worden. Het is toch duidelijk, dat er oneindig meer zal worden gegeven, wanneer het doel veel ruimer wordt gesteld. Of is het verboden in Nederland over een zoo hoog belang van filantropischen aard te spreken; zelfs waar de politiek in elk opzicht is uitgesloten ? Pers van Nederland hebt gij, bij zulk een gelegenheid, geen woord in het midden te brengen; gaat het u niet aan, dat tengevolge van onnadenkendheid en gebrek aan belangstelling er eenige hon derde a npoddruftige teringlijders uit ge'brek zullen sterven, wat bij uw ijverig optreden te vermijden zou zijn?" Had men toen eens, van dat zooge.naamde jubileum, hetwelk eenvoudig «voor de gelegenheid er werd bijgehaald, ?en ook van Oranje-Nassau-Oord, anders dan als bewijs van H. Ms. zucht om de teringlijders en lijderessen te helpen, .gezwegen en Koningin Emma de eer .gegeven zich aan het hoofd te stellen van eene beweging, om in Nederland de verpleging van teringpatienten, beant woordende aan de eischen van den tijd, tn de ruimste mate te verkrijgen niet omringd door kamerheeren, commis sarissen der Koningin, hooge civiele en militaire autoriteiten, door al wat sterk gegaJoneerd is maar door mannen en vrouwen van naam op philantropisch gebied, door geleerden en met verpleging bekenden of daarin geoefenden, in n woord aan het hoofd van een commissie van gezaghebbende en waarlijk belang etellende burgers en burgeressen wie zal zeggen hoeveel tonnen gouds zouden zijn te samengebracht voor dat groote doel; een ernstige beweging voor wel de ernstigste zaak, aan welke het Nederlandsehe volk zijn aandacht heeft te wijden. Emma:: patrones der Ned. teringlijde ressen maar, dat mocht niet. Aan de schittering der hoogwaardigheidsbekleeders, aan de quasi-huldiging van een vorstin die deze povere huldiging alles behalve noodig had, aan bedekking van de schrielheid der hooge standen, en de redding van den eenmaal bedorven naam van Oranje-Nassau-Oord en het Emma fonds, zijn toen door De Ranitz c. s. de belangen van honderde teringlijders en lijderessen ondergeschikt gesteld. Iets onfrisschere en kleinzieligers dan de collecte-actie van 1904 kan men zich moeilijk denken. * * * Sedert geruimen tijd zijn de klachten over het gebrek aan overeenkomst tusschen de leidende personen in de in richting zelve legio; daarenboven ont breken de grieven ten opzichte van voeding en verpleging niet. Men heeft in de meeste bladen, in 't bijzonder in het Nieuws, het Volk en de Telegraaf, berichten kunnen lezen, waaruit groote tekortkomingen van het bestuur schenen te blijken, ook nu en dan tegenspraak van deze of sommige dezer beweringen. Wij zullen het meeste aangaande de bedoelde grieven geschreven, en ook wat ter weerlegging werd ondersteld of aan gegeven, als bekend beschouwen, en hier ons uitsluitend bepalen tot het ver melden van twee zaken: l o. den uittocht van dr. Donath c. s. d. i. van bijna het geheele geneeskundig- en verplegingspersoneel, en van een groot aantal patiënten, en 2o. het eind-oordeel van prof. Burger, naar aanleiding van dit geval. Helaas, met hem (Dr. Donath) verdwijnt, voor vele vrienden van Oranje-Nassau's-Oord, ook het vertrouwen, dat de oude bloei weldra zal terug keeren. Het bestuur meent dat het rustig dezea abnormalen toestand moet laten uitzieken:'. Ik ben niet zonder vrees, dat de ziekte bezig is in een chronischen vorm over te gaan. Niet omdat ik zou denken, dat de oorzaak der kwaal nog lang zal worden bestendigd. Een adjunct-directrice, die zich in twee jaren de liefde en het vertrouwen der verpleegden niet heeft weten te verwerven, kjin niet worden gehandhaafd. Geneeskundigen en zieken zullen een sanatorium mijden, waar een aldus ongeschikt gebleken persoon <ian het hoofd der verpleging staat. Maar chronisch zouden kunnen worden de averechtsche beheers-verhoudingen in dit sanatorium. Een directeurschap, gebreideld door tal van tucht-voorsehriften, van Den Haag uit afge kondigd kan voor een hoogstaand genees kundige ternauwernood een aanlokkelijk ambt worden geacht. Te minder, wanneer daarbij de kans bestaat, d^freamenwerking met onge schikt gebleken beambten van bestuurskant wordt opgedrongen. Blijft het bestuur tich bewegen in de rich ting waarin het door deze ongelukkige crisis is gedreven, dan zie ik de toekomst van Oranje-Naesau's-Oord duister in. Werkelijk herstel tot een duurzaam gezonden toestand acht ik alleen mogelijk, wanneer het verleden als wegwijzer wordt gekozen, en het direc teurschap weder wordt omgeven met de machten met het vertrouwen, daaraan vroeger geschonken! Van harte hoop ik dat het be stuur de thans noodzakelijk geworden waar borgen in deze inrichting zal willen verleenen, en dat het gelukken zal voor het directeur schap iemand bereid te vinden, hoog van karakter en hoog als geneesheer, iemand als dr. Donath!" Wij willen, met het oog op dezen toestand, enkele opmerkingen maken, betreffende de verhouding van het Bestuur van Oranje-Nassau-Oord tot de inrich ting van dit sanatorium "als genees kundig instituut. Het bestuur, zoo verneemt men, bestaat uit den heer De Ranitz, grootmeester van Koningin Emma, en verder zagen wij genoemd: mr. J. P. R. M. de Nerée van Babberich waarschijnlijk zullen er meer zijn, maar steeds hoort men Jhr. De Ranitz als voorzitter van dit bestuur aan het woord. Deze zelfde heer De Ranitz en dit maakt het geval nog iets piquanter is ook voorzitter van het Bestuur van het Nederlandsch Centraal Gomitétot bestrijding der Tuberculose", en zoo vinden wij den voorzitter van dit Ned. Centraal Comité" ook in actie bij het bestuur van Oranje-Nassau-Oord. Deze heer is dus wel op het terrein van tuberculose-bestrijdkig de gewichtigste man in heel ons Vaderland. Welnu, hoe is 't mogelijk, dat Jhr. De Ranitz die natuurlijk een voor treffelijk huis- en grootmeester van H. M., ook een uitstekend mensch kan zijn, zich met n dier presidents-functiën heeft kunnen belasten? Heeft hij door zijn opleiding, door zijn ervaring, vroeger of later als particulier secretaris, het noodige omtrent de vele, en daaronder zeer teedere kwesties die bij sanatoriumbeheer kunnen voorkomen, geleerd ? Zou het nu niet zijn plicht ge weest zijn, H. M., toen deze hem haar vertrouwen als sanatorium-bestuurder wilde schenken, te wijzen op zijn vol komen ongeschiktheid voor dit ambt. Zeker, hij had haar kunnen aanbieden, toezicht te houden op de gebouwen, op de plantsoenen, op de financiën, maar haar behooren voor te stellen, tot Bestuur van de geneeskundige inrich ting toch enkele deskundigen te kiezen, op de hoogte van zulk een ingewikkelde zaak. Evenmin als het te verdedigen zou zijn een Hof-baardschraper te belasten met het toezicht op de keuken ten paleize, tenzij hij daarvoor ware opgeleid, kan het rationeel geacht worden een secretaris-grootmeester zij hij dan ook bijgestaan door mr. De Nerée van Babberich - over een herstellings oord te laten regeeren, dat wel het aller minst met een legerinrichtirig iets ge meens heeft. Prof'. Burger betwijfelt het ten zeerste of O. N. O. weder tot bloei zal komen en noemt als voorwaarde tot herstel, dat het verleden als wegwijzer wordt gekozen, en het directeurschap weder wordt omgeven met de macht en het vertrouwen vroeger daaraan geschonken." Nu is er, naar wij meenen, maar n middel om daarvan, niet voor een poosje, maar op den duur, zeker te zijn en dat is, door het Bestuur te reorganiseeren. O. N. O. behoort een Bestuur te ont vangen, bestaande uit wetenschappelijke mannen op medisch gebied, volkomen bekend met de eischen van ziekenzorg en verpleging, en aan zulk eene com missie worde het toezicht op het inwendig beheer gegeven; terwijl daarnaast H. M. een commissie.als thans moge behouden voor de uitsluitend materieele zijde van het sanatorium. Het Bestuur van een herstellingsoord, verpersoonlijkt in een grootmeester te 's-Hage, heeft wat al te veel van een paskwil. Ons dunkt de heer De Ranitz moet zelf verstandig genoeg zijn om dit in te zien, en allerminst zal het hem eenige moeite kosten een zóó verstandige vrouw als de koningin-moeder tot dit inzicht te brengen. Hij kan er op rekenen, door hem zelf wél ingelicht, zal II. M. hem van dezen al te z waren last, dien hij om harentwil op de schouders nam, gaarne ontheffen. En er bestaat alle reden voor den heer De Ranitz om tot een zuivering van den toestand zijn krachten in te spannen. Hoe heeft hij niet reeds in 1904 onbe rekenbare nadeelen aan het volk berok kend, door de belangen der longlijders van het land in het algemeen, onderge schikt te rekenen aan een voordeel voor het Oranje-Nassau-oord-fonds; en hoe moet hij zich thans schamen en bedroeven, nu onder zijn Bestuur, de stichting van de Koningin-Moeder den overigen sanatoria tot een afschrikwekkend voorbeeld is geworden. Waarlijk, de heer De Ranitz zal 't met ons eens zijn, Koningin Emma had iets beters verdiend. De sterfte te Rotterdam. Reeds eenige jaren zijn de Kotterdam mers gewend, in den nieuwjaarsspeech van het hoofd der Gemeente waarmee deze de eerste zitting van den Gemeenteraad opent, mededeelingen te hooren o. m. over den gezondheidstoestand der Gemeente. Zoo ook dit jaar. Medegedeeld werd o. m., dat het sterfte cijfer over 1906 had bedragen 13.89 per 1000, en de burgemeester voegde er de ver blijdende conclusie aan toe dat dit was de pgunstigste verhouding", welke tot nu toe in Rotterdam was geconstateerd. Hoezeer ook verheugend, was deze mededeeling daarom eigenlijk geen verrassing, omdat ook de voorafgaande jaren steeds door de a burgemeester van dezen gunstigen gezondheidstoestand was getuigd. *** Des te meer werden de Rotterdammers dezer dagen verrast, toen de Staatscourant publiceerde de sterftecijfers over 1906 van 12 verschillende steden,ew daar in Rotterdam verreweg de slechtste figuur maakt! In de eerste plaats de sterfte per 1000. Deze bedraagt voor Amsterdam 12.25, voor Den Haag 15.51, voor Groningen 10.85, voor 's Hertogenbosch 16.75 voor Maastricht 15.97, voor Utrecht 14.54, voor Rotterdam, 19.72. Dat is alreeds een* verbazend hoog sterfte percentage, een verrassend verschil ook met de opgave van den burgemeester in zijn nieuwjaarsspeech, die ook zijn verheugende conclusie in precies het tegenovergestelde doet omslaan! Omtrent dit verschil in opgaaf is stellig wel opheldering gewenscht, nu Rotter dam zelfs Maastricht en 's Hertogenbosch, die tot nu toe met de hoogste sterfte-cijfers in de statistiek paraisseerden, ver achter zich laat. * ** Vanwaar, vraagt men zich af, deze enorm hooge steïfte-cijfers, zonder dat gedurende 1906 Rotterdam door bijzondere epedemiën is getroffen? En is er geen reden voor de autoriteiten, om aan dit verschijnsel hun bijzondere aandacht te schenken? Om daarop het antwoord te vinden, is het noodig, de cijfers nader te bezien. En dan valt dadelijk op de buitengewone kindersterfte te Rotterdam, waarin zij een nog voel ongunstiger figuur maakt dan Amsterdam. Terwijl in Amsterdam, met rond 557000 inwoners, 1542 kinderen beneden l jaar overleden, bedroeg dit aantal in Rotterdam, met rond 3i9000 inwoners, 1584! Dat is dus een voor Rotterdam buitenge woon ongunstig cijfer. Daarin zit, klaar blijkelijk, ook bovenal de ongunstige positie van Rotterdam, want ook in vergelijking met Den Haag, waar bij 242000 inwoners 849 kinderen beneden l jaar stierven, is dit cijfer verbijsterend hoog. Reeds bij de volgende categorie, kinde ren van 1?4 jaar, wordt de verhouding meer normaal: Amsterdam 940, Rotterdam 661, Don Haag 369. Maar juist de sterfte van zeer jonge kin deren te Rotterdam, blijkt te Rotterdam buitengewoon. Tengevolge van gastroeutiritis (bij kinderen beneden 2 jaar) over leden in Amsterdam 437, in Rotterdam 514 ; en aan aangeboren zwakte en gebreken", die overlijden ten gevolge had (wat dus ook hoofdzakelijk bij kinderen te constateeren is) overleden te Amsterdam 263. te Rotterdam 2!>-'>. Ik vestig derhalve de aandacht van auto riteiten, geneeskundigen en gezondheids commissie te Rotterdam, op deze buiten gewone sterfte van kinderen. Rotterdam is een arbeidsstacl bij uitnemendheid, en van vroege huwelijken onder de arbeidersklasse heeft Rotterdam een zér hoog percentage. Dit doet in bijzondere mate de aandacht vragen voor het o ader werp: betere zorg voor zuigelingen. Een onderwerp, wat in de laatste jaren buitengewoon naar den voorgrond is gekomen, doordien de beste hygiënisten in binnen- en buitenland als hun overtuiging hebben uitgesproken, dat op dit terrein Gemeenten en Staat mér dan tot nu toe zorg hebben te besteden. Vooral in Duitschland en Oostenrijk brengen de groote Gemeenten in de laatste jaren niet onaanzienlijke offers op hun budgets voor het verschaften van gratis melk aan zuigelingen, overtuigd, dat geen offer te groot is om de kinderen in hun eerste levens jaren de kracht fe schenken, die voor hun verdere leven de bodem is, waarin zich lichaam en geest hebben te ontwikkelen. Rotterdam moge beraden, of deze hooge sterftecijfers van jonge kinderen ook voor haar geen aanleiding kunnen zijn, in die richting iets meer te doen dan tot nu toe. X. Nationaliteit, Van de boeken, die mij den laatsten tyd uit Holland gewerden, is dat van Frans Erens, getiteld: Litteraire Wandelingen, zoo niet het mooiste, dan toch het prettigste. Niet meer alleen ben ik nu op mijn tochten over de bruine heuvelen en door de bergen om het meer van Lugano: een vriend, die niet irriteert, die nooit daast noch ooit zwaarwichtig wordt, maar die af en toe mijn geest verkoelt met een luchtig spreken dat fijn is en helder, begeleidt mij. Zijn mijn voeten moe, en rust ik aan een zon warme helling, overbloeid van rozetten gele primula's en donker-paarse anemoontjes, "vaa myn wandeling uit, dan noodt hij mij, zoo bescheiden dat men bet hem niet zou kun nen weigeren, tot eene zijner altijd belang wekkende, altijd verfrisschende, nooit ver moeiende en dikwijls mooie litteraire wan delingen. Op een van die wandelingen bracht hij mij aan een stil en vriendelijk vijvertje.... kijk eens naar beneden, zei hy, en ik zag in die koele schemer-verte, een jongen van een jaar of twintig staan, een beetje brutaal maar vooral nai'ef, en die iets in zijn oogen had, of hij zich vréseljjk literair voelde. Het was, waar de schrijver zich bezig hield met eene brochure, geheeten Nationaliteit", van den jongen dichter Carel Scharten". 't Doet mij waarlijk genoegen, nu eerst kennis genomen te hebben van de bladzijden, die indertijd de heer Erens wel heeft willen wijden aan dat boekje, dat ik, toen ik nog nauwlijks volwassen was, zoo maar eens op een dag de wereld heb ingestuurd. Tóen zou ik waarschijnlijk aiet zijne bespreking weinig; ingenomen geweest zijn; nu vind ik, dat hjj mijn zwakke" 'schoon welgemeende" po ging eerder te veel dan te weinig au sérieux heeft genomen. Er staan, zooals hy terecht opmerkt, allerzotste" dingen in dat geschrift] e; met name mijn toenmalige appreciatie van het Franscb, dat ik niet kende dan van de hoogere bur gerschool, en van het Italiaansch, dat ik wel eens had hooren zingen in de Italiaansche Opera... Maar terwijl ik nu zijne beschouwingen lees, niet hard meer denkend aan dat goedig boekje, waarvan ze uitgaan, nu ben ik het daarom toch niet altijd ns nog met die beschou wingen. ... de Hollandache stadjes met hunne ombuigende grachten, waar eene laag ge bogen brug zich overwelvend in weerkaatst, het landschap met de knotwilgjes, de stille hoeve en het bruggetje wit... Zeer zeker, dat is alles heel mooi, wan neer men er mee tevreden is, en men leert er tevreden mee zijn, gedwongen en uit gewoonte. Doch uit instinkt wordt de natuur van den mensch gedreven naar de berg streken, naar de rotsen en wildstroomende wateren. Dit schijnt de bevrediging te zijn, die de menschelijke natuur verlangt en haar wordt geweld aangedaan, wanneer zij zich moet ontplooien in de vlakke landen aan de zee, vooral wanneer deze streken niet boschrijk zijn. De beste, krachtigste, sappigste menschen-naturen komen voort uit de bergstreken, waar het water (en dit schijnt een der hoofdfactoren te zijn) de gezondheid en sterkte bevordert. Italiëheeft tot nog toe de grootste man nen en de meest compleete naturen voort gebracht en het is dus geen verkeerd in stinct, dat den mensch tot dergelijke streken drijft. Aan dat instinct in zijne zuivere openbaring hebben de volksverhuizingen gehoorzaamd." Deze meeningen, die van volzin tot volzin speculatiever worden, schijnen mij wankel tot in hun grondslag: dat uit instinkt de natuur van den mensch gedreven zou worden naar de bergstreken... Ik woon hier nu sinds maanden (niet uit instinct er heen gedreven) hoog op den Monte-Bré, en, voor een tijd, vind ik er vreugd genoeg. Maar toch... Als ik 's morgens mijn ramen wyd open zet, dan voel ik de berglucht rein en stalend, maar droog en ijl; zij is niet teer als in Hollands tuinen, noch zilt en wild als aan Hollands strand. De bergen daar over mij zijn grootsch en trouw, maar zij zijn koel en onbewogen. Het meer is wijd en diep en lijkt van vloeibaar groen kristal, maar het is noch breedelijk henen stroomend, in verhevene rust, naar een groot-eeuwig doel, als onze rivieren, noch eindeloos in tragische woeling en donderend geruisen als de zee . Ik heb in de bergen veel gezien, dat mooi was, geweldig, van zwaar en stijl, en van hel en donker, maar ik heb niet zóó iets schoons gezien als de IJssel op een gouden herfstdag, als een Hollandsche hofstee, oud en statig in den zonnigen schemer van zijn geboomte, als een Amsterdamsche pakhuizengracht, met zijn bruine, oud-blauw-doorluikte muren en bleekroode daken aan een wit-en-blauw-waaierigen lentehemel; ik heb niet zóó iets fljns gezien als Hollands glanzend-groene weien in ^zilverigen uchtendmist; ik heb niet iets zóó ontzaglij ks gezien als een stormzee, razend onder loodgrauwe wolkenjacht. Ik ben hier noch teer noch heftig ontroerd geweest. Ik heb ook niet gesproken," voert gij aan, van bergstreken en artisten; ik heb

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl