Historisch Archief 1877-1940
1554
DE AMSTERDAMMER
A°. 1907
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
O:n._cLer recLstoti©
Dit nummer bevat een 'bijvoegsel.
J". 3D E SZOO.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden / 1.50, fr. p. post f 1.05
Voor Indie per jaar mail 10.
Afeonderljgke Nummers aan de-Kiosken verkrygbaar , 0.12'/i
Dit U«d M vccbrijgJHMr Kiotk 40 .Boulevard dei Capucmes tegeuorer liet Grand Café, te Pariji.
Zondag 7 April.
Advertentiën van 1?5 regels f 1.25, elke regel meer f 0.25
Reclames per regel m 0.40
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de Sim»
RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel is 35 Pfennig.
INHOUD:
VAN VEERE ES VAN NA'BU:
OranjeNaasau Oord. De sterfte te Rotterdam, door
X. KUNST EN LETTEREN: Nationali
teit, door Carel Scharten. De Ruiter, Henr.
Roland Holst, door Steil wagen Si. Aan prof.
dir. H. Oort, door N. J. CL Scherm srhorn
FEUILLETON: De muur aan ."de Overzijde,
door Pierre Loti. Nog iets overdeRuijter's
woonhuis aan den Ukan t, door V.
Nederlandsche tooneeltalenten, d. Rud.iFeenstra.
VOOK DAME8: De Vereen. Les Amies de la
jeune Fille, door H. van de Moer. Lectuur
Todr het kind, door W. A. W. Moll. Het
boek en het Volkskind, door M. Wibaut.
Berdenis van Berlekom, beoordeeld door
Tr. Kruyt-Hogerzeil. ALLERLEI, door
Caprice. UIT DE NATUÜSE, door E.
Heimans. Jan Toorop, tentoonstelling >v*n
schildergen en teekeningen met af b. <Over
een ouden kunstenaar en de .reconstructie
van Lionardo'a Avondmaal."
Wereldschokken, door Chr. Kras. Het onderzoek
van spiritualistische verschijnselen en vreemde
feiten, door A. J. Biko, II, beoordeeld .door
dr. A. C. A. Hoffman. De nieuwe spelling
in De Gid», I, door dr. A. W. Gombauld.
NieuwOnd-Gemeubelte,metafb.
SINANCIEELE EN O ECONOMISCHE KRONIEK,
door Alex. J. Hendrix en V. d. 8.
Naar Zee en Duin. INGEZONDEN.
DAMRUBRIEK. - SCHAAKSPEL. AD
VERTENTIËN.
Oranje-Nassau-oord.
Indien er ooit door een vorstin iets
aan haar volk is geschonken, waarvan
zjj weinig genoegen heeft beleefd, dan
ia het wel het longlijderssanatorium,
door Emma aan de zorgen van haar
grootmeester De Ranitz toevertrouwd.
Men weet hoe zij haar landgoed over
had, om het aan dit uitstekend doel te
wijden; maar dat, ondanks het offer der
gelden, die haar bij het eindigen vaa
haar regentesse-taak, uit nationale inza
meling als geschenk werden verstrekt,
er een Emmafonds moest gevormd, ten
? einde de kosten voor de verpleging van
i minder- en niet-vermogenden te dekken.
Dit Emma-fonds echter kwam niet tot
Ihloei en Oranje-Naesau-oord kon alzoo
miet worden, wat het als de stichting van
?de Koningin-Moeder diende te zijn, een
^olks-sanatorium, en dat te minder, waar
liet in het gebruik een te duur sanatorium
deek te zijn.
3e toestand was dus niet rooskleurig.
Wat heeft men toen gedaan?
De heer De Ranitz, wel wetende, dat de
millioenen bij millioenen bezitten den van
Nedenlands hoogsten in rang en stand,
hoe ook^ich latende voorstaan op hun
verkleefdbeid aan het Oranjehuis, zelfs geen
Emma-fonds zouden bijeenbrengen ter
betuiging ,en ten bewijze van wezenlijke
sympathie met Koningin Emma's daad,
heeft in 1904 het Nederlandsche volk er
voor gespannen, en opnieuw een
Emmafeest georganiseerd, waarbij men zal
het zich nog wel herinneren op allerlei
wijze is ingezameld, gebedeld, gespeeld
en gedanst, om toch maar een bedrag
bijeen te brengen tot vulling van het
leege Oranje-Nassau-Oord-fonds.
Hoe hebben wij destijds geprotesteerd!
Ten eerste om de valschheid en de
«ifflkieschheid der jubileum-leus, waarbij
een nationaal-geschenk voor Emma werd
gevraagd, wijl zij als gemalin van Willem
III in ons land was gekomen, terwijl
haar gemaal nu overleden was. Ten
andere omdat er niemand in den lande
kon zijn, die het noodig achtte de
Koniagin-Moeder, pas rijf jaar geleden,
bij het eindigen van haar regentschap,
inet eeu nationaal geschenk vereerd, nog
maals met een nationaal geschenk te hul
digen; maar ten derde en dit wel in de
voornaamste plaats, omdat het zoeken
van gelden voor het te dure
OranjeNassau-Oord, in plaats van voor het
oprichten van de noodige
longlijderseanatoria, inderdaad het opofferen van
honderde arme zieken aan de belangen
van n instelling was.
Wij schreven daarover in onze Nrs.
van 6 en 20 December 1903.
Wij halen daaruit slechts het vol
gende aan:
Welnu, zoo vragen wij dan nogmaals,
wetende hoe er steeds vele honderden
arme lijders niet geholpen kunnen wor
den is het dan niet de plicht der
commissie van deze eenige gelegenheid
gebruik te maken, om zooveel mogelijk
die ongelukkigen te helpen, door te
trachten een veel grooter fonds bijeen
te brengen dan voor het betrekkelijk
dure Oranje-Nasaau-Oord noodig is?
Mogen honderden ongelukkige zielen
worden opgeofferd aan een niet genoeg
doordacht plan, om alleen
Oranje-NassauOord en het Emmafonds te sterken; als
ware Koningin Emma meer gesteld op
den bloei harer stichting, dan belust te
ijveren voor het grootst mogelijk aantal
zieken zelf.
Zooals nu zal worden gehandeld, gaat
men tegen een algemeen belang in. En
ook tegen dat van haar, die men hul
digen wil.
Maak het der Koningin-Moeder moge
lijk voor Nederland de Patrones der
teringlijdenden te worden.
Het is toch duidelijk, dat er oneindig
meer zal worden gegeven, wanneer het
doel veel ruimer wordt gesteld.
Of is het verboden in Nederland over
een zoo hoog belang van filantropischen
aard te spreken; zelfs waar de politiek
in elk opzicht is uitgesloten ?
Pers van Nederland hebt gij, bij
zulk een gelegenheid, geen woord in het
midden te brengen; gaat het u niet aan,
dat tengevolge van onnadenkendheid en
gebrek aan belangstelling er eenige hon
derde a npoddruftige teringlijders uit
ge'brek zullen sterven, wat bij uw ijverig
optreden te vermijden zou zijn?"
Had men toen eens, van dat
zooge.naamde jubileum, hetwelk eenvoudig
«voor de gelegenheid er werd bijgehaald,
?en ook van Oranje-Nassau-Oord, anders
dan als bewijs van H. Ms. zucht om de
teringlijders en lijderessen te helpen,
.gezwegen en Koningin Emma de eer
.gegeven zich aan het hoofd te stellen
van eene beweging, om in Nederland de
verpleging van teringpatienten, beant
woordende aan de eischen van den tijd,
tn de ruimste mate te verkrijgen niet
omringd door kamerheeren, commis
sarissen der Koningin, hooge civiele en
militaire autoriteiten, door al wat sterk
gegaJoneerd is maar door mannen en
vrouwen van naam op philantropisch
gebied, door geleerden en met verpleging
bekenden of daarin geoefenden, in n
woord aan het hoofd van een commissie
van gezaghebbende en waarlijk belang
etellende burgers en burgeressen wie
zal zeggen hoeveel tonnen gouds zouden
zijn te samengebracht voor dat groote
doel; een ernstige beweging voor wel
de ernstigste zaak, aan welke het
Nederlandsehe volk zijn aandacht heeft te wijden.
Emma:: patrones der Ned. teringlijde
ressen maar, dat mocht niet. Aan de
schittering der
hoogwaardigheidsbekleeders, aan de quasi-huldiging van een
vorstin die deze povere huldiging alles
behalve noodig had, aan bedekking van
de schrielheid der hooge standen, en de
redding van den eenmaal bedorven naam
van Oranje-Nassau-Oord en het Emma
fonds, zijn toen door De Ranitz c. s. de
belangen van honderde teringlijders en
lijderessen ondergeschikt gesteld. Iets
onfrisschere en kleinzieligers dan de
collecte-actie van 1904 kan men zich
moeilijk denken.
* *
*
Sedert geruimen tijd zijn de klachten
over het gebrek aan overeenkomst
tusschen de leidende personen in de in
richting zelve legio; daarenboven ont
breken de grieven ten opzichte van
voeding en verpleging niet. Men heeft
in de meeste bladen, in 't bijzonder in
het Nieuws, het Volk en de Telegraaf,
berichten kunnen lezen, waaruit groote
tekortkomingen van het bestuur schenen
te blijken, ook nu en dan tegenspraak
van deze of sommige dezer beweringen.
Wij zullen het meeste aangaande de
bedoelde grieven geschreven, en ook wat
ter weerlegging werd ondersteld of aan
gegeven, als bekend beschouwen, en
hier ons uitsluitend bepalen tot het ver
melden van twee zaken: l o. den uittocht
van dr. Donath c. s. d. i. van bijna
het geheele geneeskundig- en
verplegingspersoneel, en van een groot aantal
patiënten, en 2o. het eind-oordeel van
prof. Burger, naar aanleiding van dit
geval.
Helaas, met hem (Dr. Donath) verdwijnt,
voor vele vrienden van Oranje-Nassau's-Oord,
ook het vertrouwen, dat de oude bloei weldra
zal terug keeren. Het bestuur meent dat
het rustig dezea abnormalen toestand moet
laten uitzieken:'. Ik ben niet zonder vrees,
dat de ziekte bezig is in een chronischen
vorm over te gaan. Niet omdat ik zou denken,
dat de oorzaak der kwaal nog lang zal worden
bestendigd. Een adjunct-directrice, die zich
in twee jaren de liefde en het vertrouwen
der verpleegden niet heeft weten te verwerven,
kjin niet worden gehandhaafd. Geneeskundigen
en zieken zullen een sanatorium mijden, waar
een aldus ongeschikt gebleken persoon <ian
het hoofd der verpleging staat.
Maar chronisch zouden kunnen worden
de averechtsche beheers-verhoudingen in dit
sanatorium.
Een directeurschap, gebreideld door tal van
tucht-voorsehriften, van Den Haag uit afge
kondigd kan voor een hoogstaand genees
kundige ternauwernood een aanlokkelijk ambt
worden geacht. Te minder, wanneer daarbij
de kans bestaat, d^freamenwerking met onge
schikt gebleken beambten van bestuurskant
wordt opgedrongen.
Blijft het bestuur tich bewegen in de rich
ting waarin het door deze ongelukkige crisis
is gedreven, dan zie ik de toekomst van
Oranje-Naesau's-Oord duister in. Werkelijk
herstel tot een duurzaam gezonden toestand
acht ik alleen mogelijk, wanneer het verleden
als wegwijzer wordt gekozen, en het direc
teurschap weder wordt omgeven met de
machten met het vertrouwen, daaraan vroeger
geschonken! Van harte hoop ik dat het be
stuur de thans noodzakelijk geworden waar
borgen in deze inrichting zal willen verleenen,
en dat het gelukken zal voor het directeur
schap iemand bereid te vinden, hoog van
karakter en hoog als geneesheer, iemand als
dr. Donath!"
Wij willen, met het oog op dezen
toestand, enkele opmerkingen maken,
betreffende de verhouding van het Bestuur
van Oranje-Nassau-Oord tot de inrich
ting van dit sanatorium "als genees
kundig instituut.
Het bestuur, zoo verneemt men, bestaat
uit den heer De Ranitz, grootmeester
van Koningin Emma, en verder zagen
wij genoemd: mr. J. P. R. M. de Nerée
van Babberich waarschijnlijk zullen
er meer zijn, maar steeds hoort men
Jhr. De Ranitz als voorzitter van dit
bestuur aan het woord.
Deze zelfde heer De Ranitz en dit
maakt het geval nog iets piquanter
is ook voorzitter van het Bestuur van
het Nederlandsch Centraal Gomitétot
bestrijding der Tuberculose", en zoo
vinden wij den voorzitter van dit Ned.
Centraal Comité" ook in actie bij het
bestuur van Oranje-Nassau-Oord. Deze
heer is dus wel op het terrein van
tuberculose-bestrijdkig de gewichtigste
man in heel ons Vaderland.
Welnu, hoe is 't mogelijk, dat Jhr.
De Ranitz die natuurlijk een voor
treffelijk huis- en grootmeester van
H. M., ook een uitstekend mensch kan
zijn, zich met n dier presidents-functiën
heeft kunnen belasten?
Heeft hij door zijn opleiding, door zijn
ervaring, vroeger of later als particulier
secretaris, het noodige omtrent de vele,
en daaronder zeer teedere kwesties die
bij sanatoriumbeheer kunnen voorkomen,
geleerd ?
Zou het nu niet zijn plicht ge
weest zijn, H. M., toen deze hem haar
vertrouwen als sanatorium-bestuurder
wilde schenken, te wijzen op zijn vol
komen ongeschiktheid voor dit ambt.
Zeker, hij had haar kunnen aanbieden,
toezicht te houden op de gebouwen, op
de plantsoenen, op de financiën, maar
haar behooren voor te stellen, tot
Bestuur van de geneeskundige inrich
ting toch enkele deskundigen te kiezen, op
de hoogte van zulk een ingewikkelde zaak.
Evenmin als het te verdedigen zou
zijn een Hof-baardschraper te belasten
met het toezicht op de keuken ten
paleize, tenzij hij daarvoor ware opgeleid,
kan het rationeel geacht worden een
secretaris-grootmeester zij hij dan
ook bijgestaan door mr. De Nerée van
Babberich - over een herstellings
oord te laten regeeren, dat wel het aller
minst met een legerinrichtirig iets ge
meens heeft.
Prof'. Burger betwijfelt het ten zeerste
of O. N. O. weder tot bloei zal komen
en noemt als voorwaarde tot herstel,
dat het verleden als wegwijzer wordt
gekozen, en het directeurschap weder
wordt omgeven met de macht en het
vertrouwen vroeger daaraan geschonken."
Nu is er, naar wij meenen, maar n
middel om daarvan, niet voor een poosje,
maar op den duur, zeker te zijn en
dat is, door het Bestuur te reorganiseeren.
O. N. O. behoort een Bestuur te ont
vangen, bestaande uit wetenschappelijke
mannen op medisch gebied, volkomen
bekend met de eischen van ziekenzorg
en verpleging, en aan zulk eene com
missie worde het toezicht op het inwendig
beheer gegeven; terwijl daarnaast H. M.
een commissie.als thans moge behouden
voor de uitsluitend materieele zijde van
het sanatorium. Het Bestuur van een
herstellingsoord, verpersoonlijkt in een
grootmeester te 's-Hage, heeft wat al
te veel van een paskwil.
Ons dunkt de heer De Ranitz moet
zelf verstandig genoeg zijn om dit in te
zien, en allerminst zal het hem eenige
moeite kosten een zóó verstandige vrouw
als de koningin-moeder tot dit inzicht te
brengen. Hij kan er op rekenen, door
hem zelf wél ingelicht, zal II. M. hem
van dezen al te z waren last, dien hij om
harentwil op de schouders nam, gaarne
ontheffen. En er bestaat alle reden voor den
heer De Ranitz om tot een zuivering van
den toestand zijn krachten in te spannen.
Hoe heeft hij niet reeds in 1904 onbe
rekenbare nadeelen aan het volk berok
kend, door de belangen der longlijders
van het land in het algemeen, onderge
schikt te rekenen aan een voordeel voor het
Oranje-Nassau-oord-fonds; en hoe moet
hij zich thans schamen en bedroeven, nu
onder zijn Bestuur, de stichting van de
Koningin-Moeder den overigen sanatoria
tot een afschrikwekkend voorbeeld is
geworden.
Waarlijk, de heer De Ranitz zal 't
met ons eens zijn, Koningin Emma had
iets beters verdiend.
De sterfte te Rotterdam.
Reeds eenige jaren zijn de Kotterdam
mers gewend, in den nieuwjaarsspeech van
het hoofd der Gemeente waarmee deze de
eerste zitting van den Gemeenteraad opent,
mededeelingen te hooren o. m. over den
gezondheidstoestand der Gemeente.
Zoo ook dit jaar.
Medegedeeld werd o. m., dat het sterfte
cijfer over 1906 had bedragen 13.89 per
1000, en de burgemeester voegde er de ver
blijdende conclusie aan toe dat dit was de
pgunstigste verhouding", welke tot nu toe
in Rotterdam was geconstateerd.
Hoezeer ook verheugend, was deze
mededeeling daarom eigenlijk geen verrassing,
omdat ook de voorafgaande jaren steeds
door de a burgemeester van dezen gunstigen
gezondheidstoestand was getuigd.
***
Des te meer werden de Rotterdammers
dezer dagen verrast, toen de Staatscourant
publiceerde de sterftecijfers over 1906 van
12 verschillende steden,ew daar in Rotterdam
verreweg de slechtste figuur maakt!
In de eerste plaats de sterfte per 1000.
Deze bedraagt voor Amsterdam 12.25, voor
Den Haag 15.51, voor Groningen 10.85, voor
's Hertogenbosch 16.75 voor Maastricht 15.97,
voor Utrecht 14.54, voor Rotterdam, 19.72.
Dat is alreeds een* verbazend hoog sterfte
percentage, een verrassend verschil ook met
de opgave van den burgemeester in zijn
nieuwjaarsspeech, die ook zijn verheugende
conclusie in precies het tegenovergestelde
doet omslaan!
Omtrent dit verschil in opgaaf is stellig
wel opheldering gewenscht, nu Rotter
dam zelfs Maastricht en 's Hertogenbosch,
die tot nu toe met de hoogste sterfte-cijfers
in de statistiek paraisseerden, ver achter
zich laat.
* **
Vanwaar, vraagt men zich af, deze enorm
hooge steïfte-cijfers, zonder dat gedurende
1906 Rotterdam door bijzondere epedemiën
is getroffen? En is er geen reden voor de
autoriteiten, om aan dit verschijnsel hun
bijzondere aandacht te schenken?
Om daarop het antwoord te vinden, is
het noodig, de cijfers nader te bezien.
En dan valt dadelijk op de buitengewone
kindersterfte te Rotterdam, waarin zij een
nog voel ongunstiger figuur maakt dan
Amsterdam. Terwijl in Amsterdam, met
rond 557000 inwoners, 1542 kinderen beneden
l jaar overleden, bedroeg dit aantal in
Rotterdam, met rond 3i9000 inwoners, 1584!
Dat is dus een voor Rotterdam buitenge
woon ongunstig cijfer. Daarin zit, klaar
blijkelijk, ook bovenal de ongunstige positie
van Rotterdam, want ook in vergelijking
met Den Haag, waar bij 242000 inwoners
849 kinderen beneden l jaar stierven, is dit
cijfer verbijsterend hoog.
Reeds bij de volgende categorie, kinde
ren van 1?4 jaar, wordt de verhouding
meer normaal: Amsterdam 940, Rotterdam
661, Don Haag 369.
Maar juist de sterfte van zeer jonge kin
deren te Rotterdam, blijkt te Rotterdam
buitengewoon. Tengevolge van
gastroeutiritis (bij kinderen beneden 2 jaar) over
leden in Amsterdam 437, in Rotterdam 514 ;
en aan aangeboren zwakte en gebreken",
die overlijden ten gevolge had (wat dus
ook hoofdzakelijk bij kinderen te
constateeren is) overleden te Amsterdam 263. te
Rotterdam 2!>-'>.
Ik vestig derhalve de aandacht van auto
riteiten, geneeskundigen en gezondheids
commissie te Rotterdam, op deze buiten
gewone sterfte van kinderen. Rotterdam is
een arbeidsstacl bij uitnemendheid, en van
vroege huwelijken onder de arbeidersklasse
heeft Rotterdam een zér hoog percentage.
Dit doet in bijzondere mate de aandacht
vragen voor het o ader werp: betere zorg
voor zuigelingen. Een onderwerp, wat in
de laatste jaren buitengewoon naar den
voorgrond is gekomen, doordien de beste
hygiënisten in binnen- en buitenland als
hun overtuiging hebben uitgesproken, dat
op dit terrein Gemeenten en Staat mér
dan tot nu toe zorg hebben te besteden.
Vooral in Duitschland en Oostenrijk brengen
de groote Gemeenten in de laatste jaren
niet onaanzienlijke offers op hun budgets
voor het verschaften van gratis melk aan
zuigelingen, overtuigd, dat geen offer te
groot is om de kinderen in hun eerste levens
jaren de kracht fe schenken, die voor hun
verdere leven de bodem is, waarin zich
lichaam en geest hebben te ontwikkelen.
Rotterdam moge beraden, of deze hooge
sterftecijfers van jonge kinderen ook voor
haar geen aanleiding kunnen zijn, in die
richting iets meer te doen dan tot nu toe.
X.
Nationaliteit,
Van de boeken, die mij den laatsten tyd
uit Holland gewerden, is dat van Frans Erens,
getiteld: Litteraire Wandelingen, zoo niet
het mooiste, dan toch het prettigste.
Niet meer alleen ben ik nu op mijn tochten
over de bruine heuvelen en door de bergen
om het meer van Lugano: een vriend, die
niet irriteert, die nooit daast noch ooit
zwaarwichtig wordt, maar die af en toe mijn
geest verkoelt met een luchtig spreken dat
fijn is en helder, begeleidt mij. Zijn mijn
voeten moe, en rust ik aan een zon warme
helling, overbloeid van rozetten gele
primula's en donker-paarse anemoontjes, "vaa
myn wandeling uit, dan noodt hij mij, zoo
bescheiden dat men bet hem niet zou kun
nen weigeren, tot eene zijner altijd belang
wekkende, altijd verfrisschende, nooit ver
moeiende en dikwijls mooie litteraire wan
delingen.
Op een van die wandelingen bracht hij
mij aan een stil en vriendelijk vijvertje....
kijk eens naar beneden, zei hy, en ik zag
in die koele schemer-verte, een jongen van
een jaar of twintig staan, een beetje brutaal
maar vooral nai'ef, en die iets in zijn oogen
had, of hij zich vréseljjk literair voelde.
Het was, waar de schrijver zich bezig hield
met eene brochure, geheeten Nationaliteit",
van den jongen dichter Carel Scharten".
't Doet mij waarlijk genoegen, nu eerst
kennis genomen te hebben van de bladzijden,
die indertijd de heer Erens wel heeft willen
wijden aan dat boekje, dat ik, toen ik nog
nauwlijks volwassen was, zoo maar eens op
een dag de wereld heb ingestuurd. Tóen zou
ik waarschijnlijk aiet zijne bespreking weinig;
ingenomen geweest zijn; nu vind ik, dat hjj
mijn zwakke" 'schoon welgemeende" po
ging eerder te veel dan te weinig au sérieux
heeft genomen.
Er staan, zooals hy terecht opmerkt,
allerzotste" dingen in dat geschrift] e; met name
mijn toenmalige appreciatie van het Franscb,
dat ik niet kende dan van de hoogere bur
gerschool, en van het Italiaansch, dat ik wel
eens had hooren zingen in de Italiaansche
Opera...
Maar terwijl ik nu zijne beschouwingen lees,
niet hard meer denkend aan dat goedig boekje,
waarvan ze uitgaan, nu ben ik het daarom
toch niet altijd ns nog met die beschou
wingen.
... de Hollandache stadjes met hunne
ombuigende grachten, waar eene laag ge
bogen brug zich overwelvend in weerkaatst,
het landschap met de knotwilgjes, de stille
hoeve en het bruggetje wit...
Zeer zeker, dat is alles heel mooi, wan
neer men er mee tevreden is, en men leert
er tevreden mee zijn, gedwongen en uit
gewoonte. Doch uit instinkt wordt de natuur
van den mensch gedreven naar de berg
streken, naar de rotsen en wildstroomende
wateren. Dit schijnt de bevrediging te zijn,
die de menschelijke natuur verlangt en
haar wordt geweld aangedaan, wanneer zij
zich moet ontplooien in de vlakke landen
aan de zee, vooral wanneer deze streken
niet boschrijk zijn. De beste, krachtigste,
sappigste menschen-naturen komen voort
uit de bergstreken, waar het water (en dit
schijnt een der hoofdfactoren te zijn) de
gezondheid en sterkte bevordert.
Italiëheeft tot nog toe de grootste man
nen en de meest compleete naturen voort
gebracht en het is dus geen verkeerd in
stinct, dat den mensch tot dergelijke streken
drijft. Aan dat instinct in zijne zuivere
openbaring hebben de volksverhuizingen
gehoorzaamd."
Deze meeningen, die van volzin tot volzin
speculatiever worden, schijnen mij wankel
tot in hun grondslag: dat uit instinkt de
natuur van den mensch gedreven zou worden
naar de bergstreken...
Ik woon hier nu sinds maanden (niet uit
instinct er heen gedreven) hoog op den
Monte-Bré, en, voor een tijd, vind ik er
vreugd genoeg. Maar toch...
Als ik 's morgens mijn ramen wyd open
zet, dan voel ik de berglucht rein en stalend,
maar droog en ijl; zij is niet teer als in
Hollands tuinen, noch zilt en wild als aan
Hollands strand. De bergen daar over mij
zijn grootsch en trouw, maar zij zijn koel en
onbewogen. Het meer is wijd en diep en lijkt
van vloeibaar groen kristal, maar het is noch
breedelijk henen stroomend, in verhevene
rust, naar een groot-eeuwig doel, als onze
rivieren, noch eindeloos in tragische woeling
en donderend geruisen als de zee .
Ik heb in de bergen veel gezien, dat mooi
was, geweldig, van zwaar en stijl, en van hel
en donker, maar ik heb niet zóó iets schoons
gezien als de IJssel op een gouden herfstdag,
als een Hollandsche hofstee, oud en statig
in den zonnigen schemer van zijn geboomte,
als een Amsterdamsche pakhuizengracht, met
zijn bruine, oud-blauw-doorluikte muren en
bleekroode daken aan een
wit-en-blauw-waaierigen lentehemel; ik heb niet zóó iets fljns
gezien als Hollands glanzend-groene weien
in ^zilverigen uchtendmist; ik heb niet iets
zóó ontzaglij ks gezien als een stormzee, razend
onder loodgrauwe wolkenjacht. Ik ben hier
noch teer noch heftig ontroerd geweest.
Ik heb ook niet gesproken," voert gij
aan, van bergstreken en artisten; ik heb